Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 48". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-48.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 48". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 48Daar de tijd naderde, dat Israël moest sterven, neemt hij, na orders gegeven te hebben voor zijn begrafenis, nu afscheid van zijn kleinkinderen, de zonen van Jozef, en in het volgende hoofdstuk zullen wij hem afscheid zien nemen van al zijn kinderen. Jakob's woorden in zijn sterven zijn te boek gesteld, omdat hij toen door een geest van profetie heeft gesproken terwijl die van Abraham en Izaak niet vermeld zijn. Gods genadegaven schitteren veel meer in sommige heiligen bij hun sterven dan in anderen. Evenals de wind, blaast de Geest waarheen hij wil.
I. Jozef, bericht ontvangen hebbende van de ziekte van zijn vader, gaat hem bezoeken en neemt zijn twee zonen mee, Genesis 48:1, Genesis 48:2.
II. op plechtige wijze neemt Jakob zijn twee zonen aan als de zijne, Genesis 48:3.
III. Hij zegent hen, Genesis 48:8.
IV. Hij verklaart en rechtvaardigt het kruisen van zijn handen om hen te zegenen, Genesis 48:17.
V. Hij vermaakt een bijzonder legaat aan Jozef, Genesis 48:21. 22.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 48Daar de tijd naderde, dat Israël moest sterven, neemt hij, na orders gegeven te hebben voor zijn begrafenis, nu afscheid van zijn kleinkinderen, de zonen van Jozef, en in het volgende hoofdstuk zullen wij hem afscheid zien nemen van al zijn kinderen. Jakob's woorden in zijn sterven zijn te boek gesteld, omdat hij toen door een geest van profetie heeft gesproken terwijl die van Abraham en Izaak niet vermeld zijn. Gods genadegaven schitteren veel meer in sommige heiligen bij hun sterven dan in anderen. Evenals de wind, blaast de Geest waarheen hij wil.
I. Jozef, bericht ontvangen hebbende van de ziekte van zijn vader, gaat hem bezoeken en neemt zijn twee zonen mee, Genesis 48:1, Genesis 48:2.
II. op plechtige wijze neemt Jakob zijn twee zonen aan als de zijne, Genesis 48:3.
III. Hij zegent hen, Genesis 48:8.
IV. Hij verklaart en rechtvaardigt het kruisen van zijn handen om hen te zegenen, Genesis 48:17.
V. Hij vermaakt een bijzonder legaat aan Jozef, Genesis 48:21. 22.
Verzen 1-7
Genesis 48:1-7I. Op het bericht van zijn vaders ziekte gaat Jozef hem bezoeken. Hoewel hij een man van aanzien was en veel drukke werkzaamheden had, zal hij toch niet in gebreke blijven om zijn hoogbejaarde vader dit blijk van achting en eerbied te geven, Genesis 48:1. Zieken te bezoeken, aan wie wij verplichting hebben, of aan wie wij naar lichaam en ziel kunnen weldoen, is onze plicht. Het ziekbed is een geschikte plaats, beide om aan anderen vertroosting en raad te geven, en om voor onszelf onderricht te ontvangen. Jozef nam zijn twee zonen mee opdat zij de zegen van hun stervende grootvader zouden ontvangen, en opdat zij hem zouden zien en van hem zouden horen, een blijvende indruk op hen zou maken. Het is goed om jonge lieden, die de wereld pas beginnen, bekend te maken met Gods oude dienstknechten, die haar gaan verlaten, en die met stervende lippen uitgesproken getuigenis van de goedheid Gods en van de lieflijkheid van de wegen van de wijsheid, een grote bemoediging kan zijn voor het opkomend geslacht. Ik denk dat Manasse en Efraïm wel nooit vergeten zullen hebben wat er toen is voorgevallen. Godvruchtige ouders wensen een zegen, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor hun kinderen. "O dat zij voor Gods aangezicht mochten leven!" Jozef is, meer dan al zijn broeders, vriendelijk geweest voor zijn vader, en daarom had hij reden om bijzondere gunst van hem te verwachten.
II. Toen Jakob bericht ontving dat zijn zoon hem kwam bezoeken, heeft hij zich zo goed hij kon opgeknapt om hem te ontvangen, Genesis 48:2. Hij probeerde zijn krachten te verzamelen en de gave, die in hem was, op te wekken, en zat op het bed. Het is goed voor zieken en ouden van dagen, om zo levendig en opgeruimd te zijn als zij kunnen, opdat zij in de dag van de benauwdheid niet slap zijn. Versterk u, zoals Jakob zich hier versterkt heeft, en God zal u versterken, bemoedig uzelf en help uzelf, en God zal u helpen en u bemoedigen. Laat uw geest uw ziekte ondersteunen, Proverbs 8:14.
III. Om Jozef te belonen voor al de zorg en oplettendheid, die hij hem betoond heeft adopteert hij zijn twee zonen. Bij het verlenen van dit voorrecht van de aanneming, doet hij hem:
1. Een bijzonder verhaal van Gods belofte aan hem, waarop deze aanneming betrekking heeft. "God heeft mij gezegend," Genesis 48:3, en laat die zegen nu op hen overgaan. God had hem twee dingen beloofd: een talrijke nakomelingschap, en het land Kanan tot een erfdeel, Genesis 48:4, en als gevolg hiervan zullen Jozefs zonen zich vermenigvuldigen, ieder tot een stam, en ieder van hun zal een apart deel hebben in Kanan, gelijk aan dat van Jakob's zonen. Zie hoe hij hen zegende in het geloof aan wat God tot hem gezegd heeft, Hebrews 11:21. In al onze gebeden, zo voor ons als voor onze kinderen, moeten wij speciaal het oog hebben op Gods beloften aan ons.
2. Neemt hij Jozefs zonen uitdrukkelijk op in zijn eigen gezin: "Uw twee zonen zullen mijne zijn," Genesis 48:5, zij zullen niet alleen mijn kleinkinderen zijn, maar als mijn eigen kinderen zijn." Zij waren in Egypte geboren, en hun vader was toen afgezonderd van zijn broeders waardoor zij afgesneden zouden kunnen schijnen van het erfdeel des Heeren, maar Jakob neemt hen er in op, en erkent hen als leden van de zichtbare kerk. Hij verklaart dit in Genesis 48:16. "Dat in hen mijn naam genoemd worde en de naam mijner vaderen, " alsof hij gezegd had: "Laat hen hun vader niet opvolgen in zijn macht en grootheid hier in Egypte, maar laat hen mij opvolgen in het erfdeel van de belofte, gedaan aan Abraham", wat Jakob van veel hoger waarde en eer achtte te zijn, en hij wenste, dat dit ook door hen op prijs gesteld en begeerd zal worden. Aldus leert de oude, stervende aartsvader deze jonge lieden nu zij meerderjarig waren, (daar zij ongeveer een en twintig jaar oud waren) niet op Egypte te zien als het hunne, zich ook niet met de Egyptenaren te verenigen of te vermengen, maar zich bij het volk van God te voegen, zoals Mozes later in een dergelijke verzoeking ook gedaan heeft, Hebrews 11:24.- En omdat dit een daad van zelfverloochening zou wezen in hen, die zozeer in de gelegenheid waren om in Egypte tot eer en aanzien te komen, als zij de geminachte Hebreeën trouw zijn, heeft hij, om hen te bemoedigen ieder van hun tot hoofd van een stam gesteld. Diegenen zijn dubbele eer waardig, die door Gods genade de verzoeking van wereldse rijkdom en bevordering weerstaan, om de Godsdienst, die in minachting is, te omhelzen. Jakob wil dat Efraïm en Manasse zullen geloven, dat het beter is gering te zijn en in de kerk, dan hoog van aanzien en er buiten, dat het beter is naar de naam genoemd te worden van de arme Jakob, dan naar die van de rijke Jozef.
3. Een bepaling gemaakt ten opzichte van de kinderen, die hij later zou kunnen hebben, deze moeten niet als hoofden van stammen geacht worden, zoals Efraïm en Manasse, maar zich voegen bij de een of de ander van hun broeders, Genesis 48:6. Het blijkt niet dat Jozef meer kinderen gehad heeft, maar het was Jakob's wijsheid om die aanwijzing te geven ter voorkoming van ruzie. Bij het maken van bepalingen is het verstandig om raad in te winnen, en daar wij niet kunnen voorzien wat gebeuren zal, schikkingen te maken voor wat er gebeuren kan. Onze voorzichtigheid moet samengaan met Gods voorzienigheid.
4. Er wordt melding gemaakt van de dood en de begrafenis van Rachel, Jozefs moeder en Jakob's meest geliefde vrouw, Genesis 48:7, verwijzende naar het verhaal er van in Genesis 35:19. Als wij zelf komen te sterven, dan is het goed om de dood te gedenken van onze geliefde bloedverwanten en vrienden, die ons voorgegaan zijn, ten einde ons meer met de dood en het graf gemeenzaam te maken. Zie Numbers 27:13. Zij, die ons als onze eigen ziel geweest zijn, zijn dood en begraven, en zullen wij het dan erg vinden hen op dezelfde weg te volgen? Het heengaan van onze geliefde is een beproeving, en de herinnering daaraan zal ons zeker gedurende lange tijd bijblijven. Sterke genegenheid moet wel een langdurig verdriet als gevolg hebben, als wij het voorwerp van die genegenheid moeten missen.
Verzen 1-7
Genesis 48:1-7I. Op het bericht van zijn vaders ziekte gaat Jozef hem bezoeken. Hoewel hij een man van aanzien was en veel drukke werkzaamheden had, zal hij toch niet in gebreke blijven om zijn hoogbejaarde vader dit blijk van achting en eerbied te geven, Genesis 48:1. Zieken te bezoeken, aan wie wij verplichting hebben, of aan wie wij naar lichaam en ziel kunnen weldoen, is onze plicht. Het ziekbed is een geschikte plaats, beide om aan anderen vertroosting en raad te geven, en om voor onszelf onderricht te ontvangen. Jozef nam zijn twee zonen mee opdat zij de zegen van hun stervende grootvader zouden ontvangen, en opdat zij hem zouden zien en van hem zouden horen, een blijvende indruk op hen zou maken. Het is goed om jonge lieden, die de wereld pas beginnen, bekend te maken met Gods oude dienstknechten, die haar gaan verlaten, en die met stervende lippen uitgesproken getuigenis van de goedheid Gods en van de lieflijkheid van de wegen van de wijsheid, een grote bemoediging kan zijn voor het opkomend geslacht. Ik denk dat Manasse en Efraïm wel nooit vergeten zullen hebben wat er toen is voorgevallen. Godvruchtige ouders wensen een zegen, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor hun kinderen. "O dat zij voor Gods aangezicht mochten leven!" Jozef is, meer dan al zijn broeders, vriendelijk geweest voor zijn vader, en daarom had hij reden om bijzondere gunst van hem te verwachten.
II. Toen Jakob bericht ontving dat zijn zoon hem kwam bezoeken, heeft hij zich zo goed hij kon opgeknapt om hem te ontvangen, Genesis 48:2. Hij probeerde zijn krachten te verzamelen en de gave, die in hem was, op te wekken, en zat op het bed. Het is goed voor zieken en ouden van dagen, om zo levendig en opgeruimd te zijn als zij kunnen, opdat zij in de dag van de benauwdheid niet slap zijn. Versterk u, zoals Jakob zich hier versterkt heeft, en God zal u versterken, bemoedig uzelf en help uzelf, en God zal u helpen en u bemoedigen. Laat uw geest uw ziekte ondersteunen, Proverbs 8:14.
III. Om Jozef te belonen voor al de zorg en oplettendheid, die hij hem betoond heeft adopteert hij zijn twee zonen. Bij het verlenen van dit voorrecht van de aanneming, doet hij hem:
1. Een bijzonder verhaal van Gods belofte aan hem, waarop deze aanneming betrekking heeft. "God heeft mij gezegend," Genesis 48:3, en laat die zegen nu op hen overgaan. God had hem twee dingen beloofd: een talrijke nakomelingschap, en het land Kanan tot een erfdeel, Genesis 48:4, en als gevolg hiervan zullen Jozefs zonen zich vermenigvuldigen, ieder tot een stam, en ieder van hun zal een apart deel hebben in Kanan, gelijk aan dat van Jakob's zonen. Zie hoe hij hen zegende in het geloof aan wat God tot hem gezegd heeft, Hebrews 11:21. In al onze gebeden, zo voor ons als voor onze kinderen, moeten wij speciaal het oog hebben op Gods beloften aan ons.
2. Neemt hij Jozefs zonen uitdrukkelijk op in zijn eigen gezin: "Uw twee zonen zullen mijne zijn," Genesis 48:5, zij zullen niet alleen mijn kleinkinderen zijn, maar als mijn eigen kinderen zijn." Zij waren in Egypte geboren, en hun vader was toen afgezonderd van zijn broeders waardoor zij afgesneden zouden kunnen schijnen van het erfdeel des Heeren, maar Jakob neemt hen er in op, en erkent hen als leden van de zichtbare kerk. Hij verklaart dit in Genesis 48:16. "Dat in hen mijn naam genoemd worde en de naam mijner vaderen, " alsof hij gezegd had: "Laat hen hun vader niet opvolgen in zijn macht en grootheid hier in Egypte, maar laat hen mij opvolgen in het erfdeel van de belofte, gedaan aan Abraham", wat Jakob van veel hoger waarde en eer achtte te zijn, en hij wenste, dat dit ook door hen op prijs gesteld en begeerd zal worden. Aldus leert de oude, stervende aartsvader deze jonge lieden nu zij meerderjarig waren, (daar zij ongeveer een en twintig jaar oud waren) niet op Egypte te zien als het hunne, zich ook niet met de Egyptenaren te verenigen of te vermengen, maar zich bij het volk van God te voegen, zoals Mozes later in een dergelijke verzoeking ook gedaan heeft, Hebrews 11:24.- En omdat dit een daad van zelfverloochening zou wezen in hen, die zozeer in de gelegenheid waren om in Egypte tot eer en aanzien te komen, als zij de geminachte Hebreeën trouw zijn, heeft hij, om hen te bemoedigen ieder van hun tot hoofd van een stam gesteld. Diegenen zijn dubbele eer waardig, die door Gods genade de verzoeking van wereldse rijkdom en bevordering weerstaan, om de Godsdienst, die in minachting is, te omhelzen. Jakob wil dat Efraïm en Manasse zullen geloven, dat het beter is gering te zijn en in de kerk, dan hoog van aanzien en er buiten, dat het beter is naar de naam genoemd te worden van de arme Jakob, dan naar die van de rijke Jozef.
3. Een bepaling gemaakt ten opzichte van de kinderen, die hij later zou kunnen hebben, deze moeten niet als hoofden van stammen geacht worden, zoals Efraïm en Manasse, maar zich voegen bij de een of de ander van hun broeders, Genesis 48:6. Het blijkt niet dat Jozef meer kinderen gehad heeft, maar het was Jakob's wijsheid om die aanwijzing te geven ter voorkoming van ruzie. Bij het maken van bepalingen is het verstandig om raad in te winnen, en daar wij niet kunnen voorzien wat gebeuren zal, schikkingen te maken voor wat er gebeuren kan. Onze voorzichtigheid moet samengaan met Gods voorzienigheid.
4. Er wordt melding gemaakt van de dood en de begrafenis van Rachel, Jozefs moeder en Jakob's meest geliefde vrouw, Genesis 48:7, verwijzende naar het verhaal er van in Genesis 35:19. Als wij zelf komen te sterven, dan is het goed om de dood te gedenken van onze geliefde bloedverwanten en vrienden, die ons voorgegaan zijn, ten einde ons meer met de dood en het graf gemeenzaam te maken. Zie Numbers 27:13. Zij, die ons als onze eigen ziel geweest zijn, zijn dood en begraven, en zullen wij het dan erg vinden hen op dezelfde weg te volgen? Het heengaan van onze geliefde is een beproeving, en de herinnering daaraan zal ons zeker gedurende lange tijd bijblijven. Sterke genegenheid moet wel een langdurig verdriet als gevolg hebben, als wij het voorwerp van die genegenheid moeten missen.
Verzen 8-22
Genesis 48:8-22I. Hier is de zegen, waarmee Jakob de twee zonen van Jozef gezegend heeft, die te meer opmerkelijk is, omdat de apostel er zo bijzonder melding van maakt, Hebrews 11:21, terwijl hij niets zegt van de zegen, die Jakob over de overigen van zijn zonen heeft uitgesproken, hoewel hij ook dit in het geloof heeft gedaan.
Merk hier op:
1. Dat Jakob blind was van ouderdom, Genesis 48:10. Dat is een van de gewone gebreken van de ouderdom, die door de vensters zien, zullen verduisterd worden, Ecclesiastes 12:3,. Het is dwaasheid, om ons druk te maken over onze ogen, terwijl wij weten dat direct de dood ze zal sluiten, en wij niet weten of zij niet door het een of ander voorval tussen ons en de dood verduisterd zullen worden. Evenals dit met zijn vader voor hem geweest is, waren Jakob's ogen "zwaar van ouderdom". Zij, die de eer hebben van de ouderdom, moeten tevreden wezen om er ook de lasten van te hebben. Het oog van het geloof kan echter zeer helder zijn, terwijl het lichamelijke oog zeer beneveld is.
2. Dat Jakob grote liefde koesterde voor de zonen van Jozef. Hij kuste en omhelsde hen, Genesis 48:10. Oude mensen hebben gewoonlijk een bijzondere liefde voor hun kleinkinderen, wellicht meer nog dan zij voor hun eigen kinderen gehad hebben, toen zij klein waren, waarvoor Salomo een reden opgeeft, Proverbs 17:6. "De kroon van de ouden zijn de kindskinderen." Met welk een voldoening zegt Jakob hier, Genesis 48:11, Ik had niet gemeend uw aangezicht te zien, daar hij hem gedurende vele jaren verloren gewaand had, maar zie, God heeft mij ook uw zaad doen zien! Zie hier:
a. Hoe deze twee Godvruchtige mannen God herkennen in het goede en lieflijke dat zij ervaren. Jozef zegt, Genesis 48:9, "Zij zijn mijn zonen, die God mij hier gegeven heeft." en om die gunst nog groter te maken, voegt hij er bij: hier, dat is in deze plaats van mijn ballingschap, slavernij en gevangenschap. Jakob zegt hier: God heeft mij uw zaad doen zien. Onze genoegens en genietingen zijn ons dubbel lieflijk, als wij zien dat het God is die ze ons zendt.
b. Hoe dikwijls God in Zijn genadige voorzienigheid onze verwachtingen overtreft, en aldus Zijn gunsten groots verheerlijkt. Hij voorkomt niet alleen onze angst, maar overtreft onze verwachtingen. Wij kunnen dit toepassen op de belofte, die ons en onze kinderen gedaan is. Wij konden niet gedacht hebben dat wij in het verbond Gods zouden opgenomen worden in aanmerking genomen hoe schuldig en verdorven wij zijn, en toch, zie, Hij heeft ons doen zien, dat ook ons zaad in verbond met Hem is.
3. Dat hij, eer hij zijn zegen op hen doet overgaan, weer zijn ervaringen verhaalt van Gods weldadigheden over hem. In Genesis 48:3 had hij ervan gesproken, dat God hem verschenen was. De bijzondere bezoekingen van Zijn genade, en de gemeenschap, die wij met Hem geoefend hebben, behoren nooit vergeten te worden. Maar in Genesis 48:15 en 16 spreekt hij van de voortdurende zorg Gods over hem heel zijn leven lang.
a. "die God, Die mij gevoed heeft, van dat ik was tot op deze dag, " Genesis 48:15. Zolang wij in deze wereld geleefd hebben, hebben wij steeds Gods goedheid over ons ervaren door ons het onderhoud van ons natuurlijk leven te geven. Ons lichaam eiste dagelijks voedsel, en daar was niet weinig toe nodig, en toch heeft ons nooit het brood ons bescheiden deel ontbroken. Hij, die ons ons leven lang gevoed heeft, zal ons zeker ook bij het einde ervan niet missen.
b. Door Zijn Engel heeft Hij hem verlost van alle kwaad, Genesis 48:16. Zeer veel ongemakken en bezwaren heeft hij in zijn leven te verduren gehad, maar God heeft hem genadig bewaard voor het kwaad van zijn moeilijkheden. Nu hij stervende was, beschouwde hij zich als verlost van alle kwaad, en nam hij voor altijd afscheid van zonde en smart. Christus, de Engel des verbonds, is het, die ons verlost van alle kwaad, 2 Timothy 4:18. Het betaamt de dienstknechten van God, als zij oud zijn en gaan sterven, van onze God te getuigen, dat zij Hem genadig hebben bevonden. Onze ervaringen van Gods goedheid over ons kunnen gebruikt worden om anderen aan te moedigen, om hen te zegenen en voor hen te bidden.
4. Dat hij, als hij hun de zegen verleent en daarbij de naam van Abraham en Izaak over hen uitspreekt, hun het voorbeeld van Abraham en Izaak aanbeveelt, Genesis 48:15. Hij noemt God de God, voor Wiens aangezicht mijn vaders Abraham en Izaak gewandeld hebben, dat is: in wie zij hebben geloofd, die zij waargenomen en gehoorzaamd hebben, en met wie zij de inzettingen overeenkomstig de voorwaarden van het verbond hebben onderhouden. "Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht!" Genesis 17:1. Zij, die de zegen van hun Godvruchtige voorouders willen beërven en het voordeel van Gods verbond met hen willen genieten, moeten in de voetstappen treden van hun Godsvrucht. Het moest de dienst van God aanbevelen, dat God de God is van onze vaderen, en dat zij er voldoening in vonden om voor Zijn aangezicht te wandelen.
5. Dat hij, hen zegenende, zijn handen kruiste. Jozef had hen zo geplaatst, dat Jakob's rechterhand op het hoofd van Manasse, de oudste gelegd zou worden, Genesis 48:12, Genesis 48:13. Maar Jakob wilde haar op het hoofd leggen van Efraïm, de jongste, Genesis 48:14. Dit stond Jozef niet aan, die de naam van zijn eerstgeborene hoog wilde houden, en daarom zijn vaders handen had willen verplaatsen, Genesis 48:17, Genesis 48:18. Maar Jakob liet hem weten, dat hij wist wat hij deed en het noch bij vergissing deed, noch door een invallende gril, en evenmin uit partijdige liefde voor de een boven de ander, maar door de geest van de profetie en conform met de raadsbesluiten van God. Manasse zal groot zijn, maar Efraïm zal groter wezen. Toen de stammen geteld werden in de woestijn, was Efraïm talrijker dan Manasse, en had de banier van die afdeling, Numbers 1:32, Numbers 1:33, Numbers 1:35, Numbers 2:18, .- en wordt het eerst genoemd, Psalms 80:3. Jozua was van die stam, en ook Jerobeam. De stam van Manasse was verdeeld, een helft ervan woonde aan de ene zijde van de Jordaan, en de andere helft aan de andere zijde waardoor hij minder machtig en dus ook van minder aanzien was. Dit voorziende heeft Jakob zijn handen gekruist. Bij het verlenen van Zijn zegeningen aan Zijn volk, geeft God aan sommigen meer dan aan anderen, meer gaven van genade en verstand, meer gerieflijkheden, meer van de goede dingen van deze wereld. Soms geeft Hij het meest aan hen, van wie men dit het minst zou denken. Hij verkiest het zwakke van deze wereld, richt de armen op uit het stof. De genade stoort zich niet aan de orde van de natuur, en God geeft ook de voorkeur niet aan hen, van wie wij denken dat zij het geschiktst zijn om de voorkeur te hebben, maar aan wie het Hem behaagt. Het is opmerkelijk, dat God dikwijls door de speciale gunsten van Zijn verbond de jongere boven de oudere heeft bevoorrecht, Abel boven Kaïn, Sem boven Jafeth, Abraham boven Nahor en Haran, Izaak boven Ismaël, Jakob boven Ezau, Juda en Jozef boven Ruben, Mozes boven Aron, David en Salomo boven hun oudere broeders. Zie 1 Samuel 16:7. Hij heeft de Joden de verplichting opgelegd om het recht van de eerstgeboorte te eerbiedigen, Deuteronomy 21:17 maar zichzelf heeft Hij die verplichting niet opgelegd. Sommigen zien hierin een type, een voorteken van de voorkeur, aan de heidenen gegeven boven de Joden, de bekeerlingen uit de heidenen waren veel talrijker dan die uit de Joden. Zie Galatians 4:27. Zo wordt de vrije genade in een heerlijk licht geplaatst.
II. De bijzondere tekenen van zijn gunst aan Jozef.
1. Hem gaf hij de belofte over van hun terugkeer uit Egypte als een heilig pand, Genesis 48:21. "Zie, ik sterf, maar God zal met ulieden wezen, en Hij zal u weder brengen in het land uwer vaderen." Dienovereenkomstig heeft Jozef, toen hij stierf, haar aan zijn broeders overgegeven, Genesis 50:24. Deze verzekering werd hun gegeven, en zorgvuldig onder hen bewaard, opdat zij Egypte noch te veel zouden beminnen als het hun gunst betoonde, noch te veel zouden vrezen, als het hen met ongunst dreigde. Deze woorden van Jakob geven ons troost met betrekking tot de dood van onze vrienden, zij sterven, maar:
a. God zal met ons zijn, en Zijn genadige tegenwoordigheid is voldoende om ons verlies te vergoeden. Zij verlaten ons, maar Hij zal ons nooit begeven.
b. Hij zal ons brengen tot het land van onze vaderen, het hemels Kanan, waar onze Godvruchtige vaderen ons zijn voorgegaan. Indien God met ons is terwijl wij achterblijven in deze wereld, en ons spoedig zal opnemen om met hen te zijn, die ons zijn voorgegaan naar een betere wereld, dan behoren wij ook niet te treuren als degenen, die geen hoop hebben.
2. Hij schonk hem een deel boven zijn broeders, Genesis 48:22. De landerijen, die hij hem vermaakte, worden aangeduid als die hij met zijn zwaard en met zijn boog uit der Amorieten hand genomen heeft. Hij heeft ze eerst gekocht, Joshua 24:32, maar het schijnt dat hij later door de Amorieten uit het bezit ervan gestoten was, waarop hij ze met het zwaard hernomen heeft, geweld met geweld kerende, zich door kracht van wapenen recht verschaffende, toen hij het op geen andere wijze kon krijgen. Dit land vermaakte hij aan Jozef, van welke schenking melding wordt gemaakt in John 4:5. Als gevolg hiervan werd dit land toegewezen aan de stam van Efraïm, als recht erop hebbende, zonder dat er het lot over geworpen werd, en in dit land werd Jozefs gebeente begraven, waarop Jakob bij deze beschikking misschien meer dan op iets anders het oog heeft gehad. Het kan soms zowel rechtvaardig als verstandig zijn, om aan sommige kinderen delen te geven boven de anderen, maar het is op een graf, dat wij het meest als ons eigendom kunnen rekenen op deze aarde.
Verzen 8-22
Genesis 48:8-22I. Hier is de zegen, waarmee Jakob de twee zonen van Jozef gezegend heeft, die te meer opmerkelijk is, omdat de apostel er zo bijzonder melding van maakt, Hebrews 11:21, terwijl hij niets zegt van de zegen, die Jakob over de overigen van zijn zonen heeft uitgesproken, hoewel hij ook dit in het geloof heeft gedaan.
Merk hier op:
1. Dat Jakob blind was van ouderdom, Genesis 48:10. Dat is een van de gewone gebreken van de ouderdom, die door de vensters zien, zullen verduisterd worden, Ecclesiastes 12:3,. Het is dwaasheid, om ons druk te maken over onze ogen, terwijl wij weten dat direct de dood ze zal sluiten, en wij niet weten of zij niet door het een of ander voorval tussen ons en de dood verduisterd zullen worden. Evenals dit met zijn vader voor hem geweest is, waren Jakob's ogen "zwaar van ouderdom". Zij, die de eer hebben van de ouderdom, moeten tevreden wezen om er ook de lasten van te hebben. Het oog van het geloof kan echter zeer helder zijn, terwijl het lichamelijke oog zeer beneveld is.
2. Dat Jakob grote liefde koesterde voor de zonen van Jozef. Hij kuste en omhelsde hen, Genesis 48:10. Oude mensen hebben gewoonlijk een bijzondere liefde voor hun kleinkinderen, wellicht meer nog dan zij voor hun eigen kinderen gehad hebben, toen zij klein waren, waarvoor Salomo een reden opgeeft, Proverbs 17:6. "De kroon van de ouden zijn de kindskinderen." Met welk een voldoening zegt Jakob hier, Genesis 48:11, Ik had niet gemeend uw aangezicht te zien, daar hij hem gedurende vele jaren verloren gewaand had, maar zie, God heeft mij ook uw zaad doen zien! Zie hier:
a. Hoe deze twee Godvruchtige mannen God herkennen in het goede en lieflijke dat zij ervaren. Jozef zegt, Genesis 48:9, "Zij zijn mijn zonen, die God mij hier gegeven heeft." en om die gunst nog groter te maken, voegt hij er bij: hier, dat is in deze plaats van mijn ballingschap, slavernij en gevangenschap. Jakob zegt hier: God heeft mij uw zaad doen zien. Onze genoegens en genietingen zijn ons dubbel lieflijk, als wij zien dat het God is die ze ons zendt.
b. Hoe dikwijls God in Zijn genadige voorzienigheid onze verwachtingen overtreft, en aldus Zijn gunsten groots verheerlijkt. Hij voorkomt niet alleen onze angst, maar overtreft onze verwachtingen. Wij kunnen dit toepassen op de belofte, die ons en onze kinderen gedaan is. Wij konden niet gedacht hebben dat wij in het verbond Gods zouden opgenomen worden in aanmerking genomen hoe schuldig en verdorven wij zijn, en toch, zie, Hij heeft ons doen zien, dat ook ons zaad in verbond met Hem is.
3. Dat hij, eer hij zijn zegen op hen doet overgaan, weer zijn ervaringen verhaalt van Gods weldadigheden over hem. In Genesis 48:3 had hij ervan gesproken, dat God hem verschenen was. De bijzondere bezoekingen van Zijn genade, en de gemeenschap, die wij met Hem geoefend hebben, behoren nooit vergeten te worden. Maar in Genesis 48:15 en 16 spreekt hij van de voortdurende zorg Gods over hem heel zijn leven lang.
a. "die God, Die mij gevoed heeft, van dat ik was tot op deze dag, " Genesis 48:15. Zolang wij in deze wereld geleefd hebben, hebben wij steeds Gods goedheid over ons ervaren door ons het onderhoud van ons natuurlijk leven te geven. Ons lichaam eiste dagelijks voedsel, en daar was niet weinig toe nodig, en toch heeft ons nooit het brood ons bescheiden deel ontbroken. Hij, die ons ons leven lang gevoed heeft, zal ons zeker ook bij het einde ervan niet missen.
b. Door Zijn Engel heeft Hij hem verlost van alle kwaad, Genesis 48:16. Zeer veel ongemakken en bezwaren heeft hij in zijn leven te verduren gehad, maar God heeft hem genadig bewaard voor het kwaad van zijn moeilijkheden. Nu hij stervende was, beschouwde hij zich als verlost van alle kwaad, en nam hij voor altijd afscheid van zonde en smart. Christus, de Engel des verbonds, is het, die ons verlost van alle kwaad, 2 Timothy 4:18. Het betaamt de dienstknechten van God, als zij oud zijn en gaan sterven, van onze God te getuigen, dat zij Hem genadig hebben bevonden. Onze ervaringen van Gods goedheid over ons kunnen gebruikt worden om anderen aan te moedigen, om hen te zegenen en voor hen te bidden.
4. Dat hij, als hij hun de zegen verleent en daarbij de naam van Abraham en Izaak over hen uitspreekt, hun het voorbeeld van Abraham en Izaak aanbeveelt, Genesis 48:15. Hij noemt God de God, voor Wiens aangezicht mijn vaders Abraham en Izaak gewandeld hebben, dat is: in wie zij hebben geloofd, die zij waargenomen en gehoorzaamd hebben, en met wie zij de inzettingen overeenkomstig de voorwaarden van het verbond hebben onderhouden. "Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht!" Genesis 17:1. Zij, die de zegen van hun Godvruchtige voorouders willen beërven en het voordeel van Gods verbond met hen willen genieten, moeten in de voetstappen treden van hun Godsvrucht. Het moest de dienst van God aanbevelen, dat God de God is van onze vaderen, en dat zij er voldoening in vonden om voor Zijn aangezicht te wandelen.
5. Dat hij, hen zegenende, zijn handen kruiste. Jozef had hen zo geplaatst, dat Jakob's rechterhand op het hoofd van Manasse, de oudste gelegd zou worden, Genesis 48:12, Genesis 48:13. Maar Jakob wilde haar op het hoofd leggen van Efraïm, de jongste, Genesis 48:14. Dit stond Jozef niet aan, die de naam van zijn eerstgeborene hoog wilde houden, en daarom zijn vaders handen had willen verplaatsen, Genesis 48:17, Genesis 48:18. Maar Jakob liet hem weten, dat hij wist wat hij deed en het noch bij vergissing deed, noch door een invallende gril, en evenmin uit partijdige liefde voor de een boven de ander, maar door de geest van de profetie en conform met de raadsbesluiten van God. Manasse zal groot zijn, maar Efraïm zal groter wezen. Toen de stammen geteld werden in de woestijn, was Efraïm talrijker dan Manasse, en had de banier van die afdeling, Numbers 1:32, Numbers 1:33, Numbers 1:35, Numbers 2:18, .- en wordt het eerst genoemd, Psalms 80:3. Jozua was van die stam, en ook Jerobeam. De stam van Manasse was verdeeld, een helft ervan woonde aan de ene zijde van de Jordaan, en de andere helft aan de andere zijde waardoor hij minder machtig en dus ook van minder aanzien was. Dit voorziende heeft Jakob zijn handen gekruist. Bij het verlenen van Zijn zegeningen aan Zijn volk, geeft God aan sommigen meer dan aan anderen, meer gaven van genade en verstand, meer gerieflijkheden, meer van de goede dingen van deze wereld. Soms geeft Hij het meest aan hen, van wie men dit het minst zou denken. Hij verkiest het zwakke van deze wereld, richt de armen op uit het stof. De genade stoort zich niet aan de orde van de natuur, en God geeft ook de voorkeur niet aan hen, van wie wij denken dat zij het geschiktst zijn om de voorkeur te hebben, maar aan wie het Hem behaagt. Het is opmerkelijk, dat God dikwijls door de speciale gunsten van Zijn verbond de jongere boven de oudere heeft bevoorrecht, Abel boven Kaïn, Sem boven Jafeth, Abraham boven Nahor en Haran, Izaak boven Ismaël, Jakob boven Ezau, Juda en Jozef boven Ruben, Mozes boven Aron, David en Salomo boven hun oudere broeders. Zie 1 Samuel 16:7. Hij heeft de Joden de verplichting opgelegd om het recht van de eerstgeboorte te eerbiedigen, Deuteronomy 21:17 maar zichzelf heeft Hij die verplichting niet opgelegd. Sommigen zien hierin een type, een voorteken van de voorkeur, aan de heidenen gegeven boven de Joden, de bekeerlingen uit de heidenen waren veel talrijker dan die uit de Joden. Zie Galatians 4:27. Zo wordt de vrije genade in een heerlijk licht geplaatst.
II. De bijzondere tekenen van zijn gunst aan Jozef.
1. Hem gaf hij de belofte over van hun terugkeer uit Egypte als een heilig pand, Genesis 48:21. "Zie, ik sterf, maar God zal met ulieden wezen, en Hij zal u weder brengen in het land uwer vaderen." Dienovereenkomstig heeft Jozef, toen hij stierf, haar aan zijn broeders overgegeven, Genesis 50:24. Deze verzekering werd hun gegeven, en zorgvuldig onder hen bewaard, opdat zij Egypte noch te veel zouden beminnen als het hun gunst betoonde, noch te veel zouden vrezen, als het hen met ongunst dreigde. Deze woorden van Jakob geven ons troost met betrekking tot de dood van onze vrienden, zij sterven, maar:
a. God zal met ons zijn, en Zijn genadige tegenwoordigheid is voldoende om ons verlies te vergoeden. Zij verlaten ons, maar Hij zal ons nooit begeven.
b. Hij zal ons brengen tot het land van onze vaderen, het hemels Kanan, waar onze Godvruchtige vaderen ons zijn voorgegaan. Indien God met ons is terwijl wij achterblijven in deze wereld, en ons spoedig zal opnemen om met hen te zijn, die ons zijn voorgegaan naar een betere wereld, dan behoren wij ook niet te treuren als degenen, die geen hoop hebben.
2. Hij schonk hem een deel boven zijn broeders, Genesis 48:22. De landerijen, die hij hem vermaakte, worden aangeduid als die hij met zijn zwaard en met zijn boog uit der Amorieten hand genomen heeft. Hij heeft ze eerst gekocht, Joshua 24:32, maar het schijnt dat hij later door de Amorieten uit het bezit ervan gestoten was, waarop hij ze met het zwaard hernomen heeft, geweld met geweld kerende, zich door kracht van wapenen recht verschaffende, toen hij het op geen andere wijze kon krijgen. Dit land vermaakte hij aan Jozef, van welke schenking melding wordt gemaakt in John 4:5. Als gevolg hiervan werd dit land toegewezen aan de stam van Efraïm, als recht erop hebbende, zonder dat er het lot over geworpen werd, en in dit land werd Jozefs gebeente begraven, waarop Jakob bij deze beschikking misschien meer dan op iets anders het oog heeft gehad. Het kan soms zowel rechtvaardig als verstandig zijn, om aan sommige kinderen delen te geven boven de anderen, maar het is op een graf, dat wij het meest als ons eigendom kunnen rekenen op deze aarde.