Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Genesis 48

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 48

Genesis 48:1.

JAKOBS TESTAMENT TEN AANZlEN VAN EFRAIM EN MANASSE.

I. Genesis 48:1-Genesis 48:22. Enige tijd later wordt Jozef gemeld, dat zijn vader ziek is; hij begeeft zich met zijn beide zonen tot hem. Jakob schenkt aan deze de aartsvaderlijke zegen, waarbij hij hen als zijn kinderen aanneemt, aan de jongsten echter de voorrang boven de oudste gevende.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 48

Genesis 48:1.

JAKOBS TESTAMENT TEN AANZlEN VAN EFRAIM EN MANASSE.

I. Genesis 48:1-Genesis 48:22. Enige tijd later wordt Jozef gemeld, dat zijn vader ziek is; hij begeeft zich met zijn beide zonen tot hem. Jakob schenkt aan deze de aartsvaderlijke zegen, waarbij hij hen als zijn kinderen aanneemt, aan de jongsten echter de voorrang boven de oudste gevende.

Vers 1

1. Het geschiedde nu na deze dingen, na het meegedeelde, (Genesis 47:29), toen Jakob zijn spoedige dood reeds tegemoet zag, dat men Jozef zei: Zie, uw vader is ziek! Toen nam 1) hij zijn twee zonen, die zekerruim 20 jaar oud waren, met zich, Manasse en Efraïm.

1) Twee zaken, welke Mozes hier aanvoert, zijn op te merken. Vooreerst, dat Jozef, onderricht omtrent de ziekte van zijn vader, terstond de reis onderneemt; vervolgens, dat Jakob, na de aankomst van zijn zoon vernomen te hebben, beproefde zijn zwak en bevend lichaam op te heffen, om Jozef eer te bewijzen. Zeker, daarom was Jozef zo begerig zijn vader te bezoeken, en geneigd om de andere plichten te volbrengen, aan de eerbied voor zijn vader verschuldigd, omdat hij, zoon van Jakob te zijn, meer achtte, dan aan het hoofd te staan van twee rijken. Want, dat hij zijn zonen tot hem brengt, is als het ware, alsof hij hen van het land, waarin zij geboren zijn, vervreemdt, en aan hun oorspronkelijk vaderland terug geeft. Want zij konden tot het geslacht van Abraham niet gerekend worden, of zij plaatsten zich in een kwade reuk bij de Egyptenaren. Maar Jozef verkiest deze smaad boven alle mogelijke schatten en eerbewijzingen, als zij maar mogen samengroeien met het lichaam van de Kerk. De vader echter zich versterkende, vergeldt de weldaad, uit zijn hand ontvangen, zodanig als aan zijn eer past. En ondertussen gehoorzaamt hij aan de Godsspraak, welke zijn zonen vroeger tot razernij had vervoerd, opdat het hun niet zwaar en ondraaglijk zijn zou, indien hij Efraïm en Manasse tot hoofden van twee stammen aanstelt..

Vers 1

1. Het geschiedde nu na deze dingen, na het meegedeelde, (Genesis 47:29), toen Jakob zijn spoedige dood reeds tegemoet zag, dat men Jozef zei: Zie, uw vader is ziek! Toen nam 1) hij zijn twee zonen, die zekerruim 20 jaar oud waren, met zich, Manasse en Efraïm.

1) Twee zaken, welke Mozes hier aanvoert, zijn op te merken. Vooreerst, dat Jozef, onderricht omtrent de ziekte van zijn vader, terstond de reis onderneemt; vervolgens, dat Jakob, na de aankomst van zijn zoon vernomen te hebben, beproefde zijn zwak en bevend lichaam op te heffen, om Jozef eer te bewijzen. Zeker, daarom was Jozef zo begerig zijn vader te bezoeken, en geneigd om de andere plichten te volbrengen, aan de eerbied voor zijn vader verschuldigd, omdat hij, zoon van Jakob te zijn, meer achtte, dan aan het hoofd te staan van twee rijken. Want, dat hij zijn zonen tot hem brengt, is als het ware, alsof hij hen van het land, waarin zij geboren zijn, vervreemdt, en aan hun oorspronkelijk vaderland terug geeft. Want zij konden tot het geslacht van Abraham niet gerekend worden, of zij plaatsten zich in een kwade reuk bij de Egyptenaren. Maar Jozef verkiest deze smaad boven alle mogelijke schatten en eerbewijzingen, als zij maar mogen samengroeien met het lichaam van de Kerk. De vader echter zich versterkende, vergeldt de weldaad, uit zijn hand ontvangen, zodanig als aan zijn eer past. En ondertussen gehoorzaamt hij aan de Godsspraak, welke zijn zonen vroeger tot razernij had vervoerd, opdat het hun niet zwaar en ondraaglijk zijn zou, indien hij Efraïm en Manasse tot hoofden van twee stammen aanstelt..

Vers 2

2. En men boodschapte Jakob, en men zei: Zie, uw zoon Jozef komt tot u! Zo versterkte 1) zich Israël, hij verzamelde zijn zwakke krachten, en zat op het bed, om alsdrager van de belofte het werk, dat hij zich voorgenomen had, in een betamelijke houding te verrichtten.

1) In de zwakke volbrengt de Heere God Zijn kracht, zo ook hier in Jakob. De dood nabij, ja, reeds stervende, zal de Heere het tonen, dat Hij hem nog eenmaal, v r zijn heengaan, de Israël van het geloof zal doen zijn. De laatste dagen van Jakob doen hem meer nog, dan geheel zijn leven kennen, als de krachtige geloofsheld. Dat versterken hier, wat zijn lichaam aangaat, heeft symbolische betekenis voor wat zijn geestelijk leven betreft..

Vers 2

2. En men boodschapte Jakob, en men zei: Zie, uw zoon Jozef komt tot u! Zo versterkte 1) zich Israël, hij verzamelde zijn zwakke krachten, en zat op het bed, om alsdrager van de belofte het werk, dat hij zich voorgenomen had, in een betamelijke houding te verrichtten.

1) In de zwakke volbrengt de Heere God Zijn kracht, zo ook hier in Jakob. De dood nabij, ja, reeds stervende, zal de Heere het tonen, dat Hij hem nog eenmaal, v r zijn heengaan, de Israël van het geloof zal doen zijn. De laatste dagen van Jakob doen hem meer nog, dan geheel zijn leven kennen, als de krachtige geloofsheld. Dat versterken hier, wat zijn lichaam aangaat, heeft symbolische betekenis voor wat zijn geestelijk leven betreft..

Vers 3

3. Daarna zei1) Jakob tot Jozef, die met zijn zonen binnengetreden was: God a)de Almachtige is mij verschenen te Luz, in het land Kanan, toen ik van Mesopotamië trok (Genesis 35:1), en Hij heeft mij gezegend. 2)

a) Genesis 17:1 Genesis 17:1) Het doel is, zijn zoon van de rijkdom en de eer van Egypte af te trekken, en hem als van nu af aan bij het heilige geslacht te rekenen, waarvan hij een poos gescheiden was geweest. Verder, stelt hij niet de uitnemendheid van zijn geslacht, noch de tegenwoordige rijkdom, noch zijn aanzien op de voorgrond, om hem te vleien, maar enig en alleen wijst hij op het Verbond van God. Zoals het recht en billijk is, dat de genade van de aanneming, zoals die ons wordt aangeboden, geheel ons bezig houdt, en wat in de wereld schittert en kostbaar is, op de achtergrond wordt gesteld..

2) Tegenover de grote voorspoed, die Jozef in Egypte genoot, plaatst Jakob de zegen van God, welke hij ontvangen heeft. Het is, opdat ook zijn zoon het eerste het meest vrage, niet naar de vergankelijke dingen van deze aarde, maar naar de zegen en de gunst van God op geestelijk gebied.

Vers 3

3. Daarna zei1) Jakob tot Jozef, die met zijn zonen binnengetreden was: God a)de Almachtige is mij verschenen te Luz, in het land Kanan, toen ik van Mesopotamië trok (Genesis 35:1), en Hij heeft mij gezegend. 2)

a) Genesis 17:1 Genesis 17:1) Het doel is, zijn zoon van de rijkdom en de eer van Egypte af te trekken, en hem als van nu af aan bij het heilige geslacht te rekenen, waarvan hij een poos gescheiden was geweest. Verder, stelt hij niet de uitnemendheid van zijn geslacht, noch de tegenwoordige rijkdom, noch zijn aanzien op de voorgrond, om hem te vleien, maar enig en alleen wijst hij op het Verbond van God. Zoals het recht en billijk is, dat de genade van de aanneming, zoals die ons wordt aangeboden, geheel ons bezig houdt, en wat in de wereld schittert en kostbaar is, op de achtergrond wordt gesteld..

2) Tegenover de grote voorspoed, die Jozef in Egypte genoot, plaatst Jakob de zegen van God, welke hij ontvangen heeft. Het is, opdat ook zijn zoon het eerste het meest vrage, niet naar de vergankelijke dingen van deze aarde, maar naar de zegen en de gunst van God op geestelijk gebied.

Vers 4

4. En Hij heeft tot mij gezegd: a) Zie, ik zal u vruchtbaar maken, en u vermenigvuldigen, en u tot een hoop van volken stellen; en Ik zal aan uw zaad na u dit land tot een eeuwige bezitting geven. 1)

a) Genesis 28:3 vrgl. 35:11,

1) Zo doet de Heere altijd. Eer nog het einddoel bereikt is, heeft Zijn zegen ons bemoedigd en daardoor in staat gesteld onze bestemming naderbij te komen. De ogenblikken, waarop die zegen van God wordt ontvangen of verstaan, vormen de merkwaardigste tijdstippen in ons leven. Vraagt gij waarin die zegen eigenlijk bestond, dan zal Jakob u antwoorden dat die zegen, juist de strekking, het einddoel en het kort begrip van al Gods beloften was. Wilt gij de korte inhoud van al deze vernemen? Het is de vermenigvuldiging van het volk, dat uit zijn lendenen zou geboren worden, de bevestiging aan dat gezegende volk van de aloude verbondsbeloften en de bewaring voor het verbondsvolk van het eenmaal toegezegde verbondsland. De eeuwige onveranderlijke trouw van de Al- en Vrijmachtige God werd hem toegezegd ten opzichte van de belofte zelf, van de voorwerpen van de belofte, het kroost dat hem geschonken zou worden, en van de inhoud van de belofte: het land van de eeuwige bezitting..

Vers 4

4. En Hij heeft tot mij gezegd: a) Zie, ik zal u vruchtbaar maken, en u vermenigvuldigen, en u tot een hoop van volken stellen; en Ik zal aan uw zaad na u dit land tot een eeuwige bezitting geven. 1)

a) Genesis 28:3 vrgl. 35:11,

1) Zo doet de Heere altijd. Eer nog het einddoel bereikt is, heeft Zijn zegen ons bemoedigd en daardoor in staat gesteld onze bestemming naderbij te komen. De ogenblikken, waarop die zegen van God wordt ontvangen of verstaan, vormen de merkwaardigste tijdstippen in ons leven. Vraagt gij waarin die zegen eigenlijk bestond, dan zal Jakob u antwoorden dat die zegen, juist de strekking, het einddoel en het kort begrip van al Gods beloften was. Wilt gij de korte inhoud van al deze vernemen? Het is de vermenigvuldiging van het volk, dat uit zijn lendenen zou geboren worden, de bevestiging aan dat gezegende volk van de aloude verbondsbeloften en de bewaring voor het verbondsvolk van het eenmaal toegezegde verbondsland. De eeuwige onveranderlijke trouw van de Al- en Vrijmachtige God werd hem toegezegd ten opzichte van de belofte zelf, van de voorwerpen van de belofte, het kroost dat hem geschonken zou worden, en van de inhoud van de belofte: het land van de eeuwige bezitting..

Vers 5

5. Nu dan, krachtens de volmacht, die God mij toen gegeven heeft, om als aartsvader voor de toekomst van Zijn uitverkoren volk schikkingen te maken, uw twee zonen, 1) a) die u in Egypte geboren waren, eer ik in Egypte tot u gekomen ben, zijn van mij: Efraïm en Manasse zullen van mij zijn, als Ruben en Simeon; zij zullen aan mijn beide eerstgeborenen gelijk staan.

a) Genesis 41:50; Genesis 46:20

1) Jakob, tengevolge van een bijzondere volmacht, verheft zijn zoon zo, dat n tot twee hoofden wordt, dat is, dat twee zonen van hem, alsof zij in de eerste graad erfgenamen waren, gelijk met hun ooms zullen erven. Maar wat is het, dat een afgeleefde grijsaard als een koninklijk erfdeel aan zijn kleinzonen het zesde gedeelte van dat land toewijst, waarin hij als vreemdeling gedwaald, en waaruit hij nu wederom gevlucht is? Wie zou niet gezegd hebben, dat hij een sprookje had verzonnen? Wat had nu Jozef zelf er aan, dat hij onder een denkbeeldige titel tot heer aangesteld werd van een land, waar het nauwelijks aan de bezitter was veroorloofd met grote moeite gegraven water te drinken, en waaruit eindelijk de honger hem had verdreven? Maar hieruit blijkt, hoe de heilige vaders met een standvastig geloof in het Woord van God waren bezield, dat het hun genoeg was uit Zijn mond te weten, welk een vaste plaats zij in dat land hadden. Jakob sterft in Egypte als balling, en ondertussen roept hij hem, die over Egypte gesteld is, uit zijn waardigheid, om in ballingschap te gaan, opdat het hem wel en gelukkig ga. Jozef, daar hij zijn vader als een Profeet van God erkent, die niets uit zijn eigen brein haalt, waardeert niet minder het eigendom hem aangeboden, hoewel er nog niets van te zien is, dan indien het reeds in zijn macht was..

Jozef zelf ontvangt geen erfdeel in Israël. Hij was als het ware geheel een Egyptenaar geworden. Zijn twee zonen traden in zijn plaats op. Tegenover de bewering, dat Jakob zijn zoon Jozef ook nog op het sterfbed voortrekt, kan men de andere stellen, dat hij geheel van zijn voorliefde genezen is, doordat hij de naam van Jozef doet verdwijnen om plaats te maken voor zoon van Efraïm..

Vers 5

5. Nu dan, krachtens de volmacht, die God mij toen gegeven heeft, om als aartsvader voor de toekomst van Zijn uitverkoren volk schikkingen te maken, uw twee zonen, 1) a) die u in Egypte geboren waren, eer ik in Egypte tot u gekomen ben, zijn van mij: Efraïm en Manasse zullen van mij zijn, als Ruben en Simeon; zij zullen aan mijn beide eerstgeborenen gelijk staan.

a) Genesis 41:50; Genesis 46:20

1) Jakob, tengevolge van een bijzondere volmacht, verheft zijn zoon zo, dat n tot twee hoofden wordt, dat is, dat twee zonen van hem, alsof zij in de eerste graad erfgenamen waren, gelijk met hun ooms zullen erven. Maar wat is het, dat een afgeleefde grijsaard als een koninklijk erfdeel aan zijn kleinzonen het zesde gedeelte van dat land toewijst, waarin hij als vreemdeling gedwaald, en waaruit hij nu wederom gevlucht is? Wie zou niet gezegd hebben, dat hij een sprookje had verzonnen? Wat had nu Jozef zelf er aan, dat hij onder een denkbeeldige titel tot heer aangesteld werd van een land, waar het nauwelijks aan de bezitter was veroorloofd met grote moeite gegraven water te drinken, en waaruit eindelijk de honger hem had verdreven? Maar hieruit blijkt, hoe de heilige vaders met een standvastig geloof in het Woord van God waren bezield, dat het hun genoeg was uit Zijn mond te weten, welk een vaste plaats zij in dat land hadden. Jakob sterft in Egypte als balling, en ondertussen roept hij hem, die over Egypte gesteld is, uit zijn waardigheid, om in ballingschap te gaan, opdat het hem wel en gelukkig ga. Jozef, daar hij zijn vader als een Profeet van God erkent, die niets uit zijn eigen brein haalt, waardeert niet minder het eigendom hem aangeboden, hoewel er nog niets van te zien is, dan indien het reeds in zijn macht was..

Jozef zelf ontvangt geen erfdeel in Israël. Hij was als het ware geheel een Egyptenaar geworden. Zijn twee zonen traden in zijn plaats op. Tegenover de bewering, dat Jakob zijn zoon Jozef ook nog op het sterfbed voortrekt, kan men de andere stellen, dat hij geheel van zijn voorliefde genezen is, doordat hij de naam van Jozef doet verdwijnen om plaats te maken voor zoon van Efraïm..

Vers 6

6. Maar uw geslacht, dat gij na hen zult gewinnen, zullen de uwe zijn, 1) zij zullen voor uw kinderen gelden, alzo geen bijzondere stammen uitmaken; zij zullen naar hun broeders naam genoemd worden in hun erfdeel; hun geslachten zullen bij die van hun broeders, Efraïm en Manasse, geteldworden.

1) Of Jozef werkelijk nog andere zonen verkregen heeft, wordt in de Heilige Schrift niet bericht. Misschien zijn, onder de in Numbers 26:28, en 1 Chronicles 8:14, opgetelde geslachten van Efraïm en Manasse, zulke later geboren zonen van Jozef mede genoemd..

Krachtens zijn aartsvaderlijke macht, neemt Jakob de twee zonen van Jozef tot de zijne aan, en volgens diezelfde macht, geeft hij de overige zonen, zo die er mochten zijn, of nog geboren mochten worden, aan de twee door hem aangenomen zonen van Jozef. Jakob treedt hier in zijn volle waardigheid als soeverein in zijn gezin op. Ook hiermee wil Jakob de nagedachtenis eren van Rachel, over wie hij daarom terstond daarna tot Jozef spreekt.

Vers 6

6. Maar uw geslacht, dat gij na hen zult gewinnen, zullen de uwe zijn, 1) zij zullen voor uw kinderen gelden, alzo geen bijzondere stammen uitmaken; zij zullen naar hun broeders naam genoemd worden in hun erfdeel; hun geslachten zullen bij die van hun broeders, Efraïm en Manasse, geteldworden.

1) Of Jozef werkelijk nog andere zonen verkregen heeft, wordt in de Heilige Schrift niet bericht. Misschien zijn, onder de in Numbers 26:28, en 1 Chronicles 8:14, opgetelde geslachten van Efraïm en Manasse, zulke later geboren zonen van Jozef mede genoemd..

Krachtens zijn aartsvaderlijke macht, neemt Jakob de twee zonen van Jozef tot de zijne aan, en volgens diezelfde macht, geeft hij de overige zonen, zo die er mochten zijn, of nog geboren mochten worden, aan de twee door hem aangenomen zonen van Jozef. Jakob treedt hier in zijn volle waardigheid als soeverein in zijn gezin op. Ook hiermee wil Jakob de nagedachtenis eren van Rachel, over wie hij daarom terstond daarna tot Jozef spreekt.

Vers 7

7. Toen ik nu van Paddan-Aram kwam 1) a) zo is Rachel, de vrouw van mijn hart, die ik ook nu nog niet vergeten kan, bij mij aan mijn zijde gestorven in het land Kanan, op de weg als het nog een kleine stuk land was, om tot Efratha te komen; en ik begroef haar aldaar aan de weg van Efratha, 2) welke later genoemd is Bethlehem. 3) Uwverhoging tot redder van mijn huis heeft zij niet beleefd; maar ik wil het aandenken van de vroeggestorvene daardoor eren, dat ik uw beide zonen als mijn eigen en als haar zonen aanzie, en hen met de beide eerstgeborenen van Lea (Genesis 48:5) gelijkstel.

a) Genesis 35:19

1) De dood en de begrafenis van zijn vrouw Rachel vermeldt Jakob daarom, opdat de naam van zijn moeder voor Jozef een prikkel zou zijn, om hem aan te drijven. Want omdat alle zonen van Jakob uit Syrië hun oorsprong hebben, was het van niet weinig belang, dat zij bekend waren met de zaak, welke wij vroeger hebben gezien, dat nl. hun vader op bevelen onder leiding van God naar het land Kanan teruggekeerd, zijn vrouwen met zich heeft gevoerd. Want, indien het niet zwaar was voor een vrouw, om haar vaderland verlatende, naar een vergelegen land te vertrekken, dan moest haar voorbeeld een met lichte aansporing voor zijn zonen zijn, om, na Egypte vaarwel gezegd te hebben, wanneer diezelfde God beveelt, zich vol ijver aan te gorden, om het land Kanan in bezit te nemen..

Het stuk land, waarin Efratha lag, is later niet toebedeeld aan een van de zonen van Jozef, maar aan Juda. Alle gedachte, dat Jozef als eerstgeborene van Rachel, ook de eerste rang onder de broeders bekleedde moest verwijderd worden, en door alles duidelijk uitkomen, dat God Juda, de zoon van Lea, tot eerstgeborene had verkoren. Deze laatste woorden: "welke is Bethlehem," zijn tot verduidelijking een bijvoeging van de Schrijver..

Vers 7

7. Toen ik nu van Paddan-Aram kwam 1) a) zo is Rachel, de vrouw van mijn hart, die ik ook nu nog niet vergeten kan, bij mij aan mijn zijde gestorven in het land Kanan, op de weg als het nog een kleine stuk land was, om tot Efratha te komen; en ik begroef haar aldaar aan de weg van Efratha, 2) welke later genoemd is Bethlehem. 3) Uwverhoging tot redder van mijn huis heeft zij niet beleefd; maar ik wil het aandenken van de vroeggestorvene daardoor eren, dat ik uw beide zonen als mijn eigen en als haar zonen aanzie, en hen met de beide eerstgeborenen van Lea (Genesis 48:5) gelijkstel.

a) Genesis 35:19

1) De dood en de begrafenis van zijn vrouw Rachel vermeldt Jakob daarom, opdat de naam van zijn moeder voor Jozef een prikkel zou zijn, om hem aan te drijven. Want omdat alle zonen van Jakob uit Syrië hun oorsprong hebben, was het van niet weinig belang, dat zij bekend waren met de zaak, welke wij vroeger hebben gezien, dat nl. hun vader op bevelen onder leiding van God naar het land Kanan teruggekeerd, zijn vrouwen met zich heeft gevoerd. Want, indien het niet zwaar was voor een vrouw, om haar vaderland verlatende, naar een vergelegen land te vertrekken, dan moest haar voorbeeld een met lichte aansporing voor zijn zonen zijn, om, na Egypte vaarwel gezegd te hebben, wanneer diezelfde God beveelt, zich vol ijver aan te gorden, om het land Kanan in bezit te nemen..

Het stuk land, waarin Efratha lag, is later niet toebedeeld aan een van de zonen van Jozef, maar aan Juda. Alle gedachte, dat Jozef als eerstgeborene van Rachel, ook de eerste rang onder de broeders bekleedde moest verwijderd worden, en door alles duidelijk uitkomen, dat God Juda, de zoon van Lea, tot eerstgeborene had verkoren. Deze laatste woorden: "welke is Bethlehem," zijn tot verduidelijking een bijvoeging van de Schrijver..

Vers 8

8. En Israël zag de zonen van Jozef; hij zag op hen, omdat hij nu tot hen zich meer bepaald wilde wenden, en zei: niet alsof hij niet geweten had, wie behalve Jozef in zijn kamer was, maar om de zegening op plechtige wijze in te leiden (Genesis 27:24): Van wie zijn deze? 1)

1) Het zal sommigen vreemd toeschijnen, dat Jakob nu deze vraag doet. Vooreerst zij aangemerkt, dat Mozes meer het vroegere als later geschied, verhaalt. En vervolgens moet men niet vergeten, dat bij openbare handelingen, waarvan zeer veel in de toekomst afhing, of bij rechtzaken er plechtig, naar de namen gevraagd werd, ook al wist men, wie zij waren (Genesis 23:3; 1 Samuel 17:55-1 Samuel 17:58).

Vers 8

8. En Israël zag de zonen van Jozef; hij zag op hen, omdat hij nu tot hen zich meer bepaald wilde wenden, en zei: niet alsof hij niet geweten had, wie behalve Jozef in zijn kamer was, maar om de zegening op plechtige wijze in te leiden (Genesis 27:24): Van wie zijn deze? 1)

1) Het zal sommigen vreemd toeschijnen, dat Jakob nu deze vraag doet. Vooreerst zij aangemerkt, dat Mozes meer het vroegere als later geschied, verhaalt. En vervolgens moet men niet vergeten, dat bij openbare handelingen, waarvan zeer veel in de toekomst afhing, of bij rechtzaken er plechtig, naar de namen gevraagd werd, ook al wist men, wie zij waren (Genesis 23:3; 1 Samuel 17:55-1 Samuel 17:58).

Vers 9

9. En Jozef zei tot zijn vader: Zij zijn mijn zonen, die mij God hier gegeven heeft, 1) (Genesis 23:5) En hij zei: Breng hen toch tot mij 2) dat ik hen zegene!

1) Ook hierdoor komt de Godsvrucht van Jozef aan het licht. Hij noemt zijn zonen: geschenken van God (Psalms 127:3). Jozef voegt er uitdrukkelijk aan toe "hier" en wil daarmee zeggen, dat het geen onnutte zaak was, maar strikt noodzakelijk, dat zij door Jakob in de schoot van het heilig geslacht werden opgenomen..

2) Wie kinderen wilde aannemen als zijn eigen kinderen, ging tot hen. Jakob is echter zwak door ouderdom en blind, daarom moeten zij tot hem gebracht worden. Zulk een gaan wordt genoemd, een toeëigenende begroeting. Wie door God tot kind wordt aangenomen, tot die komt Hij ook..

Vers 9

9. En Jozef zei tot zijn vader: Zij zijn mijn zonen, die mij God hier gegeven heeft, 1) (Genesis 23:5) En hij zei: Breng hen toch tot mij 2) dat ik hen zegene!

1) Ook hierdoor komt de Godsvrucht van Jozef aan het licht. Hij noemt zijn zonen: geschenken van God (Psalms 127:3). Jozef voegt er uitdrukkelijk aan toe "hier" en wil daarmee zeggen, dat het geen onnutte zaak was, maar strikt noodzakelijk, dat zij door Jakob in de schoot van het heilig geslacht werden opgenomen..

2) Wie kinderen wilde aannemen als zijn eigen kinderen, ging tot hen. Jakob is echter zwak door ouderdom en blind, daarom moeten zij tot hem gebracht worden. Zulk een gaan wordt genoemd, een toeëigenende begroeting. Wie door God tot kind wordt aangenomen, tot die komt Hij ook..

Vers 10

10. Doch de ogen van Israël waren zwaar van ouderdom, hij kon niet zien; hij moest daarom de beide jongemannen dicht bij zich hebben, wilde hij ze enigszins opmerken; en hij deed hen naderen tot zich. Jozef plaatste hen aan zijnvaders knieën, zodat deze hen zeer dicht bij zich had; toen kuste hij hen, en omhelsde hen (Mark 10:16)

Vers 10

10. Doch de ogen van Israël waren zwaar van ouderdom, hij kon niet zien; hij moest daarom de beide jongemannen dicht bij zich hebben, wilde hij ze enigszins opmerken; en hij deed hen naderen tot zich. Jozef plaatste hen aan zijnvaders knieën, zodat deze hen zeer dicht bij zich had; toen kuste hij hen, en omhelsde hen (Mark 10:16)

Vers 11

11. En Israël zei tot Jozef: Ik had niet gemeend uw aangezicht te zien, want ik meende, dat een boos dier u verscheurd had (Genesis 37:33); maar zie, God 1) heeft mij niet alleen de vreugde gegeven u te zien, God heeft mij ook uw zaad doen zien (Efeze3:20). 1) Voordat Jakob de beide zonen van Jozef zegent, is het hem behoefte zijn dank aan God uit te spreken wegens de goedertierenheid hem verleend. Wat zal er in deze ogenblikken in zijn ziel zijn omgegaan! Ook nu nog meer als vroeger zal hij zich zeer gering tegenover de weldaden van God gevoeld hebben..

Vers 11

11. En Israël zei tot Jozef: Ik had niet gemeend uw aangezicht te zien, want ik meende, dat een boos dier u verscheurd had (Genesis 37:33); maar zie, God 1) heeft mij niet alleen de vreugde gegeven u te zien, God heeft mij ook uw zaad doen zien (Efeze3:20). 1) Voordat Jakob de beide zonen van Jozef zegent, is het hem behoefte zijn dank aan God uit te spreken wegens de goedertierenheid hem verleend. Wat zal er in deze ogenblikken in zijn ziel zijn omgegaan! Ook nu nog meer als vroeger zal hij zich zeer gering tegenover de weldaden van God gevoeld hebben..

Vers 12

12. Toen deed hen Jozef uitgaan 1) van zijn knieën, tussen welke zij gestaan hadden; want hij zag aan het verhelderd aangezicht van de vader, dat deze, van Gods Geest vervuld, nu tot het ogenblik van het plechtig zegenen gekomen was, en hij boog zich voor zijn aangezicht neer ter aarde, om zich voor die plechtigheid voor te bereiden door aanbidding van God.

1) Nader zet Mozes uiteen, wat hij reeds met een enkel woord heeft aangeduid. Doch Jozef doet zijn zonen van zijn schoot uitgaan en brengt ze bij de knieën van zijn vader, niet slechts om de eerbetoning, maar opdat hij hen de Profeet van God ter zegening aanbiede daar hij er zeker van overtuigd is, dat de heilige Jakob met volgens de algemene manier van de mensen zijn kleinzonen zocht te omhelzen, maar in zoverre hij de tolk van God was, om de hem geschonken genade aan hen te schenken. Maar ofschoon hij hun, bij het verdelen van het land Kanan, gelijke delen als zijn zonen toebedeelt, verwacht hij echter iets hogere van de oplegging van de handen. Immers opdat die twee zouden behoren tot de patriarchen, aan de Kerk en een eervolle voorrang zouden genieten in het geestelijk rijk van God..

Vers 12

12. Toen deed hen Jozef uitgaan 1) van zijn knieën, tussen welke zij gestaan hadden; want hij zag aan het verhelderd aangezicht van de vader, dat deze, van Gods Geest vervuld, nu tot het ogenblik van het plechtig zegenen gekomen was, en hij boog zich voor zijn aangezicht neer ter aarde, om zich voor die plechtigheid voor te bereiden door aanbidding van God.

1) Nader zet Mozes uiteen, wat hij reeds met een enkel woord heeft aangeduid. Doch Jozef doet zijn zonen van zijn schoot uitgaan en brengt ze bij de knieën van zijn vader, niet slechts om de eerbetoning, maar opdat hij hen de Profeet van God ter zegening aanbiede daar hij er zeker van overtuigd is, dat de heilige Jakob met volgens de algemene manier van de mensen zijn kleinzonen zocht te omhelzen, maar in zoverre hij de tolk van God was, om de hem geschonken genade aan hen te schenken. Maar ofschoon hij hun, bij het verdelen van het land Kanan, gelijke delen als zijn zonen toebedeelt, verwacht hij echter iets hogere van de oplegging van de handen. Immers opdat die twee zouden behoren tot de patriarchen, aan de Kerk en een eervolle voorrang zouden genieten in het geestelijk rijk van God..

Vers 13

13. En Jozef nam die beiden, Efraïm met zijn rechterhand, tegenover Israëls linkerhand, en Manasse met zijn linkerhand tegenover Israëls rechterhand, en hij deed hen naderen tot hem. Jozef plaatste hen zo, omdat hij meende, dat de eerstgeborene ook het voornaamste deel van de aartsvaderlijke zegen toebehoorde; en deze daarom ook, bij de nu volgende handoplegging, onder de rechterhand van de aartsvader moest geplaatst worden.

Vers 13

13. En Jozef nam die beiden, Efraïm met zijn rechterhand, tegenover Israëls linkerhand, en Manasse met zijn linkerhand tegenover Israëls rechterhand, en hij deed hen naderen tot hem. Jozef plaatste hen zo, omdat hij meende, dat de eerstgeborene ook het voornaamste deel van de aartsvaderlijke zegen toebehoorde; en deze daarom ook, bij de nu volgende handoplegging, onder de rechterhand van de aartsvader moest geplaatst worden.

Vers 14

14. Maar Israël strekte zijn rechterhand uit, en legde die niet op het hoofd 1) van de tegenover haar geplaatste Manasse, maar op het hoofd van Efraïm, hoewel hij de minste, de jongste, was, en daarentegen zijn linkerhand op het hoofd van Manasse, zodat zijn handen kruiselings over elkaar lagen; 2)hij bestierde zijn handen op deze wijze verstandelijk, 3) met overleg; want Manasse was de eerstgeborene, en, door de bijzondere leiding van de Heilige Geest, wilde hij aan deze de voornaamste zegenniet geven, maar aan Efraïm.

1) De handoplegging komt hier voor de eerste maal voor; later is zij een meermalen gebruikt zinnebeeld geworden; 1. bij zegeningen (Matthew 19:13-Matthew 19:15); 2. bij genezingen (Mark 5:23; Mark 7:32; Acts 28:8, ); 3. bij mededelingen van de Geest (Acts 8:17; Acts 19:6); 4. bij inwijdingen tot een ambt (Numbers 27:18; Acts 6:6; Acts 13:3; Acts 13:1Timotheus 4:14; 5:22; of ook 5. bij overgave aan God; daarom a) bij offerdieren (Exodus 29:10; Leviticus 1:4; Leviticus 3:2; Leviticus 4:15; Leviticus 16:21 en b) bij veroordeelden (Leviticus 24:14). "Aan de hand is de uitoefenende macht van de ziel voornamelijk toevertrouwd; zij brengt de hoogste ideeën uit de werkplaats van de gedachten in het rijk van de verschijningen. Daarom bediende men zich reeds vroeg van haar om zieken te genezen, en zegen of vloek op anderen te leggen.".

2) Wij denken hier aan de kruisdood van de Messias; Hij is aan het kruis een vloek geworden voor ons, opdat op ons Zijn zegen zou komen.. 3)Letterlijk: Hij maakte zijn handen wijselijk, d.i. Hij legde zijn handen opzettelijk zo..

Vers 14

14. Maar Israël strekte zijn rechterhand uit, en legde die niet op het hoofd 1) van de tegenover haar geplaatste Manasse, maar op het hoofd van Efraïm, hoewel hij de minste, de jongste, was, en daarentegen zijn linkerhand op het hoofd van Manasse, zodat zijn handen kruiselings over elkaar lagen; 2)hij bestierde zijn handen op deze wijze verstandelijk, 3) met overleg; want Manasse was de eerstgeborene, en, door de bijzondere leiding van de Heilige Geest, wilde hij aan deze de voornaamste zegenniet geven, maar aan Efraïm.

1) De handoplegging komt hier voor de eerste maal voor; later is zij een meermalen gebruikt zinnebeeld geworden; 1. bij zegeningen (Matthew 19:13-Matthew 19:15); 2. bij genezingen (Mark 5:23; Mark 7:32; Acts 28:8, ); 3. bij mededelingen van de Geest (Acts 8:17; Acts 19:6); 4. bij inwijdingen tot een ambt (Numbers 27:18; Acts 6:6; Acts 13:3; Acts 13:1Timotheus 4:14; 5:22; of ook 5. bij overgave aan God; daarom a) bij offerdieren (Exodus 29:10; Leviticus 1:4; Leviticus 3:2; Leviticus 4:15; Leviticus 16:21 en b) bij veroordeelden (Leviticus 24:14). "Aan de hand is de uitoefenende macht van de ziel voornamelijk toevertrouwd; zij brengt de hoogste ideeën uit de werkplaats van de gedachten in het rijk van de verschijningen. Daarom bediende men zich reeds vroeg van haar om zieken te genezen, en zegen of vloek op anderen te leggen.".

2) Wij denken hier aan de kruisdood van de Messias; Hij is aan het kruis een vloek geworden voor ons, opdat op ons Zijn zegen zou komen.. 3)Letterlijk: Hij maakte zijn handen wijselijk, d.i. Hij legde zijn handen opzettelijk zo..

Vers 15

15. En hija) zegende Jozef in zijn kinderen, en zei: De God, voor wiens aangezicht mijn vaders, Abraham en Izak, gewandeld hebben, Hem vrezende en dienende (Genesis 17:1), die God, die mij gevoed heeft, of ook die mijn herder was, van dat ik was, van mijn geboorte af tot op deze dag, die mij steeds als een herder geleid enverzorgd heeft (Psalms 23:1; Psalms 28:9).

a)Hebrews 11:21

Het is alsof kort voor de nadering van de dood, als zijn ogen reeds zwaar geworden zijn van hoge ouderdom, door de aartsvaders geestelijke blik het meest gescherpt wordt en hij het helderst inzicht heeft in de dingen van het koninkrijk van God. Zo ziet gij menigmaal bij stervende gelovigen het geloof op het krachtigst doorbreken en het levendigst getuigen. Ook daarin ligt een bewijs voor de aangeboren geestelijkheid en dus onsterfelijkheid van de mensen, dat zijn eigenlijk geestelijke vermogens door de ouderdom niet afslijten, maar in kracht en diepte veeleer toenemen. Niet tegelijk met het lichaam wordt ook de ziel gesloopt. Het geheugen en de denkkracht mogen minder worden, het eigenlijk geestelijk leven van het geloof wordt niet uitgeblust, maar vlamt bij de stervende menigmaal tegen het einde het helderst op..

Vers 15

15. En hija) zegende Jozef in zijn kinderen, en zei: De God, voor wiens aangezicht mijn vaders, Abraham en Izak, gewandeld hebben, Hem vrezende en dienende (Genesis 17:1), die God, die mij gevoed heeft, of ook die mijn herder was, van dat ik was, van mijn geboorte af tot op deze dag, die mij steeds als een herder geleid enverzorgd heeft (Psalms 23:1; Psalms 28:9).

a)Hebrews 11:21

Het is alsof kort voor de nadering van de dood, als zijn ogen reeds zwaar geworden zijn van hoge ouderdom, door de aartsvaders geestelijke blik het meest gescherpt wordt en hij het helderst inzicht heeft in de dingen van het koninkrijk van God. Zo ziet gij menigmaal bij stervende gelovigen het geloof op het krachtigst doorbreken en het levendigst getuigen. Ook daarin ligt een bewijs voor de aangeboren geestelijkheid en dus onsterfelijkheid van de mensen, dat zijn eigenlijk geestelijke vermogens door de ouderdom niet afslijten, maar in kracht en diepte veeleer toenemen. Niet tegelijk met het lichaam wordt ook de ziel gesloopt. Het geheugen en de denkkracht mogen minder worden, het eigenlijk geestelijk leven van het geloof wordt niet uitgeblust, maar vlamt bij de stervende menigmaal tegen het einde het helderst op..

Vers 16

16. a) Die Engel 1) van Zijn aangezicht Isaiah 63:9), die mij verlost heeft van alle kwaad, 2) zowel van mijn zonde, als van het lijden, dat mij ooit heeft getroffen (Genesis 27:41; Genesis 28:5; Genesis 31:1; Genesis 33:6; Genesis 34:30; Genesis 37:32; Genesis 45:26) zegene deze jongeren, en dat in hen mijn naam genoemd worde, en de naam van mijn vaderen, Abraham en Izak. 3) Hoewel zij kinderen zijn van een Egyptische priesterdochter, mogen zij als echte patriarchenkinderen erkend worden, en mogen zij zich als zodanig betonen; de zegen van vermenigvuldiging, die God op ons gelegd heeft, ruste ook op hen, en dat zij vermenigvuldigen, als vissen in menigte, in het midden van het land, namelijk in Kanan.

a)Psalms 22:10,Psalms 22:11; Psalms 139:13-Psalms 139:16 Galaten. 1:15

1) In deze verzen 15, 16 worden: "de God voor wiens aangezicht, enz. die God, die mij gevoed heeft" en "die Engel" genoemd, terwijl het werkwoord "zegene" toch in het enkelvoud staat. Zo is de Heere op drievoudige wijze genoemd in een eenheid van het goddelijk Wezen..

God en de Engel zijn bij Jakob n. Hij kent zonder twijfel aan deze Engel goddelijke natuur toe. Reeds in de Samaritaanse overzetting verwonderde men zich over deze uitdrukking, en maakte, door de verandering van een letter van het oorspronkelijke: "Engel" "Koning", welk woord alsdan, als een naam van God gebezigd, werd opgevat. Deze engel is geen andere, dan die te Pniël met Jakob worstelde, die hem aldaar zegende en een nieuwe naam gaf (zie Ge 32:24 en zie Genesis 16:7)

2) In het vorige vers heeft Jakob verzekerd, dat zijn vaderen Abraham en Izak voor het aangezicht van God gewandeld hebben. Van zichzelf getuigt hij het niet. Wel, dat zijn God hem geleid heeft; wel, dat de Engel hem van alle kwaad verlost heeft, maar hij acht, in nederigheid van het gemoed, zichzelf veel minder dan zijn vaderen. Twee kenmerken van een wedergeborene ziel openbaart hij, nl. een diep inzicht in de heiligheid van de Heere, en tevens in de verdorvenheid van zijn eigen natuur, waarbij nog komt een dankbare vermelding van de weldaden van de Heere. Zichzelf acht hij niets, zijn God alles..

3) Dit is het teken van de aanneming, waarvan zoveel melding is gemaakt. Want zijn eigen naam geeft hij hun, opdat zij een plaats onder de Patriarchen mogen innemen. En als hij straks zegt, dat zij mogen uitbreken in menigte, dan is dit, opdat de Heere zelf aan hen vervulle, wat aan de Patriarchen beloofd is..

Alles verwacht Jakob van de macht en de trouw van zijn Verbondsgod..

Vers 16

16. a) Die Engel 1) van Zijn aangezicht Isaiah 63:9), die mij verlost heeft van alle kwaad, 2) zowel van mijn zonde, als van het lijden, dat mij ooit heeft getroffen (Genesis 27:41; Genesis 28:5; Genesis 31:1; Genesis 33:6; Genesis 34:30; Genesis 37:32; Genesis 45:26) zegene deze jongeren, en dat in hen mijn naam genoemd worde, en de naam van mijn vaderen, Abraham en Izak. 3) Hoewel zij kinderen zijn van een Egyptische priesterdochter, mogen zij als echte patriarchenkinderen erkend worden, en mogen zij zich als zodanig betonen; de zegen van vermenigvuldiging, die God op ons gelegd heeft, ruste ook op hen, en dat zij vermenigvuldigen, als vissen in menigte, in het midden van het land, namelijk in Kanan.

a)Psalms 22:10,Psalms 22:11; Psalms 139:13-Psalms 139:16 Galaten. 1:15

1) In deze verzen 15, 16 worden: "de God voor wiens aangezicht, enz. die God, die mij gevoed heeft" en "die Engel" genoemd, terwijl het werkwoord "zegene" toch in het enkelvoud staat. Zo is de Heere op drievoudige wijze genoemd in een eenheid van het goddelijk Wezen..

God en de Engel zijn bij Jakob n. Hij kent zonder twijfel aan deze Engel goddelijke natuur toe. Reeds in de Samaritaanse overzetting verwonderde men zich over deze uitdrukking, en maakte, door de verandering van een letter van het oorspronkelijke: "Engel" "Koning", welk woord alsdan, als een naam van God gebezigd, werd opgevat. Deze engel is geen andere, dan die te Pniël met Jakob worstelde, die hem aldaar zegende en een nieuwe naam gaf (zie Ge 32:24 en zie Genesis 16:7)

2) In het vorige vers heeft Jakob verzekerd, dat zijn vaderen Abraham en Izak voor het aangezicht van God gewandeld hebben. Van zichzelf getuigt hij het niet. Wel, dat zijn God hem geleid heeft; wel, dat de Engel hem van alle kwaad verlost heeft, maar hij acht, in nederigheid van het gemoed, zichzelf veel minder dan zijn vaderen. Twee kenmerken van een wedergeborene ziel openbaart hij, nl. een diep inzicht in de heiligheid van de Heere, en tevens in de verdorvenheid van zijn eigen natuur, waarbij nog komt een dankbare vermelding van de weldaden van de Heere. Zichzelf acht hij niets, zijn God alles..

3) Dit is het teken van de aanneming, waarvan zoveel melding is gemaakt. Want zijn eigen naam geeft hij hun, opdat zij een plaats onder de Patriarchen mogen innemen. En als hij straks zegt, dat zij mogen uitbreken in menigte, dan is dit, opdat de Heere zelf aan hen vervulle, wat aan de Patriarchen beloofd is..

Alles verwacht Jakob van de macht en de trouw van zijn Verbondsgod..

Vers 17

17. Toen Jozef zag, dat zijn vader zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm legde, en alzo het grotere deel van zijn zegen aan de jongste toedeelde, zo was het kwaad in zijn ogen, 1) en hij ondervatte zijn vaders hand, om die vanhet hoofd van Efraïm op het hoofd van Manasse te brengen.

1) Meende Jozef dat het een vergissing was, of achtte hij het een daad van voorliefde voor zijn jongste kleinkind? De betekenis van de woorden is, dat hij het euvel duidde. Slaan die woorden op de daad van Jakob alleen, of ook op het feit, dat nu Efraïm en niet Manasse de zegen ontving? Wij voor ons zijn van gevoelen dat de mening, alsof Jozef dacht dat Jakob het deed uit voorliefde, niet opgaat. Hij meende, dat het bij vergissing geschiedde, maar kon het daarom niet hebben, dat, ten gevolge daarvan, aan Manasse de zegen van het eerstgeboorterecht ontging..

Vers 17

17. Toen Jozef zag, dat zijn vader zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm legde, en alzo het grotere deel van zijn zegen aan de jongste toedeelde, zo was het kwaad in zijn ogen, 1) en hij ondervatte zijn vaders hand, om die vanhet hoofd van Efraïm op het hoofd van Manasse te brengen.

1) Meende Jozef dat het een vergissing was, of achtte hij het een daad van voorliefde voor zijn jongste kleinkind? De betekenis van de woorden is, dat hij het euvel duidde. Slaan die woorden op de daad van Jakob alleen, of ook op het feit, dat nu Efraïm en niet Manasse de zegen ontving? Wij voor ons zijn van gevoelen dat de mening, alsof Jozef dacht dat Jakob het deed uit voorliefde, niet opgaat. Hij meende, dat het bij vergissing geschiedde, maar kon het daarom niet hebben, dat, ten gevolge daarvan, aan Manasse de zegen van het eerstgeboorterecht ontging..

Vers 18

18. En Jozef zei tot zijn vader: Niet alzo, mijn vader! want deze, die ik tegenover uw rechterhand, gesteld heb, is de eerstgeborene; leg uw rechterhand op zijn hoofd, gij behoeft die niet kruiselings over de linker te leggen, alsof mijn eerstgeborene aan mijn rechterzijde stond.

Vers 18

18. En Jozef zei tot zijn vader: Niet alzo, mijn vader! want deze, die ik tegenover uw rechterhand, gesteld heb, is de eerstgeborene; leg uw rechterhand op zijn hoofd, gij behoeft die niet kruiselings over de linker te leggen, alsof mijn eerstgeborene aan mijn rechterzijde stond.

Vers 19

19. Maar zijn vader weigerde het, om zijn hand aan Jozefs leiding (Genesis 48:17) over te geven, en zei: Ik weet het, mijn zoon! ik weet het 1) dat mijn rechterhand op het hoofd van de jongste rust; hij Manasse, op wie ik mijn linkerhand gelegd heb, zal ook tot een volk, zal ook de stichter van een afzonderlijke stam worden, en hij zal ook groot worden; maar nochthans zal zijn kleinste, zijn jongste broeder groter worden dan hij, en zijn zaad zal een volle menigte van volkeren, een bijzonder talrijke en machtige stam worden. 2)

1) Hiermee wil Jakob op kalme, waardige toon niet alleen zijn goed recht tegenover Jozef handhaven, maar ook, in vereniging met hetgeen volgt, hem er bij bepalen, dat hij hier handelt volgens aandrijving van de Geest, als profeet van God..

2) Onder Mozes telde Manasse nog 20,000 man meer dan Efraïm (Numbers 26:34,Numbers 26:37) maar reeds ten tijde van de Richters nam Efraïm zo toe, dat hij aan het hoofd van de noordelijke stammen trad. Later werd hij zelfs het hoofd van de tien stammen, en zijn naam verkreeg gelijke betekenis met de naam Israël.. Jozef moet weten, dat geen natuurlijke geboorte, geen gewrocht van de tijd en van het bloed, de voorkeur heeft in de ogen van de Heere. Dat was immers in de geschiedenis van de voorvaderen zelf reeds zo menigmaal gebleken. Ook vermindert de grotere zegen van een ander niet de kleinere zegen, die de Heere aan u wilde schenken; hoewel het maar al te dikwijls wordt gezien, dat wij, omdat wij een ander nog meer gezegend zien dan wij zelf zijn, aan onze eigen zegen minder hebben en daarvan minder genieten. Ook de oudste zoon Manasse zou tot een groot volk worden, maar de jongere zou groter zijn dan de oudste..

Ook hier hebben wij de vrijmachtige verkiezing van God, die Efraïm tot eerste aanstelt, met voorbijgang van de eerstgeboren Manasse. Zoals wij reeds zeiden, men heeft wel eens beweerd, dat Jakob met deze daad, nl. die van de opneming van Jozefs beide zonen, in de rij van zijn eigen weer zijn oude voorliefde voor Jozef heeft doen uitkomen. In het geheel niet, want het was voor laatstgenoemde geen kleine zaak, dat zijn naam zou verdwijnen en plaats moest maken voor die van zijn beide zonen..

Vers 19

19. Maar zijn vader weigerde het, om zijn hand aan Jozefs leiding (Genesis 48:17) over te geven, en zei: Ik weet het, mijn zoon! ik weet het 1) dat mijn rechterhand op het hoofd van de jongste rust; hij Manasse, op wie ik mijn linkerhand gelegd heb, zal ook tot een volk, zal ook de stichter van een afzonderlijke stam worden, en hij zal ook groot worden; maar nochthans zal zijn kleinste, zijn jongste broeder groter worden dan hij, en zijn zaad zal een volle menigte van volkeren, een bijzonder talrijke en machtige stam worden. 2)

1) Hiermee wil Jakob op kalme, waardige toon niet alleen zijn goed recht tegenover Jozef handhaven, maar ook, in vereniging met hetgeen volgt, hem er bij bepalen, dat hij hier handelt volgens aandrijving van de Geest, als profeet van God..

2) Onder Mozes telde Manasse nog 20,000 man meer dan Efraïm (Numbers 26:34,Numbers 26:37) maar reeds ten tijde van de Richters nam Efraïm zo toe, dat hij aan het hoofd van de noordelijke stammen trad. Later werd hij zelfs het hoofd van de tien stammen, en zijn naam verkreeg gelijke betekenis met de naam Israël.. Jozef moet weten, dat geen natuurlijke geboorte, geen gewrocht van de tijd en van het bloed, de voorkeur heeft in de ogen van de Heere. Dat was immers in de geschiedenis van de voorvaderen zelf reeds zo menigmaal gebleken. Ook vermindert de grotere zegen van een ander niet de kleinere zegen, die de Heere aan u wilde schenken; hoewel het maar al te dikwijls wordt gezien, dat wij, omdat wij een ander nog meer gezegend zien dan wij zelf zijn, aan onze eigen zegen minder hebben en daarvan minder genieten. Ook de oudste zoon Manasse zou tot een groot volk worden, maar de jongere zou groter zijn dan de oudste..

Ook hier hebben wij de vrijmachtige verkiezing van God, die Efraïm tot eerste aanstelt, met voorbijgang van de eerstgeboren Manasse. Zoals wij reeds zeiden, men heeft wel eens beweerd, dat Jakob met deze daad, nl. die van de opneming van Jozefs beide zonen, in de rij van zijn eigen weer zijn oude voorliefde voor Jozef heeft doen uitkomen. In het geheel niet, want het was voor laatstgenoemde geen kleine zaak, dat zijn naam zou verdwijnen en plaats moest maken voor die van zijn beide zonen..

Vers 20

20. Alzo zegende hij hen op die dag, tot beide zeggende: In u zal Israël zegenen, wie in Israël wil zegenen, zal het doen, zeggende: a) God zette u als Efraïm en als Manasse! 1) make u zo gezegend, als die zonen van Jozef! En hij (Jakob) zette Efraïm v r Manasse, daar hij naar de graad een onderscheid maakte, de laatstgeborene het eerst noemende.

a) Jeremiah 31:20

1) Nog heden is deze zegenformule bij de Joden onder personen van het mannelijk geslacht in gebruik. Personen van het vrouwelijke geslacht daarentegen zegenen elkaar met de woorden: "God zette u als Sara en Rebekka!".

Vers 20

20. Alzo zegende hij hen op die dag, tot beide zeggende: In u zal Israël zegenen, wie in Israël wil zegenen, zal het doen, zeggende: a) God zette u als Efraïm en als Manasse! 1) make u zo gezegend, als die zonen van Jozef! En hij (Jakob) zette Efraïm v r Manasse, daar hij naar de graad een onderscheid maakte, de laatstgeborene het eerst noemende.

a) Jeremiah 31:20

1) Nog heden is deze zegenformule bij de Joden onder personen van het mannelijk geslacht in gebruik. Personen van het vrouwelijke geslacht daarentegen zegenen elkaar met de woorden: "God zette u als Sara en Rebekka!".

Vers 21

21. Daarna zei Israël tot Jozef, zich nu uitsluitend tot hem wendende, die hij tot hiertoe slechts in zijn zonen gezegend had, en die hij nu zijn erfgerecht aan het beloofde land nog voor zijn persoon wilde bevestigen: Zie, ik sterf; maar God zal met u, mijn kinderen en nakomelingen, wezen, en Hij zal u te zijner tijd terugbrengen in het land van uw vaderen; 1) zo toch heeft mij de Heere, toen ik daaruit trok, toegezegd (Genesis 46:4)

1) Hiermee wijst Jakob op de beweegreden en op de vaste grond, waarom hij alzo heeft gehandeld. Dat het alles in verband staat met de onveranderlijke trouw van God, die zijn nageslacht weer in Kanan zal brengen. Tegenover het vergankelijke van deze aarde stelt hij de onveranderlijke trouw van God. Gods waarheid en trouw zal door de wisselvalligheden van het leven niet gekrenkt of teniet gedaan worden. Ook hier wederom komt op heerlijke wijze in Jakob de geloofsheld tevoorschijn..

Vers 21

21. Daarna zei Israël tot Jozef, zich nu uitsluitend tot hem wendende, die hij tot hiertoe slechts in zijn zonen gezegend had, en die hij nu zijn erfgerecht aan het beloofde land nog voor zijn persoon wilde bevestigen: Zie, ik sterf; maar God zal met u, mijn kinderen en nakomelingen, wezen, en Hij zal u te zijner tijd terugbrengen in het land van uw vaderen; 1) zo toch heeft mij de Heere, toen ik daaruit trok, toegezegd (Genesis 46:4)

1) Hiermee wijst Jakob op de beweegreden en op de vaste grond, waarom hij alzo heeft gehandeld. Dat het alles in verband staat met de onveranderlijke trouw van God, die zijn nageslacht weer in Kanan zal brengen. Tegenover het vergankelijke van deze aarde stelt hij de onveranderlijke trouw van God. Gods waarheid en trouw zal door de wisselvalligheden van het leven niet gekrenkt of teniet gedaan worden. Ook hier wederom komt op heerlijke wijze in Jakob de geloofsheld tevoorschijn..

Vers 22

22. a) En ik heb u, daar ik elk van uw beide zonen als een erfgenaam heb aangenomen, een stuk land gegeven boven uw broeders, 1) een aandeel meer dan aan hen, b) hetwelk ik met mijn zwaard en met mijn boog, uit de hand van de Amorieten genomen heb, 2) dat ik eens, wanneer hun zonden vol zullen geworden zijn (Genesis 15:16), in mijn nakomelingen, met geweld van wapens hun ontnemen zal. a) Joshua 13:7; Joshua 16:1 b) Joshua 24:8

1) Nadat Ruben zijn eerstgeboorterecht misdadig verspeeld had, en ook Simeon en Levi het zich onwaardig hadden gemaakt, stond het Jakob des te meer vrij, om Jozef een dubbel erfdeel toe te delen. Het was niet genoeg, dat God deze boven al zijn broeders verhoogd en tot een behouder van het huis van zijn vader geroepen had; hij moest ook beschermd worden tegen het gevaar, dat men zijn nakomelingen, bij de verdeling van het land, als genationaliseerde Egyptenaars beschouwen en van de erfenis uitsluiten zou, waardoor Jozef in zijn nakomelingen nog eens zou verkocht worden. Opdat echter deze uitzondering een aanleiding zou geven, dat ook in het vervolg aan de zoon van de meer geliefde vrouw de voorrang voor de eigenlijke eerstgeborene zou gegeven worden, werd dit naderhand door een wet uitdrukkelijk verboden (Deuteronomy 21:16), gelijk Jakob dan ook niet het gehele eerstgeboorterecht op Jozef overdraagt, maar in Genesis 49:8, de tweede voorrang, de vorstenwaardigheid in de familie, Juda toedeelt..

2) Liever: "hetwelk ik met mijn zwaard en met mijn boog uit de hand van de Amorieten neem." Voor de Hebreeër, die in zijn taal een presens (tegenwoordige tijd) heeft, komt in profetische, dichterlijk en verheven stijl, de toekomst als verleden voor (zie Genesis 4:24). Zo heeft ook Jakob hier in profetische geest reeds volbracht, wat eerst na eeuwen door het volk van Israël zou volbracht worden. Wat nu het stuk land betreft, waarvan de aartsvader spreekt, zo is daaronder wel niet dadelijk het stuk land bedoeld, dat hij van de kinderen van Hemor gekocht had (Genesis 33:19); want daarbij passen de woorden in de tweede helft van het vers niet. Wel echter gebruikt Jakob voor "stuk" een woord (Schechemland- of bergrug), dat met de naam "Sichem" in het Hebreeuws gelijkluidend is. Daar bezat hij reeds een stuk land, dat hem een onderpand van het toekomstig bezit van het gehele land was; het is een zinspeling op die naam, en, om ook hierin zijn woord te eren, viel later werkelijk aan de kinderen van Jozef dat gebied ten deel Joshua 21:21) en werd Jozefs gebeente op dat stuk begraven Joshua 24:32; vrgl.John 4:5 )

Als Jakob betuigt, dat hij het stuk grond, dat hij voor de toekomstige grafstede van Jozef bestemd had, met zwaard en boog de Amorieten ontnomen had, ziet hij daarbij mogelijk op het stuk grond, dat hij voor honderd geldstukken van Hemor de vader van Sichem had gekocht (Genesis 33:19), en het bezit waarvan hij later, bij de problemen, ontstaan door Simeons en Levi's wraakzucht, tegen de aanvallen van de inwoners te verdedigen en te handhaven had (Genesis 34:30). Het wil ons evenwel toeschijnen, dat Jakob, naar het oorspronkelijke eigenlijk luidt, niet van "een stuk land", maar van Sichem en haar omgeving zelf heeft gesproken. Want zie, dat Sichem lag in het erfdeel van Efraïm Joshua 20:7). Daarin zijn ook Jozefs beenderen bijgezet Joshua 24:32), als in het land dat Jakob, tot dat einde, Jozef op zijn sterfbed profetisch had toegezegd..

Vers 22

22. a) En ik heb u, daar ik elk van uw beide zonen als een erfgenaam heb aangenomen, een stuk land gegeven boven uw broeders, 1) een aandeel meer dan aan hen, b) hetwelk ik met mijn zwaard en met mijn boog, uit de hand van de Amorieten genomen heb, 2) dat ik eens, wanneer hun zonden vol zullen geworden zijn (Genesis 15:16), in mijn nakomelingen, met geweld van wapens hun ontnemen zal. a) Joshua 13:7; Joshua 16:1 b) Joshua 24:8

1) Nadat Ruben zijn eerstgeboorterecht misdadig verspeeld had, en ook Simeon en Levi het zich onwaardig hadden gemaakt, stond het Jakob des te meer vrij, om Jozef een dubbel erfdeel toe te delen. Het was niet genoeg, dat God deze boven al zijn broeders verhoogd en tot een behouder van het huis van zijn vader geroepen had; hij moest ook beschermd worden tegen het gevaar, dat men zijn nakomelingen, bij de verdeling van het land, als genationaliseerde Egyptenaars beschouwen en van de erfenis uitsluiten zou, waardoor Jozef in zijn nakomelingen nog eens zou verkocht worden. Opdat echter deze uitzondering een aanleiding zou geven, dat ook in het vervolg aan de zoon van de meer geliefde vrouw de voorrang voor de eigenlijke eerstgeborene zou gegeven worden, werd dit naderhand door een wet uitdrukkelijk verboden (Deuteronomy 21:16), gelijk Jakob dan ook niet het gehele eerstgeboorterecht op Jozef overdraagt, maar in Genesis 49:8, de tweede voorrang, de vorstenwaardigheid in de familie, Juda toedeelt..

2) Liever: "hetwelk ik met mijn zwaard en met mijn boog uit de hand van de Amorieten neem." Voor de Hebreeër, die in zijn taal een presens (tegenwoordige tijd) heeft, komt in profetische, dichterlijk en verheven stijl, de toekomst als verleden voor (zie Genesis 4:24). Zo heeft ook Jakob hier in profetische geest reeds volbracht, wat eerst na eeuwen door het volk van Israël zou volbracht worden. Wat nu het stuk land betreft, waarvan de aartsvader spreekt, zo is daaronder wel niet dadelijk het stuk land bedoeld, dat hij van de kinderen van Hemor gekocht had (Genesis 33:19); want daarbij passen de woorden in de tweede helft van het vers niet. Wel echter gebruikt Jakob voor "stuk" een woord (Schechemland- of bergrug), dat met de naam "Sichem" in het Hebreeuws gelijkluidend is. Daar bezat hij reeds een stuk land, dat hem een onderpand van het toekomstig bezit van het gehele land was; het is een zinspeling op die naam, en, om ook hierin zijn woord te eren, viel later werkelijk aan de kinderen van Jozef dat gebied ten deel Joshua 21:21) en werd Jozefs gebeente op dat stuk begraven Joshua 24:32; vrgl.John 4:5 )

Als Jakob betuigt, dat hij het stuk grond, dat hij voor de toekomstige grafstede van Jozef bestemd had, met zwaard en boog de Amorieten ontnomen had, ziet hij daarbij mogelijk op het stuk grond, dat hij voor honderd geldstukken van Hemor de vader van Sichem had gekocht (Genesis 33:19), en het bezit waarvan hij later, bij de problemen, ontstaan door Simeons en Levi's wraakzucht, tegen de aanvallen van de inwoners te verdedigen en te handhaven had (Genesis 34:30). Het wil ons evenwel toeschijnen, dat Jakob, naar het oorspronkelijke eigenlijk luidt, niet van "een stuk land", maar van Sichem en haar omgeving zelf heeft gesproken. Want zie, dat Sichem lag in het erfdeel van Efraïm Joshua 20:7). Daarin zijn ook Jozefs beenderen bijgezet Joshua 24:32), als in het land dat Jakob, tot dat einde, Jozef op zijn sterfbed profetisch had toegezegd..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 48". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-48.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile