Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 39". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-39.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 39". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 39In dit hoofdstuk keren wij terug tot de geschiedenis van Jozef. Wij zien hem hier:
I. Als knecht of slaaf in het huis van Potifar, Genesis 39:1, en er toch bijzonder geëerd en in de gunst,
1. Door de voorzienigheid Gods, die hem in werkelijkheid tot heer stelde, Genesis 39:2.
2. Door de genade Gods, die hem meer dan overwinnaar maakte over een sterke verzoeking tot ontucht, Genesis 39:7.
II. Wij zien hem hier als lijder vals beschuldigd, Genesis 39:13, gevangen, Genesis 39:19,Genesis 39:20 en toch wordt zijn gevangenschap eervol voor hem en troostrijk door de tekenen van Gods bijzondere tegenwoordigheid bij hem, Genesis 39:21. En hierin was Jozef een type van Christus, die de gestaltenis van een dienstknecht heeft aangenomen, maar toen toch deed hetgeen, waardoor bleek dat God met Hem was, verzocht werd door Satan, maar de verzoeking overwon, vals beschuldigd en gebonden werd, terwijl toch alles in Zijn handen was overgegeven.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 39In dit hoofdstuk keren wij terug tot de geschiedenis van Jozef. Wij zien hem hier:
I. Als knecht of slaaf in het huis van Potifar, Genesis 39:1, en er toch bijzonder geëerd en in de gunst,
1. Door de voorzienigheid Gods, die hem in werkelijkheid tot heer stelde, Genesis 39:2.
2. Door de genade Gods, die hem meer dan overwinnaar maakte over een sterke verzoeking tot ontucht, Genesis 39:7.
II. Wij zien hem hier als lijder vals beschuldigd, Genesis 39:13, gevangen, Genesis 39:19,Genesis 39:20 en toch wordt zijn gevangenschap eervol voor hem en troostrijk door de tekenen van Gods bijzondere tegenwoordigheid bij hem, Genesis 39:21. En hierin was Jozef een type van Christus, die de gestaltenis van een dienstknecht heeft aangenomen, maar toen toch deed hetgeen, waardoor bleek dat God met Hem was, verzocht werd door Satan, maar de verzoeking overwon, vals beschuldigd en gebonden werd, terwijl toch alles in Zijn handen was overgegeven.
Verzen 1-6
Genesis 39:1-6Hier is:
I. Jozef gekocht, Genesis 39:1. Hij, die hem kocht had, wat hij ook voor hem betaald mocht hebben, een goede koop aan hem want hij was beter dan de koophandel van zilver. De Joden hebben een spreekwoord: "Indien de wereld slechts de waardij kende van Godvruchtige mensen, zij zou hen met paarlen omheinen." Hij werd verkocht aan een beambte van Farao bij wie hij bekend kon worden met openbare personen en zaken, en aldus geschikt gemaakt voor het hoge ambt, dat hij later bekleden zal. Waar God de mensen voor bestemt daar zal Hij hen voorzeker op de een of andere wijze ook voor bekwaam maken. Gods voorzienigheid moet erkend worden zelfs in de beschikking en het bestuur van dienstboden waaruit soms iets groots en gewichtigs zal voortkomen.
II. Jozef gezegend, wonderbaarlijk gezegend zelfs in het huis der dienstbaarheid.
1. God maakte hem voorspoedig, Genesis 39:2, Genesis 39:3. Misschien waren de zaken in Potifars gezin tevoren merkbaar achteruit gegaan, maar sedert de komst van Jozef was er plotseling een grote verandering in gekomen. Hoewel hem naar wij kunnen onderstellen, in het eerst het allergeringste werk te doen werd gegeven, bleek ook daar weldra zijn vernuft en zijn naarstigheid in, en er rustte een bijzondere zegen des hemels op, en naarmate hij hoger klom in zijn dienst, werd dit hoe langer hoe duidelijker. Zij die wijsheid en genade hebben, bezitten datgene wat hun niet ontnomen kan worden. Jozefs broeders hadden hem beroofd van zijn veelvervige rok, maar van zijn wijsheid en deugd hebben zij hem niet kunnen beroven. Zij, die ons kunnen scheiden van onze vrienden, kunnen de genadige tegenwoordigheid van onze God toch niet van ons wegnemen. Toen geen van zijn bloedverwanten bij Jozef was, was zijn God toch bij hem, zelfs in het huis van de Egyptenaar. Jozef was gescheiden van zijn broeders maar niet van zijn God, verbannen uit het huis van zijn vader, maar de Heere was met hem, en dat vertroostte hem. Het is Gods tegenwoordigheid met ons, die alles wat wij doen voorspoedig maakt. Zij, die voorspoed willen hebben, moeten dus God tot hun vriend maken, en zij, die voorspoed hebben, moeten er dus God de eer voor geven.
2. Zijn meester bevorderde hem, langzamerhand maakte hij hem tot bezorger van zijn huis, of hofmeester, Genesis 39:4. Door naarstigheid en vlijt komt men het zekerst en veiligst tot bevordering en voorspoed. "Hebt gij een man gezien, verstandig en getrouw, en die vaardig is in zijn werk? Hij zal voor het aangezicht der koningen gesteld worden," eindelijk, en "niet altijd voor het aangezicht der ongeachte lieden." Het is verstandig van hen, die in enigerlei positie van macht zijn, om diegenen te steunen en in dienst te nemen, met wie het blijkt dat God is, Psalms 101:6. Potifar wist wel wat hij deed, toen hij alles wat hij had in Jozefs hand liet, want hij wist, dat het dan beter zou gedijen dan wanneer hij het in zijn eigen hand hield. Die getrouw is in het weinige heeft een goed vooruitzicht om over veel gezet te worden, Matthew 25:21. Christus volgt deze regel met Zijn dienstknechten. Het is voor een meester een grote rust, om diegenen in dienst te hebben, die betrouwbaar zijn. Potifar was z tevreden met Jozefs gedrag, dat hij met hem van geen ding kennis had, behalve van het brood, dat hij at, Genesis 39:6. De dienstknecht had al de moeite en zorg voor de bezitting, de meester had er alleen het genot van, een voorbeeld, dat door geen meester nagevolgd moet worden, tenzij hij er zeker van kan wezen, dat hij een dienstknecht heeft, die in alle opzichten als Jozef is. 3. God betoonde gunst aan zijn meester om zijnentwil, Genesis 39:5, Hij zegende des Egyptenaars huis, hoewel hij een Egyptenaar, een vreemdeling, was voor de ware God, om Jozefs wil, en evenals Laban heeft hij dit zelf aangenomen. Genesis 30:27. Godvruchtige mensen zijn een zegen voor de plaats waar zij wonen, zelfs goede dienstboden kunnen dit zijn, hoewel zij gering en weinig in tel zijn. De voorspoed der goddelozen is om de een of andere reden, of op de een of andere wijze, ter wille van de Godvruchtigen. Hier was een goddeloos gezin gezegend om de wil van een Godvruchtige dienstknecht, die er zich in bevond.
Verzen 1-6
Genesis 39:1-6Hier is:
I. Jozef gekocht, Genesis 39:1. Hij, die hem kocht had, wat hij ook voor hem betaald mocht hebben, een goede koop aan hem want hij was beter dan de koophandel van zilver. De Joden hebben een spreekwoord: "Indien de wereld slechts de waardij kende van Godvruchtige mensen, zij zou hen met paarlen omheinen." Hij werd verkocht aan een beambte van Farao bij wie hij bekend kon worden met openbare personen en zaken, en aldus geschikt gemaakt voor het hoge ambt, dat hij later bekleden zal. Waar God de mensen voor bestemt daar zal Hij hen voorzeker op de een of andere wijze ook voor bekwaam maken. Gods voorzienigheid moet erkend worden zelfs in de beschikking en het bestuur van dienstboden waaruit soms iets groots en gewichtigs zal voortkomen.
II. Jozef gezegend, wonderbaarlijk gezegend zelfs in het huis der dienstbaarheid.
1. God maakte hem voorspoedig, Genesis 39:2, Genesis 39:3. Misschien waren de zaken in Potifars gezin tevoren merkbaar achteruit gegaan, maar sedert de komst van Jozef was er plotseling een grote verandering in gekomen. Hoewel hem naar wij kunnen onderstellen, in het eerst het allergeringste werk te doen werd gegeven, bleek ook daar weldra zijn vernuft en zijn naarstigheid in, en er rustte een bijzondere zegen des hemels op, en naarmate hij hoger klom in zijn dienst, werd dit hoe langer hoe duidelijker. Zij die wijsheid en genade hebben, bezitten datgene wat hun niet ontnomen kan worden. Jozefs broeders hadden hem beroofd van zijn veelvervige rok, maar van zijn wijsheid en deugd hebben zij hem niet kunnen beroven. Zij, die ons kunnen scheiden van onze vrienden, kunnen de genadige tegenwoordigheid van onze God toch niet van ons wegnemen. Toen geen van zijn bloedverwanten bij Jozef was, was zijn God toch bij hem, zelfs in het huis van de Egyptenaar. Jozef was gescheiden van zijn broeders maar niet van zijn God, verbannen uit het huis van zijn vader, maar de Heere was met hem, en dat vertroostte hem. Het is Gods tegenwoordigheid met ons, die alles wat wij doen voorspoedig maakt. Zij, die voorspoed willen hebben, moeten dus God tot hun vriend maken, en zij, die voorspoed hebben, moeten er dus God de eer voor geven.
2. Zijn meester bevorderde hem, langzamerhand maakte hij hem tot bezorger van zijn huis, of hofmeester, Genesis 39:4. Door naarstigheid en vlijt komt men het zekerst en veiligst tot bevordering en voorspoed. "Hebt gij een man gezien, verstandig en getrouw, en die vaardig is in zijn werk? Hij zal voor het aangezicht der koningen gesteld worden," eindelijk, en "niet altijd voor het aangezicht der ongeachte lieden." Het is verstandig van hen, die in enigerlei positie van macht zijn, om diegenen te steunen en in dienst te nemen, met wie het blijkt dat God is, Psalms 101:6. Potifar wist wel wat hij deed, toen hij alles wat hij had in Jozefs hand liet, want hij wist, dat het dan beter zou gedijen dan wanneer hij het in zijn eigen hand hield. Die getrouw is in het weinige heeft een goed vooruitzicht om over veel gezet te worden, Matthew 25:21. Christus volgt deze regel met Zijn dienstknechten. Het is voor een meester een grote rust, om diegenen in dienst te hebben, die betrouwbaar zijn. Potifar was z tevreden met Jozefs gedrag, dat hij met hem van geen ding kennis had, behalve van het brood, dat hij at, Genesis 39:6. De dienstknecht had al de moeite en zorg voor de bezitting, de meester had er alleen het genot van, een voorbeeld, dat door geen meester nagevolgd moet worden, tenzij hij er zeker van kan wezen, dat hij een dienstknecht heeft, die in alle opzichten als Jozef is. 3. God betoonde gunst aan zijn meester om zijnentwil, Genesis 39:5, Hij zegende des Egyptenaars huis, hoewel hij een Egyptenaar, een vreemdeling, was voor de ware God, om Jozefs wil, en evenals Laban heeft hij dit zelf aangenomen. Genesis 30:27. Godvruchtige mensen zijn een zegen voor de plaats waar zij wonen, zelfs goede dienstboden kunnen dit zijn, hoewel zij gering en weinig in tel zijn. De voorspoed der goddelozen is om de een of andere reden, of op de een of andere wijze, ter wille van de Godvruchtigen. Hier was een goddeloos gezin gezegend om de wil van een Godvruchtige dienstknecht, die er zich in bevond.
Verzen 7-12
Genesis 39:7-12Hier is:
I. Een allerschandelijkst voorbeeld van schaamteloze oneerbaarheid van Jozefs meesteres, de schande en smaad van haar sekse, die alle eer en deugd had afgelegd, en die niet dan met de uiterste verontwaardiging genoemd of herdacht kan worden. Het was goed, dat zij een Egyptische was, want wij zouden in de beschaamdheid hebben moeten delen, indien zulk een dwaasheid in Israël gevonden ware.
Merk op:
1. Haar zonde begon met het oog, zij wierp haar ogen op Jozef, Genesis 39:7, die schoon van gedaante en schoon van aangezicht was, Genesis 39:6. Grote schoonheid, hetzij in man of vrouw, blijkt dikwijls een gevaarlijke strik voor henzelf en voor anderen, die de trots er op verbiedt en voortdurende waakzaamheid gebiedt tegen de verzoeking, waarvan zij vergezeld gaat, bevalligheid is bedrog, dat is: bedrieglijk. Het is voor ons zeer nodig een verbond te maken met onze ogen, Job 31:1, opdat het oog het hart niet aansteke. Jozefs meesteres had een echtgenoot, die voor haar een deksel der ogen behoorde te wezen, voor alle anderen, Genesis 20:16.
2. Zij was vermetel en schaamteloos in de zonde, met schaamteloos gelaat en een hoerenvoorhoofd zei zij: Lig bij mij, terwijl zij door haar ontuchtige blikken en onkuise begeerten reeds overspel met hem had bedreven in haar hart. Waar de onreine geest bezit en heerschappij heeft verkregen van de ziel, daar is het als met de door duivelen bezetenen, Luke 8:27, Luke 8:29, het kleed der zedigheid wordt afgeworpen, en de banden en boeien der schaamte worden in stukken gebroken. Als vleselijke lust de overhand krijgt, dan zal hij voor niets terugdeinzen, zich nergens voor schamen, zedigheid, goede naam en geweten, het wordt alles aan die Bal-Peor opgeofferd.
3. Zij was dringend en heftig in de verzoeking, dikwijls is zij met de sterkste redenen afgewezen, maar even dikwijls herhaalt zij haar snode verzoeking. Dag op dag sprak zij hem aan, Genesis 39:10. Dit nu was
a. Grote slechtheid in haar, en toonde dat haar hart er geheel op gezet was om kwaad te doen.
b. een grote verzoeking voor Jozef. Ongetwijfeld heeft Satan er de hand in gehad, die, toen hij bevond hem niet te kunnen overwinnen door benauwdheid en verdriet, en het misnoegen der wereld (want daarin hield hij nog altijd vast aan zijn oprechtheid), hem aanviel met zachte, strelende genoegens, die meer ten verderve hebben gebracht dan de eerste, namelijk de benauwdheden en kwellingen der wereld, zij hebben hun tienduizenden verslagen.
II. Hier is een doorluchtig voorbeeld van deugd en vastberaden kuisheid van Jozef, die door Gods genade in staat werd gesteld, de verzoeking te weerstaan en te overwinnen, en alles wel overwogen, was, geloof ik, zijn ontkomen er aan een even groot voorbeeld van de macht Gods, als de bevrijding der drie jongelingen uit de vurige oven.
1. De verzoeking, waardoor hij werd aangevallen, was zeer sterk. Nooit werd een geweldiger aanval op het kasteel der kuisheid gericht dan die welke hier vermeld is, a. De zonde waartoe hij verleid werd, was onreinheid, die in aanmerking genomen: zijn jeugd, zijn schoonheid, zijn ongehuwden staat en zijn overvloed aan de tafel van een overste, een zonde was die, naar men zou denken, hem zeer licht zou omringen, en hem doen vallen.
b. De verleidster was zijn meesteres, een vrouw van aanzien, die hij gehouden was te gehoorzamen, en zijn belang was om haar aan zich te verplichten, wier gunst er meer dan iets toe zou bijdragen om hem te bevorderen, en door wier bemiddeling hij tot de hoogste ere- ambten aan het hof zou kunnen geraken. Van de andere kant was het uiterst gevaarlijk voor hem haar te veronachtzamen of haar tot zijn vijandin te maken.
c. De gelegenheid maakt de dief en maakt de overspeler, en dat begunstigde de verzoeking. De verleidster was in hetzelfde huis met hem, zijn werk bracht hem zonder dat er achterdocht door gewekt werd, waar zij was, niemand van het gezin was thuis, Genesis 39:11, er scheen geen gevaar van ontdekking, of, zo er verdenking was, zou zijn meesteres hem beschermen.
d. Bij dit alles voegde zich nog aandrang, in zulk een mate, dat zij hem ten laatste met geweld aangreep.
2. Zijn weerstaan van de verzoeking was zeer kloekmoedig, en de overwinning in waarheid eervol. De almachtige genade Gods stelde hem instaat deze aanval van de vijand het hoofd te bieden.
a. Door kracht van redenering, en waar de rechte rede gehoord wordt daar zal de Godsdienst ongetwijfeld de zege behalen. Hij ontleent zijn argumenten aan de eerbied, die hij God en zijn meester verschuldigd is, Genesis 39:8, Genesis 39:9.
a.a. Hij wilde zijn meester niet verongelijken, niet zulk een onherstelbare schade toebrengen aan zijn eer. Hij bedenkt, en voert het aan, hoe vriendelijk zijn meester voor hem geweest is, welk een vertrouwen hij in hem had gesteld, bij hoe velerlei gelegenheden hij hem beweldadigd had, en hij verafschuwde de gedachte om hem met zo'n ondank daarvoor te belonen. Wij zijn het verplicht aan de eer, zowel als aan de rechtvaardigheid en de dankbaarheid, om hen die een goede mening over ons koesteren en vertrouwen in ons stellen, in niets te schaden, al zouden wij dit ook nog zo in het verborgen kunnen doen. Let er op hoe hij redeneert, Genesis 39:9. "Niemand is groter in dit huis dan ik, daarom zal ik het niet doen." Zij, die groot zijn, moeten inplaats van trots te wezen op hun grootheid, haar gebruiken als een argument tegen de zonde. "Is niemand groter de ik? Dan zal ik het versmaden om een goddeloze zaak te doen, het is beneden mij een lage lust te dienen, ik wil mij zo niet verkleinen en verlagen."
b.b. Hij wilde zijn God niet mishagen. Dat is het hoofdargument, waarmee hij zijn afkeer van de zonde versterkt. Hoe kan ik dit doen? Niet slechts: hoe zou ik? of, hoe zou ik durven, maar, Hoe kan ik? Id possumus, quod jure possumus-Wij kunnen doen, wat wij wettig doen kunnen. Het is goed om de zonde met de sterkste grendel buiten te sluiten, de grendel namelijk van de onmogelijkheid. Die uit God geboren is kan niet zondigen, 1 John 3:9.
Drie argumenten voert Jozef aan bij zichzelf.
Ten eerste. Hij bedenkt wie het was, die verzocht werd. "Ik, anderen kunnen wellicht hun vrijheid nemen, maar ik kan het niet. Ik, een Israëliet, in verbond met God die de Godsdienst belijd, en die belijd tot Hem in betrekking te staan, voor mij is dit zo goed als onmogelijk." Ten tweede. Wat het voor zonde was, waartoe hij verzocht werd: z'n groot kwaad. Anderen mogen het als een geringe, nietige zaak beschouwen, een peccadille, een jeugdige misstap, maar Jozef had er een ander denkbeeld van. Als wij, in het algemeen, te eniger tijd verzocht worden tot zonde, dan moeten wij het grote kwaad bedenken, dat er in gelegen is, laat de zonde openbaar worden zonde te zijn, Romans 7:13, noem haar bij haar naam en poog niet haar te verkleinen. Laat inzonderheid de zonde der onreinheid altijd beschouwd worden als een groot kwaad, als een zeer zondige zonde, die even sterk als iedere andere strijd voert tegen de ziel.
Ten derde. Tegen wie hij verzocht werd te zondigen, tegen God. Niet slechts, hoe zou ik dit doen en zondigen tegen mijn meester, mijn meesteres en mijzelf, mijn eigen lichaam en mijn eigen ziel, maar tegen God. Godvruchtige zielen beschouwen dit als het ergste in de zonde, dat het is tegen God, tegen Zijn natuur en heerschappij, tegen Zijn liefde en tegen Zijn voornemen. Zij die God liefhebben haten daarom de zonde.
a. Door standvastigheid van besluit. De genade Gods stelde hem instaat de verzoeking te overwinnen, door de verzoekster te mijden.
a.a. Hij hoorde naar haar niet, om bij haar te zijn, Genesis 39:10. Zij, die voor kwaad behoed willen worden, moeten het kwaad uit de weg blijven. "Wijk er van en ga voorbij." Ja meer:
b.b. Toen zij hem aangreep liet hij zijn kleed in haar hand, Genesis 39:12. Hij wilde niet eens blijven om met de verzoeking te onderhandelen, maar is haar met de uiterste afschuw ontvloden, hij liet zijn kleed, als iemand die vlucht om zijn leven te redden. Het is beter een goede rok, dan een goed geweten te verliezen.
Verzen 7-12
Genesis 39:7-12Hier is:
I. Een allerschandelijkst voorbeeld van schaamteloze oneerbaarheid van Jozefs meesteres, de schande en smaad van haar sekse, die alle eer en deugd had afgelegd, en die niet dan met de uiterste verontwaardiging genoemd of herdacht kan worden. Het was goed, dat zij een Egyptische was, want wij zouden in de beschaamdheid hebben moeten delen, indien zulk een dwaasheid in Israël gevonden ware.
Merk op:
1. Haar zonde begon met het oog, zij wierp haar ogen op Jozef, Genesis 39:7, die schoon van gedaante en schoon van aangezicht was, Genesis 39:6. Grote schoonheid, hetzij in man of vrouw, blijkt dikwijls een gevaarlijke strik voor henzelf en voor anderen, die de trots er op verbiedt en voortdurende waakzaamheid gebiedt tegen de verzoeking, waarvan zij vergezeld gaat, bevalligheid is bedrog, dat is: bedrieglijk. Het is voor ons zeer nodig een verbond te maken met onze ogen, Job 31:1, opdat het oog het hart niet aansteke. Jozefs meesteres had een echtgenoot, die voor haar een deksel der ogen behoorde te wezen, voor alle anderen, Genesis 20:16.
2. Zij was vermetel en schaamteloos in de zonde, met schaamteloos gelaat en een hoerenvoorhoofd zei zij: Lig bij mij, terwijl zij door haar ontuchtige blikken en onkuise begeerten reeds overspel met hem had bedreven in haar hart. Waar de onreine geest bezit en heerschappij heeft verkregen van de ziel, daar is het als met de door duivelen bezetenen, Luke 8:27, Luke 8:29, het kleed der zedigheid wordt afgeworpen, en de banden en boeien der schaamte worden in stukken gebroken. Als vleselijke lust de overhand krijgt, dan zal hij voor niets terugdeinzen, zich nergens voor schamen, zedigheid, goede naam en geweten, het wordt alles aan die Bal-Peor opgeofferd.
3. Zij was dringend en heftig in de verzoeking, dikwijls is zij met de sterkste redenen afgewezen, maar even dikwijls herhaalt zij haar snode verzoeking. Dag op dag sprak zij hem aan, Genesis 39:10. Dit nu was
a. Grote slechtheid in haar, en toonde dat haar hart er geheel op gezet was om kwaad te doen.
b. een grote verzoeking voor Jozef. Ongetwijfeld heeft Satan er de hand in gehad, die, toen hij bevond hem niet te kunnen overwinnen door benauwdheid en verdriet, en het misnoegen der wereld (want daarin hield hij nog altijd vast aan zijn oprechtheid), hem aanviel met zachte, strelende genoegens, die meer ten verderve hebben gebracht dan de eerste, namelijk de benauwdheden en kwellingen der wereld, zij hebben hun tienduizenden verslagen.
II. Hier is een doorluchtig voorbeeld van deugd en vastberaden kuisheid van Jozef, die door Gods genade in staat werd gesteld, de verzoeking te weerstaan en te overwinnen, en alles wel overwogen, was, geloof ik, zijn ontkomen er aan een even groot voorbeeld van de macht Gods, als de bevrijding der drie jongelingen uit de vurige oven.
1. De verzoeking, waardoor hij werd aangevallen, was zeer sterk. Nooit werd een geweldiger aanval op het kasteel der kuisheid gericht dan die welke hier vermeld is, a. De zonde waartoe hij verleid werd, was onreinheid, die in aanmerking genomen: zijn jeugd, zijn schoonheid, zijn ongehuwden staat en zijn overvloed aan de tafel van een overste, een zonde was die, naar men zou denken, hem zeer licht zou omringen, en hem doen vallen.
b. De verleidster was zijn meesteres, een vrouw van aanzien, die hij gehouden was te gehoorzamen, en zijn belang was om haar aan zich te verplichten, wier gunst er meer dan iets toe zou bijdragen om hem te bevorderen, en door wier bemiddeling hij tot de hoogste ere- ambten aan het hof zou kunnen geraken. Van de andere kant was het uiterst gevaarlijk voor hem haar te veronachtzamen of haar tot zijn vijandin te maken.
c. De gelegenheid maakt de dief en maakt de overspeler, en dat begunstigde de verzoeking. De verleidster was in hetzelfde huis met hem, zijn werk bracht hem zonder dat er achterdocht door gewekt werd, waar zij was, niemand van het gezin was thuis, Genesis 39:11, er scheen geen gevaar van ontdekking, of, zo er verdenking was, zou zijn meesteres hem beschermen.
d. Bij dit alles voegde zich nog aandrang, in zulk een mate, dat zij hem ten laatste met geweld aangreep.
2. Zijn weerstaan van de verzoeking was zeer kloekmoedig, en de overwinning in waarheid eervol. De almachtige genade Gods stelde hem instaat deze aanval van de vijand het hoofd te bieden.
a. Door kracht van redenering, en waar de rechte rede gehoord wordt daar zal de Godsdienst ongetwijfeld de zege behalen. Hij ontleent zijn argumenten aan de eerbied, die hij God en zijn meester verschuldigd is, Genesis 39:8, Genesis 39:9.
a.a. Hij wilde zijn meester niet verongelijken, niet zulk een onherstelbare schade toebrengen aan zijn eer. Hij bedenkt, en voert het aan, hoe vriendelijk zijn meester voor hem geweest is, welk een vertrouwen hij in hem had gesteld, bij hoe velerlei gelegenheden hij hem beweldadigd had, en hij verafschuwde de gedachte om hem met zo'n ondank daarvoor te belonen. Wij zijn het verplicht aan de eer, zowel als aan de rechtvaardigheid en de dankbaarheid, om hen die een goede mening over ons koesteren en vertrouwen in ons stellen, in niets te schaden, al zouden wij dit ook nog zo in het verborgen kunnen doen. Let er op hoe hij redeneert, Genesis 39:9. "Niemand is groter in dit huis dan ik, daarom zal ik het niet doen." Zij, die groot zijn, moeten inplaats van trots te wezen op hun grootheid, haar gebruiken als een argument tegen de zonde. "Is niemand groter de ik? Dan zal ik het versmaden om een goddeloze zaak te doen, het is beneden mij een lage lust te dienen, ik wil mij zo niet verkleinen en verlagen."
b.b. Hij wilde zijn God niet mishagen. Dat is het hoofdargument, waarmee hij zijn afkeer van de zonde versterkt. Hoe kan ik dit doen? Niet slechts: hoe zou ik? of, hoe zou ik durven, maar, Hoe kan ik? Id possumus, quod jure possumus-Wij kunnen doen, wat wij wettig doen kunnen. Het is goed om de zonde met de sterkste grendel buiten te sluiten, de grendel namelijk van de onmogelijkheid. Die uit God geboren is kan niet zondigen, 1 John 3:9.
Drie argumenten voert Jozef aan bij zichzelf.
Ten eerste. Hij bedenkt wie het was, die verzocht werd. "Ik, anderen kunnen wellicht hun vrijheid nemen, maar ik kan het niet. Ik, een Israëliet, in verbond met God die de Godsdienst belijd, en die belijd tot Hem in betrekking te staan, voor mij is dit zo goed als onmogelijk." Ten tweede. Wat het voor zonde was, waartoe hij verzocht werd: z'n groot kwaad. Anderen mogen het als een geringe, nietige zaak beschouwen, een peccadille, een jeugdige misstap, maar Jozef had er een ander denkbeeld van. Als wij, in het algemeen, te eniger tijd verzocht worden tot zonde, dan moeten wij het grote kwaad bedenken, dat er in gelegen is, laat de zonde openbaar worden zonde te zijn, Romans 7:13, noem haar bij haar naam en poog niet haar te verkleinen. Laat inzonderheid de zonde der onreinheid altijd beschouwd worden als een groot kwaad, als een zeer zondige zonde, die even sterk als iedere andere strijd voert tegen de ziel.
Ten derde. Tegen wie hij verzocht werd te zondigen, tegen God. Niet slechts, hoe zou ik dit doen en zondigen tegen mijn meester, mijn meesteres en mijzelf, mijn eigen lichaam en mijn eigen ziel, maar tegen God. Godvruchtige zielen beschouwen dit als het ergste in de zonde, dat het is tegen God, tegen Zijn natuur en heerschappij, tegen Zijn liefde en tegen Zijn voornemen. Zij die God liefhebben haten daarom de zonde.
a. Door standvastigheid van besluit. De genade Gods stelde hem instaat de verzoeking te overwinnen, door de verzoekster te mijden.
a.a. Hij hoorde naar haar niet, om bij haar te zijn, Genesis 39:10. Zij, die voor kwaad behoed willen worden, moeten het kwaad uit de weg blijven. "Wijk er van en ga voorbij." Ja meer:
b.b. Toen zij hem aangreep liet hij zijn kleed in haar hand, Genesis 39:12. Hij wilde niet eens blijven om met de verzoeking te onderhandelen, maar is haar met de uiterste afschuw ontvloden, hij liet zijn kleed, als iemand die vlucht om zijn leven te redden. Het is beter een goede rok, dan een goed geweten te verliezen.
Verzen 13-18
Genesis 39:13-18Nadat Jozefs meesteres, tevergeefs beproefd heeft hem tot een misdadiger te maken, poogt ze nu hem als zodanig voor te stellen, ten einde zich aldus op hem wegens zijn deugd te wreken. Nu was haar liefde in de uiterste woede en boosaardigheid verkeerd, en zij geeft voor het gezicht niet te kunnen verdragen van hem die zij kort tevoren niet buiten haar gezicht kon laten blijven. Kuise en heilige liefde is blijvend, al wordt zij ook veronachtzaamd, maar zondige liefde, zoals die van Amnon voor Thamar, zal heel licht in zondige haat verkeren.
1. Zij beschuldigde hem bij zijn mededienstknechten, Genesis 39:13, en gaf hem een slechte naam onder hen. Waarschijnlijk benijdden zij hem om de gunst, die hij bij zijn meester genoot, en zijn gezag in huis, en misschien achtten zij zich soms benadeeld door zijn getrouwheid, die hun belette te stelen, daarom waren zij verheugd iets van hem te horen, dat hem in ongenade kon brengen, en-zo het mogelijk was-hebben zij hun meesteres nog meer tegen hem opgezet. Let er op dat zij als zij van haar echtgenoot spreekt, hem niet mijn man, of mijn heer noemt, maar hem slechts aanduidt door hij, want zij had het verbond Gods vergeten, dat tussen hen was. Zo noemt de overspeelster, Proverbs 7:19, haar echtgenoot "de man." De onschuld zelf kan iemands goede naam niet bewaren. Niet ieder die een goed geweten bewaart, kan zijn goede naam bewaren.
2. Zij beschuldigt hem bij zijn meester, die de macht had hem te straffen, die zijn mededienstknechten niet hadden, Genesis 39:17, Genesis 39:18.
Merk op:
A. Welk een onwaarschijnlijk verhaal zij doet, zijn kleed voorbrengende, als een bewijs dat hij geweld met haar wilde plegen, terwijl dit toch een duidelijke aanwijzing was, dat zij geweld had gepleegd met hem. Zij, die de banden van de zedigheid hebben verbroken, zullen nooit door de banden van de waarheid worden gehouden. Geen wonder dat zij, die onbeschaamd genoeg was om te zeggen: Lig bij mij, vermetel genoeg was om te zeggen: "Hij is bij mij gekomen om bij mij te liggen." Had zij de leugen gezegd om haar eigen misdaad te verbergen, het zou al erg genoeg zijn geweest, doch zij heeft die leugen gezegd om zich op zijn deugd te wreken, en zo was het een uiterst boosaardige leugen. En toch:
B. Weet zij het zover te brengen, dat zij haar man in toorn tegen hem doet ontsteken, daar zij hem haar afkeuring er van te kennen geeft, dat hij deze Hebreeuwse knecht onder hen had gebracht, misschien in het eerst wel tegen haar zin, omdat hij een Hebreër was. Het is niets nieuws, dat de beste mensen valselijk beschuldigd worden van de zwaarste misdaden door hen die zelf de ergste misdadigers zijn. Zoals de zaak hier werd voorgesteld, zou men de kuise Jozef voor een zeer slecht man moeten houden, en zijn onzedelijke meesteres voor een deugdzame vrouw. Het is goed dat er een dag komt van ontdekking, waarin allen in hun waar karakter openbaar zullen worden. Dit was niet de eerste maal, dat van Jozefs rok gebruik werd gemaakt als een valse getuige omtrent hem, tevoren werd zijn vader er door bedrogen, en nu zijn meester.
Verzen 13-18
Genesis 39:13-18Nadat Jozefs meesteres, tevergeefs beproefd heeft hem tot een misdadiger te maken, poogt ze nu hem als zodanig voor te stellen, ten einde zich aldus op hem wegens zijn deugd te wreken. Nu was haar liefde in de uiterste woede en boosaardigheid verkeerd, en zij geeft voor het gezicht niet te kunnen verdragen van hem die zij kort tevoren niet buiten haar gezicht kon laten blijven. Kuise en heilige liefde is blijvend, al wordt zij ook veronachtzaamd, maar zondige liefde, zoals die van Amnon voor Thamar, zal heel licht in zondige haat verkeren.
1. Zij beschuldigde hem bij zijn mededienstknechten, Genesis 39:13, en gaf hem een slechte naam onder hen. Waarschijnlijk benijdden zij hem om de gunst, die hij bij zijn meester genoot, en zijn gezag in huis, en misschien achtten zij zich soms benadeeld door zijn getrouwheid, die hun belette te stelen, daarom waren zij verheugd iets van hem te horen, dat hem in ongenade kon brengen, en-zo het mogelijk was-hebben zij hun meesteres nog meer tegen hem opgezet. Let er op dat zij als zij van haar echtgenoot spreekt, hem niet mijn man, of mijn heer noemt, maar hem slechts aanduidt door hij, want zij had het verbond Gods vergeten, dat tussen hen was. Zo noemt de overspeelster, Proverbs 7:19, haar echtgenoot "de man." De onschuld zelf kan iemands goede naam niet bewaren. Niet ieder die een goed geweten bewaart, kan zijn goede naam bewaren.
2. Zij beschuldigt hem bij zijn meester, die de macht had hem te straffen, die zijn mededienstknechten niet hadden, Genesis 39:17, Genesis 39:18.
Merk op:
A. Welk een onwaarschijnlijk verhaal zij doet, zijn kleed voorbrengende, als een bewijs dat hij geweld met haar wilde plegen, terwijl dit toch een duidelijke aanwijzing was, dat zij geweld had gepleegd met hem. Zij, die de banden van de zedigheid hebben verbroken, zullen nooit door de banden van de waarheid worden gehouden. Geen wonder dat zij, die onbeschaamd genoeg was om te zeggen: Lig bij mij, vermetel genoeg was om te zeggen: "Hij is bij mij gekomen om bij mij te liggen." Had zij de leugen gezegd om haar eigen misdaad te verbergen, het zou al erg genoeg zijn geweest, doch zij heeft die leugen gezegd om zich op zijn deugd te wreken, en zo was het een uiterst boosaardige leugen. En toch:
B. Weet zij het zover te brengen, dat zij haar man in toorn tegen hem doet ontsteken, daar zij hem haar afkeuring er van te kennen geeft, dat hij deze Hebreeuwse knecht onder hen had gebracht, misschien in het eerst wel tegen haar zin, omdat hij een Hebreër was. Het is niets nieuws, dat de beste mensen valselijk beschuldigd worden van de zwaarste misdaden door hen die zelf de ergste misdadigers zijn. Zoals de zaak hier werd voorgesteld, zou men de kuise Jozef voor een zeer slecht man moeten houden, en zijn onzedelijke meesteres voor een deugdzame vrouw. Het is goed dat er een dag komt van ontdekking, waarin allen in hun waar karakter openbaar zullen worden. Dit was niet de eerste maal, dat van Jozefs rok gebruik werd gemaakt als een valse getuige omtrent hem, tevoren werd zijn vader er door bedrogen, en nu zijn meester.
Verzen 19-23
Genesis 39:19-231. Hier zien wij Jozef verongelijkt door zijn heer. Hij schonk geloof aan zijn beschuldiging, en Jozef heeft misschien niet de waarheid durven zeggen, omdat zijn meesteres er in een al te kwaad daglicht door zou komen, of zijn heer heeft hem wellicht niet willen horen, of niet willen geloven, en zo is er dan niets aan te verhelpen, hij wordt tot levenslange gevangenschap veroordeeld, Genesis 39:19, Genesis 39:20. God weerhield hem in zijn toorn, anders zou hij hem ter dood hebben gebracht, en die toorn, welke hem in de gevangenis bracht, heeft God tot zijn lof doen uitkomen, daarom heeft Gods voorzienigheid het zo beschikt, dat hij onder de gevangenen van de koning, de staatsgevangenen, werd opgesloten. Waarschijnlijk heeft Potifar die gevangenis gekozen omdat het de ergste was, want daar kwam hij in de ijzers, Psalms 105:18, maar God bereidde hiermede de weg tot zijn verlossing. Hij werd in het gevangenhuis van de koning geplaatst, om van daar tot des konings persoon verhoogd te worden. Menige daad van onrechtvaardige gevangenzetting zal in de grote dag bevonden worden voor rekening te liggen van de vervolgers van Gods volk. Gelijk Jozef hier, is ook onze Heere Jezus gebonden, en met de overtreders geteld geweest.
2. Jozef gezegend en gerechtvaardigd door zijn God, die is, en zal zijn, de rechtvaardige en machtige beschermer van de verdrukte onschuld. Jozef was ver weg van al zijn vrienden en betrekkingen, hen had hij niet om hem te vertroosten, of hem te dienen, of voor hem tussenbeide te treden, maar de Heere was met Jozef, en wendde Zijn goedertierenheid tot hem, Genesis 39:21. God veracht Zijn gevangenen niet, Psalms 69:34. Geen poorten of grendels kunnen Zijn genaderijke tegenwoordigheid weren van Zijn volk, want Hij heeft beloofd dat Hij hen nooit zal verlaten. Zij, die in de gevangenis een goed geweten hebben, hebben er een goede God. Rechtschapenheid en oprechtheid maken ons bevoegd voor Gods gunst, waar wij ons ook bevinden. Jozef is nog niet lang een gevangene, of hij wordt zelfs in de gevangenis een kleine heerser, hetgeen, naast God, toegeschreven moet worden:
a.a. Aan de gunst van de gevangenbewaarder. God gaf hem genade in de ogen van de overste van het gevangenhuis. God kan Zijn volk vrienden verwekken, zelfs daar, waar zij weinig verwachten zouden hen te vinden, en "hun barmhartigheid doen vinden," zelfs bij hen, die hen gevangen hadden, Psalms 106:46.
b.b. Aan Jozefs bekwaamheid en geschiktheid voor zaken. De gevangenbewaarder zag dat God met hem was en dat alles wat hij deed wl gedijde, daarom vertrouwde hij hem het bestuur toe over de zaken van de gevangenis, Genesis 39:22, Genesis 39:23. Wijsheid en deugd zullen ook in de engste sferen uitblinken. Een goed man zal goed doen, waar hij ook is, en zal zelfs in banden en ballingschap een zegen wezen, want de Geest des Heeren is noch gebonden, noch gebannen, getuige de apostel Paulus, Philippians 1:12, Philippians 1:13.
Verzen 19-23
Genesis 39:19-231. Hier zien wij Jozef verongelijkt door zijn heer. Hij schonk geloof aan zijn beschuldiging, en Jozef heeft misschien niet de waarheid durven zeggen, omdat zijn meesteres er in een al te kwaad daglicht door zou komen, of zijn heer heeft hem wellicht niet willen horen, of niet willen geloven, en zo is er dan niets aan te verhelpen, hij wordt tot levenslange gevangenschap veroordeeld, Genesis 39:19, Genesis 39:20. God weerhield hem in zijn toorn, anders zou hij hem ter dood hebben gebracht, en die toorn, welke hem in de gevangenis bracht, heeft God tot zijn lof doen uitkomen, daarom heeft Gods voorzienigheid het zo beschikt, dat hij onder de gevangenen van de koning, de staatsgevangenen, werd opgesloten. Waarschijnlijk heeft Potifar die gevangenis gekozen omdat het de ergste was, want daar kwam hij in de ijzers, Psalms 105:18, maar God bereidde hiermede de weg tot zijn verlossing. Hij werd in het gevangenhuis van de koning geplaatst, om van daar tot des konings persoon verhoogd te worden. Menige daad van onrechtvaardige gevangenzetting zal in de grote dag bevonden worden voor rekening te liggen van de vervolgers van Gods volk. Gelijk Jozef hier, is ook onze Heere Jezus gebonden, en met de overtreders geteld geweest.
2. Jozef gezegend en gerechtvaardigd door zijn God, die is, en zal zijn, de rechtvaardige en machtige beschermer van de verdrukte onschuld. Jozef was ver weg van al zijn vrienden en betrekkingen, hen had hij niet om hem te vertroosten, of hem te dienen, of voor hem tussenbeide te treden, maar de Heere was met Jozef, en wendde Zijn goedertierenheid tot hem, Genesis 39:21. God veracht Zijn gevangenen niet, Psalms 69:34. Geen poorten of grendels kunnen Zijn genaderijke tegenwoordigheid weren van Zijn volk, want Hij heeft beloofd dat Hij hen nooit zal verlaten. Zij, die in de gevangenis een goed geweten hebben, hebben er een goede God. Rechtschapenheid en oprechtheid maken ons bevoegd voor Gods gunst, waar wij ons ook bevinden. Jozef is nog niet lang een gevangene, of hij wordt zelfs in de gevangenis een kleine heerser, hetgeen, naast God, toegeschreven moet worden:
a.a. Aan de gunst van de gevangenbewaarder. God gaf hem genade in de ogen van de overste van het gevangenhuis. God kan Zijn volk vrienden verwekken, zelfs daar, waar zij weinig verwachten zouden hen te vinden, en "hun barmhartigheid doen vinden," zelfs bij hen, die hen gevangen hadden, Psalms 106:46.
b.b. Aan Jozefs bekwaamheid en geschiktheid voor zaken. De gevangenbewaarder zag dat God met hem was en dat alles wat hij deed wl gedijde, daarom vertrouwde hij hem het bestuur toe over de zaken van de gevangenis, Genesis 39:22, Genesis 39:23. Wijsheid en deugd zullen ook in de engste sferen uitblinken. Een goed man zal goed doen, waar hij ook is, en zal zelfs in banden en ballingschap een zegen wezen, want de Geest des Heeren is noch gebonden, noch gebannen, getuige de apostel Paulus, Philippians 1:12, Philippians 1:13.