Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 38". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-38.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 38". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 38Dit hoofdstuk geeft ons een bericht van Juda en zijn gezin, en dit bericht is van zulk een aard, dat men zich verwonderd afvraagt, hoe uit al de zonen van Jakob onze Heere van deze Juda zou afstammen Hebrews 7:14. Als wij ons naar deze geschiedenis zijn aard en karakter moesten voorstellen, dan zouden wij niet zeggen: Juda, gij zijt het, u zullen uw broeders loven, Genesis 49:8. Maar God wil tonen dat Zijn verkiezing is naar genade, en niet naar verdienste, en dat Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken, zelfs de voornaamste van de zondaren en zich niet schaamt om, als zij zich bekeren, aan hen verwant te zijn. En ook, dat de waarde en de waardigheid van Jezus Christus persoonlijk en Hem eigen zijn, niet ontleend aan Zijn voorouders. Zichzelf vernederende om in de gelijkheid van het zondige vlees gezonden te worden, heeft het Hem behaagd om af te stammen van sommigen, die eerloos waren. Hoe weinig reden hadden de Joden, die hun naam aan deze Juda ontleenden, om te roemen, zoals zij geroemd hebben, dat zij niet uit hoererij waren geboren.
Wij hebben in dit hoofdstuk:
I. Juda's huwelijk en geslacht, en de ontijdige dood van zijn twee oudste zonen, Genesis 38:1.
II. Juda's bloedschande met zijn schoondochter Thamar, zonder dat hij er zich van bewust was, Genesis 38:12.
III. Zijn beschaming toen het ontdekt werd, Genesis 38:24.
IV. De geboorte van zijn tweelingzonen, door wie zijn geslacht gebouwd werd, Genesis 38:27.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 38Dit hoofdstuk geeft ons een bericht van Juda en zijn gezin, en dit bericht is van zulk een aard, dat men zich verwonderd afvraagt, hoe uit al de zonen van Jakob onze Heere van deze Juda zou afstammen Hebrews 7:14. Als wij ons naar deze geschiedenis zijn aard en karakter moesten voorstellen, dan zouden wij niet zeggen: Juda, gij zijt het, u zullen uw broeders loven, Genesis 49:8. Maar God wil tonen dat Zijn verkiezing is naar genade, en niet naar verdienste, en dat Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken, zelfs de voornaamste van de zondaren en zich niet schaamt om, als zij zich bekeren, aan hen verwant te zijn. En ook, dat de waarde en de waardigheid van Jezus Christus persoonlijk en Hem eigen zijn, niet ontleend aan Zijn voorouders. Zichzelf vernederende om in de gelijkheid van het zondige vlees gezonden te worden, heeft het Hem behaagd om af te stammen van sommigen, die eerloos waren. Hoe weinig reden hadden de Joden, die hun naam aan deze Juda ontleenden, om te roemen, zoals zij geroemd hebben, dat zij niet uit hoererij waren geboren.
Wij hebben in dit hoofdstuk:
I. Juda's huwelijk en geslacht, en de ontijdige dood van zijn twee oudste zonen, Genesis 38:1.
II. Juda's bloedschande met zijn schoondochter Thamar, zonder dat hij er zich van bewust was, Genesis 38:12.
III. Zijn beschaming toen het ontdekt werd, Genesis 38:24.
IV. De geboorte van zijn tweelingzonen, door wie zijn geslacht gebouwd werd, Genesis 38:27.
Verzen 1-11
Genesis 38:1-11Hier is:
I. De dwaze vriendschap van Juda voor een Kananietische man. Hij toog af van zijn broeders, en trok zich voor een tijd terug van de omgang met hen en zijn vaders gezin, en werd zeer vertrouwelijk bekend met een zekere Hira, een Adullamiet, Genesis 38:1. Men berekent dat hij toen niet veel ouder was dan vijftien of zestien jaren, en zo werd hij een gemakkelijke prooi voor het verleiden. Als jonge lieden die een goede opvoeding hebben gehad, andere omgang beginnen te zoeken, dan zullen zij spoedig hun zeden en manieren veranderen, en de vrucht van hun goede opvoeding verliezen. Zij, die weggaan van hun broeders, het gezelschap van het zaad Israëls verlaten en versmaden, en Kananieten tot hun metgezellen kiezen, gaan zeer snel bergafwaarts. Het is van groot belang voor jonge lieden, om geschikte metgezellen te kiezen, want die zullen zij navolgen, er zich op toeleggen om zich hun aangenaam te maken, en zich schatten naar hun mening omtrent hen, een dwaling in die keuze is dikwijls noodlottig.
II. Zijn dwaas huwelijk met een Kananietische vrouw, een huwelijk, niet tot stand gebracht door zijn vader, die niet geraadpleegd scheen te zijn, maar door zijn nieuwe vriend Hira, Genesis 38:2. Velen zijn tot huwelijken verlokt, die schandelijk en verderflijk waren voor hen en voor hun familie, door zich in slecht gezelschap te begeven en gemeenzame omgang te hebben met slechte lieden, door het ene goddeloze verbond komt men dan tot het andere. Laat jonge mensen hierdoor dan gewaarschuwd en vermaand worden, om hun goede ouders tot hun beste vrienden te nemen, en zich door hen laten raden, en niet door vleiers, die hen bepraten om hen tot hun prooi te maken.
III. Zijn kinderen bij deze Kananietische, en hoe hij over hen beschikte. Hij had drie zonen bij haar, Er, Onan, en Sela. Waarschijnlijk heeft zij de eredienst van de God Israëls aangenomen, naar belijdenis tenminste, maar voorzoveel blijkt, was er weinig van de vreze Gods in dit gezin. Juda ging te jong een huwelijk aan, en hij was er zeer roekeloos in. Hij heeft ook zijn twee zonen te jong uitgehuwelijkt, toen zij verstand noch genade hadden om zichzelf te regeren, en zeer slecht waren de gevolgen hiervan.
1. Zijn eerstgeborene, Er, was openbaar goddeloos, hij was dit in de ogen des Heeren, dat is: ten spijt van God en Zijn wet, of indien hij misschien niet slecht was in de ogen van de wereld, dan was hij het toch in de ogen Gods, voor wien alle slechtheid van de mensen open en bloot ligt. En wat kwam er van? God heeft hem terstond afgesneden, Genesis 38:7. De Heere doodde hem. Soms maakt God korte metten met de zondaren, en neemt hen weg in Zijn toorn, als zij hun slechte loopbaan nog maar pas zijn ingetreden.
2. De tweede zoon, Onan, werd, naar oud gebruik, gehuwd aan de weduwe, ten einde de naam van zijn kinderloos gestorven broeder in wezen te houden. Ofschoon God hem om zijn slechtheid het leven had ontnomen, wensten zij toch zijn gedachtenis te bewaren en hun teleurstelling hierin door Onans zonde was nog een verdere straf voor zijn goddeloosheid. De gewoonte om de weduwe van een broeder te huwen, werd later tot een van de wetten van Mozes gemaakt, Deuteronomy 25:5. Onan bewilligde er in de weduwe te huwen, maar tot groot nadeel van zijn eigen lichaam, van de vrouw die hij getrouwd had, en van de nagedachtenis van zijn gestorven broeder, weigerde hij zijn plicht te doen en zijn broeder zaad te verwekken. Dit was zo veel te slechter, omdat de Messias van Juda moest afstammen, en zo hij zich niet aan die goddeloosheid had schuldig gemaakt, dan zou hij de eer gehad kunnen hebben van een Zijn voorouders te zijn. De zonden, die het lichaam onteren en verontreinigen, mishagen de Heere zeer, en zijn blijken van lage neigingen.
3. Sela, de derde zoon, werd nu bestemd voor de weduwe, Genesis 38:11, maar met de bedoeling, dat hij niet zo jong zou huwen als zijn broeders, dat niet misschien deze ook sterve. Sommigen denken dat Juda nooit van zins is geweest om Sela met Thamar te doen huwen, maar haar onrechtvaardig verdacht heeft de dood van haar eerste twee echtgenoten veroorzaakt te hebben (terwijl het toch hun eigen goddeloosheid was, die hen had gedood) en haar toen naar haar vaders huis zond met de last om weduwe te blijven. Indien dit zo is, dan was dit een onverschoonbare daad van trouweloosheid waaraan hij zich schuldig maakte. Hoe dit zij, Thamar berustte voor het ogenblik, en wachtte de uitkomst af.
Verzen 1-11
Genesis 38:1-11Hier is:
I. De dwaze vriendschap van Juda voor een Kananietische man. Hij toog af van zijn broeders, en trok zich voor een tijd terug van de omgang met hen en zijn vaders gezin, en werd zeer vertrouwelijk bekend met een zekere Hira, een Adullamiet, Genesis 38:1. Men berekent dat hij toen niet veel ouder was dan vijftien of zestien jaren, en zo werd hij een gemakkelijke prooi voor het verleiden. Als jonge lieden die een goede opvoeding hebben gehad, andere omgang beginnen te zoeken, dan zullen zij spoedig hun zeden en manieren veranderen, en de vrucht van hun goede opvoeding verliezen. Zij, die weggaan van hun broeders, het gezelschap van het zaad Israëls verlaten en versmaden, en Kananieten tot hun metgezellen kiezen, gaan zeer snel bergafwaarts. Het is van groot belang voor jonge lieden, om geschikte metgezellen te kiezen, want die zullen zij navolgen, er zich op toeleggen om zich hun aangenaam te maken, en zich schatten naar hun mening omtrent hen, een dwaling in die keuze is dikwijls noodlottig.
II. Zijn dwaas huwelijk met een Kananietische vrouw, een huwelijk, niet tot stand gebracht door zijn vader, die niet geraadpleegd scheen te zijn, maar door zijn nieuwe vriend Hira, Genesis 38:2. Velen zijn tot huwelijken verlokt, die schandelijk en verderflijk waren voor hen en voor hun familie, door zich in slecht gezelschap te begeven en gemeenzame omgang te hebben met slechte lieden, door het ene goddeloze verbond komt men dan tot het andere. Laat jonge mensen hierdoor dan gewaarschuwd en vermaand worden, om hun goede ouders tot hun beste vrienden te nemen, en zich door hen laten raden, en niet door vleiers, die hen bepraten om hen tot hun prooi te maken.
III. Zijn kinderen bij deze Kananietische, en hoe hij over hen beschikte. Hij had drie zonen bij haar, Er, Onan, en Sela. Waarschijnlijk heeft zij de eredienst van de God Israëls aangenomen, naar belijdenis tenminste, maar voorzoveel blijkt, was er weinig van de vreze Gods in dit gezin. Juda ging te jong een huwelijk aan, en hij was er zeer roekeloos in. Hij heeft ook zijn twee zonen te jong uitgehuwelijkt, toen zij verstand noch genade hadden om zichzelf te regeren, en zeer slecht waren de gevolgen hiervan.
1. Zijn eerstgeborene, Er, was openbaar goddeloos, hij was dit in de ogen des Heeren, dat is: ten spijt van God en Zijn wet, of indien hij misschien niet slecht was in de ogen van de wereld, dan was hij het toch in de ogen Gods, voor wien alle slechtheid van de mensen open en bloot ligt. En wat kwam er van? God heeft hem terstond afgesneden, Genesis 38:7. De Heere doodde hem. Soms maakt God korte metten met de zondaren, en neemt hen weg in Zijn toorn, als zij hun slechte loopbaan nog maar pas zijn ingetreden.
2. De tweede zoon, Onan, werd, naar oud gebruik, gehuwd aan de weduwe, ten einde de naam van zijn kinderloos gestorven broeder in wezen te houden. Ofschoon God hem om zijn slechtheid het leven had ontnomen, wensten zij toch zijn gedachtenis te bewaren en hun teleurstelling hierin door Onans zonde was nog een verdere straf voor zijn goddeloosheid. De gewoonte om de weduwe van een broeder te huwen, werd later tot een van de wetten van Mozes gemaakt, Deuteronomy 25:5. Onan bewilligde er in de weduwe te huwen, maar tot groot nadeel van zijn eigen lichaam, van de vrouw die hij getrouwd had, en van de nagedachtenis van zijn gestorven broeder, weigerde hij zijn plicht te doen en zijn broeder zaad te verwekken. Dit was zo veel te slechter, omdat de Messias van Juda moest afstammen, en zo hij zich niet aan die goddeloosheid had schuldig gemaakt, dan zou hij de eer gehad kunnen hebben van een Zijn voorouders te zijn. De zonden, die het lichaam onteren en verontreinigen, mishagen de Heere zeer, en zijn blijken van lage neigingen.
3. Sela, de derde zoon, werd nu bestemd voor de weduwe, Genesis 38:11, maar met de bedoeling, dat hij niet zo jong zou huwen als zijn broeders, dat niet misschien deze ook sterve. Sommigen denken dat Juda nooit van zins is geweest om Sela met Thamar te doen huwen, maar haar onrechtvaardig verdacht heeft de dood van haar eerste twee echtgenoten veroorzaakt te hebben (terwijl het toch hun eigen goddeloosheid was, die hen had gedood) en haar toen naar haar vaders huis zond met de last om weduwe te blijven. Indien dit zo is, dan was dit een onverschoonbare daad van trouweloosheid waaraan hij zich schuldig maakte. Hoe dit zij, Thamar berustte voor het ogenblik, en wachtte de uitkomst af.
Verzen 12-23
Genesis 38:12-23Het is een zeer lelijke geschiedenis, die hier van Juda verhaald wordt, men zou zo'n dwaasheid in Israël niet vermoed hebben. Juda had zijn vrouw begraven, en weduwnaars moeten met de uiterste zorg en vastberadenheid op hun hoede zijn voor alle vleselijke lusten. Hij was onrechtvaardig jegens zijn schoondochter, hetzij door verzuim of met opzet, daar hij haar zijn overlevende zoon niet ten huwelijk gaf, en dit stelde haar bloot aan verzoeking.
I. Thamar heeft zich goddeloos als een hoer veil gegeven aan Juda, opdat, indien de zoon geen zaad voor de overledene zou verwekken, de vader het doen zou. Sommigen verontschuldigen dit door het denkbeeld te opperen, dat zij, hoewel een Kananietische, toch de ware Godsdienst had omhelsd, en geloof had in de belofte, gedaan aan Abraham en zijn zaad, inzonderheid de belofte van de Messias, die uit de lenden van Juda moest voortkomen, en dat zij daarom zo vurig begeerde een kind te hebben bij een uit dat geslacht, ten einde de eer te hebben, of tenminste de mogelijkheid, om de moeder van de Messias te zijn. En indien dit wezenlijk haar begeerte was, dan werd zij vervuld, zij is een van de vier vrouwen, die bijzonder vermeld zijn in de geslachtslijst van Christus, Matthew 1:3. Haar zondige praktijk werd vergeven en haar goede bedoeling aangenomen, hetgeen de genade Gods verheerlijkt, maar toch volstrekt niet toegelaten wordt om dergelijke praktijken te rechtvaardigen of aan te moedigen. Bisschop Patrick acht het waarschijnlijk dat zij hoopte, dat Sela, die naar recht haar echtgenoot was, met zijn vader mee zou komen en dat hij dan door haar liefkozingen gelokt zou worden. Er was berekening en list in Thamars zonde.
1. Zij nam er de gelegenheid voor waar toen Juda een tijd van vrolijkheid en feestvieren had met zijn schaapscheerders. Tijden van vrolijkheid blijken dikwijls tijden van verzoeking te zijn, inzonderheid tot de zonde van onreinheid, als mensen heel verzadigd zijn van spijs en drank, dan worden de teugels dikwijls losgelaten.
2. Zij stelde zich tentoon als een hoer op een open plaats, Genesis 38:14. Zij, die kuis zijn en kuis willen blijven, moeten "het huis bewaren," Titus 2:5. Het schijnt toenmaals de gewoonte der hoeren geweest te zijn, om haar aangezicht te bedekken alsof zij zich schaamden, hoewel zij zich in werkelijkheid niet schaamden. De zonde der onkuisheid was toen nog niet zo schaamteloos als zij nu is.
II. Juda viel in de strik, en hoewel hij zich onwetend schuldig maakte aan bloedschande met zijn schoondochter (daar hij niet wist wie zij was) was hij toch moedwillig schuldig aan de zonde van hoererij. Wie zij ook was, hij wist dat zij zijn vrouw niet was, en dus niet aangeroerd mocht worden, en zijn zonde was ook volstrekt niet vatbaar voor zo liefderijke verontschuldiging als sommigen voor Thamar aanvoeren, namelijk dat, hoewel de daad slecht was, de bedoeling goed was.
Merk op:
1. Juda's zonde begon met het oog, Genesis 38:15, hij zag haar. Diegenen hebben het hart en "de ogen vol overspel," 2 Peter 2:14, die toebijten in elk lokaas, dat hun wordt voorgehouden, en als tonder zijn voor elk vonkje. Wij moeten een verbond maken met onze ogen, en ze afwenden van ijdelheid, opdat het oog het hart niet aansteke. 2. Aan het schandaal werd nog toegevoegd dat het hoerenloon (en er is niets dat meer eerloos is) geëist, aangeboden en aangenomen werd, een geitebok van de kudde, een schone prijs, waarop haar kuisheid en eer geschat werd! Maar al had het loon in duizenden van rammen en tienduizenden van oliebeken bestaan, dan zou dit loon toch nog te gering zijn geweest. De gunst van God, de reinheid der ziel, de vrede des gemoeds en de hoop op de hemel zijn te kostelijke zaken om voor zo'n prijs verkocht te worden, de topaas van Morenland is hun niet gelijk te waarderen, wat baat het hun, die hun ziel verliezen, de wereld te gewinnen?
3. Het kwam uit tot smaad van Juda, dat hij zijn juwelen in pand liet voor een geitebok. Vleselijke lusten zijn niet alleen dierlijk, maar dom en een verderf voor de wereldlijke belangen der mensen. Het is duidelijk dat hoererij, zowel als wijn en most, eerst het hart wegneemt, anders zou zij nooit de zegelring en het snoer wegnemen.
III. Hij verloor zijn juwelen bij de koop. Volgens belofte zond hij de geitebok om zijn pand te lossen, maar de veronderstelde hoer was nergens te vinden. Hij zond hem door zijn vriend, (die wel waarlijk een valse vriend was daar hij hem hielp en aanmoedigde in zijn slechtheid) de Adullamiet, die zonder het pand tot hem terugkwam. Het is een goed bericht (indien het tenminste waar is) van elke plaats, dat zij hier gaven, namelijk dat er geen hoer op die plaats was, want zulke zondaressen zijn de schande en pest van iedere plaats waar zij zijn. Juda zit neer, berust er in zijn zegelring en zijn snoer te verliezen, en verbiedt zijn vriend er verder navraag naar te doen, dit als reden hiervoor opgevende, opdat wij niet misschien tot verachting worden, Genesis 38:23. Hetzij:
1. Dat zijn zonde openlijk bekend zou worden, en er dan van gesproken werd. Hoererij en alle onreinheid zijn te allen tijde beschouwd als iets schandelijks, en zij waren de smaad en schande van hen, die er schuldig aan werden bevonden. Niets zal hen doen blozen, die zich daar niet voor schamen. Of:
2. Opdat men hem niet zal bespotten als een dwaas om aan een lichtekooi zijn zegelring en zijn snoer toe te vertrouwen. Hij toont geen berouw over zijn zonde, is er niet over bezorgd om er vergeving voor te verkrijgen, slechts wilde hij er de schande van voorkomen. Zo zijn er velen, wie er meer aan gelegen is om hun goede naam onder de mensen te behouden, dan zich de gunst van God en een goede consciëntie te verzekeren, "opdat wij niet misschien tot verachting worden," weegt bij hen zwaarder dan "opdat wij niet verdoemd worden."
Verzen 12-23
Genesis 38:12-23Het is een zeer lelijke geschiedenis, die hier van Juda verhaald wordt, men zou zo'n dwaasheid in Israël niet vermoed hebben. Juda had zijn vrouw begraven, en weduwnaars moeten met de uiterste zorg en vastberadenheid op hun hoede zijn voor alle vleselijke lusten. Hij was onrechtvaardig jegens zijn schoondochter, hetzij door verzuim of met opzet, daar hij haar zijn overlevende zoon niet ten huwelijk gaf, en dit stelde haar bloot aan verzoeking.
I. Thamar heeft zich goddeloos als een hoer veil gegeven aan Juda, opdat, indien de zoon geen zaad voor de overledene zou verwekken, de vader het doen zou. Sommigen verontschuldigen dit door het denkbeeld te opperen, dat zij, hoewel een Kananietische, toch de ware Godsdienst had omhelsd, en geloof had in de belofte, gedaan aan Abraham en zijn zaad, inzonderheid de belofte van de Messias, die uit de lenden van Juda moest voortkomen, en dat zij daarom zo vurig begeerde een kind te hebben bij een uit dat geslacht, ten einde de eer te hebben, of tenminste de mogelijkheid, om de moeder van de Messias te zijn. En indien dit wezenlijk haar begeerte was, dan werd zij vervuld, zij is een van de vier vrouwen, die bijzonder vermeld zijn in de geslachtslijst van Christus, Matthew 1:3. Haar zondige praktijk werd vergeven en haar goede bedoeling aangenomen, hetgeen de genade Gods verheerlijkt, maar toch volstrekt niet toegelaten wordt om dergelijke praktijken te rechtvaardigen of aan te moedigen. Bisschop Patrick acht het waarschijnlijk dat zij hoopte, dat Sela, die naar recht haar echtgenoot was, met zijn vader mee zou komen en dat hij dan door haar liefkozingen gelokt zou worden. Er was berekening en list in Thamars zonde.
1. Zij nam er de gelegenheid voor waar toen Juda een tijd van vrolijkheid en feestvieren had met zijn schaapscheerders. Tijden van vrolijkheid blijken dikwijls tijden van verzoeking te zijn, inzonderheid tot de zonde van onreinheid, als mensen heel verzadigd zijn van spijs en drank, dan worden de teugels dikwijls losgelaten.
2. Zij stelde zich tentoon als een hoer op een open plaats, Genesis 38:14. Zij, die kuis zijn en kuis willen blijven, moeten "het huis bewaren," Titus 2:5. Het schijnt toenmaals de gewoonte der hoeren geweest te zijn, om haar aangezicht te bedekken alsof zij zich schaamden, hoewel zij zich in werkelijkheid niet schaamden. De zonde der onkuisheid was toen nog niet zo schaamteloos als zij nu is.
II. Juda viel in de strik, en hoewel hij zich onwetend schuldig maakte aan bloedschande met zijn schoondochter (daar hij niet wist wie zij was) was hij toch moedwillig schuldig aan de zonde van hoererij. Wie zij ook was, hij wist dat zij zijn vrouw niet was, en dus niet aangeroerd mocht worden, en zijn zonde was ook volstrekt niet vatbaar voor zo liefderijke verontschuldiging als sommigen voor Thamar aanvoeren, namelijk dat, hoewel de daad slecht was, de bedoeling goed was.
Merk op:
1. Juda's zonde begon met het oog, Genesis 38:15, hij zag haar. Diegenen hebben het hart en "de ogen vol overspel," 2 Peter 2:14, die toebijten in elk lokaas, dat hun wordt voorgehouden, en als tonder zijn voor elk vonkje. Wij moeten een verbond maken met onze ogen, en ze afwenden van ijdelheid, opdat het oog het hart niet aansteke. 2. Aan het schandaal werd nog toegevoegd dat het hoerenloon (en er is niets dat meer eerloos is) geëist, aangeboden en aangenomen werd, een geitebok van de kudde, een schone prijs, waarop haar kuisheid en eer geschat werd! Maar al had het loon in duizenden van rammen en tienduizenden van oliebeken bestaan, dan zou dit loon toch nog te gering zijn geweest. De gunst van God, de reinheid der ziel, de vrede des gemoeds en de hoop op de hemel zijn te kostelijke zaken om voor zo'n prijs verkocht te worden, de topaas van Morenland is hun niet gelijk te waarderen, wat baat het hun, die hun ziel verliezen, de wereld te gewinnen?
3. Het kwam uit tot smaad van Juda, dat hij zijn juwelen in pand liet voor een geitebok. Vleselijke lusten zijn niet alleen dierlijk, maar dom en een verderf voor de wereldlijke belangen der mensen. Het is duidelijk dat hoererij, zowel als wijn en most, eerst het hart wegneemt, anders zou zij nooit de zegelring en het snoer wegnemen.
III. Hij verloor zijn juwelen bij de koop. Volgens belofte zond hij de geitebok om zijn pand te lossen, maar de veronderstelde hoer was nergens te vinden. Hij zond hem door zijn vriend, (die wel waarlijk een valse vriend was daar hij hem hielp en aanmoedigde in zijn slechtheid) de Adullamiet, die zonder het pand tot hem terugkwam. Het is een goed bericht (indien het tenminste waar is) van elke plaats, dat zij hier gaven, namelijk dat er geen hoer op die plaats was, want zulke zondaressen zijn de schande en pest van iedere plaats waar zij zijn. Juda zit neer, berust er in zijn zegelring en zijn snoer te verliezen, en verbiedt zijn vriend er verder navraag naar te doen, dit als reden hiervoor opgevende, opdat wij niet misschien tot verachting worden, Genesis 38:23. Hetzij:
1. Dat zijn zonde openlijk bekend zou worden, en er dan van gesproken werd. Hoererij en alle onreinheid zijn te allen tijde beschouwd als iets schandelijks, en zij waren de smaad en schande van hen, die er schuldig aan werden bevonden. Niets zal hen doen blozen, die zich daar niet voor schamen. Of:
2. Opdat men hem niet zal bespotten als een dwaas om aan een lichtekooi zijn zegelring en zijn snoer toe te vertrouwen. Hij toont geen berouw over zijn zonde, is er niet over bezorgd om er vergeving voor te verkrijgen, slechts wilde hij er de schande van voorkomen. Zo zijn er velen, wie er meer aan gelegen is om hun goede naam onder de mensen te behouden, dan zich de gunst van God en een goede consciëntie te verzekeren, "opdat wij niet misschien tot verachting worden," weegt bij hen zwaarder dan "opdat wij niet verdoemd worden."
Verzen 24-30
Genesis 38:24-30Hier is:
I. Juda's strengheid jegens Thamar, toen hij hoorde dat zij een overspeelster was. In het oog der wet was zij de vrouw van Sela, daarom werd haar zwangerschap bij een ander beschouwd als een belediging en smaad van Juda's familie. Brengt ze hiervoor, zegt Juda het hoofd der familie, en dat zij verbrand worde, niet tot as verbrand, maar gebrand op de wang of het voorhoofd, gebrandmerkt als een hoer. Dit lijkt waarschijnlijk, Genesis 38:24. Het is iets heel gewoons, dat de mensen zeer streng zijn tegen de zonde van anderen, waaraan zij zich echter zelf schuldig maken, en zo is het, dat zij door anderen te oordelen zichzelf veroordelen, Romans 2:1, Romans 14:22. Indien het zijn bedoeling was haar tot as te laten verbranden, onder voorgewende ijver misschien tegen de zonde, dan heeft hij dit bedacht, om zich van zijn schoondochter te ontdoen, daar hij er afkerig van was haar aan Sela te huwen. Het is iets gewoons, maar iets zeer slechts, om nijd en kwaadaardigheid tegen personen te bedekken met een schijn van ijver tegen hun ondeugden.
II. Juda's beschaming toen het bleek, dat hij zelf de overspeler was. Zij toonde de ring en het snoer als onbetwistbare bewijzen, dat Juda de man was, bij wie zij zwanger was Genesis 38:25, Genesis 38:26. De slechtheid, die in het grootste geheim gepleegd werd en zeer zorgvuldig verborgen werd gehouden, wordt op verwonderlijke wijze aan het licht gebracht tot schande en beschaming van hen, die gezegd hebben: "Geen oog ziet het. Het gevogelte des hemels zou de stem wegvoeren," en er komt een dag wanneer alles aan het licht zal gebracht worden. Sommigen van de Joodse schrijvers maken de opmerking, dat, gelijk Juda tot zijn vader gezegd heeft: Beken toch, of deze uws zoons rok zij, Genesis 37:32, Zo werd nu tot hem gezegd: "Beken toch wiens deze zegelring en deze snoeren en deze staf zijn." Juda, door zijn eigen geweten overtuigd zijnde:
1. Bekent zijn zonde: zij is rechtvaardiger dan ik. Hij erkent dat een onuitwisbaar merk van eerloosheid veeleer op hem geplaatst behoorde te worden, die zozeer medeplichtig was aan de zonde. Aan die overtreders behoort grote zachtmoedigheid betoond te worden, aan wie wij de gelegenheid hebben gegeven tot overtreding. Als dienstboden iets van hun meesters wegnemen, en dezen, door hun te onthouden wat hun toekomt, hen er toe in verzoeking gebracht hebben, dan behoren zij hun te vergeven.
2. Hij heeft die zonde niet meer gepleegd: hij bekende haar voortaan niet meer. Diegenen hebben niet waarlijk berouw van hun zonde, die ze niet opgeven.
III. De opbouw van Juda's geslacht hierdoor in de geboorte van Perez en Zerah, van wie de aanzienlijkste families van het doorluchtig geslacht van Juda afstamden. Hun geboorte schijnt zwaar geweest te zijn voor de moeder, waardoor zij getuchtigd werd voor haar zonde. Evenals Jakob en Ezau worstelden ook deze kinderen om het geboorterecht, en Perez heeft het verkregen, die altijd het eerst genoemd wordt, en van hem stamt Christus af. Hij ontving zijn naam vanwege zijn doorbreken v r zijn broeder: Op u is de breuk hetgeen toepasselijk is op hen, die onenigheid zaaien en verwijdering doen ontstaan tussen broeders. Evenals Zerah waren de Joden goed op weg om het geboorterecht te verkrijgen, en zij waren getekend met een scharlaken draad als degenen, die het eerst uitkwamen, maar de heidenen hebben als Perez, een zoon des gewelds, de voorrang boven hen verkregen door het geweld, hetwelk het koninkrijk der hemelen wordt aangedaan, en zij hebben de rechtvaardigheid verkregen, waartoe de Joden niet gekomen zijn. Maar toch als de volheid des tijds gekomen is, dan zal heel Israël zalig worden. Beide deze zonen worden in het geslachtsregister van onze Heiland genoemd, Matthew 1:3, om de geschiedenis in gedachtenis te laten blijven als een voorbeeld van de vernedering van onze Heere Jezus. Sommigen maken de opmerking, dat de oudste vier zonen van Jakob zich aan zeer ergerlijke zonden hebben schuldig gemaakt. Ruben en Juda liggen onder de schuld der bloedschande, Simeon en Levi onder de schuld van moord, toch waren zij patriarchen, van Levi kwamen de priesters, van Juda de koningen en de Messias, aldus werden zij voorbeelden van bekering en gedenkzuilen van vergevende genade.
Verzen 24-30
Genesis 38:24-30Hier is:
I. Juda's strengheid jegens Thamar, toen hij hoorde dat zij een overspeelster was. In het oog der wet was zij de vrouw van Sela, daarom werd haar zwangerschap bij een ander beschouwd als een belediging en smaad van Juda's familie. Brengt ze hiervoor, zegt Juda het hoofd der familie, en dat zij verbrand worde, niet tot as verbrand, maar gebrand op de wang of het voorhoofd, gebrandmerkt als een hoer. Dit lijkt waarschijnlijk, Genesis 38:24. Het is iets heel gewoons, dat de mensen zeer streng zijn tegen de zonde van anderen, waaraan zij zich echter zelf schuldig maken, en zo is het, dat zij door anderen te oordelen zichzelf veroordelen, Romans 2:1, Romans 14:22. Indien het zijn bedoeling was haar tot as te laten verbranden, onder voorgewende ijver misschien tegen de zonde, dan heeft hij dit bedacht, om zich van zijn schoondochter te ontdoen, daar hij er afkerig van was haar aan Sela te huwen. Het is iets gewoons, maar iets zeer slechts, om nijd en kwaadaardigheid tegen personen te bedekken met een schijn van ijver tegen hun ondeugden.
II. Juda's beschaming toen het bleek, dat hij zelf de overspeler was. Zij toonde de ring en het snoer als onbetwistbare bewijzen, dat Juda de man was, bij wie zij zwanger was Genesis 38:25, Genesis 38:26. De slechtheid, die in het grootste geheim gepleegd werd en zeer zorgvuldig verborgen werd gehouden, wordt op verwonderlijke wijze aan het licht gebracht tot schande en beschaming van hen, die gezegd hebben: "Geen oog ziet het. Het gevogelte des hemels zou de stem wegvoeren," en er komt een dag wanneer alles aan het licht zal gebracht worden. Sommigen van de Joodse schrijvers maken de opmerking, dat, gelijk Juda tot zijn vader gezegd heeft: Beken toch, of deze uws zoons rok zij, Genesis 37:32, Zo werd nu tot hem gezegd: "Beken toch wiens deze zegelring en deze snoeren en deze staf zijn." Juda, door zijn eigen geweten overtuigd zijnde:
1. Bekent zijn zonde: zij is rechtvaardiger dan ik. Hij erkent dat een onuitwisbaar merk van eerloosheid veeleer op hem geplaatst behoorde te worden, die zozeer medeplichtig was aan de zonde. Aan die overtreders behoort grote zachtmoedigheid betoond te worden, aan wie wij de gelegenheid hebben gegeven tot overtreding. Als dienstboden iets van hun meesters wegnemen, en dezen, door hun te onthouden wat hun toekomt, hen er toe in verzoeking gebracht hebben, dan behoren zij hun te vergeven.
2. Hij heeft die zonde niet meer gepleegd: hij bekende haar voortaan niet meer. Diegenen hebben niet waarlijk berouw van hun zonde, die ze niet opgeven.
III. De opbouw van Juda's geslacht hierdoor in de geboorte van Perez en Zerah, van wie de aanzienlijkste families van het doorluchtig geslacht van Juda afstamden. Hun geboorte schijnt zwaar geweest te zijn voor de moeder, waardoor zij getuchtigd werd voor haar zonde. Evenals Jakob en Ezau worstelden ook deze kinderen om het geboorterecht, en Perez heeft het verkregen, die altijd het eerst genoemd wordt, en van hem stamt Christus af. Hij ontving zijn naam vanwege zijn doorbreken v r zijn broeder: Op u is de breuk hetgeen toepasselijk is op hen, die onenigheid zaaien en verwijdering doen ontstaan tussen broeders. Evenals Zerah waren de Joden goed op weg om het geboorterecht te verkrijgen, en zij waren getekend met een scharlaken draad als degenen, die het eerst uitkwamen, maar de heidenen hebben als Perez, een zoon des gewelds, de voorrang boven hen verkregen door het geweld, hetwelk het koninkrijk der hemelen wordt aangedaan, en zij hebben de rechtvaardigheid verkregen, waartoe de Joden niet gekomen zijn. Maar toch als de volheid des tijds gekomen is, dan zal heel Israël zalig worden. Beide deze zonen worden in het geslachtsregister van onze Heiland genoemd, Matthew 1:3, om de geschiedenis in gedachtenis te laten blijven als een voorbeeld van de vernedering van onze Heere Jezus. Sommigen maken de opmerking, dat de oudste vier zonen van Jakob zich aan zeer ergerlijke zonden hebben schuldig gemaakt. Ruben en Juda liggen onder de schuld der bloedschande, Simeon en Levi onder de schuld van moord, toch waren zij patriarchen, van Levi kwamen de priesters, van Juda de koningen en de Messias, aldus werden zij voorbeelden van bekering en gedenkzuilen van vergevende genade.