Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 31". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-31.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 31". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 31Jakob was een zeer goed en eerlijk man, een man van grote Godsvrucht en rechtschapenheid, en toch heeft hij meer kwelling en droefenis gehad dan een van de andere patriarchen. In verschrikking en angst had hij het huis van zijn vader verlaten, in benauwdheid en verlegenheid was hij bij zijn oom gekomen, en had van hem een zeer harde behandeling ondervonden, en nu gaat hij terug, omringd met vrees. Wij hebben hier:
I. Zijn besluit om terug te keren, Genesis 31:1.
II. Zijn heimelijk vertrek, Genesis 31:17.
III. Labans misnoegen en zijn achterna jagen van Jakob, Genesis 31:22.
IV. De warme woorden die er tussen hen vielen, Genesis 31:26.
V. Hun vriendschappelijke overeenkomst ten laatste, Genesis 31:43.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 31Jakob was een zeer goed en eerlijk man, een man van grote Godsvrucht en rechtschapenheid, en toch heeft hij meer kwelling en droefenis gehad dan een van de andere patriarchen. In verschrikking en angst had hij het huis van zijn vader verlaten, in benauwdheid en verlegenheid was hij bij zijn oom gekomen, en had van hem een zeer harde behandeling ondervonden, en nu gaat hij terug, omringd met vrees. Wij hebben hier:
I. Zijn besluit om terug te keren, Genesis 31:1.
II. Zijn heimelijk vertrek, Genesis 31:17.
III. Labans misnoegen en zijn achterna jagen van Jakob, Genesis 31:22.
IV. De warme woorden die er tussen hen vielen, Genesis 31:26.
V. Hun vriendschappelijke overeenkomst ten laatste, Genesis 31:43.
Verzen 1-16
Genesis 31:1-16Jakob neemt hier het besluit om de dienst van zijn oom terstond te verlaten, hetgeen van hem was te nemen, en naar Kanan terug te keren. Hij nam dit besluit onder de leiding van God, nadat hem rechtmatige reden tot toorn en ontevredenheid was gegeven, en met de raad en de toestemming van zijn vrouwen.
I. Nadat hem rechtmatige reden tot toorn was gegeven, want Laban en zijn zonen waren zeer onaangenaam en kwaadwillig jegens hem gestemd, zodat hij noch aangenaam, noch veilig onder hen verblijven kon.
1. Labans zonen toonden dit in hetgeen zij zeiden, Genesis 31:1.
Zij schijnen het ten aanhoren van Jakob gezegd te hebben met het doel hem te kwellen. Het laatste hoofdstuk begon met het verhaal van Rachels afgunst op Lea, dit begint met de afgunst van Labans zonen op Jakob.
Merk hier op:
a. Hoe grotelijks zij Jakob's voorspoed verheerlijken: hij heeft al deze heerlijkheid gemaakt, of verkregen. En wat was nu al deze heerlijkheid, waarvan zij zo hoog opgeven? Een troep bruine schapen en gespikkelde geiten (en wellicht deden de fraaie kleuren het die zo mooi waren in hun ogen) enige kamelen en ezels en dergelijke zaken, en dat was nu al deze heerlijkheid. In de ogen van vleselijke mensen is rijkdom heerlijkheid, terwijl er voor allen, die kennis hebben aan hemelse dingen, geen heerlijkheid in is, in vergelijking met de uitnemende heerlijkheid. De menselijke overschatting van wereldse rijkdom is een fundamentele dwaling, die de wortel is van geldgierigheid, afgunst en alle kwaad.
b. Hoe laaghartig zij Jakob's trouw verdenken, alsof hij niet eerlijk was gekomen aan hetgeen hij had, Jakob heeft genomen alles, wat van onze vader was. Toch zeker niet alles! Wat was er geworden van het vee, dat aan de zorg van Labans zonen was toevertrouwd en drie dagreizen ver was weggezonden? Genesis 30:35, Genesis 30:36. Zij bedoelen: alles wat aan zijn hoede en zorg toevertrouwd was, daar echter haat en nijd hen doen spreken, drukken zij zich dus op een algemene wijze uit. Al is men ook nog zo zorgzaam om een goed geweten te behouden, kan men toch niet altijd zeker zijn van een goede naam. Het behoort tot de ijdelheid en vermoeiing van de geest, aan uitwendige voorspoed verbonden, dat het de mens er aan blootstelt benijd te worden door zijn naaste, Proverbs 27:4. Wie door de hemel gezegend wordt, zal door de hel en al haar kinderen op aarde vervloekt worden.
2. Laban zelf zei weinig, maar zijn gezicht was niet jegens Jakob zoals het placht te wezen, en Jakob kon niet anders dan dit opmerken, Genesis 31:2, Genesis 31:5. Op zijn best genomen was Laban nog een onbeschoft, gierig man, maar nu was hij dit nog meer dan ooit tevoren. Nijd is een zonde, die dikwijls op het gezicht te lezen is, vandaar dat wij lezen van een boos oog, Proverbs 23:6. Zure blikken kunnen er veel toe bijdragen om de vrede te verstoren van een gezin, en de liefde er uit te verbannen en diegene moeilijkheden te veroorzaken, voor wier welzijn en geluk wij behoren te zorgen, Labans toornig gelaat heeft hem de grootste zegen doen verliezen, die zijn gezin ooit gehad heeft, en dat wel zeer terecht. II. Hij werd in zijn besluit geleid door de Heere, en daarbij werd hem een belofte gegeven, Genesis 31:3. De Heere zei tot Jakob: Keer weer tot het land van uw vaderen, en tot uw maagschap, en Ik zal met u zijn. Hoewel Jakob hier een zeer harde behandeling had ondervonden, wilde hij toch zijn plaats en betrekking niet verlaten, v r God het hem zei. Hij is op bevel van God hier gekomen en hier wilde hij blijven, totdat hij orders kreeg om heen te gaan. Het is onze plicht om ons te stellen onder Gods leiding, en het zal onze vertroosting en blijdschap wezen om ons onder die leiding te weten, zowel bij ons uitgaan als bij ons inkomen. De leiding, die hij van de hemel had, wordt meer ten volle meegedeeld in het bericht, dat hij er van gaf aan zijn vrouwen, Genesis 31:10, waar hij hun een droom verteld, die hij gehad heeft over zijn vee, en de wonderbare toeneming van het vee van zijn kleur, en hoe de engel Gods in die droom, (want ik onderstel dat de droom waarvan gesproken wordt in Genesis 31:10, en die van Genesis 31:11 dezelfde is) nota genomen heeft van de werking van zijn verbeelding in de slaap en hem kennis gaf, dat het niet bij toeval was, en ook niet door zijn eigen beleid, dat hij dit grote voordeel heeft verkregen, maar:
1. Door de voorzienigheid van God, die de verdrukking had gezien hem door Laban aangedaan, en hem nu op die wijze recht wilde verschaffen, want Ik heb gezien alles wat Laban u doet, en hiermede heb Ik dat op het oog gehad. Er is meer billijkheid in de beschikkingen van de Goddelijke Voorzienigheid dan wij vermoeden, en aan hen, die onrecht geleden hebben, wordt er recht door gedaan, misschien wel zonder dat zij het bemerken. Ook was het niet alleen door de gerechtigheid van Gods voorzienigheid, dat Jakob aldus verrijkt werd, maar:
2. Ter vervulling van de belofte, te kennen gegeven in hetgeen gezegd wordt in Genesis 31:13. Ik ben de God van Bethel. Dat was de plaats, waar het verbond met hem vernieuwd werd. Wereldse voorspoed en welvaren zijn dubbel aangenaam, als wij ze zien voortvloeien niet uit de gewone voorzienigheid, maar uit de verbondsliefde, om de beloofde zegen te geven, als wij ze ontvangen van God als de God van Bethel, van de belofte van het tegenwoordige leven, die tot de Godzaligheid behoort. Maar wij bemerken dat Jakob, zelfs toen hij dit veelbelovend vooruitzicht had om bij Laban rijk te worden, aan terugkeren moet denken. Als de wereld ons begint toe te lachen, dan moeten wij ons herinneren dat zij ons thuis niet is. Nu, maak u op, vertrek uit dit land, Genesis 31:13, en keer weer:
a. Tot uw aanbidding in Kanan. Het waarnemen van de plechtigheden van de Godsverering was wellicht dikwijls gestaakt terwijl hij bij Laban was. De tijden van zijn dienst heeft God voorbijgezien, maar nu: keer weer naar de plaats, waar gij het opgerichte teken gezalfd hebt en de gelofte gedaan hebt. Nu gij rijk begint te worden, is het tijd om weer aan een altaar en offeranden te denken.
b. Naar hetgeen u lieflijk is in Kanan, het land van uw maagschap. Hij was hier bij bloedverwanten, die hem na stonden, maar hij moet alleen diegene als zijn maagschap beschouwen in de beste zin, de maagschap met wie hij moet leven en sterven, aan wie het verbond behoort. De erfgenamen van Kanan moeten nooit denken thuis te zijn voordat zij er gekomen zijn, al schijnen zij hier nog zo vaste voet te hebben verkregen.
III. Hij nam dit besluit met de voorkennis en de toestemming van zijn vrouwen. Hij zond heen en riep Rachel en Lea op het veld, Genesis 31:4, hetzij omdat hij daar vrijer met hun kon spreken. of wellicht omdat de ene niet in de vertrekken van de andere wilde komen, en hij graag met beide tegelijk wilde spreken, of omdat hij werk te doen had in het veld, waar hij niet vanaf kon. Mannen, die hun vrouwen liefhebben, zullen haar met hun plannen en voornemens bekendmaken. Waar wederzijdse liefde heerst, daar heerst ook een wederzijds vertrouwen. En de wijsheid van de vrouw moet het hart van haar man bewegen om op haar te vertrouwen, Proverbs 31:11.
Hij wees er zijn vrouwen op:
1. Dat hij hun vader trouw had gediend, Genesis 31:6. Zo anderen hun plicht al niet vervullen jegens ons, zullen wij toch de troostrijke bewustheid hebben, dat wij de onze jegens hen zijn nagekomen.
2. Hoe bedrieglijk hun vader met hem had gehandeld, Genesis 31:7. Nooit wilde hij zich houden aan een overeenkomst, die hij met hem gemaakt had. Toen hij na het eerste jaar zag dat Gods voorzienigheid Jakob begunstigde omtrent de overeengekomen kleur, heeft hij ieder half jaar van de vijf, die nog over waren, die kleur voor een andere veranderd, zodat hij haar tienmaal veranderd heeft, alsof hij dacht niet alleen Jakob te bedriegen, maar ook de voorzienigheid van God, die blijkbaar Jakob begunstigde. Zij die eerlijk en oprecht handelen worden niet altijd eerlijk en oprecht door anderen behandeld.
3. Hoe God hem desniettemin gezegend had niet slechts hem beschermd had tegen Labans kwaadwilligheid-God heeft hem niet toegelaten mij kwaad te doen. Zij, die zich dicht bij God houden, zullen veilig door Hem bewaard worden-maar, in weerwil van Labans bedoeling om hem te ruïneren, heeft God overvloedig voor hem voorzien. God heeft uw vader het vee ontrukt, en het aan mij gegeven, Genesis 31:9. Zo heeft de rechtvaardige God Jakob het loon gegeven voor zijn harde dienst uit Labans bezitting, zoals Hij later het zaad Jakob's betaald heeft voor hun dienen van de Egyptenaren, met de roof van de Egyptenaren. God is niet onrechtvaardig om het werk, de arbeid van de liefde van Zijn volk te vergeten, al doen de mensen dit ook, Hebrews 6:10. God heeft middelen om diegene eerlijk te maken door de daad, die het niet waren in hun bedoeling. "Het vermogen van de zondaar is voor de rechtvaardige weggelegd." Proverbs 13:22.
4. Hij deelde hun mede dat God hem in een droom het bevel had gegeven om naar zijn eigen land terug te keren, Genesis 31:13, opdat zij niet zouden denken dat zijn besluit voortkwam uit wispelturigheid of misnoegen tegen hun land en hun familie, maar zouden zien dat het voortkwam uit een beginsel van gehoorzaamheid aan zijn God en zijn vertrouwen op Hem.
Eindelijk. Zijn vrouwen hebben blijmoedig ingestemd met zijn besluit. Zij wezen op hun eigen grieven, klaagde dat hun vader niet slechts onvriendelijk, maar ook onrechtvaardig jegens hun geweest was, Genesis 31:14, dat hij hun als vreemden beschouwde, zonder natuurlijke liefde voor hun was, en dat, terwijl Jakob de rijkdom, die God van Laban op hem had overgebracht, beschouwde als zijn loon, zij hem beschouwden als het deel, dat hun wettelijk toekwam, zodat God in die beide opzichten Laban genoodzaakt had zijn schuld te betalen, beide aan zijn dienstknecht en aan zijn dochters. Zo scheen het dus, dat zij hun eigen volk en hun vaders huis moede waren, en ze gemakkelijk konden vergeten. Dat is het goede gebruik, dat wij moeten maken van de onvriendelijke behandeling, die wij van de wereld ondervinden, wij moeten er los van worden, gewillig zijn haar te verlaten, en begerig wezen om thuis te komen. Zij waren bereid met hun man te vertrekken en zich met hem onder Gods leiding en hoede te stellen, doe alles wat God u gezegd heeft. De vrouwen, die in waarheid een hulp zijn voor hun man, zullen hem nooit verhinderen te doen hetgeen, waartoe God hem roept.
Verzen 1-16
Genesis 31:1-16Jakob neemt hier het besluit om de dienst van zijn oom terstond te verlaten, hetgeen van hem was te nemen, en naar Kanan terug te keren. Hij nam dit besluit onder de leiding van God, nadat hem rechtmatige reden tot toorn en ontevredenheid was gegeven, en met de raad en de toestemming van zijn vrouwen.
I. Nadat hem rechtmatige reden tot toorn was gegeven, want Laban en zijn zonen waren zeer onaangenaam en kwaadwillig jegens hem gestemd, zodat hij noch aangenaam, noch veilig onder hen verblijven kon.
1. Labans zonen toonden dit in hetgeen zij zeiden, Genesis 31:1.
Zij schijnen het ten aanhoren van Jakob gezegd te hebben met het doel hem te kwellen. Het laatste hoofdstuk begon met het verhaal van Rachels afgunst op Lea, dit begint met de afgunst van Labans zonen op Jakob.
Merk hier op:
a. Hoe grotelijks zij Jakob's voorspoed verheerlijken: hij heeft al deze heerlijkheid gemaakt, of verkregen. En wat was nu al deze heerlijkheid, waarvan zij zo hoog opgeven? Een troep bruine schapen en gespikkelde geiten (en wellicht deden de fraaie kleuren het die zo mooi waren in hun ogen) enige kamelen en ezels en dergelijke zaken, en dat was nu al deze heerlijkheid. In de ogen van vleselijke mensen is rijkdom heerlijkheid, terwijl er voor allen, die kennis hebben aan hemelse dingen, geen heerlijkheid in is, in vergelijking met de uitnemende heerlijkheid. De menselijke overschatting van wereldse rijkdom is een fundamentele dwaling, die de wortel is van geldgierigheid, afgunst en alle kwaad.
b. Hoe laaghartig zij Jakob's trouw verdenken, alsof hij niet eerlijk was gekomen aan hetgeen hij had, Jakob heeft genomen alles, wat van onze vader was. Toch zeker niet alles! Wat was er geworden van het vee, dat aan de zorg van Labans zonen was toevertrouwd en drie dagreizen ver was weggezonden? Genesis 30:35, Genesis 30:36. Zij bedoelen: alles wat aan zijn hoede en zorg toevertrouwd was, daar echter haat en nijd hen doen spreken, drukken zij zich dus op een algemene wijze uit. Al is men ook nog zo zorgzaam om een goed geweten te behouden, kan men toch niet altijd zeker zijn van een goede naam. Het behoort tot de ijdelheid en vermoeiing van de geest, aan uitwendige voorspoed verbonden, dat het de mens er aan blootstelt benijd te worden door zijn naaste, Proverbs 27:4. Wie door de hemel gezegend wordt, zal door de hel en al haar kinderen op aarde vervloekt worden.
2. Laban zelf zei weinig, maar zijn gezicht was niet jegens Jakob zoals het placht te wezen, en Jakob kon niet anders dan dit opmerken, Genesis 31:2, Genesis 31:5. Op zijn best genomen was Laban nog een onbeschoft, gierig man, maar nu was hij dit nog meer dan ooit tevoren. Nijd is een zonde, die dikwijls op het gezicht te lezen is, vandaar dat wij lezen van een boos oog, Proverbs 23:6. Zure blikken kunnen er veel toe bijdragen om de vrede te verstoren van een gezin, en de liefde er uit te verbannen en diegene moeilijkheden te veroorzaken, voor wier welzijn en geluk wij behoren te zorgen, Labans toornig gelaat heeft hem de grootste zegen doen verliezen, die zijn gezin ooit gehad heeft, en dat wel zeer terecht. II. Hij werd in zijn besluit geleid door de Heere, en daarbij werd hem een belofte gegeven, Genesis 31:3. De Heere zei tot Jakob: Keer weer tot het land van uw vaderen, en tot uw maagschap, en Ik zal met u zijn. Hoewel Jakob hier een zeer harde behandeling had ondervonden, wilde hij toch zijn plaats en betrekking niet verlaten, v r God het hem zei. Hij is op bevel van God hier gekomen en hier wilde hij blijven, totdat hij orders kreeg om heen te gaan. Het is onze plicht om ons te stellen onder Gods leiding, en het zal onze vertroosting en blijdschap wezen om ons onder die leiding te weten, zowel bij ons uitgaan als bij ons inkomen. De leiding, die hij van de hemel had, wordt meer ten volle meegedeeld in het bericht, dat hij er van gaf aan zijn vrouwen, Genesis 31:10, waar hij hun een droom verteld, die hij gehad heeft over zijn vee, en de wonderbare toeneming van het vee van zijn kleur, en hoe de engel Gods in die droom, (want ik onderstel dat de droom waarvan gesproken wordt in Genesis 31:10, en die van Genesis 31:11 dezelfde is) nota genomen heeft van de werking van zijn verbeelding in de slaap en hem kennis gaf, dat het niet bij toeval was, en ook niet door zijn eigen beleid, dat hij dit grote voordeel heeft verkregen, maar:
1. Door de voorzienigheid van God, die de verdrukking had gezien hem door Laban aangedaan, en hem nu op die wijze recht wilde verschaffen, want Ik heb gezien alles wat Laban u doet, en hiermede heb Ik dat op het oog gehad. Er is meer billijkheid in de beschikkingen van de Goddelijke Voorzienigheid dan wij vermoeden, en aan hen, die onrecht geleden hebben, wordt er recht door gedaan, misschien wel zonder dat zij het bemerken. Ook was het niet alleen door de gerechtigheid van Gods voorzienigheid, dat Jakob aldus verrijkt werd, maar:
2. Ter vervulling van de belofte, te kennen gegeven in hetgeen gezegd wordt in Genesis 31:13. Ik ben de God van Bethel. Dat was de plaats, waar het verbond met hem vernieuwd werd. Wereldse voorspoed en welvaren zijn dubbel aangenaam, als wij ze zien voortvloeien niet uit de gewone voorzienigheid, maar uit de verbondsliefde, om de beloofde zegen te geven, als wij ze ontvangen van God als de God van Bethel, van de belofte van het tegenwoordige leven, die tot de Godzaligheid behoort. Maar wij bemerken dat Jakob, zelfs toen hij dit veelbelovend vooruitzicht had om bij Laban rijk te worden, aan terugkeren moet denken. Als de wereld ons begint toe te lachen, dan moeten wij ons herinneren dat zij ons thuis niet is. Nu, maak u op, vertrek uit dit land, Genesis 31:13, en keer weer:
a. Tot uw aanbidding in Kanan. Het waarnemen van de plechtigheden van de Godsverering was wellicht dikwijls gestaakt terwijl hij bij Laban was. De tijden van zijn dienst heeft God voorbijgezien, maar nu: keer weer naar de plaats, waar gij het opgerichte teken gezalfd hebt en de gelofte gedaan hebt. Nu gij rijk begint te worden, is het tijd om weer aan een altaar en offeranden te denken.
b. Naar hetgeen u lieflijk is in Kanan, het land van uw maagschap. Hij was hier bij bloedverwanten, die hem na stonden, maar hij moet alleen diegene als zijn maagschap beschouwen in de beste zin, de maagschap met wie hij moet leven en sterven, aan wie het verbond behoort. De erfgenamen van Kanan moeten nooit denken thuis te zijn voordat zij er gekomen zijn, al schijnen zij hier nog zo vaste voet te hebben verkregen.
III. Hij nam dit besluit met de voorkennis en de toestemming van zijn vrouwen. Hij zond heen en riep Rachel en Lea op het veld, Genesis 31:4, hetzij omdat hij daar vrijer met hun kon spreken. of wellicht omdat de ene niet in de vertrekken van de andere wilde komen, en hij graag met beide tegelijk wilde spreken, of omdat hij werk te doen had in het veld, waar hij niet vanaf kon. Mannen, die hun vrouwen liefhebben, zullen haar met hun plannen en voornemens bekendmaken. Waar wederzijdse liefde heerst, daar heerst ook een wederzijds vertrouwen. En de wijsheid van de vrouw moet het hart van haar man bewegen om op haar te vertrouwen, Proverbs 31:11.
Hij wees er zijn vrouwen op:
1. Dat hij hun vader trouw had gediend, Genesis 31:6. Zo anderen hun plicht al niet vervullen jegens ons, zullen wij toch de troostrijke bewustheid hebben, dat wij de onze jegens hen zijn nagekomen.
2. Hoe bedrieglijk hun vader met hem had gehandeld, Genesis 31:7. Nooit wilde hij zich houden aan een overeenkomst, die hij met hem gemaakt had. Toen hij na het eerste jaar zag dat Gods voorzienigheid Jakob begunstigde omtrent de overeengekomen kleur, heeft hij ieder half jaar van de vijf, die nog over waren, die kleur voor een andere veranderd, zodat hij haar tienmaal veranderd heeft, alsof hij dacht niet alleen Jakob te bedriegen, maar ook de voorzienigheid van God, die blijkbaar Jakob begunstigde. Zij die eerlijk en oprecht handelen worden niet altijd eerlijk en oprecht door anderen behandeld.
3. Hoe God hem desniettemin gezegend had niet slechts hem beschermd had tegen Labans kwaadwilligheid-God heeft hem niet toegelaten mij kwaad te doen. Zij, die zich dicht bij God houden, zullen veilig door Hem bewaard worden-maar, in weerwil van Labans bedoeling om hem te ruïneren, heeft God overvloedig voor hem voorzien. God heeft uw vader het vee ontrukt, en het aan mij gegeven, Genesis 31:9. Zo heeft de rechtvaardige God Jakob het loon gegeven voor zijn harde dienst uit Labans bezitting, zoals Hij later het zaad Jakob's betaald heeft voor hun dienen van de Egyptenaren, met de roof van de Egyptenaren. God is niet onrechtvaardig om het werk, de arbeid van de liefde van Zijn volk te vergeten, al doen de mensen dit ook, Hebrews 6:10. God heeft middelen om diegene eerlijk te maken door de daad, die het niet waren in hun bedoeling. "Het vermogen van de zondaar is voor de rechtvaardige weggelegd." Proverbs 13:22.
4. Hij deelde hun mede dat God hem in een droom het bevel had gegeven om naar zijn eigen land terug te keren, Genesis 31:13, opdat zij niet zouden denken dat zijn besluit voortkwam uit wispelturigheid of misnoegen tegen hun land en hun familie, maar zouden zien dat het voortkwam uit een beginsel van gehoorzaamheid aan zijn God en zijn vertrouwen op Hem.
Eindelijk. Zijn vrouwen hebben blijmoedig ingestemd met zijn besluit. Zij wezen op hun eigen grieven, klaagde dat hun vader niet slechts onvriendelijk, maar ook onrechtvaardig jegens hun geweest was, Genesis 31:14, dat hij hun als vreemden beschouwde, zonder natuurlijke liefde voor hun was, en dat, terwijl Jakob de rijkdom, die God van Laban op hem had overgebracht, beschouwde als zijn loon, zij hem beschouwden als het deel, dat hun wettelijk toekwam, zodat God in die beide opzichten Laban genoodzaakt had zijn schuld te betalen, beide aan zijn dienstknecht en aan zijn dochters. Zo scheen het dus, dat zij hun eigen volk en hun vaders huis moede waren, en ze gemakkelijk konden vergeten. Dat is het goede gebruik, dat wij moeten maken van de onvriendelijke behandeling, die wij van de wereld ondervinden, wij moeten er los van worden, gewillig zijn haar te verlaten, en begerig wezen om thuis te komen. Zij waren bereid met hun man te vertrekken en zich met hem onder Gods leiding en hoede te stellen, doe alles wat God u gezegd heeft. De vrouwen, die in waarheid een hulp zijn voor hun man, zullen hem nooit verhinderen te doen hetgeen, waartoe God hem roept.
Verzen 17-24
Genesis 31:17-24Hier is:
I. Jakob's vlucht van Laban. Wij kunnen veronderstellen, dat hij er lang over gedacht heeft, en het plan wl had overwogen, maar nu God hem tenslotte stellige orders had gegeven om heen te gaan, treuzelde hij niet, en is het hemelse gezicht niet ongehoorzaam geweest. De eerste gelegenheid, die zich aanbood, greep hij aan, en dat was toen Laban heenging om zijn schapen te scheren, Genesis 31:19, dat deel van zijn kudde, dat onder de hoede was van zijn zonen, op afstand van drie dagreizen.
1. Het is zeker, dat het Jakob geoorloofd was zijn dienst plotseling te verlaten, zonder drie maanden tevoren te waarschuwen. Het was niet alleen gerechtvaardigd door de bijzondere instructies, die God hem gegeven had, maar hij was er ook toe gerechtigd door de fundamentele wet van het zelfbehoud, die ons beveelt om, als wij in gevaar zijn, voor onszelf te zorgen, inzover wij het kunnen zonder ons geweten geweld aan te doen.
2. Het was zijn wijsheid om Laban te misleiden want anders zou Laban zijn vertrek verhinderd of hem beroofd hebben.
3. Het was eerlijk gedaan, daar hij niets meer dan het zijne meenam, het vee, dat hij verworven had, Genesis 31:18. Hij nam wat God in Zijn voorzienigheid hem gegeven had, en was daarmee tevreden, en wilde de schadevergoeding niet zelf in handen nemen. Rachel was echter niet zo eerlijk als haar man, zij stal de terafim, die haar vader had, Genesis 31:19, en nam ze mee. Sommigen denken, dat dit slechts beeldjes waren, voorstellingen van de voorouders van het geslacht, hetzij geschilderd of gebeeldhouwd, waar Rachel zeer bijzonder aan gehecht was en die zij gaarne wilde meenemen, nu zij naar een vreemd land ging. Zij schijnen echter veeleer beelden geweest te zijn, bestemd tot godsdienstig gebruik, "penates huisgoden,' hetzij aangebeden, of geraadpleegd als orakelen, en met bisschop Patrick willen wij gaarne hopen, dat zij ze niet wegnam om het kostbare metaal, waarvan zij vervaardigd waren, en nog veel minder voor haar eigen gebruik, of uit enigerlei bijgelovige vrees, dat Laban, door zijn terafim te raadplegen, te weten zou komen waar zij heen waren gegaan. Jakob heeft ongetwijfeld als een man van kennis bij zijn vrouwen gewoond, en zij waren dus te goed onderwezen om zo iets te doen, maar zij zou hierdoor haar vader kunnen overtuigen van de dwaasheid om die beeldjes als goden te vereren, die zo weinig in staat waren om zichzelf te verdedigen of te beveiligen. Isaiah 46:1, Isaiah 46:2.
II. Labans achtervolgen van Jakob. Op de derde dag werd hem de tijding gebracht dat Jakob gevlucht was, onmiddellijk roept hij zijn bloedverwanten tezamen. Hij nam zijn broeders, dat is: die aan zijn geslacht verwant waren en onder zijn invloed stonden, en hij vervolgt Jakob, zoals Farao en zijn Egyptenaren later het zaad van Jakob vervolgd hebben, om hem terug te brengen in dienstbaarheid, of met het doel hem van het zijne te beroven. Zeven dagen marcheerde hij om hem te achtervolgen, Genesis 31:23. Hij zou zich niet half zoveel moeite hebben gegeven om zijn beste vrienden te bezoeken. Slechte mensen zullen meer doen om hun zondige hartstochten te dienen, dan goede mensen zullen doen om hun rechtmatige belangen te dienen, en zijn heftiger in hun toorn dan in hun liefde. Eindelijk haalde Laban hem in, maar in de nacht voordat hij hem ontmoette, trad God tussenbeiden, bestrafte Laban en beschutte Jakob, Laban bevelende goed noch kwaad met Jakob te spreken, Genesis 31:24, dat is: niets te zeggen tegen het voortzetten van zijn reis, want dat zij van den Heere was voortgekomen. Ditzelfde hebraïsme hebben wij in Genesis 24:50. Gedurende zijn zevendaagse tocht was Laban vervuld van toorn en woede tegen Jakob, en nu was hij vervuld van hoop, dat "zijn ziel van hem vervuld zal worden." Exodus 15:9, dat is: dat hij naar zijn lust met hem zal kunnen doen, maar God komt tot hem, en met een enkel woord bindt Hij hem de handen, hoewel Hij zijn hart niet verandert. "In de droom, door het gezicht des nachts, als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger, dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hun instructie," Job 33:15, Job 33:16. Aldus vermaant en waarschuwt Hij ook de mensen door hun geweten in verborgen fluisteringen, die de wijze zal horen en ter harte nemen. De veiligheid van de godvruchtigen moet in grote mate toegeschreven worden aan Gods macht over het geweten der mensen, en de toegang, die Hij daartoe heeft. Soms verschijnt God wonderbaarlijk tot hulp en verlossing van Zijn volk op het ogenblik, wanneer zij tot aan den rand van het verderf zijn gekomen. De Joden werden gered van de ondergang door Hamans complot tegen hen, toen des konings woord nabij was gekomen, dat men het doen zou, Esther 9:1.
Verzen 17-24
Genesis 31:17-24Hier is:
I. Jakob's vlucht van Laban. Wij kunnen veronderstellen, dat hij er lang over gedacht heeft, en het plan wl had overwogen, maar nu God hem tenslotte stellige orders had gegeven om heen te gaan, treuzelde hij niet, en is het hemelse gezicht niet ongehoorzaam geweest. De eerste gelegenheid, die zich aanbood, greep hij aan, en dat was toen Laban heenging om zijn schapen te scheren, Genesis 31:19, dat deel van zijn kudde, dat onder de hoede was van zijn zonen, op afstand van drie dagreizen.
1. Het is zeker, dat het Jakob geoorloofd was zijn dienst plotseling te verlaten, zonder drie maanden tevoren te waarschuwen. Het was niet alleen gerechtvaardigd door de bijzondere instructies, die God hem gegeven had, maar hij was er ook toe gerechtigd door de fundamentele wet van het zelfbehoud, die ons beveelt om, als wij in gevaar zijn, voor onszelf te zorgen, inzover wij het kunnen zonder ons geweten geweld aan te doen.
2. Het was zijn wijsheid om Laban te misleiden want anders zou Laban zijn vertrek verhinderd of hem beroofd hebben.
3. Het was eerlijk gedaan, daar hij niets meer dan het zijne meenam, het vee, dat hij verworven had, Genesis 31:18. Hij nam wat God in Zijn voorzienigheid hem gegeven had, en was daarmee tevreden, en wilde de schadevergoeding niet zelf in handen nemen. Rachel was echter niet zo eerlijk als haar man, zij stal de terafim, die haar vader had, Genesis 31:19, en nam ze mee. Sommigen denken, dat dit slechts beeldjes waren, voorstellingen van de voorouders van het geslacht, hetzij geschilderd of gebeeldhouwd, waar Rachel zeer bijzonder aan gehecht was en die zij gaarne wilde meenemen, nu zij naar een vreemd land ging. Zij schijnen echter veeleer beelden geweest te zijn, bestemd tot godsdienstig gebruik, "penates huisgoden,' hetzij aangebeden, of geraadpleegd als orakelen, en met bisschop Patrick willen wij gaarne hopen, dat zij ze niet wegnam om het kostbare metaal, waarvan zij vervaardigd waren, en nog veel minder voor haar eigen gebruik, of uit enigerlei bijgelovige vrees, dat Laban, door zijn terafim te raadplegen, te weten zou komen waar zij heen waren gegaan. Jakob heeft ongetwijfeld als een man van kennis bij zijn vrouwen gewoond, en zij waren dus te goed onderwezen om zo iets te doen, maar zij zou hierdoor haar vader kunnen overtuigen van de dwaasheid om die beeldjes als goden te vereren, die zo weinig in staat waren om zichzelf te verdedigen of te beveiligen. Isaiah 46:1, Isaiah 46:2.
II. Labans achtervolgen van Jakob. Op de derde dag werd hem de tijding gebracht dat Jakob gevlucht was, onmiddellijk roept hij zijn bloedverwanten tezamen. Hij nam zijn broeders, dat is: die aan zijn geslacht verwant waren en onder zijn invloed stonden, en hij vervolgt Jakob, zoals Farao en zijn Egyptenaren later het zaad van Jakob vervolgd hebben, om hem terug te brengen in dienstbaarheid, of met het doel hem van het zijne te beroven. Zeven dagen marcheerde hij om hem te achtervolgen, Genesis 31:23. Hij zou zich niet half zoveel moeite hebben gegeven om zijn beste vrienden te bezoeken. Slechte mensen zullen meer doen om hun zondige hartstochten te dienen, dan goede mensen zullen doen om hun rechtmatige belangen te dienen, en zijn heftiger in hun toorn dan in hun liefde. Eindelijk haalde Laban hem in, maar in de nacht voordat hij hem ontmoette, trad God tussenbeiden, bestrafte Laban en beschutte Jakob, Laban bevelende goed noch kwaad met Jakob te spreken, Genesis 31:24, dat is: niets te zeggen tegen het voortzetten van zijn reis, want dat zij van den Heere was voortgekomen. Ditzelfde hebraïsme hebben wij in Genesis 24:50. Gedurende zijn zevendaagse tocht was Laban vervuld van toorn en woede tegen Jakob, en nu was hij vervuld van hoop, dat "zijn ziel van hem vervuld zal worden." Exodus 15:9, dat is: dat hij naar zijn lust met hem zal kunnen doen, maar God komt tot hem, en met een enkel woord bindt Hij hem de handen, hoewel Hij zijn hart niet verandert. "In de droom, door het gezicht des nachts, als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger, dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hun instructie," Job 33:15, Job 33:16. Aldus vermaant en waarschuwt Hij ook de mensen door hun geweten in verborgen fluisteringen, die de wijze zal horen en ter harte nemen. De veiligheid van de godvruchtigen moet in grote mate toegeschreven worden aan Gods macht over het geweten der mensen, en de toegang, die Hij daartoe heeft. Soms verschijnt God wonderbaarlijk tot hulp en verlossing van Zijn volk op het ogenblik, wanneer zij tot aan den rand van het verderf zijn gekomen. De Joden werden gered van de ondergang door Hamans complot tegen hen, toen des konings woord nabij was gekomen, dat men het doen zou, Esther 9:1.
Verzen 25-35
Genesis 31:25-35Wij hebben hier het gesprek, gevoerd tussen Laban en Jakob bij hun ontmoeting op de berg, die later Gilead genoemd werd, Genesis 31:25.
Hier is:
I. De aanklacht van Laban tegen hem. Hij beschuldigt hem:
1. Van onrechtmatig zijn dienst verlaten te hebben. Om hem als misdadiger voor te stellen, wil hij zich voordoen als niets dan vriendelijkheid te bedoelen omtrent zijn dochters, Genesis 31:27, Genesis 31:28, dat hij hen weggezonden zou hebben met alle mogelijke tekenen van liefde en eer, dat hij er een plechtig afscheid van gemaakt zou hebben, zijn jeugdige kleinkinderen zou hebben gekust (en die kus zou wel alles geweest zijn wat hij hun gegeven had) en dat hij, naar de dwaze gewoonte van het land, hen weggezonden zou hebben met vreugde en met gezangen, met trommel en met harp, niet zoals Rebekka meer dan honderd jaren tevoren uit ditzelfde gezin werd weggezonden, met gebed en met een zegen, Genesis 24:60, maar met muziek en vrolijkheid, hetgeen een teken was, dat de godsdienst zeer in verval was in dat gezin, en er de ernst uit verdwenen was.
Evenwel: hij geeft voor dat zij bij het scheiden met achting zouden behandeld zijn. Het is iets zeer gewoons dat slechte mensen, als zij verhinderd zijn om hun boze plannen ten uitvoer te brengen, voorgeven dat zij niets anders dan wat goed en vriendelijk was bedoeld hebben. Als zij het kwaad, dat zij voorhadden, niet ten uitvoer kunnen brengen, dan willen zij niet dat men denkt, dat zij het ooit voor hebben gehad. Als zij niet gedaan hebben wat zij hadden moeten doen, maken zij er zich van af met de bewering, dat zij het hadden willen doen. Maar aldus kunnen zij wel de mensen, maar niet God bedriegen. Hij oppert tevens het denkbeeld, dat Jakob een boze bedoeling had met dus heimelijk weg te gaan Genesis 31:26, dat hij zijn vrouwen wegvoerde als gevangenen met het zwaard, Genesis 31:26. Zij, die zelf kwaad voorhebben, zijn er het eerst bij om aan hetgeen anderen doen in hun onschuld de ongunstigste uitlegging te geven. Het insinueren en verzwaren van fouten en verkeerdheden zijn de kunstgrepen van de boosaardigheid, en zij, tegen wie kwaad beraamd werd, moeten, al is het ook nog zo ten onrechte, voorgesteld worden, als hebbende boze voornemens gehad. Nu roemt hij op zijn macht, Genesis 31:29. Het ware in de macht van mijn hand ulieden kwaad te doen. Hij denkt dat hij zowel het recht als de macht heeft om zijn onrecht op Jakob te wreken, en zijn recht van hem terug te krijgen. Slechte mensen laten zich gewoonlijk veel voorstaan op hun macht om kwaad te doen terwijl toch de macht om goed te doen van oneindig hoger waarde is. Zij, die niets willen doen om zich beminnelijk te maken, willen graag voor geducht aangezien worden. En toch erkent hij onder het bedwang te zijn van Gods macht, en hoewel dit zeer tot eer en vertroosting van Jakob strekte, kan hij niet nalaten hem te verhalen hoe hij in de vorige nacht door God gewaarschuwd werd in een droom: Wacht u van met Jakob te spreken f goed f kwaad. Daar God alle boze werktuigen als aan een ketting houdt, kan Hij, als Hem dit behaagt, hen hiervan bewust maken, en hen noodzaken het te erkennen tot Zijn lof als beschermer van de goeden, zoals ook Bileam gedaan heeft. Wij zouden dit ook kunnen beschouwen als een blijk dat in Laban toch nog enige eerbied was voor God, en dat hij dus achtsloeg op Zijn uitdrukkelijk verbod. Slecht als hij was, bestond hij het toch niet iemand leed te doen, die hij onder de bijzondere bescherming van de hemel zag, Veel kwaad zou voorkomen worden, indien de mensen slechts acht geven op het "wacht u!" dat hun eigen geweten hun toeroept in hun sluimering op het leger, en er de stem van God in herkenden. 2. Hij beschuldigt hem een dief te zijn, Genesis 31:30. Veeleer dan te erkennen dat hij hem wel enige reden had gegeven om te willen vertrekken, schrijft hij dat vertrek liever toe aan een dwaze gehechtheid aan het huis van zijn vader, "maar", zegt hij, "als gij daarom heen wilde gaan, waarom hebt gij mijn goden gestolen? Dwaas! om datgene goden te noemen, dat gestolen kan worden! Kon hij bescherming verwachten van hen, die hun aanranders zomin weerstaan als ontdekken konden? Zalig zij, die de Heer hebben tot hun God, want zij hebben een God, van wie men hen niet kan beroven. Vijanden kunnen wel ons goed stelen, maar niet onze God. Hier legt Laban Jakob dingen ten laste, waarvan hij niets weet, de gewone ellende van de verdrukte onschuld.
II. Jakob's verdediging van zichzelf. Zij, die hun zaak overgeven aan God, mogen haar toch ook zelf met zachtmoedigheid en kalmte bepleiten.
1. Aangaande de beschuldiging dat hij zijn eigen vrouwen geroofd heeft, verdedigt Jakob zich door de ware reden op te geven waarom hij heengegaan was zonder er Laban kennis van te geven, Genesis 31:31. Hij vreesde dat hij hem zijn dochters zou ontnemen, en hem zodoende door de band van de liefde, die hij voor zijn vrouwen had, zou dwingen om in zijn dienst te blijven. Zij, die onrechtvaardig zijn in het minste, zullen, naar men moet veronderstellen, ook in het grote onrechtvaardig zijn, Luke 16:10. Als Laban Jakob bedriegt ten opzichte van zijn loon, dan zal hij er geen bezwaar in zien om hem van zijn vrouwen te beroven, en diegenen te scheiden, die God tezamen gevoegd heeft. Wat kan men niet vrezen van mensen, in wie geen beginsel is van eerlijkheid?
2. Aangaande de beschuldiging van Labans goden gestolen te hebben, verklaart hij zich onschuldig, Genesis 31:32. Niet slechts heeft hij zelf ze niet genomen (hij was er zo verzot niet op) maar hij wist niet eens dat zij genomen waren. Toch heeft hij misschien te haastig en te onbedachtzaam gesproken, toen hij zei: Bij diegene bij wie gij uw goden vinden zult, laat hem niet leven, daaraan kon hij wel met enige bitterheid denken toen Rachel, die ze genomen had niet lang daarna plotseling in barensnood is gestorven. Hoe oprecht wij ook denken te zijn, is toch maar het best om geen verwensingen te doen, opdat deze niet zwaarder op ons neerkomen dan wij denken.
III. Labans strenge huiszoeking om zijn goden te vinden, Genesis 31:33, Genesis 31:34, Genesis 31:35, deels uit haat tegen Jakob, met wie hij graag een oorzaak van twist wilde hebben, en deels uit liefde voor zijn afgoden, waarvan hij niet graag wilde scheiden. Wij zien niet, dat hij Jakob's kudden onderzocht, om te zien of er ook gestolen vee bij was, maar wel zocht hij in zijn huisraad naar de gestolen goden. Hij was van Micha's mening: "Gij hebt mijn goden weggenomen, wat heb ik nu meer?" Judges 18:24. Waren de aanbidders van valse goden zo op hun afgoden gesteld? Hebben zij aldus in den naam van hun goden gewandeld? En zullen wij dan niet even ijverig zijn in ons vragen naar de ware God? Als Hij rechtvaardiglijk van ons is geweken, hoe zorgzaam behoorden wij dan niet te vragen: "Waar is God, mijn Maker? Och of ik wist dat ik Hem vinden zou" Job 23:3. In weerwil van zijn ijverig zoeken heeft Laban zijn goden toch niet gevonden, maar werd bij zijn onderzoek door een vals voorgeven bedrogen, maar onze God zal niet slechts gevonden worden van hen, die Hem zoeken, maar zij zullen Hem als hun overvloedige beloner vinden.
Verzen 25-35
Genesis 31:25-35Wij hebben hier het gesprek, gevoerd tussen Laban en Jakob bij hun ontmoeting op de berg, die later Gilead genoemd werd, Genesis 31:25.
Hier is:
I. De aanklacht van Laban tegen hem. Hij beschuldigt hem:
1. Van onrechtmatig zijn dienst verlaten te hebben. Om hem als misdadiger voor te stellen, wil hij zich voordoen als niets dan vriendelijkheid te bedoelen omtrent zijn dochters, Genesis 31:27, Genesis 31:28, dat hij hen weggezonden zou hebben met alle mogelijke tekenen van liefde en eer, dat hij er een plechtig afscheid van gemaakt zou hebben, zijn jeugdige kleinkinderen zou hebben gekust (en die kus zou wel alles geweest zijn wat hij hun gegeven had) en dat hij, naar de dwaze gewoonte van het land, hen weggezonden zou hebben met vreugde en met gezangen, met trommel en met harp, niet zoals Rebekka meer dan honderd jaren tevoren uit ditzelfde gezin werd weggezonden, met gebed en met een zegen, Genesis 24:60, maar met muziek en vrolijkheid, hetgeen een teken was, dat de godsdienst zeer in verval was in dat gezin, en er de ernst uit verdwenen was.
Evenwel: hij geeft voor dat zij bij het scheiden met achting zouden behandeld zijn. Het is iets zeer gewoons dat slechte mensen, als zij verhinderd zijn om hun boze plannen ten uitvoer te brengen, voorgeven dat zij niets anders dan wat goed en vriendelijk was bedoeld hebben. Als zij het kwaad, dat zij voorhadden, niet ten uitvoer kunnen brengen, dan willen zij niet dat men denkt, dat zij het ooit voor hebben gehad. Als zij niet gedaan hebben wat zij hadden moeten doen, maken zij er zich van af met de bewering, dat zij het hadden willen doen. Maar aldus kunnen zij wel de mensen, maar niet God bedriegen. Hij oppert tevens het denkbeeld, dat Jakob een boze bedoeling had met dus heimelijk weg te gaan Genesis 31:26, dat hij zijn vrouwen wegvoerde als gevangenen met het zwaard, Genesis 31:26. Zij, die zelf kwaad voorhebben, zijn er het eerst bij om aan hetgeen anderen doen in hun onschuld de ongunstigste uitlegging te geven. Het insinueren en verzwaren van fouten en verkeerdheden zijn de kunstgrepen van de boosaardigheid, en zij, tegen wie kwaad beraamd werd, moeten, al is het ook nog zo ten onrechte, voorgesteld worden, als hebbende boze voornemens gehad. Nu roemt hij op zijn macht, Genesis 31:29. Het ware in de macht van mijn hand ulieden kwaad te doen. Hij denkt dat hij zowel het recht als de macht heeft om zijn onrecht op Jakob te wreken, en zijn recht van hem terug te krijgen. Slechte mensen laten zich gewoonlijk veel voorstaan op hun macht om kwaad te doen terwijl toch de macht om goed te doen van oneindig hoger waarde is. Zij, die niets willen doen om zich beminnelijk te maken, willen graag voor geducht aangezien worden. En toch erkent hij onder het bedwang te zijn van Gods macht, en hoewel dit zeer tot eer en vertroosting van Jakob strekte, kan hij niet nalaten hem te verhalen hoe hij in de vorige nacht door God gewaarschuwd werd in een droom: Wacht u van met Jakob te spreken f goed f kwaad. Daar God alle boze werktuigen als aan een ketting houdt, kan Hij, als Hem dit behaagt, hen hiervan bewust maken, en hen noodzaken het te erkennen tot Zijn lof als beschermer van de goeden, zoals ook Bileam gedaan heeft. Wij zouden dit ook kunnen beschouwen als een blijk dat in Laban toch nog enige eerbied was voor God, en dat hij dus achtsloeg op Zijn uitdrukkelijk verbod. Slecht als hij was, bestond hij het toch niet iemand leed te doen, die hij onder de bijzondere bescherming van de hemel zag, Veel kwaad zou voorkomen worden, indien de mensen slechts acht geven op het "wacht u!" dat hun eigen geweten hun toeroept in hun sluimering op het leger, en er de stem van God in herkenden. 2. Hij beschuldigt hem een dief te zijn, Genesis 31:30. Veeleer dan te erkennen dat hij hem wel enige reden had gegeven om te willen vertrekken, schrijft hij dat vertrek liever toe aan een dwaze gehechtheid aan het huis van zijn vader, "maar", zegt hij, "als gij daarom heen wilde gaan, waarom hebt gij mijn goden gestolen? Dwaas! om datgene goden te noemen, dat gestolen kan worden! Kon hij bescherming verwachten van hen, die hun aanranders zomin weerstaan als ontdekken konden? Zalig zij, die de Heer hebben tot hun God, want zij hebben een God, van wie men hen niet kan beroven. Vijanden kunnen wel ons goed stelen, maar niet onze God. Hier legt Laban Jakob dingen ten laste, waarvan hij niets weet, de gewone ellende van de verdrukte onschuld.
II. Jakob's verdediging van zichzelf. Zij, die hun zaak overgeven aan God, mogen haar toch ook zelf met zachtmoedigheid en kalmte bepleiten.
1. Aangaande de beschuldiging dat hij zijn eigen vrouwen geroofd heeft, verdedigt Jakob zich door de ware reden op te geven waarom hij heengegaan was zonder er Laban kennis van te geven, Genesis 31:31. Hij vreesde dat hij hem zijn dochters zou ontnemen, en hem zodoende door de band van de liefde, die hij voor zijn vrouwen had, zou dwingen om in zijn dienst te blijven. Zij, die onrechtvaardig zijn in het minste, zullen, naar men moet veronderstellen, ook in het grote onrechtvaardig zijn, Luke 16:10. Als Laban Jakob bedriegt ten opzichte van zijn loon, dan zal hij er geen bezwaar in zien om hem van zijn vrouwen te beroven, en diegenen te scheiden, die God tezamen gevoegd heeft. Wat kan men niet vrezen van mensen, in wie geen beginsel is van eerlijkheid?
2. Aangaande de beschuldiging van Labans goden gestolen te hebben, verklaart hij zich onschuldig, Genesis 31:32. Niet slechts heeft hij zelf ze niet genomen (hij was er zo verzot niet op) maar hij wist niet eens dat zij genomen waren. Toch heeft hij misschien te haastig en te onbedachtzaam gesproken, toen hij zei: Bij diegene bij wie gij uw goden vinden zult, laat hem niet leven, daaraan kon hij wel met enige bitterheid denken toen Rachel, die ze genomen had niet lang daarna plotseling in barensnood is gestorven. Hoe oprecht wij ook denken te zijn, is toch maar het best om geen verwensingen te doen, opdat deze niet zwaarder op ons neerkomen dan wij denken.
III. Labans strenge huiszoeking om zijn goden te vinden, Genesis 31:33, Genesis 31:34, Genesis 31:35, deels uit haat tegen Jakob, met wie hij graag een oorzaak van twist wilde hebben, en deels uit liefde voor zijn afgoden, waarvan hij niet graag wilde scheiden. Wij zien niet, dat hij Jakob's kudden onderzocht, om te zien of er ook gestolen vee bij was, maar wel zocht hij in zijn huisraad naar de gestolen goden. Hij was van Micha's mening: "Gij hebt mijn goden weggenomen, wat heb ik nu meer?" Judges 18:24. Waren de aanbidders van valse goden zo op hun afgoden gesteld? Hebben zij aldus in den naam van hun goden gewandeld? En zullen wij dan niet even ijverig zijn in ons vragen naar de ware God? Als Hij rechtvaardiglijk van ons is geweken, hoe zorgzaam behoorden wij dan niet te vragen: "Waar is God, mijn Maker? Och of ik wist dat ik Hem vinden zou" Job 23:3. In weerwil van zijn ijverig zoeken heeft Laban zijn goden toch niet gevonden, maar werd bij zijn onderzoek door een vals voorgeven bedrogen, maar onze God zal niet slechts gevonden worden van hen, die Hem zoeken, maar zij zullen Hem als hun overvloedige beloner vinden.
Verzen 36-42
Genesis 31:36-42Zie in deze verzen
1. De kracht van de terging, die tot toorn prikkelt. Jakob's natuurlijke geaardheid was zacht en kalm, en de genade had die eigenschap nog in hem doen toenemen, hij was een gelijkmoedig en eenvoudig man, en toch werd hij door Labans onredelijke houding jegens hem zo tot toorn geprikkeld, dat hij zich enigszins heftig tegen hem uitlaat, Genesis 31:36, Genesis 31:37. Zijn twisten met Laban, hoewel enigszins te verontschuldigen, is toch niet te rechtvaardigen, en dit is ook niet voor ons ter navolging geschreven. Scherpe woorden wekken toorn op, en zullen gewoonlijk wat kwaad is nog erger maken. Het is een zeer zware belediging voor iemand met een eerlijk gemoed om van oneerlijkheid beschuldigd te worden, en toch moeten wij ook leren dat te dragen met geduld, God onze zaak aanbevelende.
2. Het troostrijke van een goed geweten. Dit was Jakob's roem dat, toen Laban hem beschuldigde, zijn eigen geweten hem vrijsprak voor hem getuigde, dat hij in alles eerlijk wilde wandelen, Hebrews 13:18. Zij, die in enigerlei werk of dienst getrouw zijn geweest, zullen, al kunnen zij er het getuigenis niet van krijgen van mensen, er toch den troost van smaken in hun eigen gemoed.
3. Het karakter van een goede dienstknecht, en inzonderheid van een getrouwe herder. Als zodanig heeft Jakob zich bewezen Genesis 31:38.
a. Hij was zeer zorgzaam, zodat de ooien en geiten niet door zijn onachtzaamheid misdragen hebben. Zijn godsvrucht heeft zegen gebracht op het goed van zijn meester, dat aan zijn zorgen was toevertrouwd. Dienstboden behoren niet minder zorg te hebben voor hetgeen hun door hun meesters toevertrouwd Is, dan wanneer zij er zelf recht op hadden.
b. Hij was zeer eerlijk, en heeft niets gegeten dan hetgeen hem toegestaan was. Hij vergenoegde zich met geringer kost, en begeerde zich niet tegoed te doen aan de rammen van de kudde. Dienstboden moeten niet kieskeurig zijn op hun spijzen, en niet begeren wat hun niet toegestaan is, maar hierin, evenals in alle andere dingen, alle goede trouw bewijzen.
c. Hij was zeer werkzaam, Genesis 31:40. In alle weer en wind bleef hij aan de arbeid, en verdroeg met onuitputtelijk geduld hitte en kou. Mensen, die een beroep of bedrijf hebben en er goede winst mede willen doen, moeten tegen geen moeite en ontbering opzien. Jakob is hier een voorbeeld voor leraren, ook zij zijn herders, van wie geëist wordt dat zij getrouw zullen zijn in hun roeping en bereid om zich moeite te geven.
4. Het karakter van een harde meester. Een zodanige was Laban voor Jakob geweest. Het zijn harde meesters:
a. Die van hun dienstboden eisen wat onrechtvaardig is, door hen te verplichten om te vergoeden wat zonder hun schuld beschadigd werd. Dat heeft Laban gedaan, Genesis 31:39. Ja, al was er ook onachtzaamheid, dan is het toch nog onrechtvaardig om bovenmatig te straffen. De schade kan voor de meester onbeduidend zijn, terwijl de arme dienstknecht er door geruïneerd wordt. b. Het zijn ook slechte meesters, die aan hun dienstboden weigeren wat recht en billijk is. Dit heeft Laban gedaan Genesis 31:41. Het was onredelijk om Jakob te laten dienen voor zijn dochters, daar hem toch door de belofte Gods zo groot een erfdeel was toegewezen, even onredelijk als het was om hem zijn dochters te geven zonder bruidsschat, terwijl hij daartoe toch zeer goed bij machte was. Aldus heeft hij de arme beroofd omdat hij arm is, zoals hij dit ook gedaan heeft door zijn loon te veranderen.
5. De zorg van Gods voorzienigheid ter bescherming van de onschuldigen, aan wie onrecht gedaan werd, Genesis 31:42. God nam kennis van het onrecht aan Jakob gepleegd, en beloonde hem, die Laban anders leeg zou hebben weggezonden, en bestrafte Laban, die hem anders verzwolgen zou hebben. God is de beschermer van de verdrukten, en zij, die onrecht lijden, zonder nochtans ten ondergang gebracht te zijn, neergeworpen en toch niet verdorven worden, moeten Hem erkennen in hun bewaring, en er Hem de eer voor toebrengen. Jakob spreekt van God als van de God van zijn vader, te kennen gevende dat hij zich onwaardig achtte om aldus door Hem verzorgd te worden, maar dat hij bemind was om zijns vaders wil. Hij noemt Hem de God van Abraham en de vrees van Izaak, want Abraham was gestorven en heengegaan naar die wereld, waar de volmaakte liefde de vrees buiten drijft, maar Izaak leefde nog, de Heere heiligende in zijn hart als zijn vrees en zijn verschrikking.
Verzen 36-42
Genesis 31:36-42Zie in deze verzen
1. De kracht van de terging, die tot toorn prikkelt. Jakob's natuurlijke geaardheid was zacht en kalm, en de genade had die eigenschap nog in hem doen toenemen, hij was een gelijkmoedig en eenvoudig man, en toch werd hij door Labans onredelijke houding jegens hem zo tot toorn geprikkeld, dat hij zich enigszins heftig tegen hem uitlaat, Genesis 31:36, Genesis 31:37. Zijn twisten met Laban, hoewel enigszins te verontschuldigen, is toch niet te rechtvaardigen, en dit is ook niet voor ons ter navolging geschreven. Scherpe woorden wekken toorn op, en zullen gewoonlijk wat kwaad is nog erger maken. Het is een zeer zware belediging voor iemand met een eerlijk gemoed om van oneerlijkheid beschuldigd te worden, en toch moeten wij ook leren dat te dragen met geduld, God onze zaak aanbevelende.
2. Het troostrijke van een goed geweten. Dit was Jakob's roem dat, toen Laban hem beschuldigde, zijn eigen geweten hem vrijsprak voor hem getuigde, dat hij in alles eerlijk wilde wandelen, Hebrews 13:18. Zij, die in enigerlei werk of dienst getrouw zijn geweest, zullen, al kunnen zij er het getuigenis niet van krijgen van mensen, er toch den troost van smaken in hun eigen gemoed.
3. Het karakter van een goede dienstknecht, en inzonderheid van een getrouwe herder. Als zodanig heeft Jakob zich bewezen Genesis 31:38.
a. Hij was zeer zorgzaam, zodat de ooien en geiten niet door zijn onachtzaamheid misdragen hebben. Zijn godsvrucht heeft zegen gebracht op het goed van zijn meester, dat aan zijn zorgen was toevertrouwd. Dienstboden behoren niet minder zorg te hebben voor hetgeen hun door hun meesters toevertrouwd Is, dan wanneer zij er zelf recht op hadden.
b. Hij was zeer eerlijk, en heeft niets gegeten dan hetgeen hem toegestaan was. Hij vergenoegde zich met geringer kost, en begeerde zich niet tegoed te doen aan de rammen van de kudde. Dienstboden moeten niet kieskeurig zijn op hun spijzen, en niet begeren wat hun niet toegestaan is, maar hierin, evenals in alle andere dingen, alle goede trouw bewijzen.
c. Hij was zeer werkzaam, Genesis 31:40. In alle weer en wind bleef hij aan de arbeid, en verdroeg met onuitputtelijk geduld hitte en kou. Mensen, die een beroep of bedrijf hebben en er goede winst mede willen doen, moeten tegen geen moeite en ontbering opzien. Jakob is hier een voorbeeld voor leraren, ook zij zijn herders, van wie geëist wordt dat zij getrouw zullen zijn in hun roeping en bereid om zich moeite te geven.
4. Het karakter van een harde meester. Een zodanige was Laban voor Jakob geweest. Het zijn harde meesters:
a. Die van hun dienstboden eisen wat onrechtvaardig is, door hen te verplichten om te vergoeden wat zonder hun schuld beschadigd werd. Dat heeft Laban gedaan, Genesis 31:39. Ja, al was er ook onachtzaamheid, dan is het toch nog onrechtvaardig om bovenmatig te straffen. De schade kan voor de meester onbeduidend zijn, terwijl de arme dienstknecht er door geruïneerd wordt. b. Het zijn ook slechte meesters, die aan hun dienstboden weigeren wat recht en billijk is. Dit heeft Laban gedaan Genesis 31:41. Het was onredelijk om Jakob te laten dienen voor zijn dochters, daar hem toch door de belofte Gods zo groot een erfdeel was toegewezen, even onredelijk als het was om hem zijn dochters te geven zonder bruidsschat, terwijl hij daartoe toch zeer goed bij machte was. Aldus heeft hij de arme beroofd omdat hij arm is, zoals hij dit ook gedaan heeft door zijn loon te veranderen.
5. De zorg van Gods voorzienigheid ter bescherming van de onschuldigen, aan wie onrecht gedaan werd, Genesis 31:42. God nam kennis van het onrecht aan Jakob gepleegd, en beloonde hem, die Laban anders leeg zou hebben weggezonden, en bestrafte Laban, die hem anders verzwolgen zou hebben. God is de beschermer van de verdrukten, en zij, die onrecht lijden, zonder nochtans ten ondergang gebracht te zijn, neergeworpen en toch niet verdorven worden, moeten Hem erkennen in hun bewaring, en er Hem de eer voor toebrengen. Jakob spreekt van God als van de God van zijn vader, te kennen gevende dat hij zich onwaardig achtte om aldus door Hem verzorgd te worden, maar dat hij bemind was om zijns vaders wil. Hij noemt Hem de God van Abraham en de vrees van Izaak, want Abraham was gestorven en heengegaan naar die wereld, waar de volmaakte liefde de vrees buiten drijft, maar Izaak leefde nog, de Heere heiligende in zijn hart als zijn vrees en zijn verschrikking.
Verzen 43-55
Genesis 31:43-55Wij hebben hier de schikking van de zaak tussen Laban en Jakob. Laban had niets te zeggen op Jakob's vertoog, hij kon noch zichzelf rechtvaardigen, noch Jakob veroordelen maar zijn eigen geweten overtuigde hem van het onrecht, dat hij Jakob had aangedaan, en daarom wenst hij nu maar niets meer van de zaak te horen. Hij wil geen ongelijk bekennen, geen vergeving vragen aan Jakob en hem voldoening geven zoals hij had behoren te doen, maar:
1. Hij maakt er zich van af met een betuiging van vriendelijkheid voor Jakob's vrouwen en kinderen, Genesis 31:43. Deze dochters zijn mijn dochters. Als hij niet kan verontschuldigen wat hij gedaan heeft, erkent hij hiermede toch eigenlijk wat hij had behoren te doen, hij had haar als de zijnen moeten erkennen en behandelen maar hij heeft haar als vreemden geacht, Genesis 31:15. Het is iets gans gewoons dat zij, die zonder natuurlijke liefde zijn, zullen voorgeven zeer veel liefde te hebben, als dit met hun belangen strookt. Of misschien heeft hij dit in zijn verwaandheid gezegd als iemand, die van grootspraak houdt, gezwollen is in stijl en manieren, en dus ijdelheid spreekt. "Al wat gij ziet, dat is van mij." Dat was niet zo, het was van Jakob, en hij heeft er duur voor betaald, maar Jakob laat het hem zeggen, bemerkende dat hij er in een beter humeur door komt. Aan wereldse lieden ligt hun bezitting na aan het hart. "Dit en dat is van mij", zoals Nabal sprak, 1 Samuel 25:11. Mijn brood en mijn water.
II. Hij stelt een verbond van vriendschap tussen hen voor, waarin Jakob bereidwillig toestemt, zonder aan te dringen dat Laban schuld zou bekennen, en nog veel minder dat hij hem vergoeding zou geven. Als twist ontstaan is, dan moeten wij graag bereid zijn om op elke voorwaarde tot verzoening te komen-vrede en liefde zijn zulke kostbare juwelen dat wij ze nauwelijks te duur kunnen kopen. Het is beter verliezen te lijden en stil neer te zitten, dan voort te gaan met twisten. Merk hier nu op:
1. De inhoud van het verbond. Jakob liet het geheel aan Laban over. De strekking er van was, dat Jakob een goed echtgenoot zou zijn voor zijn vrouwen, hun niet zou beledigen, en buiten hun geen andere vrouwen zou huwen, Genesis 31:50. Jakob had hem nooit reden gegeven te denken, dat hij iets anders dan een vriendelijk echtgenoot zou zijn, en toch is hij, alsof hij er wl reden toe gegeven had, bereid die verplichting op zich te nemen. Hoewel Laban zelf hun verdrukt had, wil hij toch Jakob verplichten door een belofte, dat hij hun niet zal verdrukken. Zij, die zelf beledigend zijn, zijn gewoonlijk het meest bevreesd dat anderen het zijn, en zij, die zelf hun plicht niet doen, zijn het meest gebiedend in hun eis, dat anderen hun plicht zullen doen.
b. Dat hij geen slechte buurman zou zijn voor Laban, Genesis 31:52. Zij kwamen overeen dat geen daad van vijandschap tussen hen zou voorvallen, dat Jakob al het onrecht, dat hem was aangedaan, zou vergeven en vergeten, het in latere tijden niet meer tegen Laban en zijn geslacht zou gedenken. Wij mogen wel de sterke bewustheid hebben van een onrecht, dat ons aangedaan is, zonder dat het ons toch geoorloofd is dit onrecht te wreken.
2. De ceremonie van dit verbond, het werd met grote plechtigheid gemaakt en bevestigd, overeenkomstig de gewoonten en gebruiken uit die tijden.
a. Er werd een zuil opgericht Genesis 31:45, een hoop stenen opgeworpen, Genesis 31:46 om de gedachtenis van de zaak te vereeuwigen daar toenmaals een overeenkomst op schrift te brengen of niet bekend, f niet gebruikelijk was. b. Er werd een offerande gebracht Genesis 31:54, een dank- of vredeoffer. Onze vrede met God is hetgeen ware vertroosting en lieflijkheid brengt in onze vrede met onze vrienden. Als er strijd en twisting is onder de mensen, dan zal hun verzoend zijn met Hem de verzoening met elkaar gemakkelijk maken.
c. Zij aten tezamen, Genesis 31:46, tezamen het maal van het vredeoffer nuttigende, Genesis 31:54. Dit was het teken van een hartelijke verzoening. Vriendschapsverbonden werden oudtijds bevestigd doordat de partijen tezamen aten en dronken. Het was als een liefdemaal.
d. Op plechtige wijze hebben zij God aangeroepen als getuige van hun oprechtheid hierin, Genesis 31:49. De Heere houde toezicht tussen mij en tussen u, dat is: De Heere neme kennis van alles, wat er van weerskanten gedaan zal worden in schending van dit verbond. Als wij uit elkaars ogen zijn, laat dan de gedachte, dat wij onder Gods oog zijn, ons weerhouden van elkaar leed te doen. Dit beroep op God kan in een gebed worden veranderd. Als vrienden van elkaar verwijderd zijn, zodat het hun niet mogelijk is elkaar te hulp te komen, dan kan deze gedachte, deze wetenschap hun tot troost wezen: God houdt opzicht over ons, en heeft het oog op ons. Zij beroepen zich ook op Hem als Rechter, Genesis 31:53. De God van Abraham, van wie Jakob afstamde, en de God van Nahor, van wie Laban afstamde, de God van hun vaderen, van wie zij beiden afstamden richte tussen ons. Gods betrekking tot hen wordt aldus uitgedrukt, om te kennen te geven dat zij dezelfde God aanbaden, hetgeen een reden moest wezen, dat er geen vijandschap tussen hen moest bestaan. Zij, die een en dezelfden God hebben, moeten ook een van hart zijn, zij, die in den Godsdienst overeenstemmen, moeten er naar streven om ook in alle andere dingen samen overeen te komen. God is Rechter tussen strijdende partijen, en Hij zal oordelen met rechtmatigheid, wie onrecht doet, doet het op zijn eigen gevaar, dat is: hij zal het te verantwoorden hebben.
e. Zij gaven een nieuwe naam aan de plaats Genesis 31:47, Genesis 31:48. Laban noemde haar in het Syrisch en Jakob in het Hebreeuws: de hoop van de getuigenis. In Genesis 31:49 wordt zij Mizpa, een wachttoren genoemd, zo werd er zorg gedragen dat de gedachtenis er van bewaard zou blijven. Deze namen zijn toepasselijk op de zegels van het evangelieverbond, die voor ons getuigen zo wij getrouw zijn, maar tegen ons getuigen als wij ontrouw worden bevonden. De naam, die Jakob aan deze hoop gaf, bleef hij behouden, Gilead, niet de naam, die Laban er aan had gegeven. In geheel deze handeling was Laban luidruchtig, woordenrijk, al zijn best doende om veel te zeggen. Jakob daarentegen was stil en zei weinig. Toen Laban God aanriep onder velerlei benamingen, zwoer Jakob slechts bij de vrees van zijn vader Izaak dat is: bij de God, die zijn vader Izaak vreesde, die nooit andere goden had gediend, zoals Abraham en Nahor gedaan hadden. Twee woorden, door Jakob gebruikt, waren meer gedenkwaardig dan al de redenen en ijdele herhalingen van Laban. "Want de woorden van de wijzen moeten in stilheid aangehoord worden meer dan het geroep van degenen, die over de zotten heerst," Ecclesiastes 9:17.
Eindelijk. Na al die toornige gesprekken scheidden zij toch als vrienden, Genesis 31:55. Laban heeft met veel hartelijkheid zijn zonen en zijn dochters gekust en hen gezegend, en toen keerde hij terug in vrede. God is dikwijls beter voor ons dan wij in onze vrees denken, en heerst wonderbaarlijk over de geest van de mensen te onzen gunste, en boven hetgeen wij hadden kunnen verwachten, want het is niet tevergeefs, dat wij op Hem bouwen.
Verzen 43-55
Genesis 31:43-55Wij hebben hier de schikking van de zaak tussen Laban en Jakob. Laban had niets te zeggen op Jakob's vertoog, hij kon noch zichzelf rechtvaardigen, noch Jakob veroordelen maar zijn eigen geweten overtuigde hem van het onrecht, dat hij Jakob had aangedaan, en daarom wenst hij nu maar niets meer van de zaak te horen. Hij wil geen ongelijk bekennen, geen vergeving vragen aan Jakob en hem voldoening geven zoals hij had behoren te doen, maar:
1. Hij maakt er zich van af met een betuiging van vriendelijkheid voor Jakob's vrouwen en kinderen, Genesis 31:43. Deze dochters zijn mijn dochters. Als hij niet kan verontschuldigen wat hij gedaan heeft, erkent hij hiermede toch eigenlijk wat hij had behoren te doen, hij had haar als de zijnen moeten erkennen en behandelen maar hij heeft haar als vreemden geacht, Genesis 31:15. Het is iets gans gewoons dat zij, die zonder natuurlijke liefde zijn, zullen voorgeven zeer veel liefde te hebben, als dit met hun belangen strookt. Of misschien heeft hij dit in zijn verwaandheid gezegd als iemand, die van grootspraak houdt, gezwollen is in stijl en manieren, en dus ijdelheid spreekt. "Al wat gij ziet, dat is van mij." Dat was niet zo, het was van Jakob, en hij heeft er duur voor betaald, maar Jakob laat het hem zeggen, bemerkende dat hij er in een beter humeur door komt. Aan wereldse lieden ligt hun bezitting na aan het hart. "Dit en dat is van mij", zoals Nabal sprak, 1 Samuel 25:11. Mijn brood en mijn water.
II. Hij stelt een verbond van vriendschap tussen hen voor, waarin Jakob bereidwillig toestemt, zonder aan te dringen dat Laban schuld zou bekennen, en nog veel minder dat hij hem vergoeding zou geven. Als twist ontstaan is, dan moeten wij graag bereid zijn om op elke voorwaarde tot verzoening te komen-vrede en liefde zijn zulke kostbare juwelen dat wij ze nauwelijks te duur kunnen kopen. Het is beter verliezen te lijden en stil neer te zitten, dan voort te gaan met twisten. Merk hier nu op:
1. De inhoud van het verbond. Jakob liet het geheel aan Laban over. De strekking er van was, dat Jakob een goed echtgenoot zou zijn voor zijn vrouwen, hun niet zou beledigen, en buiten hun geen andere vrouwen zou huwen, Genesis 31:50. Jakob had hem nooit reden gegeven te denken, dat hij iets anders dan een vriendelijk echtgenoot zou zijn, en toch is hij, alsof hij er wl reden toe gegeven had, bereid die verplichting op zich te nemen. Hoewel Laban zelf hun verdrukt had, wil hij toch Jakob verplichten door een belofte, dat hij hun niet zal verdrukken. Zij, die zelf beledigend zijn, zijn gewoonlijk het meest bevreesd dat anderen het zijn, en zij, die zelf hun plicht niet doen, zijn het meest gebiedend in hun eis, dat anderen hun plicht zullen doen.
b. Dat hij geen slechte buurman zou zijn voor Laban, Genesis 31:52. Zij kwamen overeen dat geen daad van vijandschap tussen hen zou voorvallen, dat Jakob al het onrecht, dat hem was aangedaan, zou vergeven en vergeten, het in latere tijden niet meer tegen Laban en zijn geslacht zou gedenken. Wij mogen wel de sterke bewustheid hebben van een onrecht, dat ons aangedaan is, zonder dat het ons toch geoorloofd is dit onrecht te wreken.
2. De ceremonie van dit verbond, het werd met grote plechtigheid gemaakt en bevestigd, overeenkomstig de gewoonten en gebruiken uit die tijden.
a. Er werd een zuil opgericht Genesis 31:45, een hoop stenen opgeworpen, Genesis 31:46 om de gedachtenis van de zaak te vereeuwigen daar toenmaals een overeenkomst op schrift te brengen of niet bekend, f niet gebruikelijk was. b. Er werd een offerande gebracht Genesis 31:54, een dank- of vredeoffer. Onze vrede met God is hetgeen ware vertroosting en lieflijkheid brengt in onze vrede met onze vrienden. Als er strijd en twisting is onder de mensen, dan zal hun verzoend zijn met Hem de verzoening met elkaar gemakkelijk maken.
c. Zij aten tezamen, Genesis 31:46, tezamen het maal van het vredeoffer nuttigende, Genesis 31:54. Dit was het teken van een hartelijke verzoening. Vriendschapsverbonden werden oudtijds bevestigd doordat de partijen tezamen aten en dronken. Het was als een liefdemaal.
d. Op plechtige wijze hebben zij God aangeroepen als getuige van hun oprechtheid hierin, Genesis 31:49. De Heere houde toezicht tussen mij en tussen u, dat is: De Heere neme kennis van alles, wat er van weerskanten gedaan zal worden in schending van dit verbond. Als wij uit elkaars ogen zijn, laat dan de gedachte, dat wij onder Gods oog zijn, ons weerhouden van elkaar leed te doen. Dit beroep op God kan in een gebed worden veranderd. Als vrienden van elkaar verwijderd zijn, zodat het hun niet mogelijk is elkaar te hulp te komen, dan kan deze gedachte, deze wetenschap hun tot troost wezen: God houdt opzicht over ons, en heeft het oog op ons. Zij beroepen zich ook op Hem als Rechter, Genesis 31:53. De God van Abraham, van wie Jakob afstamde, en de God van Nahor, van wie Laban afstamde, de God van hun vaderen, van wie zij beiden afstamden richte tussen ons. Gods betrekking tot hen wordt aldus uitgedrukt, om te kennen te geven dat zij dezelfde God aanbaden, hetgeen een reden moest wezen, dat er geen vijandschap tussen hen moest bestaan. Zij, die een en dezelfden God hebben, moeten ook een van hart zijn, zij, die in den Godsdienst overeenstemmen, moeten er naar streven om ook in alle andere dingen samen overeen te komen. God is Rechter tussen strijdende partijen, en Hij zal oordelen met rechtmatigheid, wie onrecht doet, doet het op zijn eigen gevaar, dat is: hij zal het te verantwoorden hebben.
e. Zij gaven een nieuwe naam aan de plaats Genesis 31:47, Genesis 31:48. Laban noemde haar in het Syrisch en Jakob in het Hebreeuws: de hoop van de getuigenis. In Genesis 31:49 wordt zij Mizpa, een wachttoren genoemd, zo werd er zorg gedragen dat de gedachtenis er van bewaard zou blijven. Deze namen zijn toepasselijk op de zegels van het evangelieverbond, die voor ons getuigen zo wij getrouw zijn, maar tegen ons getuigen als wij ontrouw worden bevonden. De naam, die Jakob aan deze hoop gaf, bleef hij behouden, Gilead, niet de naam, die Laban er aan had gegeven. In geheel deze handeling was Laban luidruchtig, woordenrijk, al zijn best doende om veel te zeggen. Jakob daarentegen was stil en zei weinig. Toen Laban God aanriep onder velerlei benamingen, zwoer Jakob slechts bij de vrees van zijn vader Izaak dat is: bij de God, die zijn vader Izaak vreesde, die nooit andere goden had gediend, zoals Abraham en Nahor gedaan hadden. Twee woorden, door Jakob gebruikt, waren meer gedenkwaardig dan al de redenen en ijdele herhalingen van Laban. "Want de woorden van de wijzen moeten in stilheid aangehoord worden meer dan het geroep van degenen, die over de zotten heerst," Ecclesiastes 9:17.
Eindelijk. Na al die toornige gesprekken scheidden zij toch als vrienden, Genesis 31:55. Laban heeft met veel hartelijkheid zijn zonen en zijn dochters gekust en hen gezegend, en toen keerde hij terug in vrede. God is dikwijls beter voor ons dan wij in onze vrees denken, en heerst wonderbaarlijk over de geest van de mensen te onzen gunste, en boven hetgeen wij hadden kunnen verwachten, want het is niet tevergeefs, dat wij op Hem bouwen.