Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 30". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-30.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 30". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 30In dit hoofdstuk hebben wij een bericht:
I. Van de toename van Jakob's gezin. Nog acht kinderen zijn in dit hoofdstuk geregistreerd: Dan en Nafthali bij Bilha, Rachels dienstmaagd, Genesis 30:1, Gad en Aser bij Zilpa, Lea's dienstmaagd, Genesis 30:9. Issaschar, Zebulon en Dina bij Lea, Genesis 30:14, en ten laatste Jozef bij Rachel, Genesis 30:22.
II. De toename van Jakob's bezitting. Hij maakt een nieuw contract met Laban, Genesis 30:25. En in de zes jaren, die hij nu nog in Labans dienst was, heeft God hem wonderbaarlijk gezegend, zodat zijn veestapel zeer aanzienlijk werd, Genesis 30:35. Hierin werd de zegen vervuld, waarmee Izaak hem wegzond, Genesis 28:3 :GOD MAKE U VRUCHTBAAR EN VERMENIGVULDIGE U. Zelfs de kleine aangelegenheden van Jakob's huis en veld zijn, hoe onbelangrijk zij ons ook toeschijnen, nuttig tot onze lering. Want de Schriften zijn geschreven niet voor vorsten en staatslieden om hen in staatkunde te onderwijzen, maar voor alle mensen, zelfs de geringsten, om hen te besturen in hun gezin en beroep. Maar toch zijn alle dingen omtrent Jakob hier niet vermeld tot onze navolging, maar tot onze waarschuwing.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 30In dit hoofdstuk hebben wij een bericht:
I. Van de toename van Jakob's gezin. Nog acht kinderen zijn in dit hoofdstuk geregistreerd: Dan en Nafthali bij Bilha, Rachels dienstmaagd, Genesis 30:1, Gad en Aser bij Zilpa, Lea's dienstmaagd, Genesis 30:9. Issaschar, Zebulon en Dina bij Lea, Genesis 30:14, en ten laatste Jozef bij Rachel, Genesis 30:22.
II. De toename van Jakob's bezitting. Hij maakt een nieuw contract met Laban, Genesis 30:25. En in de zes jaren, die hij nu nog in Labans dienst was, heeft God hem wonderbaarlijk gezegend, zodat zijn veestapel zeer aanzienlijk werd, Genesis 30:35. Hierin werd de zegen vervuld, waarmee Izaak hem wegzond, Genesis 28:3 :GOD MAKE U VRUCHTBAAR EN VERMENIGVULDIGE U. Zelfs de kleine aangelegenheden van Jakob's huis en veld zijn, hoe onbelangrijk zij ons ook toeschijnen, nuttig tot onze lering. Want de Schriften zijn geschreven niet voor vorsten en staatslieden om hen in staatkunde te onderwijzen, maar voor alle mensen, zelfs de geringsten, om hen te besturen in hun gezin en beroep. Maar toch zijn alle dingen omtrent Jakob hier niet vermeld tot onze navolging, maar tot onze waarschuwing.
Verzen 1-13
Genesis 30:1-13Wij hebben hier de slechte gevolgen van Jakob's huwelijk met twee zusters. Hier is:
I. Een ongelukkig geschil tussen hem en Rachel, Genesis 30:1, Genesis 30:2, veroorzaakt niet zozeer door haar eigen onvruchtbaarheid als wel door de vruchtbaarheid van haar zuster. Rebekka, de enige vrouw van Izaak, is lang kinderloos geweest, en toch bevinden wij niet dat hierdoor enigerlei moeilijkheid was ontstaan tussen haar en Izaak, maar hier, omdat Lea kinderen baart, kan Rachel niet vreedzaam leven met Jakob.
1. Rachel ergert zich en is verdrietig, zij benijdt haar zuster. Nijd is zich bedroeven over het goed van een ander, geen zonde is meer beledigend voor God en meer schadelijk voor onze naaste en voor onszelf. Zij bedacht niet dat het God was, die het verschil maakte, en dat zij, hoewel haar zuster in dit opzicht meer bevoorrecht was dan zij, toch in andere opzichten de begunstigde was. Laat ons zorgvuldig waken tegen het opkomen en het werken van die hartstocht in ons gemoed. Laat ons oog niet boos zijn voor onze mededienstknechten, omdat het oog van onze meester goed is. Maar dit was nog niet alles. Geef mij kinderen, zei zij tot Jakob, of indien niet, zo ben ik dood. Wij zijn zeer onderhavig aan dwalen in ons verlangen naar tijdelijke zegeningen, zoals Rachel hier,
a. En kind voldeed haar niet, omdat Lea meer dan een heeft, moet zij er ook meer hebben: Geef mij kinderen.
b. Haar hart is daar buitengewoon op gezet, indien zij niet heeft wat zij wil hebben, dan zal zij het leven en al zijn genoegen en vertroosting wegwerpen. "Geef ze mij, of ik sterf", dat is: "ik zal mij doodkniezen, het derven van deze voldoening zal mijn dagen verkorten." Sommigen denken dat zij Jakob dreigt zich het leven te zullen benemen, als zij die zegen niet verkrijgt.
c. Zij heeft zich niet tot God gewend in het gebed, maar alleen tot Jakob, vergetende dat "kinderen een erfdeel des Heeren zijn," Psalms 127:3. Wij doen onrecht aan God en aan onszelf, als ons oog meer gericht is op mensen, de werktuigen van ons verdriet en van onze zegeningen, dan op God, de werker er van. Zie het verschil tussen Rachels vragen om die zegen en dat van Hanna 1 Samuel 1:10 enz. Rachel benijdde, Hanna weende, Rachel moet kinderen hebben, en zij sterft als zij het tweede ter wereld brengt, Hanna bad om een kind en zij krijgt er nog vier. Rachel is dringend en dwingend, Hanna is onderworpen en vroom. "Indien Gij mij een kind geeft, zal ik hem de Heere geven." Laat dan Hanna en niet Rachel nagevolgd worden, en laten onze begeerten steeds door verstand en Godsdienst geleid worden.
2. Jakob bestraft haar, en zeer terecht, Genesis 30:2. Hij had Rachel lief, en daarom bestraft hij haar om hetgeen zij verkeerd gezegd had. Een getrouwe bestraffing is het voortbrengsel en bewijs van ware liefde, Psalms 141:5, Proverbs 27:5, Proverbs 27:6. Job bestrafte zijn vrouw, omdat zij de taal sprak van een zottin, Job 2:10, zie 1 Corinthians 7:16. Hij was toornig, niet op de persoon, maar op de zonde, hij drukte zich uit op een wijze, waaruit zijn misnoegen bleek. Soms is het nodig dat een bestraffing warm wordt gegeven, zoals een medicijn, niet te heet, opdat het de zieke niet brandt, en niet te koud, opdat het niet zonder uitwerking blijve. Het was een zeer ernstig en Godvruchtig antwoord, dat Jakob gaf op Rachels gemelijke eis: Ben ik dan in plaats van God. In de Chaldeeuwse overzetting is dit zeer goed aldus omschreven: Eist gij zonen van mij? Behoordet gij ze niet van God te vragen? In het Arabisch luidt het: "Ben ik boven God, kan ik u geven wat God u ontzegt?" Dit was gezegd als door een eenvoudig, oprecht man. Merk op:
a. Hij erkent de hand van God in de beproeving, die hij met haar deelde. Hij heeft de vrucht des buiks van u geweerd. Wat het ook zij, dat ons ontbreekt, het is God, die het ons onthoudt. Hij, de vrijmachtige Heere, is wijs, heilig en goed, en kan met het Zijne doen wat Hij wil, en is niemands schuldenaar, Hij heeft nooit aan een Zijner schepselen onrecht gedaan, en kan dit ook niet. De sleutelen van de wolken, van het hart, van het graf en van de buik zijn vier sleutelen, die God in Zijn hand heeft, en Hij vertrouwt ze, (zeggen de rabbijnen) noch aan engelen noch aan serafim toe, zie Revelation 3:7, Job 11:10, Job 12:14.
b. Hij erkent zijn onmacht om Gods bestel te veranderen. "Ben ik dan in plaats van God? Hoe! Maakt gij een God van mij?" (Deos qui rogat ille facit. Hij, tot wie wij smekingen richten, is ons een God.) Er is geen schepsel dat voor ons is of zijn kan, inplaats van God. God kan ons in de plaats zijn van elk schepsel, zoals de zon inplaats van de maan en de sterren, maar de maan en al de sterren kunnen voor ons niet inplaats zijn van de zon. Geen wijsheid, macht en liefde van enig schepsel kan voor ons in de plaats zijn van de wijsheid, macht en liefde van God. Daarom is het onze zonde en dwaasheid om enig schepsel inplaats van God te stellen, in enig schepsel het vertrouwen te stellen, dat wij alleen in God moeten hebben.
II. Een ongelukkige overeenkomst tussen hem en de twee dienstmaagden.
1. Op aandringen van Rachel nam hij Bilha, haar dienstmaagd, tot vrouw opdat, naar het gebruik van die dagen, zijn kinderen bij haar als de kinderen van haar meesteres aangenomen en erkend zouden worden, Genesis 30:3 en verv. Zij wilde liever kinderen in naam dan in het geheel geen kinderen hebben, kinderen, die zij zich als de hare kon voorstellen, en de hare kon noemen, hoewel zij het niet waren. Men zou zo denken, dat de kinderen van haar eigen zuster haar nader stonden dan die van haar dienstmaagd, en dat zij ze met meer genoegen als haar eigen kinderen had kunnen aannemen indien zij het gewild had, maar (zo natuurlijk is de neiging in ons om macht uit te oefenen) kinderen, over wie zij het recht had te regeren waren begerenswaardiger voor haar dan kinderen waarvoor zij meer reden had ze lief te hebben, en, als een vroeg voorbeeld reeds van haar heerschappij over de kinderen, die in haar vertrekken geboren waren, vindt zij er genoegen in hun namen te geven, waarin geen andere betekenis ligt opgesloten dan haar nastreven van haar zuster. Alsof zij de overhand over haar had verkregen:
a. Naar de wet, noemt zij de eerste zoon van haar dienstmaagd Dan, oordeel of rechterlijke uitspraak, zeggende. "God heeft mij gericht", Genesis 30:6 dat is: uitspraak gedaan tot mijn voordeel."
b. In den strijd, noemde zij de volgende Naftali, Worstelingen, zeggende: Ik heb worstelingen Gods met mijne zuster geworsteld, ook heb ik de overhand gehad, Genesis 30:8, alsof alle zonen Jakob's geboren mannen des strijds moesten zijn. Zie welk een wortel der bitterheid afgunst en twist zijn, en welk kwaad zij onder bloedverwanten stichten.
2. Op aandringen van Lea nam Jakob ook Zilpa, haar dienstmaagd, tot vrouw. Rachel had de dwaze, ongerijmde daad gedaan, om in wedijver met Lea hem haar dienstmaagd te geven, en nu doet Lea, omdat zij een jaar geen kinderen gebaard had, hetzelfde, om met haar gelijk te zijn, of liever om haar vooruit te blijven. Zie de macht van naijver en mededinging, en bewonder de wijsheid van Gods bestel, die slechts n man met n vrouw samenvoegt, want God heeft ons tot "vrede geroepen en tot reinheid," 1 Corinthians 7:15. Zilpa baarde twee zonen aan Jakob, op wie Lea achtte recht te hebben, als teken waarvan zij de een Gad noemde, Genesis 30:11, zich vleiende nu een kleine bende, een troepje kinderen te hebben, en kinderen zijn de krijgsmacht van een gezin, zij vullen de pijlkoker, Psalms 127:4, Psalms 127:5. De tweede noemde zij Aser, Gelukkig, zich gelukkig achtende in hem, en zich vleiende dat ook haar naburen haar gelukkig zullen achten, Genesis 30:13, de dochters zullen mij gelukkig achten. Het is een voorbeeld van de ijdelheid der wereld en de dwaasheid van ons hart, dat de meeste mensen zich schatten en regeren, meer naar hetgeen men van hen zegt, dan naar verstand of Godsdienst, zij achten zich gelukkig, indien de dochters hen slechts zo noemen. Er was veel verkeerds in de strijd en de naijver tussen deze twee zusters, maar uit dit kwaad heeft God het goede doen voortkomen, want de tijd was nu nabij waarop het zaad Abrahams zich moest vermenigvuldigen. Zo werd Jakob's gezin vervuld met twaalf zonen, hoofden van de duizenden Israël's, uit wie de vermaarde twaalf stammen zijn voortgekomen, en naar wie zij genoemd zijn.
Verzen 1-13
Genesis 30:1-13Wij hebben hier de slechte gevolgen van Jakob's huwelijk met twee zusters. Hier is:
I. Een ongelukkig geschil tussen hem en Rachel, Genesis 30:1, Genesis 30:2, veroorzaakt niet zozeer door haar eigen onvruchtbaarheid als wel door de vruchtbaarheid van haar zuster. Rebekka, de enige vrouw van Izaak, is lang kinderloos geweest, en toch bevinden wij niet dat hierdoor enigerlei moeilijkheid was ontstaan tussen haar en Izaak, maar hier, omdat Lea kinderen baart, kan Rachel niet vreedzaam leven met Jakob.
1. Rachel ergert zich en is verdrietig, zij benijdt haar zuster. Nijd is zich bedroeven over het goed van een ander, geen zonde is meer beledigend voor God en meer schadelijk voor onze naaste en voor onszelf. Zij bedacht niet dat het God was, die het verschil maakte, en dat zij, hoewel haar zuster in dit opzicht meer bevoorrecht was dan zij, toch in andere opzichten de begunstigde was. Laat ons zorgvuldig waken tegen het opkomen en het werken van die hartstocht in ons gemoed. Laat ons oog niet boos zijn voor onze mededienstknechten, omdat het oog van onze meester goed is. Maar dit was nog niet alles. Geef mij kinderen, zei zij tot Jakob, of indien niet, zo ben ik dood. Wij zijn zeer onderhavig aan dwalen in ons verlangen naar tijdelijke zegeningen, zoals Rachel hier,
a. En kind voldeed haar niet, omdat Lea meer dan een heeft, moet zij er ook meer hebben: Geef mij kinderen.
b. Haar hart is daar buitengewoon op gezet, indien zij niet heeft wat zij wil hebben, dan zal zij het leven en al zijn genoegen en vertroosting wegwerpen. "Geef ze mij, of ik sterf", dat is: "ik zal mij doodkniezen, het derven van deze voldoening zal mijn dagen verkorten." Sommigen denken dat zij Jakob dreigt zich het leven te zullen benemen, als zij die zegen niet verkrijgt.
c. Zij heeft zich niet tot God gewend in het gebed, maar alleen tot Jakob, vergetende dat "kinderen een erfdeel des Heeren zijn," Psalms 127:3. Wij doen onrecht aan God en aan onszelf, als ons oog meer gericht is op mensen, de werktuigen van ons verdriet en van onze zegeningen, dan op God, de werker er van. Zie het verschil tussen Rachels vragen om die zegen en dat van Hanna 1 Samuel 1:10 enz. Rachel benijdde, Hanna weende, Rachel moet kinderen hebben, en zij sterft als zij het tweede ter wereld brengt, Hanna bad om een kind en zij krijgt er nog vier. Rachel is dringend en dwingend, Hanna is onderworpen en vroom. "Indien Gij mij een kind geeft, zal ik hem de Heere geven." Laat dan Hanna en niet Rachel nagevolgd worden, en laten onze begeerten steeds door verstand en Godsdienst geleid worden.
2. Jakob bestraft haar, en zeer terecht, Genesis 30:2. Hij had Rachel lief, en daarom bestraft hij haar om hetgeen zij verkeerd gezegd had. Een getrouwe bestraffing is het voortbrengsel en bewijs van ware liefde, Psalms 141:5, Proverbs 27:5, Proverbs 27:6. Job bestrafte zijn vrouw, omdat zij de taal sprak van een zottin, Job 2:10, zie 1 Corinthians 7:16. Hij was toornig, niet op de persoon, maar op de zonde, hij drukte zich uit op een wijze, waaruit zijn misnoegen bleek. Soms is het nodig dat een bestraffing warm wordt gegeven, zoals een medicijn, niet te heet, opdat het de zieke niet brandt, en niet te koud, opdat het niet zonder uitwerking blijve. Het was een zeer ernstig en Godvruchtig antwoord, dat Jakob gaf op Rachels gemelijke eis: Ben ik dan in plaats van God. In de Chaldeeuwse overzetting is dit zeer goed aldus omschreven: Eist gij zonen van mij? Behoordet gij ze niet van God te vragen? In het Arabisch luidt het: "Ben ik boven God, kan ik u geven wat God u ontzegt?" Dit was gezegd als door een eenvoudig, oprecht man. Merk op:
a. Hij erkent de hand van God in de beproeving, die hij met haar deelde. Hij heeft de vrucht des buiks van u geweerd. Wat het ook zij, dat ons ontbreekt, het is God, die het ons onthoudt. Hij, de vrijmachtige Heere, is wijs, heilig en goed, en kan met het Zijne doen wat Hij wil, en is niemands schuldenaar, Hij heeft nooit aan een Zijner schepselen onrecht gedaan, en kan dit ook niet. De sleutelen van de wolken, van het hart, van het graf en van de buik zijn vier sleutelen, die God in Zijn hand heeft, en Hij vertrouwt ze, (zeggen de rabbijnen) noch aan engelen noch aan serafim toe, zie Revelation 3:7, Job 11:10, Job 12:14.
b. Hij erkent zijn onmacht om Gods bestel te veranderen. "Ben ik dan in plaats van God? Hoe! Maakt gij een God van mij?" (Deos qui rogat ille facit. Hij, tot wie wij smekingen richten, is ons een God.) Er is geen schepsel dat voor ons is of zijn kan, inplaats van God. God kan ons in de plaats zijn van elk schepsel, zoals de zon inplaats van de maan en de sterren, maar de maan en al de sterren kunnen voor ons niet inplaats zijn van de zon. Geen wijsheid, macht en liefde van enig schepsel kan voor ons in de plaats zijn van de wijsheid, macht en liefde van God. Daarom is het onze zonde en dwaasheid om enig schepsel inplaats van God te stellen, in enig schepsel het vertrouwen te stellen, dat wij alleen in God moeten hebben.
II. Een ongelukkige overeenkomst tussen hem en de twee dienstmaagden.
1. Op aandringen van Rachel nam hij Bilha, haar dienstmaagd, tot vrouw opdat, naar het gebruik van die dagen, zijn kinderen bij haar als de kinderen van haar meesteres aangenomen en erkend zouden worden, Genesis 30:3 en verv. Zij wilde liever kinderen in naam dan in het geheel geen kinderen hebben, kinderen, die zij zich als de hare kon voorstellen, en de hare kon noemen, hoewel zij het niet waren. Men zou zo denken, dat de kinderen van haar eigen zuster haar nader stonden dan die van haar dienstmaagd, en dat zij ze met meer genoegen als haar eigen kinderen had kunnen aannemen indien zij het gewild had, maar (zo natuurlijk is de neiging in ons om macht uit te oefenen) kinderen, over wie zij het recht had te regeren waren begerenswaardiger voor haar dan kinderen waarvoor zij meer reden had ze lief te hebben, en, als een vroeg voorbeeld reeds van haar heerschappij over de kinderen, die in haar vertrekken geboren waren, vindt zij er genoegen in hun namen te geven, waarin geen andere betekenis ligt opgesloten dan haar nastreven van haar zuster. Alsof zij de overhand over haar had verkregen:
a. Naar de wet, noemt zij de eerste zoon van haar dienstmaagd Dan, oordeel of rechterlijke uitspraak, zeggende. "God heeft mij gericht", Genesis 30:6 dat is: uitspraak gedaan tot mijn voordeel."
b. In den strijd, noemde zij de volgende Naftali, Worstelingen, zeggende: Ik heb worstelingen Gods met mijne zuster geworsteld, ook heb ik de overhand gehad, Genesis 30:8, alsof alle zonen Jakob's geboren mannen des strijds moesten zijn. Zie welk een wortel der bitterheid afgunst en twist zijn, en welk kwaad zij onder bloedverwanten stichten.
2. Op aandringen van Lea nam Jakob ook Zilpa, haar dienstmaagd, tot vrouw. Rachel had de dwaze, ongerijmde daad gedaan, om in wedijver met Lea hem haar dienstmaagd te geven, en nu doet Lea, omdat zij een jaar geen kinderen gebaard had, hetzelfde, om met haar gelijk te zijn, of liever om haar vooruit te blijven. Zie de macht van naijver en mededinging, en bewonder de wijsheid van Gods bestel, die slechts n man met n vrouw samenvoegt, want God heeft ons tot "vrede geroepen en tot reinheid," 1 Corinthians 7:15. Zilpa baarde twee zonen aan Jakob, op wie Lea achtte recht te hebben, als teken waarvan zij de een Gad noemde, Genesis 30:11, zich vleiende nu een kleine bende, een troepje kinderen te hebben, en kinderen zijn de krijgsmacht van een gezin, zij vullen de pijlkoker, Psalms 127:4, Psalms 127:5. De tweede noemde zij Aser, Gelukkig, zich gelukkig achtende in hem, en zich vleiende dat ook haar naburen haar gelukkig zullen achten, Genesis 30:13, de dochters zullen mij gelukkig achten. Het is een voorbeeld van de ijdelheid der wereld en de dwaasheid van ons hart, dat de meeste mensen zich schatten en regeren, meer naar hetgeen men van hen zegt, dan naar verstand of Godsdienst, zij achten zich gelukkig, indien de dochters hen slechts zo noemen. Er was veel verkeerds in de strijd en de naijver tussen deze twee zusters, maar uit dit kwaad heeft God het goede doen voortkomen, want de tijd was nu nabij waarop het zaad Abrahams zich moest vermenigvuldigen. Zo werd Jakob's gezin vervuld met twaalf zonen, hoofden van de duizenden Israël's, uit wie de vermaarde twaalf stammen zijn voortgekomen, en naar wie zij genoemd zijn.
Verzen 14-24
Genesis 30:14-24Hier is:
I. Lea wederom vruchtbaar, nadat zij voor een tijd opgehouden had te baren. Jakob schijnt zich meer bij Rachel dan bij Lea gevoegd te hebben. De wet van Mozes onderstelt het als iets gewoons, dat wanneer een man twee vrouwen heeft, de een bemind en de andere gehaat zal zijn, Deuteronomy 21:15. Maar eindelijk hebben Rachels sterke hartstochten haar tot een overeenkomst gebracht met Lea, dat Jakob tot haar vertrek zou terugkeren. Ruben, een knaapje van vijf of zes jaar, speelde in het veld, en vond dudaim. Het is onzeker wat die waren, de critici zijn het er oneens over, wij geloven dat het iets zeldzaams moet geweest zijn, hetzij bloemen of vruchten, die een zeer aangename geur hadden, Song of Solomon 7:13. De God der natuur heeft niet slechts in het nodige voor ons voorzien, maar ook in hetgeen ons aangenaam en lieflijk is. Er zijn voortbrengselen van de aarde in het open veld zowel als in de beplante, beschutte hof, die zeer kostbaar en nuttig zijn. Hoe overvloedig is het huis der natuur voorzien en haar dis gespreid. Haar kostelijke vruchten laten zich door de handen van kleine kinderen plukken. Het is een loffelijke gewoonte van de vrome Joden om, als zij genot vinden, bijvoorbeeld in het eten van een appel, hun hart op te heffen tot God, zeggende: "Gezegend zij Hij, die deze vrucht aangenaam gemaakt heeft!" Of bij het ruiken van een bloem: "Gezegend zij Hij, die deze bloem lieflijk gemaakt heeft." Sommigen denken, dat deze dudaim jasmijnen waren. Maar wat zij nu ook geweest zijn: Rachel kon ze niet in Lea's handen zien, waarin het kind ze gebracht had, zij moest ze voor zich begeren. Zij kan het niet verdragen die fraaie bloemen niet te hebben, en dus wil zij ze kopen, tot elke prijs. Er kan grote zonde en dwaasheid zijn in het bovenmatig begeren van iets zeer gerings. Lea doet er haar voordeel mee (zoals Jakob zijn voordeel gedaan had met Ezau's sterke begeerte naar zijn rode kooksel) om datgene te verkrijgen wat haar rechtmatig toekwam, maar waarin Rachel anders niet bewilligd zou hebben. Sterke hartstochten werken elkaar soms tegen, en zij, die er door beheerst worden, kunnen niet anders dan in voortdurende onrust zijn. Lea is op het toppunt van vreugde, omdat zij het gezelschap van haar man weer zal hebben en haar gezin nog verder gebouwd zal worden, hetgeen de zegen is, die zij begeert en waarom zij vroom bidt, zoals aangeduid wordt in Genesis 30:17, waar gezegd wordt: God verhoorde Lea. De geleerde bisschop Patrick maakt hier de onderstelling waarvoor zeer veel grond is, dat de ware reden van die strijd tussen Jakob's vrouwen om zijn bijzijn, en van haar geven aan hem van haar dienstmaagden, de vurige begeerte was om de belofte te vervullen, gedaan aan Abraham (en nu onlangs hernieuwd aan Jakob) dat zijn zaad zou wezen als de sterren des hemels in menigte, en dat in een Zaad, een van zijn nakomelingen, alle geslachten der aarde gezegend zullen worden. En hij denkt dat het beneden de waardigheid zou zijn van deze gewijde geschiedenis, om zo bijzonder nota te nemen van deze dingen, indien er niet een zodanige reden voor was. Lea werd nu gezegend met twee zonen, de eerste noemde zij Issaschar, een loon, Genesis 30:18, zich wel beloond achtende voor haar dudaim, ja (en dat is een vreemde uitlegging van Gods voorzienigheid!) beloond voor haar geven van haar dienstmaagd aan Jakob. Wij maken misbruik van Gods zegeningen, als wij veronderstellen dat Zijn gunsten onze dwaasheden ondersteunen of belonen. De tweede noemde zij Zebulon, Woning, Genesis 30:20. Jakob had haar geen huwelijksgift gegeven toen hij haar trouwde, en hij bezat ook niets om dit te kunnen, maar zij acht een gezin van kinderen geen bezwaar of last, maar een kostelijk huwelijksgoed, Psalms 113:9. Zij vleit zich nu meer van het gezelschap van haar echtgenoot te zullen hebben, nu zij hem zes zonen gebaard heeft en dat hij, om wille van zijn kinderen tenminste, haar dikwijls in haar woning zou bezoeken. In Genesis 30:21 wordt melding gemaakt van de geboorte van een dochter, Dina, vanwege de geschiedenis over haar in Genesis 34:1. Het is mogelijk dat Jakob meer dochters heeft gehad, hoewel zij niet in de geschiedenis staan aangetekend.
II. Rachel is ten laatste vruchtbaar, Genesis 30:22. God dacht ook aan Rachel, die Hij vergeten scheen te hebben, en God verhoorde haar, wier gebeden gedurende zo lange tijd onverhoord waren gebleven, en toen baarde zij een zoon. Gelijk God rechtvaardig de zegeningen onthoudt, die wij al te onstuimig begeren, zo zal Hij ons soms in Zijn genade ten laatste datgene schenken, waarnaar wij zo lang hebben uitgezien. Hij bestraft onze dwaasheid, maar gedenkt toch wat maaksel wij zijn, en zal niet altijd met ons twisten. Rachel noemde haar zoon Jozef, welke naam in het Hebreeuws verwant is aan twee woorden van een tegenovergestelde betekenis, Asaf, abstulit, Hij heeft mijn smaadheid weggenomen, alsof de grootste zegen, die zij in deze zoon had, hierin bestond dat haar eer gered was, en Jasaph addidif, de Heere voege mij een andere zoon daartoe, hetgeen beschouwd kan worden, hetzij als de taal van haar buitensporige begeerte (zij weet nauwelijks dankbaar te zijn voor een zoon, als zij er niet zeker van is er nog een te zullen hebben) of van haar geloof: zij ontvangt die zegen als een onderpand van nog meerdere zegeningen. "Heeft God mij Zijn genade geschonken? Ik mag haar Jozef noemen, en zeggen: Hij zal nog meer genade er aan toevoegen. Heeft Hij mij Zijn blijdschap geschonken? Ik mag haar Jozef noemen en zeggen: Hij zal meer blijdschap geven. Heeft Hij begonnen, en zal Hij niet voleinden?"
Verzen 14-24
Genesis 30:14-24Hier is:
I. Lea wederom vruchtbaar, nadat zij voor een tijd opgehouden had te baren. Jakob schijnt zich meer bij Rachel dan bij Lea gevoegd te hebben. De wet van Mozes onderstelt het als iets gewoons, dat wanneer een man twee vrouwen heeft, de een bemind en de andere gehaat zal zijn, Deuteronomy 21:15. Maar eindelijk hebben Rachels sterke hartstochten haar tot een overeenkomst gebracht met Lea, dat Jakob tot haar vertrek zou terugkeren. Ruben, een knaapje van vijf of zes jaar, speelde in het veld, en vond dudaim. Het is onzeker wat die waren, de critici zijn het er oneens over, wij geloven dat het iets zeldzaams moet geweest zijn, hetzij bloemen of vruchten, die een zeer aangename geur hadden, Song of Solomon 7:13. De God der natuur heeft niet slechts in het nodige voor ons voorzien, maar ook in hetgeen ons aangenaam en lieflijk is. Er zijn voortbrengselen van de aarde in het open veld zowel als in de beplante, beschutte hof, die zeer kostbaar en nuttig zijn. Hoe overvloedig is het huis der natuur voorzien en haar dis gespreid. Haar kostelijke vruchten laten zich door de handen van kleine kinderen plukken. Het is een loffelijke gewoonte van de vrome Joden om, als zij genot vinden, bijvoorbeeld in het eten van een appel, hun hart op te heffen tot God, zeggende: "Gezegend zij Hij, die deze vrucht aangenaam gemaakt heeft!" Of bij het ruiken van een bloem: "Gezegend zij Hij, die deze bloem lieflijk gemaakt heeft." Sommigen denken, dat deze dudaim jasmijnen waren. Maar wat zij nu ook geweest zijn: Rachel kon ze niet in Lea's handen zien, waarin het kind ze gebracht had, zij moest ze voor zich begeren. Zij kan het niet verdragen die fraaie bloemen niet te hebben, en dus wil zij ze kopen, tot elke prijs. Er kan grote zonde en dwaasheid zijn in het bovenmatig begeren van iets zeer gerings. Lea doet er haar voordeel mee (zoals Jakob zijn voordeel gedaan had met Ezau's sterke begeerte naar zijn rode kooksel) om datgene te verkrijgen wat haar rechtmatig toekwam, maar waarin Rachel anders niet bewilligd zou hebben. Sterke hartstochten werken elkaar soms tegen, en zij, die er door beheerst worden, kunnen niet anders dan in voortdurende onrust zijn. Lea is op het toppunt van vreugde, omdat zij het gezelschap van haar man weer zal hebben en haar gezin nog verder gebouwd zal worden, hetgeen de zegen is, die zij begeert en waarom zij vroom bidt, zoals aangeduid wordt in Genesis 30:17, waar gezegd wordt: God verhoorde Lea. De geleerde bisschop Patrick maakt hier de onderstelling waarvoor zeer veel grond is, dat de ware reden van die strijd tussen Jakob's vrouwen om zijn bijzijn, en van haar geven aan hem van haar dienstmaagden, de vurige begeerte was om de belofte te vervullen, gedaan aan Abraham (en nu onlangs hernieuwd aan Jakob) dat zijn zaad zou wezen als de sterren des hemels in menigte, en dat in een Zaad, een van zijn nakomelingen, alle geslachten der aarde gezegend zullen worden. En hij denkt dat het beneden de waardigheid zou zijn van deze gewijde geschiedenis, om zo bijzonder nota te nemen van deze dingen, indien er niet een zodanige reden voor was. Lea werd nu gezegend met twee zonen, de eerste noemde zij Issaschar, een loon, Genesis 30:18, zich wel beloond achtende voor haar dudaim, ja (en dat is een vreemde uitlegging van Gods voorzienigheid!) beloond voor haar geven van haar dienstmaagd aan Jakob. Wij maken misbruik van Gods zegeningen, als wij veronderstellen dat Zijn gunsten onze dwaasheden ondersteunen of belonen. De tweede noemde zij Zebulon, Woning, Genesis 30:20. Jakob had haar geen huwelijksgift gegeven toen hij haar trouwde, en hij bezat ook niets om dit te kunnen, maar zij acht een gezin van kinderen geen bezwaar of last, maar een kostelijk huwelijksgoed, Psalms 113:9. Zij vleit zich nu meer van het gezelschap van haar echtgenoot te zullen hebben, nu zij hem zes zonen gebaard heeft en dat hij, om wille van zijn kinderen tenminste, haar dikwijls in haar woning zou bezoeken. In Genesis 30:21 wordt melding gemaakt van de geboorte van een dochter, Dina, vanwege de geschiedenis over haar in Genesis 34:1. Het is mogelijk dat Jakob meer dochters heeft gehad, hoewel zij niet in de geschiedenis staan aangetekend.
II. Rachel is ten laatste vruchtbaar, Genesis 30:22. God dacht ook aan Rachel, die Hij vergeten scheen te hebben, en God verhoorde haar, wier gebeden gedurende zo lange tijd onverhoord waren gebleven, en toen baarde zij een zoon. Gelijk God rechtvaardig de zegeningen onthoudt, die wij al te onstuimig begeren, zo zal Hij ons soms in Zijn genade ten laatste datgene schenken, waarnaar wij zo lang hebben uitgezien. Hij bestraft onze dwaasheid, maar gedenkt toch wat maaksel wij zijn, en zal niet altijd met ons twisten. Rachel noemde haar zoon Jozef, welke naam in het Hebreeuws verwant is aan twee woorden van een tegenovergestelde betekenis, Asaf, abstulit, Hij heeft mijn smaadheid weggenomen, alsof de grootste zegen, die zij in deze zoon had, hierin bestond dat haar eer gered was, en Jasaph addidif, de Heere voege mij een andere zoon daartoe, hetgeen beschouwd kan worden, hetzij als de taal van haar buitensporige begeerte (zij weet nauwelijks dankbaar te zijn voor een zoon, als zij er niet zeker van is er nog een te zullen hebben) of van haar geloof: zij ontvangt die zegen als een onderpand van nog meerdere zegeningen. "Heeft God mij Zijn genade geschonken? Ik mag haar Jozef noemen, en zeggen: Hij zal nog meer genade er aan toevoegen. Heeft Hij mij Zijn blijdschap geschonken? Ik mag haar Jozef noemen en zeggen: Hij zal meer blijdschap geven. Heeft Hij begonnen, en zal Hij niet voleinden?"
Verzen 25-36
Genesis 30:25-36Wij hebben hier:
I. Jakob's denken aan terugkeren. Hij heeft trouw zijn tijd bij Laban uitgediend, zelfs zijn tweede zevental jaren, hoewel hij een oud man was en een aangroeiend gezin had om voor te zorgen. En nu was het hoog tijd voor hem om voor eigen rekening zaken te gaan doen. Hoewel Labans dienst hard was en deze hem ten opzichte van hun eerste overeenkomst bedrogen had, heeft Jakob toch van zijn kant zijn woord trouw gehouden. Een goed man zal, al heeft hij gezworen tot zijn schade, toch niet veranderen. En als anderen ons bedrogen hebben, geeft ons dit toch het recht niet om hen ook te bedriegen. Onze regel is te doen zoals wij wensen dat ons gedaan zal worden, niet zoals ons gedaan wordt. Nu de tijd van Jakob om is verzoekt hij om ontslag en verlof om heen te gaan, Genesis 30:25.
Merk op:
1. Hij heeft zijn genegenheid behouden voor het land Kanan, niet alleen omdat het het land was van zijn geboorte en omdat daar zijn vader en moeder waren die hij verlangde weer te zien, maar omdat het het beloofde land was en ten teken dat hij staat maakte op die belofte. Te Haran kan hij wel als vreemdeling verkeren, maar hij kan er zich volstrekt niet vestigen. Zodanig gezind moeten wij ook zijn ten opzichte van ons hemels vaderland en ons beschouwen als vreemdelingen hier beneden en verlangende om daar te zijn, zodra de dagen van onze dienst op aarde geteld en voleindigd zijn. Wij moeten er niet aan denken om hier altijd te willen blijven, ons geluk te vinden in de aarde, want wij "hebben hier geen blijvende stad," Hebrews 13:14.
2. Hij verlangde naar Kanan terug te gaan hoewel hij een groot gezin had mede te nemen waarvoor nog geen voorziening gemaakt was. Hij had bij Laban vrouwen en kinderen verworven, maar niets meer. Toch doet hij bij Laban geen aanvraag, hetzij om een bruidsschat voor zijn vrouwen, of om onderhoud voor sommigen van zijn kinderen. Neen, al wat hij vraagt, is: Geef mijn vrouwen en mijn kinderen en laat mij vertrekken, Genesis 30:25. Zij, die vertrouwen hebben in God, in Zijn voorzienigheid en Zijn belofte, kunnen, al hebben zij ook een groot gezin en een klein inkomen, blijmoedig hopen, dat Hij, die de monden zendt, ook het brood er voor zal geven. Hij, die de jonge raven voedt, zal het zaad der rechtvaardigen niet laten verhongeren.
II. Laban wenst dat hij zal blijven, Genesis 30:27. Uit liefde voor zichzelf, niet voor Jakob of zijn vrouwen en kinderen, spreekt hij vriendelijk en billijk, ten einde hem te bewegen als zijn opperherder bij hem te blijven, hem dringend verzoekend ter wille der liefde, die hij hem toedroeg, hem niet te verlaten. Zo ik nu genade gevonden heb in uwe ogen, blijf. Vrekkige, zelfzuchtige mensen weten wel goede, schone woorden te spreken als dit met hun belangen strookt. Laban ondervond dat zijn veestapel onder de goede zorg van Jakob verwonderlijk was toegenomen, en hij erkent het, en wel met zeer goede uitdrukkingen van eerbied voor God en achting voor Jakob. Ik heb waargenomen, of ik heb door ondervinding geleerd dat de Heere mij, om uwentwil gezegend heeft.
Merk op: 1. Wat Laban geleerd heeft. Ik heb door ondervinding geleerd. Menige goede, nuttige les wordt door ondervinding geleerd. Wij zijn zeer ongeschikte scholieren, als de ondervinding ons het kwaad niet heeft geleerd van de zonde, de bedrieglijkheid van ons eigen hart, de ijdelheid der wereld, de goedheid van God, het gewin der Godzaligheid en dergelijke zaken meer.
2. Laban erkent:
a. Dat hij zijn voorspoed aan Gods zegen was verschuldigd: de Heere heeft mij gezegend. Wereldse mensen, die hun deel verkiezen in dit leven, worden dikwijls met overvloed van werelds goed gezegend. Uitwendige zegeningen worden in overvloedige mate geschonken aan velen, die geen recht of aanspraak hebben op verbondszegeningen.
b. Dat Jakob's Godsvrucht hem die zegen had aangebracht: de Heere heeft mij gezegend, niet om mijnentwil, (een man als Laban, die zonder God in de wereld leeft, "mene niet dat hij iets ontvangen zal van den Heere" James 1:7. Godvruchtige mensen zijn een zegen voor de plaatsen, waar zij wonen, zelfs waar zij in geringheid en onbekendheid wonen, zoals Jakob in het veld en Jozef in de gevangenis, Genesis 39:23. God zegent slechte mensen dikwijls met uitwendig goed ter wille van hun Godvruchtige bloedverwanten ofschoon zij slechts zelden het verstand hebben om het te zien en waar te nemen of oprechtheid genoeg om het, zoals Laban hier, te erkennen.
III. De nieuwe overeenkomst tussen hen. Labans list en inhaligheid deden hun voordeel met Jakob's eenvoudigheid, eerlijkheid en goedhartigheid. Bemerkende dat zijn schone woorden hun uitwerking niet misten bij Jakob, heeft hij, in plaats van hem een voordelig aanbod te doen, zoals hij alles in aanmerking genomen had behoren te doen, het aan Jakob zelf overgelaten, Genesis 30:28. Noem mij uitdrukkelijk uw loon, wel wetende dat hij zeer bescheiden zou zijn in zijn eisen en minder zou vragen dan hij hem, zonder zich te schamen, zou durven aanbieden. Zo doet Jakob hem dan een voorstel, waarin:
1. Hij aantoont welke redenen hij had om daarop aan te dringen, aangezien:
a. Laban uit dankbaarheid verplicht was hem goed te behandelen, daar hij hem niet slechts getrouw maar zeer voorspoedig had gediend, Genesis 30:30. Merk hier nu op, hoe bescheiden en nederig hij over zichzelf spreekt. Laban had gezegd: de Heere heeft mij om uwentwil gezegend, Jakob wil dat niet zeggen, maar: de Heere heeft u sedert mijn komst gezegend. Nederige heiligen scheppen meer vermaak in goeddoen dan in het horen er van.
b. Dat hijzelf gehouden en verplicht was voor zijn eigen gezin te zorgen: nu dan, wanneer zal ik ook werken voor mijn huis? Geloof en liefde zijn wel voortreffelijke zaken, maar zij moeten er ons niet van weerhouden om voor ons eigen onderhoud te zorgen en in het onderhoud van ons gezin te voorzien. Evenals Jakob moeten wij vertrouwen op de Heer en het goede doen, maar evenals hij, moeten wij ook voor ons eigen huls werken, wie dat niet doet, is erger dan een ongelovige. 1 Timothy 5:8.
2. Hij is bereid om zich op Gods voorzienigheid te verlaten, die, naar hij wist, zich ook over de kleinste dingen uitstrekt, zelfs over de kleur van vee, en hij zal tevreden wezen als hij voor zijn loon de schapen en geiten van die en die kleur krijgt, het gespikkelde, het geplekte en het bruine, dat van nu voortaan voortgebracht zal worden, Genesis 30:32, Genesis 30:33. Dat, meent hij, zal het beste middel wezen om te voorkomen dat Laban hem bedriegt en zich te vrijwaren tegen de verdenking, dat hij Laban bedriegt. Sommigen denken dat hij die kleur koos, omdat die in Kanan het meest op prijs werd gesteld, in Kanan worden de herders Nekodim genoemd, Amos 1:1, het woord, dat hier voor gespikkeld gebruikt wordt, en Laban bewilligde gaarne in dit voorstel, omdat hij dacht dat als de weinige gespikkelde, geplekte en bruine dieren die hij nu had van de overige werden afgezonderd, wat zij overeenkwamen terstond te doen, de kudde die Jakob te verzorgen had, als die van een kleur was, of geheel wit of geheel zwart, geen of weinige van gemengde kleuren zou voortbrengen, zodat hij dan Jakob's dienst voor niets of zo goed als niets zou hebben. Volgens deze overeenkomst werden nu de veelkleurige dieren afgezonderd en onder de hoede van Labans zonen gesteld en drie dagreizen ver weggezonden, z groot was Labans vrees, dat sommige er van bij de overige kudde zouden komen en er zich, ten voordele van Jakob, mede zouden vermengen. Een schone koop heeft Jakob dus voor zich gesloten! Is dit nu zijn zorgen voor zijn eigen huis, om op zo onzekere kansen af te gaan? Indien dit vee, zoals gewoonlijk, jongen voortbrengt van zijn eigen kleur, dan moet hij nog voor niets dienen, zijn gehele leven lang slaven en arm blijven, Maar hij weet op wie hij vertrouwt, en de uitkomst bewees:
a. Dat hij de beste manier had gevolgd om met Laban te handelen, daar deze anders al te gierig en hard voor hem geweest zou zijn. En:
b. Dat niet tevergeefs vertrouwd wordt op Gods voorzienigheid, die eerlijke, nederige vlijt zegent. Zij, die bevinden dat mensen met wie zij handelen onrechtvaardig en onvriendelijk zijn zullen ook bevinden dat God dit niet is, maar dat Hij op de een of andere wijze recht zal doen aan hen, aan wie onrecht gedaan werd en een goede beloner zal wezen voor hen, die hun zaak in Zijn handen overgeven.
Verzen 25-36
Genesis 30:25-36Wij hebben hier:
I. Jakob's denken aan terugkeren. Hij heeft trouw zijn tijd bij Laban uitgediend, zelfs zijn tweede zevental jaren, hoewel hij een oud man was en een aangroeiend gezin had om voor te zorgen. En nu was het hoog tijd voor hem om voor eigen rekening zaken te gaan doen. Hoewel Labans dienst hard was en deze hem ten opzichte van hun eerste overeenkomst bedrogen had, heeft Jakob toch van zijn kant zijn woord trouw gehouden. Een goed man zal, al heeft hij gezworen tot zijn schade, toch niet veranderen. En als anderen ons bedrogen hebben, geeft ons dit toch het recht niet om hen ook te bedriegen. Onze regel is te doen zoals wij wensen dat ons gedaan zal worden, niet zoals ons gedaan wordt. Nu de tijd van Jakob om is verzoekt hij om ontslag en verlof om heen te gaan, Genesis 30:25.
Merk op:
1. Hij heeft zijn genegenheid behouden voor het land Kanan, niet alleen omdat het het land was van zijn geboorte en omdat daar zijn vader en moeder waren die hij verlangde weer te zien, maar omdat het het beloofde land was en ten teken dat hij staat maakte op die belofte. Te Haran kan hij wel als vreemdeling verkeren, maar hij kan er zich volstrekt niet vestigen. Zodanig gezind moeten wij ook zijn ten opzichte van ons hemels vaderland en ons beschouwen als vreemdelingen hier beneden en verlangende om daar te zijn, zodra de dagen van onze dienst op aarde geteld en voleindigd zijn. Wij moeten er niet aan denken om hier altijd te willen blijven, ons geluk te vinden in de aarde, want wij "hebben hier geen blijvende stad," Hebrews 13:14.
2. Hij verlangde naar Kanan terug te gaan hoewel hij een groot gezin had mede te nemen waarvoor nog geen voorziening gemaakt was. Hij had bij Laban vrouwen en kinderen verworven, maar niets meer. Toch doet hij bij Laban geen aanvraag, hetzij om een bruidsschat voor zijn vrouwen, of om onderhoud voor sommigen van zijn kinderen. Neen, al wat hij vraagt, is: Geef mijn vrouwen en mijn kinderen en laat mij vertrekken, Genesis 30:25. Zij, die vertrouwen hebben in God, in Zijn voorzienigheid en Zijn belofte, kunnen, al hebben zij ook een groot gezin en een klein inkomen, blijmoedig hopen, dat Hij, die de monden zendt, ook het brood er voor zal geven. Hij, die de jonge raven voedt, zal het zaad der rechtvaardigen niet laten verhongeren.
II. Laban wenst dat hij zal blijven, Genesis 30:27. Uit liefde voor zichzelf, niet voor Jakob of zijn vrouwen en kinderen, spreekt hij vriendelijk en billijk, ten einde hem te bewegen als zijn opperherder bij hem te blijven, hem dringend verzoekend ter wille der liefde, die hij hem toedroeg, hem niet te verlaten. Zo ik nu genade gevonden heb in uwe ogen, blijf. Vrekkige, zelfzuchtige mensen weten wel goede, schone woorden te spreken als dit met hun belangen strookt. Laban ondervond dat zijn veestapel onder de goede zorg van Jakob verwonderlijk was toegenomen, en hij erkent het, en wel met zeer goede uitdrukkingen van eerbied voor God en achting voor Jakob. Ik heb waargenomen, of ik heb door ondervinding geleerd dat de Heere mij, om uwentwil gezegend heeft.
Merk op: 1. Wat Laban geleerd heeft. Ik heb door ondervinding geleerd. Menige goede, nuttige les wordt door ondervinding geleerd. Wij zijn zeer ongeschikte scholieren, als de ondervinding ons het kwaad niet heeft geleerd van de zonde, de bedrieglijkheid van ons eigen hart, de ijdelheid der wereld, de goedheid van God, het gewin der Godzaligheid en dergelijke zaken meer.
2. Laban erkent:
a. Dat hij zijn voorspoed aan Gods zegen was verschuldigd: de Heere heeft mij gezegend. Wereldse mensen, die hun deel verkiezen in dit leven, worden dikwijls met overvloed van werelds goed gezegend. Uitwendige zegeningen worden in overvloedige mate geschonken aan velen, die geen recht of aanspraak hebben op verbondszegeningen.
b. Dat Jakob's Godsvrucht hem die zegen had aangebracht: de Heere heeft mij gezegend, niet om mijnentwil, (een man als Laban, die zonder God in de wereld leeft, "mene niet dat hij iets ontvangen zal van den Heere" James 1:7. Godvruchtige mensen zijn een zegen voor de plaatsen, waar zij wonen, zelfs waar zij in geringheid en onbekendheid wonen, zoals Jakob in het veld en Jozef in de gevangenis, Genesis 39:23. God zegent slechte mensen dikwijls met uitwendig goed ter wille van hun Godvruchtige bloedverwanten ofschoon zij slechts zelden het verstand hebben om het te zien en waar te nemen of oprechtheid genoeg om het, zoals Laban hier, te erkennen.
III. De nieuwe overeenkomst tussen hen. Labans list en inhaligheid deden hun voordeel met Jakob's eenvoudigheid, eerlijkheid en goedhartigheid. Bemerkende dat zijn schone woorden hun uitwerking niet misten bij Jakob, heeft hij, in plaats van hem een voordelig aanbod te doen, zoals hij alles in aanmerking genomen had behoren te doen, het aan Jakob zelf overgelaten, Genesis 30:28. Noem mij uitdrukkelijk uw loon, wel wetende dat hij zeer bescheiden zou zijn in zijn eisen en minder zou vragen dan hij hem, zonder zich te schamen, zou durven aanbieden. Zo doet Jakob hem dan een voorstel, waarin:
1. Hij aantoont welke redenen hij had om daarop aan te dringen, aangezien:
a. Laban uit dankbaarheid verplicht was hem goed te behandelen, daar hij hem niet slechts getrouw maar zeer voorspoedig had gediend, Genesis 30:30. Merk hier nu op, hoe bescheiden en nederig hij over zichzelf spreekt. Laban had gezegd: de Heere heeft mij om uwentwil gezegend, Jakob wil dat niet zeggen, maar: de Heere heeft u sedert mijn komst gezegend. Nederige heiligen scheppen meer vermaak in goeddoen dan in het horen er van.
b. Dat hijzelf gehouden en verplicht was voor zijn eigen gezin te zorgen: nu dan, wanneer zal ik ook werken voor mijn huis? Geloof en liefde zijn wel voortreffelijke zaken, maar zij moeten er ons niet van weerhouden om voor ons eigen onderhoud te zorgen en in het onderhoud van ons gezin te voorzien. Evenals Jakob moeten wij vertrouwen op de Heer en het goede doen, maar evenals hij, moeten wij ook voor ons eigen huls werken, wie dat niet doet, is erger dan een ongelovige. 1 Timothy 5:8.
2. Hij is bereid om zich op Gods voorzienigheid te verlaten, die, naar hij wist, zich ook over de kleinste dingen uitstrekt, zelfs over de kleur van vee, en hij zal tevreden wezen als hij voor zijn loon de schapen en geiten van die en die kleur krijgt, het gespikkelde, het geplekte en het bruine, dat van nu voortaan voortgebracht zal worden, Genesis 30:32, Genesis 30:33. Dat, meent hij, zal het beste middel wezen om te voorkomen dat Laban hem bedriegt en zich te vrijwaren tegen de verdenking, dat hij Laban bedriegt. Sommigen denken dat hij die kleur koos, omdat die in Kanan het meest op prijs werd gesteld, in Kanan worden de herders Nekodim genoemd, Amos 1:1, het woord, dat hier voor gespikkeld gebruikt wordt, en Laban bewilligde gaarne in dit voorstel, omdat hij dacht dat als de weinige gespikkelde, geplekte en bruine dieren die hij nu had van de overige werden afgezonderd, wat zij overeenkwamen terstond te doen, de kudde die Jakob te verzorgen had, als die van een kleur was, of geheel wit of geheel zwart, geen of weinige van gemengde kleuren zou voortbrengen, zodat hij dan Jakob's dienst voor niets of zo goed als niets zou hebben. Volgens deze overeenkomst werden nu de veelkleurige dieren afgezonderd en onder de hoede van Labans zonen gesteld en drie dagreizen ver weggezonden, z groot was Labans vrees, dat sommige er van bij de overige kudde zouden komen en er zich, ten voordele van Jakob, mede zouden vermengen. Een schone koop heeft Jakob dus voor zich gesloten! Is dit nu zijn zorgen voor zijn eigen huis, om op zo onzekere kansen af te gaan? Indien dit vee, zoals gewoonlijk, jongen voortbrengt van zijn eigen kleur, dan moet hij nog voor niets dienen, zijn gehele leven lang slaven en arm blijven, Maar hij weet op wie hij vertrouwt, en de uitkomst bewees:
a. Dat hij de beste manier had gevolgd om met Laban te handelen, daar deze anders al te gierig en hard voor hem geweest zou zijn. En:
b. Dat niet tevergeefs vertrouwd wordt op Gods voorzienigheid, die eerlijke, nederige vlijt zegent. Zij, die bevinden dat mensen met wie zij handelen onrechtvaardig en onvriendelijk zijn zullen ook bevinden dat God dit niet is, maar dat Hij op de een of andere wijze recht zal doen aan hen, aan wie onrecht gedaan werd en een goede beloner zal wezen voor hen, die hun zaak in Zijn handen overgeven.
Verzen 37-43
Genesis 30:37-43Hier is Jakob's verstandig en eerlijk beleid om het verdrag met Laban voordeliger voor zich te maken dan het zich liet aanzien. Indien hij geen middel had gebruikt om zichzelf te helpen, dan zou de overeenkomst zeer nadelig voor hem geweest zijn, en hij wist dat Laban zich daar nooit om bekommerd zou hebben, of liever, dat het hem groot genoegen zou gedaan hebben, zo weinig ging Laban met iemands belangen, behalve met zijn eigene, te rade.
Wat Jakob nu bedacht heeft, was:
1. Geschilde roeden te stellen ter plaatse waar het vee gedrenkt werd, opdat de dieren, starende op die ongewone bonte roeden, door de kracht van de verbeelding even zulke bonte jongen zouden werpen, Genesis 30:37. Waarschijnlijk werd deze gewoonte algemeen gevolgd door de herders van Kanan, die gaarne zulk bontgekleurd vee hadden. Het betaamt een man meester te zijn in zijn beroep, waarin dit ook moge bestaan, en er niet slechts naarstig, maar vernuftig, vindingrijk in te zijn, wel bekend te zijn met al de wettige kunstgrepen er van, immers beoordeelt men de mens naar zijn werk. Er is een wijze (van werken) waarin God de landman onderricht, hoe eenvoudig dit beroep ook is, en die hij behoort te leren, Isaiah 28:26.
2. Toen hij nu een kudde van gestreept en bruin vee had verkregen, heeft hij ze zo geplaatst, dat het aangezicht van de andere dieren tot dit vee gewend was, en wel met hetzelfde doel, maar zijn eigen bont vee belette hij om op Labans effenkleurig vee te zien, Genesis 30:40. Het schijnt dat sterke indrukken worden verkregen door het oog, het is dus nodig daar een verbond mee aan te gaan.
3. Toen hij zag dat die wijze van werken door de bijzondere zegen van God voorspoedig was, paste hij haar alleen toe op de sterkere soort van vee, waardoor hij voor zich de kostbaarste dieren verkreeg, terwijl dan de zwakkere soort, de spadelingen, voor Laban waren, Genesis 30:41, Genesis 30:42. Aldus brak Jakob geheel zeer uit in menigte, Genesis 30:43, en werd hij in korte tijd zeer rijk. Die voorspoed op zijn beleid zou het, wel is waar, niet kunnen rechtvaardigen, indien er bedrog bij ware gepleegd, of indien er een onrechtvaardigheid mee begaan was, hetgeen, daarvan zijn wij zeker, niet het geval was, daar hij onder Goddelijke leiding had gehandeld, Genesis 31:12, ook was er in de zaak zelf niets dan een eerlijk gebruik maken van een billijke overeenkomst, dat door Gods voorzienigheid zeer voorspoedig werd gemaakt, zowel om recht te doen aan Jakob wie Laban onrecht had gedaan en die door hem zeer hard behandeld werd, alsook ingevolge de bijzondere beloften, die hem gedaan waren ten teken van de Goddelijke gunst. Zij die, terwijl hun begin gering is, nederig en eerlijk zijn, tevreden en naarstig, zijn goed op weg om hun laatste zeer vermeerderd te zien, aan hem, die getrouw is in het kleine, zal meer toevertrouwd worden, aan hem, die getrouw is in hetgeen van een ander is, zal iets voor hemzelf toevertrouwd worden. Jakob, die een eerlijk en oprecht dienstknecht is geweest is een rijk meester geworden.
Verzen 37-43
Genesis 30:37-43Hier is Jakob's verstandig en eerlijk beleid om het verdrag met Laban voordeliger voor zich te maken dan het zich liet aanzien. Indien hij geen middel had gebruikt om zichzelf te helpen, dan zou de overeenkomst zeer nadelig voor hem geweest zijn, en hij wist dat Laban zich daar nooit om bekommerd zou hebben, of liever, dat het hem groot genoegen zou gedaan hebben, zo weinig ging Laban met iemands belangen, behalve met zijn eigene, te rade.
Wat Jakob nu bedacht heeft, was:
1. Geschilde roeden te stellen ter plaatse waar het vee gedrenkt werd, opdat de dieren, starende op die ongewone bonte roeden, door de kracht van de verbeelding even zulke bonte jongen zouden werpen, Genesis 30:37. Waarschijnlijk werd deze gewoonte algemeen gevolgd door de herders van Kanan, die gaarne zulk bontgekleurd vee hadden. Het betaamt een man meester te zijn in zijn beroep, waarin dit ook moge bestaan, en er niet slechts naarstig, maar vernuftig, vindingrijk in te zijn, wel bekend te zijn met al de wettige kunstgrepen er van, immers beoordeelt men de mens naar zijn werk. Er is een wijze (van werken) waarin God de landman onderricht, hoe eenvoudig dit beroep ook is, en die hij behoort te leren, Isaiah 28:26.
2. Toen hij nu een kudde van gestreept en bruin vee had verkregen, heeft hij ze zo geplaatst, dat het aangezicht van de andere dieren tot dit vee gewend was, en wel met hetzelfde doel, maar zijn eigen bont vee belette hij om op Labans effenkleurig vee te zien, Genesis 30:40. Het schijnt dat sterke indrukken worden verkregen door het oog, het is dus nodig daar een verbond mee aan te gaan.
3. Toen hij zag dat die wijze van werken door de bijzondere zegen van God voorspoedig was, paste hij haar alleen toe op de sterkere soort van vee, waardoor hij voor zich de kostbaarste dieren verkreeg, terwijl dan de zwakkere soort, de spadelingen, voor Laban waren, Genesis 30:41, Genesis 30:42. Aldus brak Jakob geheel zeer uit in menigte, Genesis 30:43, en werd hij in korte tijd zeer rijk. Die voorspoed op zijn beleid zou het, wel is waar, niet kunnen rechtvaardigen, indien er bedrog bij ware gepleegd, of indien er een onrechtvaardigheid mee begaan was, hetgeen, daarvan zijn wij zeker, niet het geval was, daar hij onder Goddelijke leiding had gehandeld, Genesis 31:12, ook was er in de zaak zelf niets dan een eerlijk gebruik maken van een billijke overeenkomst, dat door Gods voorzienigheid zeer voorspoedig werd gemaakt, zowel om recht te doen aan Jakob wie Laban onrecht had gedaan en die door hem zeer hard behandeld werd, alsook ingevolge de bijzondere beloften, die hem gedaan waren ten teken van de Goddelijke gunst. Zij die, terwijl hun begin gering is, nederig en eerlijk zijn, tevreden en naarstig, zijn goed op weg om hun laatste zeer vermeerderd te zien, aan hem, die getrouw is in het kleine, zal meer toevertrouwd worden, aan hem, die getrouw is in hetgeen van een ander is, zal iets voor hemzelf toevertrouwd worden. Jakob, die een eerlijk en oprecht dienstknecht is geweest is een rijk meester geworden.