Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Genesis 17

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 17

Dit hoofdstuk bevat de overeengekomen artikelen van het verbond, gesloten tussen de grote Jehova, de Vader van alle barmhartigheid, aan de ene kant, en de Godvruchtige Abram, de vader der gelovigen, aan de andere kant, Abram wordt de vriend van God genoemd niet alleen omdat hij de man naar Zijn raad was, maar ook omdat hij de man van zijn verbond was. Beide deze verborgenheden waren voor hem. Van dit verbond wordt melding gemaakt in Genesis 15:18, maar hier wordt het bijzonder opgesteld in de vorm een verbond, opdat Abram een sterke vertroosting zou hebben. Hier is:

I. De omstandigheid waar onder dit verbond gemaakt werd, de tijd en de wijze, Genesis 17:1, en de houding, waarin Abram was, Genesis 17:3.

II. Het verbond zelf. In de algemene strekking er van, Genesis 17:1. En daarna in de bijzondere voorbeelden.

1. Dat hij de vader zal zijn van vele volkeren, Genesis 17:4, Genesis 17:6, ten teken waarvan zijn naam werd veranderd, Genesis 17:5.

2. Dat God hem en zijn zaad een God zal zijn, en hun het land Kanan zal geven, Genesis 17:7, Genesis 17:8. En het zegel van dit deel van het verbond was de besnijdenis, Genesis 17:9.

3. Dat hij een zoon zal hebben bij Sarai, ten teken waarvan haar naam veranderd werd Genesis 17:15, Genesis 17:16. Deze belofte nam Abram aan, Genesis 17:17. Zijn bede voor Ismaël werd verhoord tot zijn volkomen voldoening. Genesis 17:19.

III. De besnijdenis van Abram en zijn gezin overeenkomstig Gods verordinering, Genesis 17:22.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 17

Dit hoofdstuk bevat de overeengekomen artikelen van het verbond, gesloten tussen de grote Jehova, de Vader van alle barmhartigheid, aan de ene kant, en de Godvruchtige Abram, de vader der gelovigen, aan de andere kant, Abram wordt de vriend van God genoemd niet alleen omdat hij de man naar Zijn raad was, maar ook omdat hij de man van zijn verbond was. Beide deze verborgenheden waren voor hem. Van dit verbond wordt melding gemaakt in Genesis 15:18, maar hier wordt het bijzonder opgesteld in de vorm een verbond, opdat Abram een sterke vertroosting zou hebben. Hier is:

I. De omstandigheid waar onder dit verbond gemaakt werd, de tijd en de wijze, Genesis 17:1, en de houding, waarin Abram was, Genesis 17:3.

II. Het verbond zelf. In de algemene strekking er van, Genesis 17:1. En daarna in de bijzondere voorbeelden.

1. Dat hij de vader zal zijn van vele volkeren, Genesis 17:4, Genesis 17:6, ten teken waarvan zijn naam werd veranderd, Genesis 17:5.

2. Dat God hem en zijn zaad een God zal zijn, en hun het land Kanan zal geven, Genesis 17:7, Genesis 17:8. En het zegel van dit deel van het verbond was de besnijdenis, Genesis 17:9.

3. Dat hij een zoon zal hebben bij Sarai, ten teken waarvan haar naam veranderd werd Genesis 17:15, Genesis 17:16. Deze belofte nam Abram aan, Genesis 17:17. Zijn bede voor Ismaël werd verhoord tot zijn volkomen voldoening. Genesis 17:19.

III. De besnijdenis van Abram en zijn gezin overeenkomstig Gods verordinering, Genesis 17:22.

Verzen 1-3

Genesis 17:1-3

Hier is:

I. De tijd wanneer God aan Abram dit genaderijk bezoek gebracht heeft: toen hij negen en negentig jaar oud was, volle dertien jaren na de geboorte van Ismaël.

1. Z veel tijd verliep er tussen Gods buitengewone verschijningen aan Abram, en al de gemeenschap, die hij met God had, was in de gewone weg van de inzettingen en leidingen van Zijn voorzienigheid. Er zijn bijzondere vertroostingen, die niet het dagelijks brood zijn, ja zelfs niet van de beste heiligen, zij worden er slechts nu en dan mee bevoorrecht. Aan deze zijde van de hemel hebben zij geschikt voedsel, maar niet altijd een feestmaal.

2. Z lang werd de belofte van Izaak uitgesteld.

a. Misschien wel ter bestraffing van Abram wegens zijn overhaastig huwen van Hagar. De vertroostingen, waarop wij zondig vooruit lopen, worden rechtvaardig vertraagd.

b. Opdat, daar Abram en Sarai nu zo vergevorderd waren in jaren, Gods macht in deze zaak des te meer verheerlijkt en hun geloof des te meer beproefd zou worden. Zie Deuteronomy 32:36, John 11:6, John 11:15.

c. Opdat een kind, hetwelk z lang verwacht werd, "een Izaak, in waarheid een zoon, zou wezen," Isaiah 54:1.

II. De wijze, waarop God dit verbond met hem maakte. De Heere verscheen aan Abram in de Shechina, een zichtbare tentoonspreiding van Gods heerlijke tegenwoordigheid met hem. God maakt zich eerst aan ons bekend, en geeft ons op Hem te zien door het geloof, en dan neemt Hij ons op in Zijn verbond.

III. De houding, die Abram bij deze gelegenheid heeft aangenomen. Hij viel op zijn aangezicht, terwijl God met hem sprak, Genesis 17:3. Hetzij:

1. Als iemand, die overweldigd is door de glans en de schittering van de Goddelijke heerlijkheid en niet instaat om er het gezicht van te verdragen, hoewel hij haar verscheiden malen tevoren gezien had. Daniël en Johannes hebben evenzo gedaan, hoewel ook zij bekend waren met de gezichten des Almachtigen, Daniel 8:17, Daniel 10:9, Daniel 10:15,. Revelation 1:17. Of:

2. Als iemand, die beschaamd is over zichzelf, bloost bij de gedachte aan de eer, die aan iemand, z onwaardig, aangedaan wordt. Hij ziet op zichzelf met ootmoed, en op God met eerbied, en als teken van beide gemoedsaandoeningen, valt hij op zijn aangezicht neemt hij de houding van aanbidding aan. God is zo genadig en neerbuigend vriendelijk, dat Hij spreekt met hen, met wie Hij een verbond aangaat en die Hij tot gemeenschap met zich toelaat. Hij spreekt met hen door Zijn woord, Proverbs 6:22. Hij spreekt met hen door Zijn Geest, John 14:26. Deze eer hebben alle heiligen. Zij, die tot gemeenschap met God worden toegelaten, moeten zeer ootmoedig zijn en wezen en zeer eerbiedig in hun naderen tot Hem. Indien wij zeggen gemeenschap met Hem te hebben, en de gemeenzaamheid minachting teweegbrengt, dan bedriegen wij onszelf. Zij, die vertroosting willen verkrijgen van God, moeten er zich toe begeven om eer te geven aan God, en aanbidden voor de voetbank van Zijn voeten. IV. De algemene strekking en inhoud van het verbond, als grondslag waarop al het overige gebouwd moest worden, het is geen ander dan het verbond der genade, thans nog gemaakt met alle gelovigen in Jezus Christus, Genesis 17:1.

Merk hier op:

1. Wat wij kunnen verwachten, God voor ons te zullen bevinden, Ik ben God, de Almachtige. Bij deze naam wilde Hij zich aan Abram bekendmaken, veeleer dan bij Zijn naam Jehovah, Exodus 6:2. Hij gebruikte hem bij Jakob, Genesis 35:11. Zij noemden Hem bij deze naam, Genesis 28:3, Genesis 43:14, Genesis 48:3. Het is de naam van God, die door heel het boek van Job het meest gebruikt wordt, ten minste dertig maal in de redevoeringen, welke in dat boek voorkomen. Na Mozes wordt Jehova het meest gebruikt, en slechts zelden deze naam. Ik ben El-Shaddai, dit wijst op de almachtige kracht Gods, hetzij:

a. Als wreker, van---hij verwoestte, zoals de mening is van sommigen, en zij denken, dat God deze titel aannam vanwege Zijn verwoesting van de oude wereld. Dit wordt ondersteund door Isaiah 13:6, en Joel 1:15.

Of b. Als een weldoener voor---. Hij is een God, die genoeg is, of, zoals een oude Engelse overzetting het hier veelbetekenend heeft: Ik ben God de Algenoegzame. De God, met wie wij te doen hebben, is een God, die genoeg is.

a. Hij is genoeg in zichzelf, Hij is zelfgenoegzaam, Hij heeft alles en heeft niets van node.

b. Hij is genoeg voor ons, als wij in verbond met Hem zijn, wij hebben alles in Hem, genoeg om onze grootste, veelomvattendste begeerten te bevredigen, genoeg om het ontbreken van alle andere dingen te vergoeden en aan onze onsterfelijke zielen een eeuwige gelukzaligheid te verzekeren. Zie Psalms 16:5, Psalms 16:6, Psalms 73:25.

2. Wat God eist, dat wij voor Hem zijn zullen, het verbod is wederzijds: "Wandel voor Mijn aangezicht en wees volmaakt", dat is: eerlijk en oprecht, want hierin is het verbond der genade wel geordineerd, dat oprechtheid onze Evangelie-volmaaktheid is.

Merk op:

a. Godsdienstig te zijn is in oprechtheid voor Gods aangezicht wandelen, het is God gedurig voor ons te stellen, en in alles te denken, te spreken en te handelen als degenen die altijd onder Zijn oog zijn. Het is bij al onze handelingen voortdurend acht te geven op Zijn woord als onze regel, en op Zijn heerlijkheid als ons doel, en te allen tijde in Zijn vreze te wezen. Het is in al de plichten van de Godsverering innerlijk met Hem te wezen, want inzonderheid daarin wandelen wij voor Gods aangezicht, 1 Samuel 2:30, en in alle heilig verkeer geheel en al voor Hem te wezen. Ik ken geen Godsdienst zonder oprechtheid.

b. Dat het wandelen in oprechtheid voor Gods aangezicht de voorwaarde is van ons deelhebben aan Zijn algenoegzaamheid. Indien wij Hem veronachtzamen of geveinsd zijn bij Hem, dan verbeuren wij het voordeel en de vertroosting van onze betrekking tot Hem.

c. Een voortdurend achtslaan op Gods algenoegzaamheid zal van grote invloed zijn op ons wandelen in oprechtheid voor Zijn aangezicht.

Verzen 1-3

Genesis 17:1-3

Hier is:

I. De tijd wanneer God aan Abram dit genaderijk bezoek gebracht heeft: toen hij negen en negentig jaar oud was, volle dertien jaren na de geboorte van Ismaël.

1. Z veel tijd verliep er tussen Gods buitengewone verschijningen aan Abram, en al de gemeenschap, die hij met God had, was in de gewone weg van de inzettingen en leidingen van Zijn voorzienigheid. Er zijn bijzondere vertroostingen, die niet het dagelijks brood zijn, ja zelfs niet van de beste heiligen, zij worden er slechts nu en dan mee bevoorrecht. Aan deze zijde van de hemel hebben zij geschikt voedsel, maar niet altijd een feestmaal.

2. Z lang werd de belofte van Izaak uitgesteld.

a. Misschien wel ter bestraffing van Abram wegens zijn overhaastig huwen van Hagar. De vertroostingen, waarop wij zondig vooruit lopen, worden rechtvaardig vertraagd.

b. Opdat, daar Abram en Sarai nu zo vergevorderd waren in jaren, Gods macht in deze zaak des te meer verheerlijkt en hun geloof des te meer beproefd zou worden. Zie Deuteronomy 32:36, John 11:6, John 11:15.

c. Opdat een kind, hetwelk z lang verwacht werd, "een Izaak, in waarheid een zoon, zou wezen," Isaiah 54:1.

II. De wijze, waarop God dit verbond met hem maakte. De Heere verscheen aan Abram in de Shechina, een zichtbare tentoonspreiding van Gods heerlijke tegenwoordigheid met hem. God maakt zich eerst aan ons bekend, en geeft ons op Hem te zien door het geloof, en dan neemt Hij ons op in Zijn verbond.

III. De houding, die Abram bij deze gelegenheid heeft aangenomen. Hij viel op zijn aangezicht, terwijl God met hem sprak, Genesis 17:3. Hetzij:

1. Als iemand, die overweldigd is door de glans en de schittering van de Goddelijke heerlijkheid en niet instaat om er het gezicht van te verdragen, hoewel hij haar verscheiden malen tevoren gezien had. Daniël en Johannes hebben evenzo gedaan, hoewel ook zij bekend waren met de gezichten des Almachtigen, Daniel 8:17, Daniel 10:9, Daniel 10:15,. Revelation 1:17. Of:

2. Als iemand, die beschaamd is over zichzelf, bloost bij de gedachte aan de eer, die aan iemand, z onwaardig, aangedaan wordt. Hij ziet op zichzelf met ootmoed, en op God met eerbied, en als teken van beide gemoedsaandoeningen, valt hij op zijn aangezicht neemt hij de houding van aanbidding aan. God is zo genadig en neerbuigend vriendelijk, dat Hij spreekt met hen, met wie Hij een verbond aangaat en die Hij tot gemeenschap met zich toelaat. Hij spreekt met hen door Zijn woord, Proverbs 6:22. Hij spreekt met hen door Zijn Geest, John 14:26. Deze eer hebben alle heiligen. Zij, die tot gemeenschap met God worden toegelaten, moeten zeer ootmoedig zijn en wezen en zeer eerbiedig in hun naderen tot Hem. Indien wij zeggen gemeenschap met Hem te hebben, en de gemeenzaamheid minachting teweegbrengt, dan bedriegen wij onszelf. Zij, die vertroosting willen verkrijgen van God, moeten er zich toe begeven om eer te geven aan God, en aanbidden voor de voetbank van Zijn voeten. IV. De algemene strekking en inhoud van het verbond, als grondslag waarop al het overige gebouwd moest worden, het is geen ander dan het verbond der genade, thans nog gemaakt met alle gelovigen in Jezus Christus, Genesis 17:1.

Merk hier op:

1. Wat wij kunnen verwachten, God voor ons te zullen bevinden, Ik ben God, de Almachtige. Bij deze naam wilde Hij zich aan Abram bekendmaken, veeleer dan bij Zijn naam Jehovah, Exodus 6:2. Hij gebruikte hem bij Jakob, Genesis 35:11. Zij noemden Hem bij deze naam, Genesis 28:3, Genesis 43:14, Genesis 48:3. Het is de naam van God, die door heel het boek van Job het meest gebruikt wordt, ten minste dertig maal in de redevoeringen, welke in dat boek voorkomen. Na Mozes wordt Jehova het meest gebruikt, en slechts zelden deze naam. Ik ben El-Shaddai, dit wijst op de almachtige kracht Gods, hetzij:

a. Als wreker, van---hij verwoestte, zoals de mening is van sommigen, en zij denken, dat God deze titel aannam vanwege Zijn verwoesting van de oude wereld. Dit wordt ondersteund door Isaiah 13:6, en Joel 1:15.

Of b. Als een weldoener voor---. Hij is een God, die genoeg is, of, zoals een oude Engelse overzetting het hier veelbetekenend heeft: Ik ben God de Algenoegzame. De God, met wie wij te doen hebben, is een God, die genoeg is.

a. Hij is genoeg in zichzelf, Hij is zelfgenoegzaam, Hij heeft alles en heeft niets van node.

b. Hij is genoeg voor ons, als wij in verbond met Hem zijn, wij hebben alles in Hem, genoeg om onze grootste, veelomvattendste begeerten te bevredigen, genoeg om het ontbreken van alle andere dingen te vergoeden en aan onze onsterfelijke zielen een eeuwige gelukzaligheid te verzekeren. Zie Psalms 16:5, Psalms 16:6, Psalms 73:25.

2. Wat God eist, dat wij voor Hem zijn zullen, het verbod is wederzijds: "Wandel voor Mijn aangezicht en wees volmaakt", dat is: eerlijk en oprecht, want hierin is het verbond der genade wel geordineerd, dat oprechtheid onze Evangelie-volmaaktheid is.

Merk op:

a. Godsdienstig te zijn is in oprechtheid voor Gods aangezicht wandelen, het is God gedurig voor ons te stellen, en in alles te denken, te spreken en te handelen als degenen die altijd onder Zijn oog zijn. Het is bij al onze handelingen voortdurend acht te geven op Zijn woord als onze regel, en op Zijn heerlijkheid als ons doel, en te allen tijde in Zijn vreze te wezen. Het is in al de plichten van de Godsverering innerlijk met Hem te wezen, want inzonderheid daarin wandelen wij voor Gods aangezicht, 1 Samuel 2:30, en in alle heilig verkeer geheel en al voor Hem te wezen. Ik ken geen Godsdienst zonder oprechtheid.

b. Dat het wandelen in oprechtheid voor Gods aangezicht de voorwaarde is van ons deelhebben aan Zijn algenoegzaamheid. Indien wij Hem veronachtzamen of geveinsd zijn bij Hem, dan verbeuren wij het voordeel en de vertroosting van onze betrekking tot Hem.

c. Een voortdurend achtslaan op Gods algenoegzaamheid zal van grote invloed zijn op ons wandelen in oprechtheid voor Zijn aangezicht.

Verzen 4-6

Genesis 17:4-6

De belofte wordt hier plechtig ingeleid: "Mij aangaande", zegt de grote God, "zie, en bewonder het, zie, en wees er van verzekerd, dat Mijn verbond met u is", zoals tevoren, in Genesis 17:2, Ik zal Mijn verbond stellen. Het verbond der genade is een verbond door God zelf gemaakt, daar roemt Hij in. (Mij aangaande) en dat kunnen ook wij. Hier nu:

I. Wordt aan Abram beloofd, dat hij een vader zal zijn van vele volken, dat is:

1. Dat zijn nakomelingen naar het vlees zeer talrijk zullen zijn, beide door Izak en Ismaël, en door de zonen van Ketura. Ongetwijfeld ligt in deze belofte iets buitengewoons opgesloten, en wij kunnen veronderstellen, dat de geschiedenis er aan beantwoord heeft, en dat er meer mensen van Abram afgestamd zijn, en nog van hem afstammen, dan van iemand anders op gelijke afstand met hem van Noach, de algemene stamvader.

2. Dat alle gelovigen in alle tijden beschouwd zullen worden als zijn geestelijk zaad, en dat hij genoemd zal worden niet alleen de vriend van God, maar de vader der gelovigen. De apostel duidt ons aan, dat wij de belofte in deze zin hebben op te vatten, Romans 4:16, Romans 4:17. Hij is de vader van diegenen uit ieder volk, die door het geloof met God in verbond treden en (zoals de Joodse schrijvers het uitdrukken) "vergaderd worden onder de vleugelen der Goddelijke majesteit."

II. Ten teken hiervan wordt zijn naam veranderd van Abram, een hoge vader, in Abraham, de vader van een menigte. Dit was:

1. Om hem eer te bewijzen. Van de heerIijkheid der kerk wordt gesproken, zeggende, dat zij "met een nieuwe naam zal genoemd worden, welke des Heeren mond uitdrukkelijk noemen zal," Isaiah 62:2. Vorsten verwaardigden hun gunstelingen door hun nieuwe titels te verlenen, aldus werd Abraham verwaardigd door Hem, die in waarheid de bron en oorsprong is van alle eer. Alle gelovigen hebben een nieuwe naam, Revelation 2:17. Sommigen denken dat er aan Abrahams nieuwe naam eer toegevoegd werd, doordat er een letter van de naam Jehovah ingelast werd, zoals het een versmaadheid was voor Jechonia, dat de eerste letter van zijn naam weggelaten werd, omdat zij gelijk was aan de eerste lettergreep van die heiligen naam, Jeremiah 22:28. Gelovigen worden naar Christus genoemd, Ephesians 3:15.

2. Om het geloof van Abram aan te moedigen en te bevestigen. Zolang hij kinderloos was, is zijn naam hem misschien soms tot smart geweest. Waarom zou hij een hoge vader genoemd worden, die in het geheel geen vader was? Maar nu God hem een talrijk nakroost had beloofd, en hem een naam heeft gegeven, die zoveel betekenend was, was die naam hem een blijdschap. God roept de dingen, die niet zijn, alsof zij waren, het is de opmerking van de apostel omtrent deze zaak, Romans 4:17. Hij noemde Abraham de vader van een menigte, omdat hij dit ter bestemder tijd zou blijken te zijn, hoewel hij nu nog slechts een kind had.

Verzen 4-6

Genesis 17:4-6

De belofte wordt hier plechtig ingeleid: "Mij aangaande", zegt de grote God, "zie, en bewonder het, zie, en wees er van verzekerd, dat Mijn verbond met u is", zoals tevoren, in Genesis 17:2, Ik zal Mijn verbond stellen. Het verbond der genade is een verbond door God zelf gemaakt, daar roemt Hij in. (Mij aangaande) en dat kunnen ook wij. Hier nu:

I. Wordt aan Abram beloofd, dat hij een vader zal zijn van vele volken, dat is:

1. Dat zijn nakomelingen naar het vlees zeer talrijk zullen zijn, beide door Izak en Ismaël, en door de zonen van Ketura. Ongetwijfeld ligt in deze belofte iets buitengewoons opgesloten, en wij kunnen veronderstellen, dat de geschiedenis er aan beantwoord heeft, en dat er meer mensen van Abram afgestamd zijn, en nog van hem afstammen, dan van iemand anders op gelijke afstand met hem van Noach, de algemene stamvader.

2. Dat alle gelovigen in alle tijden beschouwd zullen worden als zijn geestelijk zaad, en dat hij genoemd zal worden niet alleen de vriend van God, maar de vader der gelovigen. De apostel duidt ons aan, dat wij de belofte in deze zin hebben op te vatten, Romans 4:16, Romans 4:17. Hij is de vader van diegenen uit ieder volk, die door het geloof met God in verbond treden en (zoals de Joodse schrijvers het uitdrukken) "vergaderd worden onder de vleugelen der Goddelijke majesteit."

II. Ten teken hiervan wordt zijn naam veranderd van Abram, een hoge vader, in Abraham, de vader van een menigte. Dit was:

1. Om hem eer te bewijzen. Van de heerIijkheid der kerk wordt gesproken, zeggende, dat zij "met een nieuwe naam zal genoemd worden, welke des Heeren mond uitdrukkelijk noemen zal," Isaiah 62:2. Vorsten verwaardigden hun gunstelingen door hun nieuwe titels te verlenen, aldus werd Abraham verwaardigd door Hem, die in waarheid de bron en oorsprong is van alle eer. Alle gelovigen hebben een nieuwe naam, Revelation 2:17. Sommigen denken dat er aan Abrahams nieuwe naam eer toegevoegd werd, doordat er een letter van de naam Jehovah ingelast werd, zoals het een versmaadheid was voor Jechonia, dat de eerste letter van zijn naam weggelaten werd, omdat zij gelijk was aan de eerste lettergreep van die heiligen naam, Jeremiah 22:28. Gelovigen worden naar Christus genoemd, Ephesians 3:15.

2. Om het geloof van Abram aan te moedigen en te bevestigen. Zolang hij kinderloos was, is zijn naam hem misschien soms tot smart geweest. Waarom zou hij een hoge vader genoemd worden, die in het geheel geen vader was? Maar nu God hem een talrijk nakroost had beloofd, en hem een naam heeft gegeven, die zoveel betekenend was, was die naam hem een blijdschap. God roept de dingen, die niet zijn, alsof zij waren, het is de opmerking van de apostel omtrent deze zaak, Romans 4:17. Hij noemde Abraham de vader van een menigte, omdat hij dit ter bestemder tijd zou blijken te zijn, hoewel hij nu nog slechts een kind had.

Verzen 7-14

Genesis 17:7-14

Hier is:

I. De voortdurendheid van het verbond, aangeduid in drie dingen:

1. Het is opgericht, om niet veranderd of herroepen te worden, het is vastgesteld, het is bekrachtigd, het is zo vast en onwrikbaar als de Goddelijke macht en waarheid het kunnen maken.

2. Het is een erfelijk verbond, en wel met onvervreemdbaar erfrecht, niet alleen met Abraham- want dan zou het met hem sterven, maar met zijn zaad na hem, niet slechts met zijn zaad naar het vlees, maar ook met zijn geestelijk zaad.

3. Het is eeuwig in de evangelische zin en betekenis er van. Het verbond der genade is eeuwig, het is van eeuwigheid in de raadsbesluiten er van, en tot in eeuwigheid in de gevolgen er van, en de uitwendige administratie er van is met het zegel er van overgedragen op het zaad der gelovigen, en de innerlijke administratie er van door de Geest aan Christus zaad in alle tijden.

II. De inhoud van het verbond. Het is een verbond van beloften, grote en zeer dierbare beloften. Hier zijn er twee, die in waarheid algenoegzaam zijn.

1. Dat God hun God zal wezen, Genesis 17:7, Genesis 17:8. Al de voorrechten van het verbond, alle blijdschap en alle hoop er van, zijn hierin saamgevat, de mens behoeft niets meer dan dat om gelukkig te zijn. Wat God is, dat wil Hij zijn voor Zijn volk, Zijn wijsheid is voor hen om hen te leiden en te raden, Zijn macht is voor hen om hen te beschermen en te ondersteunen, Zijn goedheid is voor hen om hen te verzorgen en te vertroosten. Wat de gelovige aanbidders van de God, die zij aanbidden, kunnen verwachten, dat zullen zij in God als het hunne vinden. Dit is genoeg, en toch is het nog niet alles.

2. Dat Kanan hun een eeuwige bezitting zal zijn, Genesis 17:8. God had tevoren dat land aan Abram en zijn zaad beloofd, Genesis 15:18. Maar hier, waar het als een eeuwige bezitting beloofd wordt, moet het gewis als een type beschouwd worden van de eeuwige gelukzaligheid, die eeuwige rust, die daar overblijft voor het volk van God, Hebrews 4:9. Dat is het betere land, waarop Abraham het oog heeft gehad, en waarvan de schenking beantwoordde aan het ruime en veelomvattende van de belofte, dat God hun een God zal zijn, zodat, indien God dit niet had bereid en bedoeld, Hij zich geschaamd zou hebben hun God genoemd te worden, Hebrews 11:16. Gelijk het land van Kanan verzekerd was aan het zaad van Abraham naar het vlees, zo is de hemel verzekerd aan al zijn geestelijk zaad, door een verbond, en tot een waarlijk eeuwige bezitting. De aanbieding van dit eeuwige leven is gedaan in het woord, en wordt bevestigd door de sacramenten aan allen, die onder de uitwendige administratie zijn van het verbond, en het onderpand er van is gegeven aan alle gelovigen Ephesians 1:14. Kanan wordt hier gezegd het land te zijn, waarin Abraham een vreemdeling was, en Kanan is een land, waarvoor wij vreemdelingen zijn, want het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen.

III. Het teken van dat verbond, en dat is de besnijdenis, waarom het verbond zelf "het verbond der besnijdenis" genoemd wordt, Acts 7:8. Hier wordt het gezegd het verbond te wezen, dat Abraham en zijn zaad moeten houden als kopie of weergave er van, Genesis 17:9. Het wordt genoemd een teken en zegel, Romans 4:11, want het was: 1. een bevestiging aan Abraham en zijn zaad van de beloften, die Gods deel waren van het verbond, hun verzekerende dat zij vervuld zullen worden, dat ter bestemder tijd Kanan van hen zal wezen. En de voortduring van deze inzetting nadat Kanan in hun bezit was geeft te kennen, dat de belofte verder zag, naar een ander Kanan, dat zij nog moeten verwachten, Hebrews 4:8.

2. Een gehouden zijn van Abraham en zijn zaad aan die plicht, die hun deel was van het verbond, niet slechts de plicht van het verbond aan te nemen en er mee in te stemmen, en het wegdoen van het bederf des vleses (hetgeen meer onmiddellijk en in de voornaamste plaats door de besnijdenis betekend wordt), maar in het algemeen tot de plicht om alle geboden Gods te houden, die hun bekend gemaakt zullen worden, want de besnijdenis maakte de mensen tot "schuldenaars om de gehele wet te doen," Galatians 5:3. Zij, die willen dat God hun een God zal zijn, moeten er in toestemmen om Hem een volk te wezen. Nu was:

a. De besnijdenis een bloedige inzetting, want naar de wet werden bijna alle dingen door bloed gereinigd, Hebrews 9:22. Zie Exodus 24:8. Maar nu het bloed van Christus vergoten is, zijn thans alle bloedige inzettingen afgeschaft, de besnijdenis maakt dus plaats voor de doop.

b. Het was bijzonder voor het mannelijk geslacht, hoewel de vrouwen mee in het verbond werden opgenomen, want de man is het hoofd der vrouw. In ons rijk wordt de eed van trouw alleen van mannen gevorderd. Sommigen denken dat alleen het bloed der mannen bij de besnijdenis vergoten werd, omdat hierbij gezien werd op Jezus Christus en Zijn bloed.

c. Het was het vlees der voorhuid, dat besneden moest worden, omdat het door gewone voortplanting is, dat de zonde wordt voortgeplant, en met het oog op het beloofde Zaad, die uit Abrahams lenden voort moest komen. Daar Christus zich nog niet voor ons had geofferd, heeft God gewild dat de mens in verbond met Hem zou komen door het opofferen van een deel van zijn eigen lichaam, en geen deel daarvan kon beter gemist worden. Het is een verborgen deel van het lichaam, want de ware besnijdenis is die van het hart, deze eer heeft God op een onsierlijk deel gelegd, 1 Corinthians 12:23, 1 Corinthians 12:24.

d. De inzetting moest volbracht worden aan kinderen, als zij acht dagen oud waren, en niet eerder, opdat zij al kracht genoeg verkregen zouden hebben om er de pijn van te verdragen, en er tenminste reeds een sabbat over hen heen zou gegaan zijn.

e. De kinderen van vreemdelingen, van wie de heer of het hoofd van het gezin de wettige eigenaar was, moesten besneden worden, Genesis 17:12, Genesis 17:13, hetgeen een gunstig aanzien had voor de heidenen, die ter bestemder tijd door het geloof tot Abrahams geslacht zouden komen, zie Galatians 3:14.

f. Het Godsdienstig waarnemen van deze inzetting werd geëist onder bedreiging van zware straf voor het nalaten er van, Genesis 17:14. Het minachten van de besnijdenis was een minachten van het verbond, en was zeer gevaarlijk, zoals in het geval van Mozes, Exodus 4:24, Exodus 4:25. Wat hen betreft, die in hun kindsheid niet besneden waren, indien, als zij opgegroeid waren, zij zich niet zelf onder deze verordening brachten, dan zou God voorzeker streng met hen afrekenen. Indien zij het vlees van hun voorhuid niet besneden, dan zou God hen afsnijden van hun volk. Het is gevaarlijk om lichtvaardig of onachtzaam te zijn omtrent Goddelijke inzettingen.

Verzen 7-14

Genesis 17:7-14

Hier is:

I. De voortdurendheid van het verbond, aangeduid in drie dingen:

1. Het is opgericht, om niet veranderd of herroepen te worden, het is vastgesteld, het is bekrachtigd, het is zo vast en onwrikbaar als de Goddelijke macht en waarheid het kunnen maken.

2. Het is een erfelijk verbond, en wel met onvervreemdbaar erfrecht, niet alleen met Abraham- want dan zou het met hem sterven, maar met zijn zaad na hem, niet slechts met zijn zaad naar het vlees, maar ook met zijn geestelijk zaad.

3. Het is eeuwig in de evangelische zin en betekenis er van. Het verbond der genade is eeuwig, het is van eeuwigheid in de raadsbesluiten er van, en tot in eeuwigheid in de gevolgen er van, en de uitwendige administratie er van is met het zegel er van overgedragen op het zaad der gelovigen, en de innerlijke administratie er van door de Geest aan Christus zaad in alle tijden.

II. De inhoud van het verbond. Het is een verbond van beloften, grote en zeer dierbare beloften. Hier zijn er twee, die in waarheid algenoegzaam zijn.

1. Dat God hun God zal wezen, Genesis 17:7, Genesis 17:8. Al de voorrechten van het verbond, alle blijdschap en alle hoop er van, zijn hierin saamgevat, de mens behoeft niets meer dan dat om gelukkig te zijn. Wat God is, dat wil Hij zijn voor Zijn volk, Zijn wijsheid is voor hen om hen te leiden en te raden, Zijn macht is voor hen om hen te beschermen en te ondersteunen, Zijn goedheid is voor hen om hen te verzorgen en te vertroosten. Wat de gelovige aanbidders van de God, die zij aanbidden, kunnen verwachten, dat zullen zij in God als het hunne vinden. Dit is genoeg, en toch is het nog niet alles.

2. Dat Kanan hun een eeuwige bezitting zal zijn, Genesis 17:8. God had tevoren dat land aan Abram en zijn zaad beloofd, Genesis 15:18. Maar hier, waar het als een eeuwige bezitting beloofd wordt, moet het gewis als een type beschouwd worden van de eeuwige gelukzaligheid, die eeuwige rust, die daar overblijft voor het volk van God, Hebrews 4:9. Dat is het betere land, waarop Abraham het oog heeft gehad, en waarvan de schenking beantwoordde aan het ruime en veelomvattende van de belofte, dat God hun een God zal zijn, zodat, indien God dit niet had bereid en bedoeld, Hij zich geschaamd zou hebben hun God genoemd te worden, Hebrews 11:16. Gelijk het land van Kanan verzekerd was aan het zaad van Abraham naar het vlees, zo is de hemel verzekerd aan al zijn geestelijk zaad, door een verbond, en tot een waarlijk eeuwige bezitting. De aanbieding van dit eeuwige leven is gedaan in het woord, en wordt bevestigd door de sacramenten aan allen, die onder de uitwendige administratie zijn van het verbond, en het onderpand er van is gegeven aan alle gelovigen Ephesians 1:14. Kanan wordt hier gezegd het land te zijn, waarin Abraham een vreemdeling was, en Kanan is een land, waarvoor wij vreemdelingen zijn, want het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen.

III. Het teken van dat verbond, en dat is de besnijdenis, waarom het verbond zelf "het verbond der besnijdenis" genoemd wordt, Acts 7:8. Hier wordt het gezegd het verbond te wezen, dat Abraham en zijn zaad moeten houden als kopie of weergave er van, Genesis 17:9. Het wordt genoemd een teken en zegel, Romans 4:11, want het was: 1. een bevestiging aan Abraham en zijn zaad van de beloften, die Gods deel waren van het verbond, hun verzekerende dat zij vervuld zullen worden, dat ter bestemder tijd Kanan van hen zal wezen. En de voortduring van deze inzetting nadat Kanan in hun bezit was geeft te kennen, dat de belofte verder zag, naar een ander Kanan, dat zij nog moeten verwachten, Hebrews 4:8.

2. Een gehouden zijn van Abraham en zijn zaad aan die plicht, die hun deel was van het verbond, niet slechts de plicht van het verbond aan te nemen en er mee in te stemmen, en het wegdoen van het bederf des vleses (hetgeen meer onmiddellijk en in de voornaamste plaats door de besnijdenis betekend wordt), maar in het algemeen tot de plicht om alle geboden Gods te houden, die hun bekend gemaakt zullen worden, want de besnijdenis maakte de mensen tot "schuldenaars om de gehele wet te doen," Galatians 5:3. Zij, die willen dat God hun een God zal zijn, moeten er in toestemmen om Hem een volk te wezen. Nu was:

a. De besnijdenis een bloedige inzetting, want naar de wet werden bijna alle dingen door bloed gereinigd, Hebrews 9:22. Zie Exodus 24:8. Maar nu het bloed van Christus vergoten is, zijn thans alle bloedige inzettingen afgeschaft, de besnijdenis maakt dus plaats voor de doop.

b. Het was bijzonder voor het mannelijk geslacht, hoewel de vrouwen mee in het verbond werden opgenomen, want de man is het hoofd der vrouw. In ons rijk wordt de eed van trouw alleen van mannen gevorderd. Sommigen denken dat alleen het bloed der mannen bij de besnijdenis vergoten werd, omdat hierbij gezien werd op Jezus Christus en Zijn bloed.

c. Het was het vlees der voorhuid, dat besneden moest worden, omdat het door gewone voortplanting is, dat de zonde wordt voortgeplant, en met het oog op het beloofde Zaad, die uit Abrahams lenden voort moest komen. Daar Christus zich nog niet voor ons had geofferd, heeft God gewild dat de mens in verbond met Hem zou komen door het opofferen van een deel van zijn eigen lichaam, en geen deel daarvan kon beter gemist worden. Het is een verborgen deel van het lichaam, want de ware besnijdenis is die van het hart, deze eer heeft God op een onsierlijk deel gelegd, 1 Corinthians 12:23, 1 Corinthians 12:24.

d. De inzetting moest volbracht worden aan kinderen, als zij acht dagen oud waren, en niet eerder, opdat zij al kracht genoeg verkregen zouden hebben om er de pijn van te verdragen, en er tenminste reeds een sabbat over hen heen zou gegaan zijn.

e. De kinderen van vreemdelingen, van wie de heer of het hoofd van het gezin de wettige eigenaar was, moesten besneden worden, Genesis 17:12, Genesis 17:13, hetgeen een gunstig aanzien had voor de heidenen, die ter bestemder tijd door het geloof tot Abrahams geslacht zouden komen, zie Galatians 3:14.

f. Het Godsdienstig waarnemen van deze inzetting werd geëist onder bedreiging van zware straf voor het nalaten er van, Genesis 17:14. Het minachten van de besnijdenis was een minachten van het verbond, en was zeer gevaarlijk, zoals in het geval van Mozes, Exodus 4:24, Exodus 4:25. Wat hen betreft, die in hun kindsheid niet besneden waren, indien, als zij opgegroeid waren, zij zich niet zelf onder deze verordening brachten, dan zou God voorzeker streng met hen afrekenen. Indien zij het vlees van hun voorhuid niet besneden, dan zou God hen afsnijden van hun volk. Het is gevaarlijk om lichtvaardig of onachtzaam te zijn omtrent Goddelijke inzettingen.

Verzen 15-22

Genesis 17:15-22

Hier is:

I. De belofte gedaan aan Abraham van een zoon bij Sarai, de zoon in wie de belofte, die hem gedaan was, vervuld zou worden, dat hij de vader van vele volken zal zijn, want ook zij zal een moeder wezen van volken, en koningen der volkeren zullen uit haar worden, Genesis 17:16. God openbaart trapsgewijze de bedoelingen van Zijn liefde jegens Zijn volk. God had lang tevoren aan Abraham gezegd, dat hij een zoon zou hebben maar niet nu, dat hij een zoon zal hebben bij Sarai. De zegen des Heeren maakt vruchtbaar, en voegt geen smart toe, niet zo'n smart als in het geval van Hagar. Ik zal haar zegenen met de zegen der vruchtbaarheid, en dan zult gij een zoon bij haar hebben." Er is beloofd, dat niet alleen volken, maar koningen der volken uit haar zullen voortkomen, geen talrijk gezelschap zonder hoofd, maar een wl-ingerichte, goed bestuurde maatschappij.

II. De bekrachtiging van deze belofte was de verandering van Sarai's naam in Sarah, Genesis 17:15. Dezelfde letter wordt toegevoegd aan haar naam, welke aan Abram's naam toegevoegd werd, en om dezelfde reden. Sarai betekent mijn vorstin, alsof haar eer bepaald was door slechts n gezin of geslacht, Sarah betekent een vorstin, namelijk, van menigten, of wel aanduidende dat uit haar de Messias zal voortkomen, Messias de vorst, de vorst van de koningen der aarde.

III. Abrahams dankbare vreugde en blijdschap vanwege deze genaderijke belofte, Genesis 17:17 Bij die gelegenheid betoonde hij:

1. Grote nederigheid, hij viel op zijn aangezicht. Hoe meer gunst en eer God ons verleent, hoe geringer wij moeten zijn in onze eigen ogen, en hoe meer eerbied jegens God en hoe meer aan Hem onderworpen.

2. Grote blijdschap. Hij lachte, het was een lachen van vreugde niet van wantrouwen. De beloften van een heilig God zijn, even goed als Zijn vervulling er van, de blijdschap van heilige zielen, er is een blijdschap des geloofs zowel als een blijdschap in de genieting. Nu was het, dat Abram zich heeft verheugd de dag van Christus te zien, nu zag hij hem en is verblijd geweest, John 8:56, want gelijk hij in de belofte van Kanan de hemel zag, zo zag hij Christus in de belofte van Izaak.

3. Grote bewondering. Zal hem, die honderd jaren oud is een kind geboren worden? Hij spreekt er hier volstrekt niet van als van iets twijfelachtigs, (want wij zijn er zeker van, dat hij "aan de belofte van God niet getwijfeld heeft door ongeloof," Romans 4:1, 20) maar wel als van iets zeer wonderbaarlijks, en dat niet anders dan door de almachtige kracht Gods teweeggebracht kon worden, en als van iets zeer goeds en vriendelijks, een gunst, die des te meer treffend was, omdat zij zo uiterst verrassend was, Psalms 126:1, Psalms 126:2.

IV. Abrahams gebed voor Ismaël, Genesis 17:18. Och dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht! Dit zegt hij, niet als wens dat aan Ismaël de voorkeur gegeven mocht worden boven de zoon, die hij bij Sara zal hebben, maar als vrezende dat hij door God verlaten en verstoten zou worden, daarom zendt hij die bede voor hem op tot God. Nu God met hem spreekt, denkt hij een goede gelegenheid te hebben om een goed woord voor Ismaël te spreken, en hij zal die gelegenheid niet laten voorbijgaan. Hoewel wij God niets mogen voorschrijven, vergunt Hij ons toch om in het gebed nederige vrijmoedigheid bij Hem te gebruiken, inzonderheid als wij Hem onze begeerten bekendmaken, Philippians 4:6. Wat het ook zij, dat ons zorg baart en vrees, wij kunnen en mogen het aan God zeggen in ons gebed. Het is de plicht van ouders om voor hun kinderen te bidden, voor al hun kinderen zoals Job, die brandoffers offerde naar hun aantal, Job 1:5. Abraham wilde niet, dat men zou denken dat, toen God hem een zoon beloofde bij Sara, die hij zozeer begeerde, zijn zoon bij Hagar vergeten was, neen, nog draagt hij hem op het hart en toont hij zijn zorg over hem. Het vooruitzicht op nog verdere zegeningen moet ons niet onachtzaam maken ten opzichte van de vroeger genoten gunsten. De grote zaak, die wij voor onze kinderen van God moeten begeren, is dat zij mogen leven voor Zijn aangezicht, dat is: dat zij in het verbond met Hem mogen blijven, genade mogen hebben om in oprechtheid voor Zijn aangezicht te wandelen. Geestelijke zegeningen zijn de beste zegeningen, die wij het vurigst van God moeten begeren voor onszelf en voor anderen. Diegenen leven wl, die voor Gods aangezicht leven.

V. Gods antwoord op dat gebed, en het is een antwoord van vrede. Abraham kon niet zeggen, dat hij Gods aangezicht tevergeefs had gezocht.

1. Aan Ismaël worden algemene zegeningen verzekerd, Genesis 17:20. Aangaande Ismaël, over wie gij zo in zorg zijt, heb Ik u verhoord, om uwentwil zal hij gunst vinden, Ik heb hem gezegend, dat is: Ik heb veel zegeningen voor hem weggelegd.

a. Zijn nakomelingen zullen talrijk zijn, Ik zal hem vruchtbaar maken en hem gans zeer vermenigvuldigen, meer dan zijn naburen, dit is de vrucht van de zegen zoals die in Genesis 1:28.

b. Zij zullen aanzienlijk zijn twaalf vorsten zal hij gewinnen. Wij kunnen in liefde hopen, dat hem ook geestelijke zegeningen geschonken waren, hoewel de zichtbare kerk niet uit zijn lenden is voortgekomen en het verbond niet gemaakt was met zijn geslacht. Grote overvloed van uitwendig goed wordt dikwijls geschonken aan die kinderen van Godvruchtige ouders, die geboren zijn naar het vlees, het wordt hun omwille van hun ouders geschonken.

2. Voor Izak worden verbondszegeningen bewaard, Genesis 17:19. Indien Abraham in zijn gebed voor Ismaël bedoelde, dat hij het verbond met hem gemaakt wenste, en dat het beloofde Zaad uit hem zou voortkomen dan heeft God hem niet verhoord naar de letter maar wel in iets dat er aan gelijk, of liever dat in alle opzichten beter was.

a. God herhaalt hem de belofte van een zoon bij Sara, voorwaar, zij zal u een zoon baren. Zelfs ware gelovigen hebben het nodig, dat Gods beloften hun herhaald worden, opdat zij een sterke vertroosting zouden hebben, Hebrews 6:18.

b. Hij geeft een naam aan dat kind, noem hem Izaak, Lachen, omdat Abraham zich in de geest heeft verheugd, toen hem deze zoon beloofd was. Indien Gods beloften onze blijdschap zijn, dan zullen Zijn beloofde zegeningen ter bestemder tijd onze zeer uitnemende blijdschap zijn. Christus zal een Lachen zijn voor hen, die Hem verwachten, zij, die zich thans verblijden in de hoop, zullen zich weldra verblijden in het hebben van hetgeen zij hoopten, dit is een lachen, hetwelk niet uitzinnig is.

c. Hij vestigt het verbond op dat kind, Mijn verbond zal Ik met Izaak oprichten. God neemt in Zijn verbond op wie het Hem behaagt naar het welbehagen van Zijn wil, zie Romans 9:8, Romans 9:18. Aldus was het verbond met zijn verschillende bepalingen vastgesteld tussen God en Abraham, en toen eindigde God met hem te spreken, en het visioen verdween, God voer op van Abraham. Onze gemeenschap met God hier beneden wordt gestoord en afgebroken, in de hemel zal zij eeuwigdurend en volkomen ongestoord wezen.

Verzen 15-22

Genesis 17:15-22

Hier is:

I. De belofte gedaan aan Abraham van een zoon bij Sarai, de zoon in wie de belofte, die hem gedaan was, vervuld zou worden, dat hij de vader van vele volken zal zijn, want ook zij zal een moeder wezen van volken, en koningen der volkeren zullen uit haar worden, Genesis 17:16. God openbaart trapsgewijze de bedoelingen van Zijn liefde jegens Zijn volk. God had lang tevoren aan Abraham gezegd, dat hij een zoon zou hebben maar niet nu, dat hij een zoon zal hebben bij Sarai. De zegen des Heeren maakt vruchtbaar, en voegt geen smart toe, niet zo'n smart als in het geval van Hagar. Ik zal haar zegenen met de zegen der vruchtbaarheid, en dan zult gij een zoon bij haar hebben." Er is beloofd, dat niet alleen volken, maar koningen der volken uit haar zullen voortkomen, geen talrijk gezelschap zonder hoofd, maar een wl-ingerichte, goed bestuurde maatschappij.

II. De bekrachtiging van deze belofte was de verandering van Sarai's naam in Sarah, Genesis 17:15. Dezelfde letter wordt toegevoegd aan haar naam, welke aan Abram's naam toegevoegd werd, en om dezelfde reden. Sarai betekent mijn vorstin, alsof haar eer bepaald was door slechts n gezin of geslacht, Sarah betekent een vorstin, namelijk, van menigten, of wel aanduidende dat uit haar de Messias zal voortkomen, Messias de vorst, de vorst van de koningen der aarde.

III. Abrahams dankbare vreugde en blijdschap vanwege deze genaderijke belofte, Genesis 17:17 Bij die gelegenheid betoonde hij:

1. Grote nederigheid, hij viel op zijn aangezicht. Hoe meer gunst en eer God ons verleent, hoe geringer wij moeten zijn in onze eigen ogen, en hoe meer eerbied jegens God en hoe meer aan Hem onderworpen.

2. Grote blijdschap. Hij lachte, het was een lachen van vreugde niet van wantrouwen. De beloften van een heilig God zijn, even goed als Zijn vervulling er van, de blijdschap van heilige zielen, er is een blijdschap des geloofs zowel als een blijdschap in de genieting. Nu was het, dat Abram zich heeft verheugd de dag van Christus te zien, nu zag hij hem en is verblijd geweest, John 8:56, want gelijk hij in de belofte van Kanan de hemel zag, zo zag hij Christus in de belofte van Izaak.

3. Grote bewondering. Zal hem, die honderd jaren oud is een kind geboren worden? Hij spreekt er hier volstrekt niet van als van iets twijfelachtigs, (want wij zijn er zeker van, dat hij "aan de belofte van God niet getwijfeld heeft door ongeloof," Romans 4:1, 20) maar wel als van iets zeer wonderbaarlijks, en dat niet anders dan door de almachtige kracht Gods teweeggebracht kon worden, en als van iets zeer goeds en vriendelijks, een gunst, die des te meer treffend was, omdat zij zo uiterst verrassend was, Psalms 126:1, Psalms 126:2.

IV. Abrahams gebed voor Ismaël, Genesis 17:18. Och dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht! Dit zegt hij, niet als wens dat aan Ismaël de voorkeur gegeven mocht worden boven de zoon, die hij bij Sara zal hebben, maar als vrezende dat hij door God verlaten en verstoten zou worden, daarom zendt hij die bede voor hem op tot God. Nu God met hem spreekt, denkt hij een goede gelegenheid te hebben om een goed woord voor Ismaël te spreken, en hij zal die gelegenheid niet laten voorbijgaan. Hoewel wij God niets mogen voorschrijven, vergunt Hij ons toch om in het gebed nederige vrijmoedigheid bij Hem te gebruiken, inzonderheid als wij Hem onze begeerten bekendmaken, Philippians 4:6. Wat het ook zij, dat ons zorg baart en vrees, wij kunnen en mogen het aan God zeggen in ons gebed. Het is de plicht van ouders om voor hun kinderen te bidden, voor al hun kinderen zoals Job, die brandoffers offerde naar hun aantal, Job 1:5. Abraham wilde niet, dat men zou denken dat, toen God hem een zoon beloofde bij Sara, die hij zozeer begeerde, zijn zoon bij Hagar vergeten was, neen, nog draagt hij hem op het hart en toont hij zijn zorg over hem. Het vooruitzicht op nog verdere zegeningen moet ons niet onachtzaam maken ten opzichte van de vroeger genoten gunsten. De grote zaak, die wij voor onze kinderen van God moeten begeren, is dat zij mogen leven voor Zijn aangezicht, dat is: dat zij in het verbond met Hem mogen blijven, genade mogen hebben om in oprechtheid voor Zijn aangezicht te wandelen. Geestelijke zegeningen zijn de beste zegeningen, die wij het vurigst van God moeten begeren voor onszelf en voor anderen. Diegenen leven wl, die voor Gods aangezicht leven.

V. Gods antwoord op dat gebed, en het is een antwoord van vrede. Abraham kon niet zeggen, dat hij Gods aangezicht tevergeefs had gezocht.

1. Aan Ismaël worden algemene zegeningen verzekerd, Genesis 17:20. Aangaande Ismaël, over wie gij zo in zorg zijt, heb Ik u verhoord, om uwentwil zal hij gunst vinden, Ik heb hem gezegend, dat is: Ik heb veel zegeningen voor hem weggelegd.

a. Zijn nakomelingen zullen talrijk zijn, Ik zal hem vruchtbaar maken en hem gans zeer vermenigvuldigen, meer dan zijn naburen, dit is de vrucht van de zegen zoals die in Genesis 1:28.

b. Zij zullen aanzienlijk zijn twaalf vorsten zal hij gewinnen. Wij kunnen in liefde hopen, dat hem ook geestelijke zegeningen geschonken waren, hoewel de zichtbare kerk niet uit zijn lenden is voortgekomen en het verbond niet gemaakt was met zijn geslacht. Grote overvloed van uitwendig goed wordt dikwijls geschonken aan die kinderen van Godvruchtige ouders, die geboren zijn naar het vlees, het wordt hun omwille van hun ouders geschonken.

2. Voor Izak worden verbondszegeningen bewaard, Genesis 17:19. Indien Abraham in zijn gebed voor Ismaël bedoelde, dat hij het verbond met hem gemaakt wenste, en dat het beloofde Zaad uit hem zou voortkomen dan heeft God hem niet verhoord naar de letter maar wel in iets dat er aan gelijk, of liever dat in alle opzichten beter was.

a. God herhaalt hem de belofte van een zoon bij Sara, voorwaar, zij zal u een zoon baren. Zelfs ware gelovigen hebben het nodig, dat Gods beloften hun herhaald worden, opdat zij een sterke vertroosting zouden hebben, Hebrews 6:18.

b. Hij geeft een naam aan dat kind, noem hem Izaak, Lachen, omdat Abraham zich in de geest heeft verheugd, toen hem deze zoon beloofd was. Indien Gods beloften onze blijdschap zijn, dan zullen Zijn beloofde zegeningen ter bestemder tijd onze zeer uitnemende blijdschap zijn. Christus zal een Lachen zijn voor hen, die Hem verwachten, zij, die zich thans verblijden in de hoop, zullen zich weldra verblijden in het hebben van hetgeen zij hoopten, dit is een lachen, hetwelk niet uitzinnig is.

c. Hij vestigt het verbond op dat kind, Mijn verbond zal Ik met Izaak oprichten. God neemt in Zijn verbond op wie het Hem behaagt naar het welbehagen van Zijn wil, zie Romans 9:8, Romans 9:18. Aldus was het verbond met zijn verschillende bepalingen vastgesteld tussen God en Abraham, en toen eindigde God met hem te spreken, en het visioen verdween, God voer op van Abraham. Onze gemeenschap met God hier beneden wordt gestoord en afgebroken, in de hemel zal zij eeuwigdurend en volkomen ongestoord wezen.

Verzen 23-27

Genesis 17:23-27

Hier hebben wij Abrahams gehoorzamen aan de wet van de besnijdenis, hij zelf en geheel zijn gezin werden besneden, aldus het teken ontvangende van het verbond, en zich onderscheidende van andere gezinnen of geslachten, die geen deel en lot hadden in die zaak.

1. Het was een onbepaald, volstrekt gehoorzamen, hij deed wat God hem gezegd had zonder te vragen waarom of waartoe. Gods wil was voor hem niet slechts wet, maar ook reden, hij deed het omdat God het hem gebood.

2. Het was een snel gehoorzamen, op dezelfde dag, Genesis 17:23, Genesis 17:26. Oprechte gehoorzaamheid is niet traag, Psalms 119:60. Het is goed om, terwijl het gebod ons nog in de oren klinkt en het besef van plicht nog krachtig is, ons er terstond toe te begeven, opdat wij onszelf niet misleiden door het uit te stellen tot een meer gelegen tijd.

3. Het was een algemeen gehoorzamen, hij heeft niet zijn gezin besneden en zichzelf voor verontschuldigd gehouden, maar juist zelf het voorbeeld gegeven. Hij heeft ook de vertroosting van het zegel van het verbond niet voor zichzelf alleen gehouden, maar begeerd dat allen er met hem in zouden delen. Dit is een goed voorbeeld voor hoofden van huisgezinnen, zij en hun huis moeten de Heere dienen. Hoewel Gods verbond niet opgericht werd met Ismaël, werd hij toch besneden, want kinderen van gelovige ouders hebben, als zodanig, een recht op de voorrechten van de zichtbare kerk en op de zegels van het verbond, wat zij dan ook later blijken te zijn, Ismaël is gezegend en dus besneden.

4. Abraham deed dit, hoewel er veel tegen aangevoerd had kunnen worden, hij deed het hoewel de besnijdenis pijnlijk was, hoewel het voor volwassen mannen een gevoel van schaamte meebracht, en hoewel, terwijl zij nog in de smart er van waren en ongeschikt tot een handelend optreden, hun vijanden hiervan gebruik konden maken om hen te overvallen, zoals Simeon en Levi met de Sichemieten gedaan hebben, hoewel Abraham negen en negentig jaren oud was en reeds lang tevoren door God gerechtvaardigd en aangenomen was, hoewel zo'n vreemde zaak, Godsdienstig gedaan, hem door de Kananieten en de Ferezieten, die toen in het land woonden, tot smaad gerekend kon worden. Maar Gods gebod volstond om al die tegenwerpingen en bedenkingen tot zwijgen te brengen, wat God van ons eist moeten wij doen, niet te rade gaande met vlees en bloed.

Verzen 23-27

Genesis 17:23-27

Hier hebben wij Abrahams gehoorzamen aan de wet van de besnijdenis, hij zelf en geheel zijn gezin werden besneden, aldus het teken ontvangende van het verbond, en zich onderscheidende van andere gezinnen of geslachten, die geen deel en lot hadden in die zaak.

1. Het was een onbepaald, volstrekt gehoorzamen, hij deed wat God hem gezegd had zonder te vragen waarom of waartoe. Gods wil was voor hem niet slechts wet, maar ook reden, hij deed het omdat God het hem gebood.

2. Het was een snel gehoorzamen, op dezelfde dag, Genesis 17:23, Genesis 17:26. Oprechte gehoorzaamheid is niet traag, Psalms 119:60. Het is goed om, terwijl het gebod ons nog in de oren klinkt en het besef van plicht nog krachtig is, ons er terstond toe te begeven, opdat wij onszelf niet misleiden door het uit te stellen tot een meer gelegen tijd.

3. Het was een algemeen gehoorzamen, hij heeft niet zijn gezin besneden en zichzelf voor verontschuldigd gehouden, maar juist zelf het voorbeeld gegeven. Hij heeft ook de vertroosting van het zegel van het verbond niet voor zichzelf alleen gehouden, maar begeerd dat allen er met hem in zouden delen. Dit is een goed voorbeeld voor hoofden van huisgezinnen, zij en hun huis moeten de Heere dienen. Hoewel Gods verbond niet opgericht werd met Ismaël, werd hij toch besneden, want kinderen van gelovige ouders hebben, als zodanig, een recht op de voorrechten van de zichtbare kerk en op de zegels van het verbond, wat zij dan ook later blijken te zijn, Ismaël is gezegend en dus besneden.

4. Abraham deed dit, hoewel er veel tegen aangevoerd had kunnen worden, hij deed het hoewel de besnijdenis pijnlijk was, hoewel het voor volwassen mannen een gevoel van schaamte meebracht, en hoewel, terwijl zij nog in de smart er van waren en ongeschikt tot een handelend optreden, hun vijanden hiervan gebruik konden maken om hen te overvallen, zoals Simeon en Levi met de Sichemieten gedaan hebben, hoewel Abraham negen en negentig jaren oud was en reeds lang tevoren door God gerechtvaardigd en aangenomen was, hoewel zo'n vreemde zaak, Godsdienstig gedaan, hem door de Kananieten en de Ferezieten, die toen in het land woonden, tot smaad gerekend kon worden. Maar Gods gebod volstond om al die tegenwerpingen en bedenkingen tot zwijgen te brengen, wat God van ons eist moeten wij doen, niet te rade gaande met vlees en bloed.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 17". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-17.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile