Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Genesis 13

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 13

I In dit hoofdstuk hebben wij een nader bericht omtrent Abram. In het algemeen, van zijn toestand en gedrag in het land van de belofte, dat nu het land van zijn vreemdelingschappen was.

1. Zijn heen en weer reizen, Genesis 13:1, Genesis 13:3, Genesis 13:4, Genesis 13:18.

2. Zijn rijkdom Genesis 13:2

3. Zijn Godsvrucht, Genesis 13:4, Genesis 13:18.

II. Een bijzonder bericht van een twist tussen hem en Lot.

1 De ongelukkige aanleiding tot die twist, Genesis 13:5, Genesis 13:6.

2. Wie er bij de twist betrokken waren, met de verzwarende omstandigheden er van, Genesis 13:7.

III. De beëindiging van die twist door de wijsheid van Abram, Genesis 13:8,Genesis 13:9

IV. Lots vertrek van Abram naar de vlakte van Sodom, Genesis 13:10.

V. Gods verschijning aan Abram ter bevestiging van de belofte van het land Kanan aan hem, Genesis 13:14.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 13

I In dit hoofdstuk hebben wij een nader bericht omtrent Abram. In het algemeen, van zijn toestand en gedrag in het land van de belofte, dat nu het land van zijn vreemdelingschappen was.

1. Zijn heen en weer reizen, Genesis 13:1, Genesis 13:3, Genesis 13:4, Genesis 13:18.

2. Zijn rijkdom Genesis 13:2

3. Zijn Godsvrucht, Genesis 13:4, Genesis 13:18.

II. Een bijzonder bericht van een twist tussen hem en Lot.

1 De ongelukkige aanleiding tot die twist, Genesis 13:5, Genesis 13:6.

2. Wie er bij de twist betrokken waren, met de verzwarende omstandigheden er van, Genesis 13:7.

III. De beëindiging van die twist door de wijsheid van Abram, Genesis 13:8,Genesis 13:9

IV. Lots vertrek van Abram naar de vlakte van Sodom, Genesis 13:10.

V. Gods verschijning aan Abram ter bevestiging van de belofte van het land Kanan aan hem, Genesis 13:14.

Verzen 1-4

Genesis 13:1-4

Hier is:

I. Abrams terugkeer uit Egypte, Genesis 13:1. Hij kwam zelf en bracht al het zijne met zich terug naar Kanan. Hoewel het soms nodig is om naar plaatsen van verzoeking heen te gaan moeten wij er toch zo spoedig mogelijk weer uit weggaan. Zie Ruth 1:6.

II. Zijn rijkdom, Genesis 13:2. Hij was zeer rijk. Hij was zeer zwaar is de betekenis van het Hebreeuwse woord. Want rijkdommen zijn een last, en "die rijk willen zijn, laden dik slijk op zich," Habakkuk 3:6. Er is een last van zorg om ze te verkrijgen, van vrees om ze te behouden, van verzoeking in het gebruik maken er van, van smart in het verlies er van, en ten laatste, een last van rekenschap, die er van afgelegd moet worden. Grote bezittingen maken de mensen slechts zwaar en log. Abram was niet slechts rijk in geloof en goede werken, en in de beloften, hij was ook rijk in vee, in zilver en in goud. In Zijn voorzienigheid maakt God Godvruchtige mensen soms rijk, en leert hen zowel overvloed te hebben als gebrek te lijden. De rijkdom van de Godvruchtigen is de vrucht van Gods zegen. God had tot Abram gezegd: Ik zal u zegenen, en die zegen maakte hem rijk zonder dat er smart aan toegevoegd werd, Proverbs 10:22. Ware Godsvrucht kan zeer wel samengaan met grote voorspoed. Hoewel het bezwaarlijk is voor een rijke om in de hemel te komen, is het toch niet onmogelijk, Mark 10:23, Mark 10:24. Abram was zeer rijk, en toch ook zeer Godsdienstig. Ja meer, gelijk Godzaligheid nuttig is voor uitwendige voorspoed, 1 Timothy 4:8,. zo is uitwendige voorspoed, als er een goed gebruik van wordt gemaakt, een sieraad voor Godzaligheid, en een gelegenheid om zoveel te meer goed te doen.

III. Zijn vertrek naar Bethel, Genesis 13:3, Genesis 13:4. Daar ging hij heen, niet omdat hij er tevoren zijn tent had opgeslagen, en gaarne weer onder zijn oude bekenden wilde wezen, maar omdat hij er tevoren zijn altaar had, en hoewel dit altaar er nu niet meer was, (waarschijnlijk heeft hij het zelf afgebroken, toen hij die plaats verliet, opdat het door de afgodische Kananieten niet ontwijd zou worden) kwam hij toch tot de plaats des altaars, hetzij om de herinnering te verlevendigen aan lieflijke gemeenschap met God in die plaats, of misschien om er de geloften te betalen, die hij gedaan had toen hij zijn reis naar Egypte ondernam. Lang daarna heeft God Jakob op die boodschap naar deze zelfde plaats heengezonden, Genesis 35:1. Trek op naar Beth-EL, en woon aldaar en maak daar een altaar die God, die u verschenen is. Het is ons nodig om herinnerd te worden, en wij behoren altijd onszelf te herinneren, aan de plechtige geloften, die wij gedaan hebben, en wellicht kan de plaats, waar wij ze gedaan hebben, er toe bijdragen om ze ons weer voor de geest te brengen, en kan zij ons daarom goed doen.

IV. Zijn Godsvrucht aldaar. Zijn altaar was weg, zodat hij er geen offer kon brengen maar hij riep de naam des Heeren aan, zoals hij vroeger gedaan had, Genesis 12:8. Het volk Gods is een biddend volk. Gij kunt even spoedig een levende mens vinden zonder adem, als een levend Christen zonder gebed. Zij, die zich oprecht willen betonen voor God moeten standvastig zijn in oefening van de Godsvrucht. Abram heeft zijn Godsdienst niet achtergelaten in Egypte, zoals velen doen, als zij op reis zijn. Als wij niet kunnen doen wat wij zouden wensen te doen, dan moeten wij er een gewetenszaak van maken om te doen wat wij kunnen, ten opzichte van onze daden van Godsvrucht. Als ons een altaar ontbreekt zo laat ons niet in gebreke blijven om te bidden, en waar wij ons ook bevinden, de naam des Heeren aanroepen.

Verzen 1-4

Genesis 13:1-4

Hier is:

I. Abrams terugkeer uit Egypte, Genesis 13:1. Hij kwam zelf en bracht al het zijne met zich terug naar Kanan. Hoewel het soms nodig is om naar plaatsen van verzoeking heen te gaan moeten wij er toch zo spoedig mogelijk weer uit weggaan. Zie Ruth 1:6.

II. Zijn rijkdom, Genesis 13:2. Hij was zeer rijk. Hij was zeer zwaar is de betekenis van het Hebreeuwse woord. Want rijkdommen zijn een last, en "die rijk willen zijn, laden dik slijk op zich," Habakkuk 3:6. Er is een last van zorg om ze te verkrijgen, van vrees om ze te behouden, van verzoeking in het gebruik maken er van, van smart in het verlies er van, en ten laatste, een last van rekenschap, die er van afgelegd moet worden. Grote bezittingen maken de mensen slechts zwaar en log. Abram was niet slechts rijk in geloof en goede werken, en in de beloften, hij was ook rijk in vee, in zilver en in goud. In Zijn voorzienigheid maakt God Godvruchtige mensen soms rijk, en leert hen zowel overvloed te hebben als gebrek te lijden. De rijkdom van de Godvruchtigen is de vrucht van Gods zegen. God had tot Abram gezegd: Ik zal u zegenen, en die zegen maakte hem rijk zonder dat er smart aan toegevoegd werd, Proverbs 10:22. Ware Godsvrucht kan zeer wel samengaan met grote voorspoed. Hoewel het bezwaarlijk is voor een rijke om in de hemel te komen, is het toch niet onmogelijk, Mark 10:23, Mark 10:24. Abram was zeer rijk, en toch ook zeer Godsdienstig. Ja meer, gelijk Godzaligheid nuttig is voor uitwendige voorspoed, 1 Timothy 4:8,. zo is uitwendige voorspoed, als er een goed gebruik van wordt gemaakt, een sieraad voor Godzaligheid, en een gelegenheid om zoveel te meer goed te doen.

III. Zijn vertrek naar Bethel, Genesis 13:3, Genesis 13:4. Daar ging hij heen, niet omdat hij er tevoren zijn tent had opgeslagen, en gaarne weer onder zijn oude bekenden wilde wezen, maar omdat hij er tevoren zijn altaar had, en hoewel dit altaar er nu niet meer was, (waarschijnlijk heeft hij het zelf afgebroken, toen hij die plaats verliet, opdat het door de afgodische Kananieten niet ontwijd zou worden) kwam hij toch tot de plaats des altaars, hetzij om de herinnering te verlevendigen aan lieflijke gemeenschap met God in die plaats, of misschien om er de geloften te betalen, die hij gedaan had toen hij zijn reis naar Egypte ondernam. Lang daarna heeft God Jakob op die boodschap naar deze zelfde plaats heengezonden, Genesis 35:1. Trek op naar Beth-EL, en woon aldaar en maak daar een altaar die God, die u verschenen is. Het is ons nodig om herinnerd te worden, en wij behoren altijd onszelf te herinneren, aan de plechtige geloften, die wij gedaan hebben, en wellicht kan de plaats, waar wij ze gedaan hebben, er toe bijdragen om ze ons weer voor de geest te brengen, en kan zij ons daarom goed doen.

IV. Zijn Godsvrucht aldaar. Zijn altaar was weg, zodat hij er geen offer kon brengen maar hij riep de naam des Heeren aan, zoals hij vroeger gedaan had, Genesis 12:8. Het volk Gods is een biddend volk. Gij kunt even spoedig een levende mens vinden zonder adem, als een levend Christen zonder gebed. Zij, die zich oprecht willen betonen voor God moeten standvastig zijn in oefening van de Godsvrucht. Abram heeft zijn Godsdienst niet achtergelaten in Egypte, zoals velen doen, als zij op reis zijn. Als wij niet kunnen doen wat wij zouden wensen te doen, dan moeten wij er een gewetenszaak van maken om te doen wat wij kunnen, ten opzichte van onze daden van Godsvrucht. Als ons een altaar ontbreekt zo laat ons niet in gebreke blijven om te bidden, en waar wij ons ook bevinden, de naam des Heeren aanroepen.

Verzen 5-9

Genesis 13:5-9

Wij hebben hier een ongelukkige onenigheid tussen Abram en Lot, die tot nu toe onafscheidelijke metgezellen van elkaar zijn geweest, zie Genesis 13:1 en Genesis 12:4, maar nu gingen scheiden.

I. De aanleiding tot hun twist was hun rijkdom. In Genesis 13:2 lazen wij hoe rijk Abram was, en nu wordt ons hier in Genesis 13:5 gezegd, dat Lot, die met Abram toog, ook rijk was. God had hem met rijkdom gezegend, omdat hij met Abram was gegaan. Het is goed om in goed gezelschap te wezen en te gaan met hen, met wie God is, Zacheria 8:23. Zij, die deelgenoten zijn met Gods volk in hun gehoorzaamheid en hun lijden, zullen ook met hen delen in hun blijdschap en vertroostingen, Isaiah 66:10. Zij waren dus beide zeer rijk. Het land droeg hen niet om aangenaam en vreedzaam samen te wonen. Hun rijkdom kan dus beschouwd worden:

a. Als plaatsende hen op een afstand van elkaar, omdat het land te eng voor hen was, zij hadden geen ruimte genoeg voor hun levende have, en dus was het nodig dat zij ieder afzonderlijk zouden wonen. In deze wereld gaat iedere lieflijkheid gepaard aan een kruis. Veel om-handen te hebben is een groot voorrecht, maar er is dit nadeel aan verbonden dat het ons niet toelaat om zo dikwijls en zo lang van het gezelschap van onze vrienden te genieten als wij het wel zouden wensen.

b. Als onenigheid tussen hen teweegbrengend. Rijkdom is dikwijls een aanleiding tot twist en strijd tussen bloedverwanten of naburen. Het is een van die dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang, 1 Timothy 6:9. Rijkdom levert niet slechts de gelegenheid tot twist, is niet slechts hetgeen, waarom gewoonlijk getwist en gestreden wordt, maar hij verwekt ook de geest van de twisting door de mensen hoogmoedig en hebzuchtig te maken. "Meum et taum-het mijn en dijn," zijn de grote twiststokers van de wereld. Armoede en arbeid, gebrek en omzwerving konden geen scheiding maken tussen Lot en Abram, maar rijkdom heeft het gedaan. Vrienden zal men spoedig kunnen verliezen, maar God is een vriend, van wiens liefde noch de hoogte van de voorspoed noch de diepte van de tegenspoed ons zal kunnen scheiden.

II. De onmiddellijke werktuigen van de twist waren hun dienstknechten. De strijd begon tussen de herders van Abrams vee en de herders van Lots vee, Genesis 13:7. Waarschijnlijk streden zij om de beste weide te hebben, of het beste water, en beide partijen betrokken hun meesters in de twist. Slechte dienstknechten richten dikwijls door hun hartstocht en hoogmoed, hun liegen en lasteren veel kwaad aan in gezinnen. Het is zeer slecht in dienstboden om onenigheid te zaaien tussen familiebetrekkingen en naburen, die dat doen zijn de agenten van de duivel, en de ergste vijanden van hun meesters.

III. Wat de twist verergerde, was, dat de Kananieten en de Ferezieten in het land woonden. Dit maakte de twist:

1. Zeer gevaarlijk. Indien Abram en Lot niet kunnen overeenkomen om hun vee tezamen te laten weiden, dan is het nog een wonder dat de gemene vijand hen niet overvalt om hen te plunderen. Verdeeldheid in families en kerken hebben dikwijls haar ondergang tengevolge.

2. Zeer ergerlijk. Ongetwijfeld waren de ogen van al hun naburen op hen gevestigd inzonderheid wegens het eigenaardige van hun Godsdienst en de buitengewone heiligheid, die zij beleden. Er zou dus wel spoedig kennis worden genomen van hun twist, en de Kananieten en Ferezieten zouden er gebruik van hebben gemaakt om hen te smaden. De twisten van de belijders zijn de smaad voor de belijdenis, en zij geven evenveel als alle andere dingen aan de vijanden des Heeren gelegenheid om te lasteren.

IV. Die twist werd zeer gelukkig beslecht. Het beste is om de vrede te bewaren, zodat hij niet verstoord wordt, maar als er geschillen ontstaan, dan is het het beste om ze zo spoedig mogelijk uit de weg te ruimen, en de uitgebroken brand te blussen. Het voorstel om aan die strijd een einde te maken, kwam van Abram, hoewel hij de oudste en de voornaamste was, Genesis 13:8.

1. Zijn verzoek om vrede was zeer welwillend. "Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u. Abram toont zich hier een man te zijn:

a. van een kalme geest, die zijn hartstocht wist te beheersen, en door een zacht antwoord de toorn wist af te wenden. Zij, die vrede willen houden, moeten nooit schelden voor schelden vergelden.

b. Van een toegeeflijke aard, hij wilde zelfs zijn mindere om vrede verzoeken, en de eerste stap doen tot verzoening. Veroveraars rekenen het zich tot een eer om vrede te schenken door macht, en het is geen mindere eer om vrede te schenken door de zachtmoedigheid van de wijsheid. Het volk Gods behoort zich altijd een vreedzaam volk te betonen, waar anderen ook v r mogen zijn, zij moeten v r vrede wezen.

2. Zijn verzoek om vrede was zeer dringend. "Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u. Laat de Kananieten en Ferezieten strijden om beuzelingen, maar laat er geen onenigheid komen tussen u en mij, die van betere dingen weten en naar een beter land uitzien." Onder alle anderen behoren belijders van de Godsdienst zeer zorgzaam te zijn om twist te vermijden. "Gij niet alzo," Luke 22:26. "Wij hebben zulke gewoonte niet," 1 Corinthians 11:16. "Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, die zolang tezamen gewoond hebben en elkaar hebben liefgehad." De herinnering aan oude vriendschap moet spoedig een einde maken aan nieuwe twisten, die te eniger tijd kunnen ontstaan. Laat ons gedenken, dat wij broeders zijn, mannen broeders is de Hebreeuwse uitdrukking, een dubbele reden dus.

a. Wij zijn mannen, en als mannen zijn wij sterfelijke schepselen, morgen kunnen wij sterven, en dan moeten wij in vrede gevonden worden. Wij zijn redelijkewezens, en wij moeten ons door rede laten leiden. Wij zijn mannen en geen redeloze dieren, mannen en geen kinderen.

b. Wij zijn broeders. Mannen van dezelfde natuur, van dezelfde stam en hetzelfde geslacht en dezelfde Godsdienst, medegenoten in gehoorzaamheid, medegenoten in lijdzaamheid. De overweging van onze betrekking tot elkaar als broeders moet altijd overmogen om onze hartstochten te matigen, en onze twisten of te voorkomen, of er een einde aan te maken. Broeders moeten als broeders liefhebben.

3. Zijn voorstel tot vrede was zeer billijk. Er zijn velen, die zeggen v r de vrede te wezen maar die niets willen doen om hem te bevorderen of te verkrijgen, maar Abram betoonde zich een wezenlijke vriend van de vrede te zijn, door een onverwerpelijk middel voor te stellen om hem te bewaren, Genesis 13:9. Is niet het gehele land voor uw aangezicht? Alsof hij gezegd had: "Waarom zouden wij twisten om plaats, daar er toch plaats genoeg is voor ons beide?" a. Hij komt tot het besluit dat zij moeten scheiden, en hij wenst zeer dat zij als vrienden zullen scheiden. Scheid u toch van mij. Hoe zou dit vriendelijker uitgedrukt kunnen worden? Hij werpt hem niet uit, dwingt hem niet om weg te gaan, maar raadt hem aan zich van hem te scheiden. Hij geeft hem geen last heen te gaan, maar ootmoedig verzoekt hij hem zich terug te trekken. Zij, die de macht hebben om te gebieden, moeten toch soms om de wille van liefde en vrede liever bidden of verzoeken, zoals Paulus Filemon gebeden heeft, Filemon: 8, 9. Als de grote God zich neerbuigt om ons te bidden, dan kunnen wij er toch wel toe komen om elkaar te bidden, om verzoend te worden 2 Corinthians 5:20.

b. Hij biedt hem een genoegzaam deel aan van het land, waarin zij zich bevonden. Hoewel God aan Abram beloofd had dit land te zullen geven aan zijn zaad Genesis 12:7, en het niet blijkt, dat ooit aan Lot zulk een belofte gedaan was, hetgeen Abram als reden had kunnen aanvoeren om Lot er geheel van buiten te sluiten, staat hij hem toch toe om nu deelgenoot met hem te zijn, en wijst hij een gelijk deel aan iemand, die er geen gelijk recht op had. Hij wil Gods belofte niet tot beschermster maken van zijn twist, om er zijn bloedverwant onder te bezwaren.

c. Hij geeft hem de keus, en wil zich vergenoegen met hetgeen Lot hem overlaat: zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan. Er was alle reden voor, dat Abram het eerst zou kiezen, maar hij ziet af van zijn recht. Het is een edele overwinning om te willen toegeven om des vredes wil, het is een overwinning over onszelf, over onze hoogmoed en hartstocht, Matthew 5:39, Matthew 5:40. Het is niet slechts het fijne puntje van eer, maar zelfs ook het belang, dat in vele gevallen opgeofferd moet worden om de vrede te kunnen bewaren of herstellen.

Verzen 5-9

Genesis 13:5-9

Wij hebben hier een ongelukkige onenigheid tussen Abram en Lot, die tot nu toe onafscheidelijke metgezellen van elkaar zijn geweest, zie Genesis 13:1 en Genesis 12:4, maar nu gingen scheiden.

I. De aanleiding tot hun twist was hun rijkdom. In Genesis 13:2 lazen wij hoe rijk Abram was, en nu wordt ons hier in Genesis 13:5 gezegd, dat Lot, die met Abram toog, ook rijk was. God had hem met rijkdom gezegend, omdat hij met Abram was gegaan. Het is goed om in goed gezelschap te wezen en te gaan met hen, met wie God is, Zacheria 8:23. Zij, die deelgenoten zijn met Gods volk in hun gehoorzaamheid en hun lijden, zullen ook met hen delen in hun blijdschap en vertroostingen, Isaiah 66:10. Zij waren dus beide zeer rijk. Het land droeg hen niet om aangenaam en vreedzaam samen te wonen. Hun rijkdom kan dus beschouwd worden:

a. Als plaatsende hen op een afstand van elkaar, omdat het land te eng voor hen was, zij hadden geen ruimte genoeg voor hun levende have, en dus was het nodig dat zij ieder afzonderlijk zouden wonen. In deze wereld gaat iedere lieflijkheid gepaard aan een kruis. Veel om-handen te hebben is een groot voorrecht, maar er is dit nadeel aan verbonden dat het ons niet toelaat om zo dikwijls en zo lang van het gezelschap van onze vrienden te genieten als wij het wel zouden wensen.

b. Als onenigheid tussen hen teweegbrengend. Rijkdom is dikwijls een aanleiding tot twist en strijd tussen bloedverwanten of naburen. Het is een van die dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang, 1 Timothy 6:9. Rijkdom levert niet slechts de gelegenheid tot twist, is niet slechts hetgeen, waarom gewoonlijk getwist en gestreden wordt, maar hij verwekt ook de geest van de twisting door de mensen hoogmoedig en hebzuchtig te maken. "Meum et taum-het mijn en dijn," zijn de grote twiststokers van de wereld. Armoede en arbeid, gebrek en omzwerving konden geen scheiding maken tussen Lot en Abram, maar rijkdom heeft het gedaan. Vrienden zal men spoedig kunnen verliezen, maar God is een vriend, van wiens liefde noch de hoogte van de voorspoed noch de diepte van de tegenspoed ons zal kunnen scheiden.

II. De onmiddellijke werktuigen van de twist waren hun dienstknechten. De strijd begon tussen de herders van Abrams vee en de herders van Lots vee, Genesis 13:7. Waarschijnlijk streden zij om de beste weide te hebben, of het beste water, en beide partijen betrokken hun meesters in de twist. Slechte dienstknechten richten dikwijls door hun hartstocht en hoogmoed, hun liegen en lasteren veel kwaad aan in gezinnen. Het is zeer slecht in dienstboden om onenigheid te zaaien tussen familiebetrekkingen en naburen, die dat doen zijn de agenten van de duivel, en de ergste vijanden van hun meesters.

III. Wat de twist verergerde, was, dat de Kananieten en de Ferezieten in het land woonden. Dit maakte de twist:

1. Zeer gevaarlijk. Indien Abram en Lot niet kunnen overeenkomen om hun vee tezamen te laten weiden, dan is het nog een wonder dat de gemene vijand hen niet overvalt om hen te plunderen. Verdeeldheid in families en kerken hebben dikwijls haar ondergang tengevolge.

2. Zeer ergerlijk. Ongetwijfeld waren de ogen van al hun naburen op hen gevestigd inzonderheid wegens het eigenaardige van hun Godsdienst en de buitengewone heiligheid, die zij beleden. Er zou dus wel spoedig kennis worden genomen van hun twist, en de Kananieten en Ferezieten zouden er gebruik van hebben gemaakt om hen te smaden. De twisten van de belijders zijn de smaad voor de belijdenis, en zij geven evenveel als alle andere dingen aan de vijanden des Heeren gelegenheid om te lasteren.

IV. Die twist werd zeer gelukkig beslecht. Het beste is om de vrede te bewaren, zodat hij niet verstoord wordt, maar als er geschillen ontstaan, dan is het het beste om ze zo spoedig mogelijk uit de weg te ruimen, en de uitgebroken brand te blussen. Het voorstel om aan die strijd een einde te maken, kwam van Abram, hoewel hij de oudste en de voornaamste was, Genesis 13:8.

1. Zijn verzoek om vrede was zeer welwillend. "Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u. Abram toont zich hier een man te zijn:

a. van een kalme geest, die zijn hartstocht wist te beheersen, en door een zacht antwoord de toorn wist af te wenden. Zij, die vrede willen houden, moeten nooit schelden voor schelden vergelden.

b. Van een toegeeflijke aard, hij wilde zelfs zijn mindere om vrede verzoeken, en de eerste stap doen tot verzoening. Veroveraars rekenen het zich tot een eer om vrede te schenken door macht, en het is geen mindere eer om vrede te schenken door de zachtmoedigheid van de wijsheid. Het volk Gods behoort zich altijd een vreedzaam volk te betonen, waar anderen ook v r mogen zijn, zij moeten v r vrede wezen.

2. Zijn verzoek om vrede was zeer dringend. "Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u. Laat de Kananieten en Ferezieten strijden om beuzelingen, maar laat er geen onenigheid komen tussen u en mij, die van betere dingen weten en naar een beter land uitzien." Onder alle anderen behoren belijders van de Godsdienst zeer zorgzaam te zijn om twist te vermijden. "Gij niet alzo," Luke 22:26. "Wij hebben zulke gewoonte niet," 1 Corinthians 11:16. "Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, die zolang tezamen gewoond hebben en elkaar hebben liefgehad." De herinnering aan oude vriendschap moet spoedig een einde maken aan nieuwe twisten, die te eniger tijd kunnen ontstaan. Laat ons gedenken, dat wij broeders zijn, mannen broeders is de Hebreeuwse uitdrukking, een dubbele reden dus.

a. Wij zijn mannen, en als mannen zijn wij sterfelijke schepselen, morgen kunnen wij sterven, en dan moeten wij in vrede gevonden worden. Wij zijn redelijkewezens, en wij moeten ons door rede laten leiden. Wij zijn mannen en geen redeloze dieren, mannen en geen kinderen.

b. Wij zijn broeders. Mannen van dezelfde natuur, van dezelfde stam en hetzelfde geslacht en dezelfde Godsdienst, medegenoten in gehoorzaamheid, medegenoten in lijdzaamheid. De overweging van onze betrekking tot elkaar als broeders moet altijd overmogen om onze hartstochten te matigen, en onze twisten of te voorkomen, of er een einde aan te maken. Broeders moeten als broeders liefhebben.

3. Zijn voorstel tot vrede was zeer billijk. Er zijn velen, die zeggen v r de vrede te wezen maar die niets willen doen om hem te bevorderen of te verkrijgen, maar Abram betoonde zich een wezenlijke vriend van de vrede te zijn, door een onverwerpelijk middel voor te stellen om hem te bewaren, Genesis 13:9. Is niet het gehele land voor uw aangezicht? Alsof hij gezegd had: "Waarom zouden wij twisten om plaats, daar er toch plaats genoeg is voor ons beide?" a. Hij komt tot het besluit dat zij moeten scheiden, en hij wenst zeer dat zij als vrienden zullen scheiden. Scheid u toch van mij. Hoe zou dit vriendelijker uitgedrukt kunnen worden? Hij werpt hem niet uit, dwingt hem niet om weg te gaan, maar raadt hem aan zich van hem te scheiden. Hij geeft hem geen last heen te gaan, maar ootmoedig verzoekt hij hem zich terug te trekken. Zij, die de macht hebben om te gebieden, moeten toch soms om de wille van liefde en vrede liever bidden of verzoeken, zoals Paulus Filemon gebeden heeft, Filemon: 8, 9. Als de grote God zich neerbuigt om ons te bidden, dan kunnen wij er toch wel toe komen om elkaar te bidden, om verzoend te worden 2 Corinthians 5:20.

b. Hij biedt hem een genoegzaam deel aan van het land, waarin zij zich bevonden. Hoewel God aan Abram beloofd had dit land te zullen geven aan zijn zaad Genesis 12:7, en het niet blijkt, dat ooit aan Lot zulk een belofte gedaan was, hetgeen Abram als reden had kunnen aanvoeren om Lot er geheel van buiten te sluiten, staat hij hem toch toe om nu deelgenoot met hem te zijn, en wijst hij een gelijk deel aan iemand, die er geen gelijk recht op had. Hij wil Gods belofte niet tot beschermster maken van zijn twist, om er zijn bloedverwant onder te bezwaren.

c. Hij geeft hem de keus, en wil zich vergenoegen met hetgeen Lot hem overlaat: zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan. Er was alle reden voor, dat Abram het eerst zou kiezen, maar hij ziet af van zijn recht. Het is een edele overwinning om te willen toegeven om des vredes wil, het is een overwinning over onszelf, over onze hoogmoed en hartstocht, Matthew 5:39, Matthew 5:40. Het is niet slechts het fijne puntje van eer, maar zelfs ook het belang, dat in vele gevallen opgeofferd moet worden om de vrede te kunnen bewaren of herstellen.

Verzen 10-13

Genesis 13:10-13

Wij hebben hier de keuze, die Lot gedaan heeft, toen hij van Abram scheidde. Men zou verwacht hebben:

1. Dat hij aarzeling of onwilligheid zou hebben te kennen gegeven om van Abram te scheiden, en dat hij het tenminste ongaarne gedaan zou hebben.

2. Dat hij zo beleefd zou zijn geweest om aan Abram de keus te laten. Maar wij vinden in die gehele zaak geen bewijs bij hem van eerbied of achting voor zijn oom. Abram had hem de keus aangeboden, en zonder complimenten neemt hij het aanbod aan en doet zijn keus. Hartstocht en zelfzucht maken de mensen lomp. In de keus nu, die Lot gedaan heeft, kunnen wij opmerken.

I. Hoezeer hij het oog had op de goede hoedanigheid van het land. Hij zag de gehele vlakte van de Jordaan, het effen land, waarin Sodom lag, dat zij geheel bevochtigd was (en de twist was misschien ontstaan over water, waar door hij zeer bijzonder ingenomen was met die gerieflijkheid) en zo koos dan Lot voor zich de gehele vlakte, Genesis 13:10, Genesis 13:11. Deze vallei, die als de hof van Eden zelf was, verschafte hem nu een zeer aangenaam uitzicht, in zijn ogen was zij schoon van gelegenheid, de vreugde van de gehele aarde, daarom twijfelde hij niet of hij zou er zich zeer aangenaam kunnen vestigen dat hij in zo vruchtbaar land voorzeker voorspoed zou hebben, zeer rijk zou worden, en dat was alles waar hij het oog op had. Maar wat is er van gekomen? Ach, het eerste nieuws, dat wij van hem horen is, dat hij in de doornen onder hen is, hij en de zijnen zijn gevankelijk weggevoerd. Zolang hij onder hen leefde heeft hij zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun ongerechtige werken, en nooit heeft hij een goede dag onder hen gehad, totdat God eindelijk de stad boven zijn hoofd in brand stak en hem dwong om voor zijn veiligheid naar het gebergte te vluchten, die voor zijn genoegen en om rijk te worden de vlakte had gekozen. Een zinnelijke keuze is een zondige keuze, en zal zelden voorspoed aanbrengen. Zij, die bij het kiezen van betrekkingen, van een beroep, een woonplaats, of een vestiging, geleid en geregeerd worden door de lusten van het vlees, de lust van de ogen, of de hoogmoed des levens, en niet te rade gaan met de belangen van hun ziel en van hun Godsdienst, kunnen niet verwachten dat God met hen zal zijn, of hen zal zegenen, maar gewoonlijk zijn zij teleurgesteld, zelfs in hetgeen zij voornamelijk op het oog hebben gehad, zij verkrijgen niet, waar zij zich zoveel genot van voorspiegeld hebben. Bij al onze keuzen moeten wij geleid worden door het beginsel, dat datgene het beste voor ons is, wat het beste is voor onze ziel.

II. Hoe weinig hij de slechtheid van de inwoners overwogen heeft. En de mannen van Sodom waren boos, Genesis 13:13.

Merk op dat:

1. Hoewel allen zondaars zijn, sommigen toch groter zondaars zijn dan anderen. De mannen van Sodom waren zondaars van de eerste grootte grote zondaars voor de Heere, dat is: onbeschaamde, vermetele zondaars, zij waren het spreekwoordelijk, vandaar dat wij lezen van hen, die "hun zonde vrij uitspreken gelijk Sodom, en niet verbergen," Isaiah 3:9.

2. Dat sommige zondaren zoveel te erger zijn, omdat zij in een goed land wonen. Zo was het met de Sodomieten, want "dit was de ongerechtigheid van Sodom: hoogmoed zatheid van brood, en overvloedige ledigheid," Ezechiël 16:49, en dit alles werd in de hand gewerkt door de grote overvloed, die hun land opleverde. Aldus zal de voorspoed van de zotten hen verderven.

3. Dat God dikwijls aan grote zondaars grote overvloed geeft. De onreine Sodomieten wonen in een stad, gelegen in een vruchtbare vlakte, terwijl de gelovige Abram en zijn Godvruchtig gezin in tenten wonen op de kale bergen.

4. Als de ongerechtigheid op het hoogst is is het verderf niet ver meer. Overvloedige zonden zijn stellige voortekenen van naderende oordelen. Nu kan Lots komst om onder de Sodomieten te wonen beschouwd worden:

a. Als een grote zegen voor hen en een middel, dat hen tot bekering kan brengen, want nu hadden zij een profeet in hun midden en een prediker van de gerechtigheid. Indien zij naar hem geluisterd hadden, zij zouden hun leven verbeterd hebben, en zo zou hun verderf zijn voorkomen. God zendt predikers, eer Hij verwoesters zendt, want Hij wil niet dat enigen verloren gaan.

b. Als een grote beproeving voor Lot, die niet slechts bedroefd was door hun boosheid te zien, 2 Peter 2:7,2 Peter 2:8, maar gekweld en vervolgd werd door hen, omdat hij niet wilde doen zoals zij deden. Het is dikwijls het verdrietige lot geweest van Godvruchtige mensen, om onder slechte naburen te moeten leven, "een vreemdeling te zijn in Mesech," Psalms 120:5, en kan niet anders, of het is nog zoveel verdrietiger, indien zij, zoals Lot hier, dit zelf door een onberaden keus over zich hebben gebracht.

Verzen 10-13

Genesis 13:10-13

Wij hebben hier de keuze, die Lot gedaan heeft, toen hij van Abram scheidde. Men zou verwacht hebben:

1. Dat hij aarzeling of onwilligheid zou hebben te kennen gegeven om van Abram te scheiden, en dat hij het tenminste ongaarne gedaan zou hebben.

2. Dat hij zo beleefd zou zijn geweest om aan Abram de keus te laten. Maar wij vinden in die gehele zaak geen bewijs bij hem van eerbied of achting voor zijn oom. Abram had hem de keus aangeboden, en zonder complimenten neemt hij het aanbod aan en doet zijn keus. Hartstocht en zelfzucht maken de mensen lomp. In de keus nu, die Lot gedaan heeft, kunnen wij opmerken.

I. Hoezeer hij het oog had op de goede hoedanigheid van het land. Hij zag de gehele vlakte van de Jordaan, het effen land, waarin Sodom lag, dat zij geheel bevochtigd was (en de twist was misschien ontstaan over water, waar door hij zeer bijzonder ingenomen was met die gerieflijkheid) en zo koos dan Lot voor zich de gehele vlakte, Genesis 13:10, Genesis 13:11. Deze vallei, die als de hof van Eden zelf was, verschafte hem nu een zeer aangenaam uitzicht, in zijn ogen was zij schoon van gelegenheid, de vreugde van de gehele aarde, daarom twijfelde hij niet of hij zou er zich zeer aangenaam kunnen vestigen dat hij in zo vruchtbaar land voorzeker voorspoed zou hebben, zeer rijk zou worden, en dat was alles waar hij het oog op had. Maar wat is er van gekomen? Ach, het eerste nieuws, dat wij van hem horen is, dat hij in de doornen onder hen is, hij en de zijnen zijn gevankelijk weggevoerd. Zolang hij onder hen leefde heeft hij zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun ongerechtige werken, en nooit heeft hij een goede dag onder hen gehad, totdat God eindelijk de stad boven zijn hoofd in brand stak en hem dwong om voor zijn veiligheid naar het gebergte te vluchten, die voor zijn genoegen en om rijk te worden de vlakte had gekozen. Een zinnelijke keuze is een zondige keuze, en zal zelden voorspoed aanbrengen. Zij, die bij het kiezen van betrekkingen, van een beroep, een woonplaats, of een vestiging, geleid en geregeerd worden door de lusten van het vlees, de lust van de ogen, of de hoogmoed des levens, en niet te rade gaan met de belangen van hun ziel en van hun Godsdienst, kunnen niet verwachten dat God met hen zal zijn, of hen zal zegenen, maar gewoonlijk zijn zij teleurgesteld, zelfs in hetgeen zij voornamelijk op het oog hebben gehad, zij verkrijgen niet, waar zij zich zoveel genot van voorspiegeld hebben. Bij al onze keuzen moeten wij geleid worden door het beginsel, dat datgene het beste voor ons is, wat het beste is voor onze ziel.

II. Hoe weinig hij de slechtheid van de inwoners overwogen heeft. En de mannen van Sodom waren boos, Genesis 13:13.

Merk op dat:

1. Hoewel allen zondaars zijn, sommigen toch groter zondaars zijn dan anderen. De mannen van Sodom waren zondaars van de eerste grootte grote zondaars voor de Heere, dat is: onbeschaamde, vermetele zondaars, zij waren het spreekwoordelijk, vandaar dat wij lezen van hen, die "hun zonde vrij uitspreken gelijk Sodom, en niet verbergen," Isaiah 3:9.

2. Dat sommige zondaren zoveel te erger zijn, omdat zij in een goed land wonen. Zo was het met de Sodomieten, want "dit was de ongerechtigheid van Sodom: hoogmoed zatheid van brood, en overvloedige ledigheid," Ezechiël 16:49, en dit alles werd in de hand gewerkt door de grote overvloed, die hun land opleverde. Aldus zal de voorspoed van de zotten hen verderven.

3. Dat God dikwijls aan grote zondaars grote overvloed geeft. De onreine Sodomieten wonen in een stad, gelegen in een vruchtbare vlakte, terwijl de gelovige Abram en zijn Godvruchtig gezin in tenten wonen op de kale bergen.

4. Als de ongerechtigheid op het hoogst is is het verderf niet ver meer. Overvloedige zonden zijn stellige voortekenen van naderende oordelen. Nu kan Lots komst om onder de Sodomieten te wonen beschouwd worden:

a. Als een grote zegen voor hen en een middel, dat hen tot bekering kan brengen, want nu hadden zij een profeet in hun midden en een prediker van de gerechtigheid. Indien zij naar hem geluisterd hadden, zij zouden hun leven verbeterd hebben, en zo zou hun verderf zijn voorkomen. God zendt predikers, eer Hij verwoesters zendt, want Hij wil niet dat enigen verloren gaan.

b. Als een grote beproeving voor Lot, die niet slechts bedroefd was door hun boosheid te zien, 2 Peter 2:7,2 Peter 2:8, maar gekweld en vervolgd werd door hen, omdat hij niet wilde doen zoals zij deden. Het is dikwijls het verdrietige lot geweest van Godvruchtige mensen, om onder slechte naburen te moeten leven, "een vreemdeling te zijn in Mesech," Psalms 120:5, en kan niet anders, of het is nog zoveel verdrietiger, indien zij, zoals Lot hier, dit zelf door een onberaden keus over zich hebben gebracht.

Verzen 14-18

Genesis 13:14-18

Wij hebben hier een bericht van een genaderijk bezoek, dat God aan Abram bracht ter bevestiging van de belofte aan hem en de zijnen.

Merk op:

I. Wanneer God de belofte hernieuwde en bekrachtigde, nadat Lot van hem gescheiden was, dat is:

1. Nadat de twist voorbij was, want diegenen zijn het best bereid voor de bezoeken van de Goddelijke genade, wier geest kalm en bedaard is en niet verstoord is door enigerlei hartstocht.

2. Het was na Abram's nederige, zelf-verloochenende inschikkelijkheid jegens Lot ter bewaring van de vrede, dat God met dit teken van Zijn gunst tot hem kwam. God zal overvloedige vergoeding schenken in geestelijke vrede voor hetgeen wij verliezen door de vrede met onze naburen te bewaren. Toen Abram aan Lot gewillig de helft van zijn recht aanbood, kwam God en bevestigde het geheel voor hem.

3. Nadat hij het aangename gezelschap van zijn bloedverwant had verloren, door wiens vertrek zijn handen verzwakt waren en zijn hart bedroefd werd, is God met deze goede en troostrijke woorden tot hem gekomen. Gemeenschap met God kan te allen tijde vergoeding bieden voor gebrek aan omgang met onze vrienden. Als onze bloedverwanten van ons gescheiden zijn, is God toch niet van ons gescheiden.

4. Nadat Lot die lieflijke vruchtbare vallei had gekozen, en heen was gegaan om haar in bezit te nemen, uit vrees dat Abram misschien in verzoeking zou komen om hem te benijden en er berouw van te hebben, dat hij hem de keus had gelaten, komt God tot hem en verzekert hem, dat wat hij had aan hem en zijn erfgenamen zou verblijven tot in eeuwigheid, zodat Lot misschien wel het betere land had maar Abram het beste recht er op had. Lot had het paradijs, zoals het dan was, maar Abram had de belofte, en de gebeurtenissen zullen weldra bewijzen, dat Abram, hoe anders het nu ook moge schijnen, in werkelijkheid het betere deel had. Zie Job 22:20. God schonk aan Abram Zijn goedkeuring na zijn twist met Lot, zoals de kerken Paulus haar goedkeuring schonken na zijn strijd met Barnabas Acts 15:39, Acts 15:40.

II. De beloften zelf, waarmee God Abram nu vertroost en verrijkt heeft. Hij geeft hem de verzekering van twee dingen: een goed land, en een talrijke nakomelingschap om het te bezitten.

1. Hier is de schenking van een goed land een land, vermaard boven alle andere landen want het zal het Heilige Land zijn, Immanuels land, dat is het land, waarvan hier gesproken wordt.

a. God toont hier het land aan Abram zoals Hij beloofd had, Genesis 12:1, en het later aan Mozes van de top van de Pisga getoond heeft. Lot hief zijn ogen op, en hij zag de gehele vlakte van de Jordaan, Genesis 13:10, en hij was heengegaan om te bezitten wat hij had gezien. "Kom," zegt God tot Abram, "hef nu uw ogen op, en zie en aanschouw het uwe". Wat God ons heeft te tonen is oneindig beter en meer begerenswaardig dan alles wat de wereld ons kan doen aanschouwen. Het uitzicht van een oog des geloofs is veel rijker en schoner dan dat van een oog van de zinnen. Zij voor wie het hemelse Kanan bestemd is in de andere wereld, hebben soms door het geloof reeds in hun tegenwoordige staat een troostrijk gezicht er op, want wij zien op hetgeen onzienlijk is als werkelijkheid, al is het dan ook nog op een afstand.

b. Hij verzekert het land aan hem en zijn zaad tot in eeuwigheid Genesis 13:15, dat zal Ik u geven, en opnieuw in Genesis 13:17, Ik zal het u geven, iedere herhaling van de belofte is een bekrachtiging er van. Aan u en uw zaad, niet aan Lot en zijn zaad, zij moesten hun erfdeel niet hebben in dit land, en daarom heeft Gods voorzienigheid het zo geleid, dat hij eerst van Abram gescheiden zou zijn, en dan zal de schenking aan hem-Abram en zijn zaad bevestigd worden. Aldus doet God dikwijls goed uit kwaad voortkomen, en maakt zonden en dwaasheden van de mensen dienstbaar aan Zijn eigen wijze en heilige raadsbesluiten. Aan u en uw zaad, aan u, om er als vreemdeling in te blijven, aan uw zaad, om er in te wonen en te heersen als eigenaars. Aan u dat is: aan uw zaad. Die schenking aan hem en de zijnen tot in eeuwigheid geeft te kennen dat het een type was van het hemelse Kanan dat aan het geestelijk zaad van Abram voor eeuwig geschonken wordt, Hebrews 11:14.

c. Hij stelt er hem in het bezit van, schoon het pas aan zijn nakomelingen door erfrecht zal overgaan, Genesis 13:17. "Maak u op, wandel door dit land. Kom, en neem er bezit van, neem er de delen van in ogenschouw, en het zal u blijken beter te zijn, dan toen gij het op een afstand zaagt". God is bereid om aan de erfgenamen van de belofte nog meer overvloedig de onveranderlijkheid te tonen van Zijn verbond en de onschatbare waardij van de verbondszegeningen. "Gaat rondom Zion," Psalms 48:13.

2. Hier is de belofte van een talrijke nakomelingschap om dit goede land te vervullen zodat het nooit verloren zal worden uit gebrek aan erfgenamen, Genesis 13:16. Ik zal uw zaad stellen als het zand van de aarde, dat is: "Zij zullen op ongelooflijke wijze toenemen, en allen tezamen genomen zullen zij zo'n grote menigte vormen, dat niemand ze kan tellen." Zo waren zij in Salomo's tijd, 1 Kings 4:20. Juda nu en Israël waren velen, als zand dat aan de zee is in menigte. Daarvan geeft God hem hier de belofte. God, die in het erfdeel voorziet, voorziet ook in de erfgenamen. Hij, die het Heilige Land bereid heeft, bereidt ook het heilig zaad, Hij, die heerlijkheid geeft, geeft ook genade om voor die heerlijkheid geschikt te maken.

Eindelijk. Er wordt ons gezegd wat Abram deed, toen God aldus de belofte aan hem bevestigd had, Genesis 13:12.

1. Hij verplaatste zijn tent. God gebood hem door het land te wandelen, dat is: denk er niet aan u er in te vestigen, maar verwacht steeds ongevestigd te blijven, en er door heen te wandelen naar een beter Kanan. In onderworpenheid aan Gods wil hierin, verplaatste hij zijn tent, zich schikkende naar de toestand van een pelgrim te zijn.

2. Hij bouwde aldaar een altaar ten teken van zijn erkentelijkheid aan God voor het vriendelijke bezoek, dat Hij hem gebracht had. Als God ons tegenkomt met genaderijke beloften, dan verwacht Hij, dat wij tot Hem zullen gaan met ootmoedige dankzegging.

Verzen 14-18

Genesis 13:14-18

Wij hebben hier een bericht van een genaderijk bezoek, dat God aan Abram bracht ter bevestiging van de belofte aan hem en de zijnen.

Merk op:

I. Wanneer God de belofte hernieuwde en bekrachtigde, nadat Lot van hem gescheiden was, dat is:

1. Nadat de twist voorbij was, want diegenen zijn het best bereid voor de bezoeken van de Goddelijke genade, wier geest kalm en bedaard is en niet verstoord is door enigerlei hartstocht.

2. Het was na Abram's nederige, zelf-verloochenende inschikkelijkheid jegens Lot ter bewaring van de vrede, dat God met dit teken van Zijn gunst tot hem kwam. God zal overvloedige vergoeding schenken in geestelijke vrede voor hetgeen wij verliezen door de vrede met onze naburen te bewaren. Toen Abram aan Lot gewillig de helft van zijn recht aanbood, kwam God en bevestigde het geheel voor hem.

3. Nadat hij het aangename gezelschap van zijn bloedverwant had verloren, door wiens vertrek zijn handen verzwakt waren en zijn hart bedroefd werd, is God met deze goede en troostrijke woorden tot hem gekomen. Gemeenschap met God kan te allen tijde vergoeding bieden voor gebrek aan omgang met onze vrienden. Als onze bloedverwanten van ons gescheiden zijn, is God toch niet van ons gescheiden.

4. Nadat Lot die lieflijke vruchtbare vallei had gekozen, en heen was gegaan om haar in bezit te nemen, uit vrees dat Abram misschien in verzoeking zou komen om hem te benijden en er berouw van te hebben, dat hij hem de keus had gelaten, komt God tot hem en verzekert hem, dat wat hij had aan hem en zijn erfgenamen zou verblijven tot in eeuwigheid, zodat Lot misschien wel het betere land had maar Abram het beste recht er op had. Lot had het paradijs, zoals het dan was, maar Abram had de belofte, en de gebeurtenissen zullen weldra bewijzen, dat Abram, hoe anders het nu ook moge schijnen, in werkelijkheid het betere deel had. Zie Job 22:20. God schonk aan Abram Zijn goedkeuring na zijn twist met Lot, zoals de kerken Paulus haar goedkeuring schonken na zijn strijd met Barnabas Acts 15:39, Acts 15:40.

II. De beloften zelf, waarmee God Abram nu vertroost en verrijkt heeft. Hij geeft hem de verzekering van twee dingen: een goed land, en een talrijke nakomelingschap om het te bezitten.

1. Hier is de schenking van een goed land een land, vermaard boven alle andere landen want het zal het Heilige Land zijn, Immanuels land, dat is het land, waarvan hier gesproken wordt.

a. God toont hier het land aan Abram zoals Hij beloofd had, Genesis 12:1, en het later aan Mozes van de top van de Pisga getoond heeft. Lot hief zijn ogen op, en hij zag de gehele vlakte van de Jordaan, Genesis 13:10, en hij was heengegaan om te bezitten wat hij had gezien. "Kom," zegt God tot Abram, "hef nu uw ogen op, en zie en aanschouw het uwe". Wat God ons heeft te tonen is oneindig beter en meer begerenswaardig dan alles wat de wereld ons kan doen aanschouwen. Het uitzicht van een oog des geloofs is veel rijker en schoner dan dat van een oog van de zinnen. Zij voor wie het hemelse Kanan bestemd is in de andere wereld, hebben soms door het geloof reeds in hun tegenwoordige staat een troostrijk gezicht er op, want wij zien op hetgeen onzienlijk is als werkelijkheid, al is het dan ook nog op een afstand.

b. Hij verzekert het land aan hem en zijn zaad tot in eeuwigheid Genesis 13:15, dat zal Ik u geven, en opnieuw in Genesis 13:17, Ik zal het u geven, iedere herhaling van de belofte is een bekrachtiging er van. Aan u en uw zaad, niet aan Lot en zijn zaad, zij moesten hun erfdeel niet hebben in dit land, en daarom heeft Gods voorzienigheid het zo geleid, dat hij eerst van Abram gescheiden zou zijn, en dan zal de schenking aan hem-Abram en zijn zaad bevestigd worden. Aldus doet God dikwijls goed uit kwaad voortkomen, en maakt zonden en dwaasheden van de mensen dienstbaar aan Zijn eigen wijze en heilige raadsbesluiten. Aan u en uw zaad, aan u, om er als vreemdeling in te blijven, aan uw zaad, om er in te wonen en te heersen als eigenaars. Aan u dat is: aan uw zaad. Die schenking aan hem en de zijnen tot in eeuwigheid geeft te kennen dat het een type was van het hemelse Kanan dat aan het geestelijk zaad van Abram voor eeuwig geschonken wordt, Hebrews 11:14.

c. Hij stelt er hem in het bezit van, schoon het pas aan zijn nakomelingen door erfrecht zal overgaan, Genesis 13:17. "Maak u op, wandel door dit land. Kom, en neem er bezit van, neem er de delen van in ogenschouw, en het zal u blijken beter te zijn, dan toen gij het op een afstand zaagt". God is bereid om aan de erfgenamen van de belofte nog meer overvloedig de onveranderlijkheid te tonen van Zijn verbond en de onschatbare waardij van de verbondszegeningen. "Gaat rondom Zion," Psalms 48:13.

2. Hier is de belofte van een talrijke nakomelingschap om dit goede land te vervullen zodat het nooit verloren zal worden uit gebrek aan erfgenamen, Genesis 13:16. Ik zal uw zaad stellen als het zand van de aarde, dat is: "Zij zullen op ongelooflijke wijze toenemen, en allen tezamen genomen zullen zij zo'n grote menigte vormen, dat niemand ze kan tellen." Zo waren zij in Salomo's tijd, 1 Kings 4:20. Juda nu en Israël waren velen, als zand dat aan de zee is in menigte. Daarvan geeft God hem hier de belofte. God, die in het erfdeel voorziet, voorziet ook in de erfgenamen. Hij, die het Heilige Land bereid heeft, bereidt ook het heilig zaad, Hij, die heerlijkheid geeft, geeft ook genade om voor die heerlijkheid geschikt te maken.

Eindelijk. Er wordt ons gezegd wat Abram deed, toen God aldus de belofte aan hem bevestigd had, Genesis 13:12.

1. Hij verplaatste zijn tent. God gebood hem door het land te wandelen, dat is: denk er niet aan u er in te vestigen, maar verwacht steeds ongevestigd te blijven, en er door heen te wandelen naar een beter Kanan. In onderworpenheid aan Gods wil hierin, verplaatste hij zijn tent, zich schikkende naar de toestand van een pelgrim te zijn.

2. Hij bouwde aldaar een altaar ten teken van zijn erkentelijkheid aan God voor het vriendelijke bezoek, dat Hij hem gebracht had. Als God ons tegenkomt met genaderijke beloften, dan verwacht Hij, dat wij tot Hem zullen gaan met ootmoedige dankzegging.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-13.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile