Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezra 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezra-3.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezra 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZRA 3Aan het einde van het vorige hoofdstuk lieten wij Israël in hun steden, maar wij kunnen ons voorstellen in hoe slechte toestand hun zaken waren: de grond onbebouwd, de steden in puin, alles in wanorde, maar nu hebben wij hier een bericht van hun vroegtijdige zorg om de Godsdienst weer onder hen te vestigen. Aldus hebben zij de grondslag goed gelegd, en hun werk van de rechte zijde aangevangen.
I. Zij hebben een altaar opgericht en er offers op geofferd, zij hielden de feesten en gaven bijdragen tot de herbouw des tempels, Ezra 3:1..
II. Zij legden het fundament van de tempel ondereen vermenging van blijdschap en droefheid, Ezra 3:8. Dat was de dag van de kleine dingen, die niet veracht moet worden, Zacheria 4:10.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZRA 3Aan het einde van het vorige hoofdstuk lieten wij Israël in hun steden, maar wij kunnen ons voorstellen in hoe slechte toestand hun zaken waren: de grond onbebouwd, de steden in puin, alles in wanorde, maar nu hebben wij hier een bericht van hun vroegtijdige zorg om de Godsdienst weer onder hen te vestigen. Aldus hebben zij de grondslag goed gelegd, en hun werk van de rechte zijde aangevangen.
I. Zij hebben een altaar opgericht en er offers op geofferd, zij hielden de feesten en gaven bijdragen tot de herbouw des tempels, Ezra 3:1..
II. Zij legden het fundament van de tempel ondereen vermenging van blijdschap en droefheid, Ezra 3:8. Dat was de dag van de kleine dingen, die niet veracht moet worden, Zacheria 4:10.
Verzen 1-7
Ezra 3:1-7I. Hier is een algemene vergadering van de teruggekeerde Israëlieten te Jeruzalem in de zevende maand, Ezra 3:1. Wij kunnen veronderstellen dat zij in de lente uit Babel zijn gekomen, en moeten tenminste vier maanden rekenen voor de reis, want zolang was Ezra met zijn gezelschap onderweg, Hoofdst. 7:9. De zevende maand is dus al spoedig gekomen waarin vele van de feesten des Heeren gevierd moesten worden, en toen kwamen zij met onderling goedvinden, veeleer dan door een bevel, bijeen te Jeruzalem. Zij waren nog pas in hun steden aangekomen, hadden de handen vol van allerlei zaken om zich en de hunnen van het nodige te voorzien, en dat zou hun wel tot verontschuldiging hebben kunnen dienen om de dienst aan Gods altaar niet bij te wonen voordat de eerste drukte voorbij was, gelijk velen dwaselijk hun komen tot het Avondmaal uitstellen tot zij gevestigd zijn in de wereld. Maar nu zij pas van onder de tuchtroede wegens hun ongodsdienstigheid gekomen zijn, was hun ijver voor de Godsdienst z groot, dat zij allen hun zaken op het land verlieten om tot Gods altaar te komen en-wat vreemd is in hun vromen ijver-zij waren allen eensgezind, zij kwamen als n man Laat de wereldlijke zaken uitgesteld worden voor de zaken van de Godsdienst, zij zullen er te voorspoediger om gaan.
II. De zorg van hun leidslieden om een altaar gereed te hebben voor hen, om er de dienst bij te wonen. Jesua en zijn broederen, de priesters, Zerubbabel en zijn broederen, de vorsten bouwden het altaar voor de God van Israël, Ezra 3:2 op dezelfde plaats waarschijnlijk waar het gestaan had, op dezelfde stelling, Ezra 3:2. Bisschop Patrick, opmerkende dat eer de tempel gebouwd was er een tabernakel opgericht schijnt geweest te zijn voor de Goddelijken eredienst, evenals in Davids tijd, niet op de berg Moria, maar op de berg Zion, 1 Chronicles 9:23, veronderstelt dat dit altaar daar opgericht was om gebruikt te worden terwijl de tempel gebouwd werd. Laat ons hieruit leren:
1. Met God te beginnen. Hoe moeilijker en nooddruftiger onze omstandigheden zijn, hoe meer het ons nodig is Hem met ons mee te nemen op al onze wegen. Als wij hopen door Zijn orakelen te worden bestuurd, zo laat ons Hem eren door onze offeranden.
2. Te doen wat wij kunnen in de aanbidding Gods, als wij niet kunnen doen wat wij zouden willen. Zij konden niet terstond een tempel hebben, maar zij wilden niet zonder altaar zijn. Abraham heeft overal waar hij kwam een altaar gebouwd, en als wij overal waar wij komen de offeranden niet brengen van gebed en lofzegging, al is het ook dat wij er wellicht het voorrecht missen van de kandelaar van de prediking en het toonbrood van des Heeren Avondmaal, dan komen wij tekort in onze plicht, want het altaar, dat de gave heiligt, is steeds voor ons bereid.
Let op de reden, die hier gegeven wordt, waarom zij zich haastten om dit altaar op te richten: er was verschrikking over hen vanwege de volken van de landen. Zij waren omringd van vijanden, die hun en hun Godsdienst slecht gezind waren, en tegen wie zij niet opgewassen waren. En,
a. Hoewel zij onder die verschrikking waren hebben zij toch het altaar gebouwd zo wordt de zin door sommigen gelezen. Zij wilden zich van hun Godsdienst niet laten wegschrikken door de tegenstand, die zij er waarschijnlijk in zullen ontmoeten. Laat ons nooit door mensenvrees in die strik geraken. b. Omdat zij onder die verschrikking waren, hebben zij dit altaar opgericht. Vrees voor gevaar moet ons aansporen tot onze plicht. Hebben wij vele vijanden? Dan is het goed God tot onze vriend te hebben, en met Hem in gemeenschap te zijn. Laat onze vrees die goede uitwerking op ons hebben, dat zij ons op de knieën brengt. Zelfs Saul achtte zich verloren, indien de vijand zou komen eer hij het aangezicht des Heeren ernstig had aangebeden, 1 Samuël. 13:12. S
III. De offeranden, die zij op het altaar offerden. Het altaar was opgericht om gebruikt te worden, en zo gebruikten zij het dan. Zij, die een altaar hebben, moeten het niet ledig laten blijven.
1. Zij begonnen op de eersten dag van de zevende maand, Ezra 3:6. Het blijkt niet dat zij vuur van de hemel hadden om hun offerdienst te beginnen, zoals Mozes en Salomo het gehad hebben, zij hebben, evenals de aartsvaders, zich van gewoon vuur bediend.
2. Eenmaal begonnen zijnde, hebben zij het gedurig brandoffer geofferd, en bleven dit doen, Ezra 3:5, des morgens en des avonds, Ezra 3:3. Door treurige ervaring wisten zij wat het was om de vertroosting van het dagelijks offer te moeten ontberen, het pleiten in hun dagelijks gebed, en nu deze dienst weer begonnen was, besloten zij om hem nooit weer te laten vervallen. Het dagelijkse lam was een type van het Lam Gods, welks gerechtigheid ons betrouwen moet zijn in al onze gebeden.
3. Zij namen alle gezette hoogtijden des Heeren waar, en offerden de offers, die voor ieder van deze waren voorgeschreven, inzonderheid het Loofhuttenfeest, Ezra 3:4, Ezra 3:5. Nu zij zo'n grote weldaad van God hadden ontvangen, was dit vreugdevolle feest hun zeer bijzonder aangenaam. En nu zij zich begonnen te vestigen in hun steden, was het zeer goed en gepast om te gedenken dat hun vaderen in tenten hebben gewoond in de woestijn. Ook werd dit feest, dat zeer bijzonder verwijst naar Evangelietijden, zoals blijkt uit Zacheria 14:18 op zeer bijzondere wijze in ere gebracht, nu die tijden begonnen te naderen. Van de diensten op dit feest, dat acht dagen duurde, en waarvoor bijzondere offers waren verordineerd, wordt gezegd dat zij deden "naar het recht, van elk dagelijks op zijn dag," zie Numbers 29:13, Numbers 29:17 en verv. Zo is het in het oorspronkelijke, Verbum diei in die suo-het woord, of de zaak van de dag op de zelfde dag, een uitdrukking, die spreekwoordelijk is geworden onder hen, die met de taal van de Schrift vertrouwd zijn. Indien het Loofhuttenfeest een afschaduwing was van een Evangelische wandel ten opzichte van een voortdurend gespeend zijn aan de wereld en van de blijdschap in God, dan kunnen wij hieruit afleiden dat wij allen het werk van de dag op de zelfde dag moeten doen met het recht van elk dagelijks op zijn dag, dat is:
a. wij moeten de tijd gebruiken door voor iederen dag iets te doen te vinden, dat nut en voordeel oplevert.
b. Wij moeten de gelegenheid gebruiken door ons te voegen naar het werk van de dag. Alles is schoon op zijn tijd. De tiende dag van die maand was de verzoendag, een plechtige dag, die nu zeer geschikt en gelegen kwam, zeer waarschijnlijk hebben zij hem waargenomen hoewel dit niet vermeld is, ik herinner mij ook niet dat in het Oude Testament ergens melding wordt gemaakt van het waarnemen van die dag, alsof het genoeg was dat wij er de wet van hebben in Leviticus 16:1, en het Evangelie ervan dat er de voornaamste bedoeling van was, in het Nieuwe Testament. 4. Zij offerden ieders vrijwillige offerande, Ezra 3:5. De wet eiste veel, maar zij brachten meer. Zij hadden weinig vermogen om de kosten van hun offers te dragen, maar zij hadden veel ijver, en zij spaarden het uit van hun eigen tafels, naar wij wel kunnen veronderstellen, om aldus het altaar overvloedig te voorzien. Zalig zij, die uit de vuuroven van de beproeving zodanig een heilige hitte medebrengen!
IV. Hun toebereidselen voor het bouwen van de tempel, Ezra 3:7. Hierop hebben zij zich terstond toegelegd, want terwijl wij doen wat wij kunnen, moeten wij er nog naar streven meer en beter te doen. Evenals vanouds moeten Tyrus en Zidon hen van werklieden en de Libanon hen van hout voorzien, voor beide hadden zij orders van Cyrus. Als God ons ergens toe roept, dan kunnen wij vertrouwen dat Hij in Zijn voorzienigheid ons voorzien zal van hetgeen er voor nodig is.
Verzen 1-7
Ezra 3:1-7I. Hier is een algemene vergadering van de teruggekeerde Israëlieten te Jeruzalem in de zevende maand, Ezra 3:1. Wij kunnen veronderstellen dat zij in de lente uit Babel zijn gekomen, en moeten tenminste vier maanden rekenen voor de reis, want zolang was Ezra met zijn gezelschap onderweg, Hoofdst. 7:9. De zevende maand is dus al spoedig gekomen waarin vele van de feesten des Heeren gevierd moesten worden, en toen kwamen zij met onderling goedvinden, veeleer dan door een bevel, bijeen te Jeruzalem. Zij waren nog pas in hun steden aangekomen, hadden de handen vol van allerlei zaken om zich en de hunnen van het nodige te voorzien, en dat zou hun wel tot verontschuldiging hebben kunnen dienen om de dienst aan Gods altaar niet bij te wonen voordat de eerste drukte voorbij was, gelijk velen dwaselijk hun komen tot het Avondmaal uitstellen tot zij gevestigd zijn in de wereld. Maar nu zij pas van onder de tuchtroede wegens hun ongodsdienstigheid gekomen zijn, was hun ijver voor de Godsdienst z groot, dat zij allen hun zaken op het land verlieten om tot Gods altaar te komen en-wat vreemd is in hun vromen ijver-zij waren allen eensgezind, zij kwamen als n man Laat de wereldlijke zaken uitgesteld worden voor de zaken van de Godsdienst, zij zullen er te voorspoediger om gaan.
II. De zorg van hun leidslieden om een altaar gereed te hebben voor hen, om er de dienst bij te wonen. Jesua en zijn broederen, de priesters, Zerubbabel en zijn broederen, de vorsten bouwden het altaar voor de God van Israël, Ezra 3:2 op dezelfde plaats waarschijnlijk waar het gestaan had, op dezelfde stelling, Ezra 3:2. Bisschop Patrick, opmerkende dat eer de tempel gebouwd was er een tabernakel opgericht schijnt geweest te zijn voor de Goddelijken eredienst, evenals in Davids tijd, niet op de berg Moria, maar op de berg Zion, 1 Chronicles 9:23, veronderstelt dat dit altaar daar opgericht was om gebruikt te worden terwijl de tempel gebouwd werd. Laat ons hieruit leren:
1. Met God te beginnen. Hoe moeilijker en nooddruftiger onze omstandigheden zijn, hoe meer het ons nodig is Hem met ons mee te nemen op al onze wegen. Als wij hopen door Zijn orakelen te worden bestuurd, zo laat ons Hem eren door onze offeranden.
2. Te doen wat wij kunnen in de aanbidding Gods, als wij niet kunnen doen wat wij zouden willen. Zij konden niet terstond een tempel hebben, maar zij wilden niet zonder altaar zijn. Abraham heeft overal waar hij kwam een altaar gebouwd, en als wij overal waar wij komen de offeranden niet brengen van gebed en lofzegging, al is het ook dat wij er wellicht het voorrecht missen van de kandelaar van de prediking en het toonbrood van des Heeren Avondmaal, dan komen wij tekort in onze plicht, want het altaar, dat de gave heiligt, is steeds voor ons bereid.
Let op de reden, die hier gegeven wordt, waarom zij zich haastten om dit altaar op te richten: er was verschrikking over hen vanwege de volken van de landen. Zij waren omringd van vijanden, die hun en hun Godsdienst slecht gezind waren, en tegen wie zij niet opgewassen waren. En,
a. Hoewel zij onder die verschrikking waren hebben zij toch het altaar gebouwd zo wordt de zin door sommigen gelezen. Zij wilden zich van hun Godsdienst niet laten wegschrikken door de tegenstand, die zij er waarschijnlijk in zullen ontmoeten. Laat ons nooit door mensenvrees in die strik geraken. b. Omdat zij onder die verschrikking waren, hebben zij dit altaar opgericht. Vrees voor gevaar moet ons aansporen tot onze plicht. Hebben wij vele vijanden? Dan is het goed God tot onze vriend te hebben, en met Hem in gemeenschap te zijn. Laat onze vrees die goede uitwerking op ons hebben, dat zij ons op de knieën brengt. Zelfs Saul achtte zich verloren, indien de vijand zou komen eer hij het aangezicht des Heeren ernstig had aangebeden, 1 Samuël. 13:12. S
III. De offeranden, die zij op het altaar offerden. Het altaar was opgericht om gebruikt te worden, en zo gebruikten zij het dan. Zij, die een altaar hebben, moeten het niet ledig laten blijven.
1. Zij begonnen op de eersten dag van de zevende maand, Ezra 3:6. Het blijkt niet dat zij vuur van de hemel hadden om hun offerdienst te beginnen, zoals Mozes en Salomo het gehad hebben, zij hebben, evenals de aartsvaders, zich van gewoon vuur bediend.
2. Eenmaal begonnen zijnde, hebben zij het gedurig brandoffer geofferd, en bleven dit doen, Ezra 3:5, des morgens en des avonds, Ezra 3:3. Door treurige ervaring wisten zij wat het was om de vertroosting van het dagelijks offer te moeten ontberen, het pleiten in hun dagelijks gebed, en nu deze dienst weer begonnen was, besloten zij om hem nooit weer te laten vervallen. Het dagelijkse lam was een type van het Lam Gods, welks gerechtigheid ons betrouwen moet zijn in al onze gebeden.
3. Zij namen alle gezette hoogtijden des Heeren waar, en offerden de offers, die voor ieder van deze waren voorgeschreven, inzonderheid het Loofhuttenfeest, Ezra 3:4, Ezra 3:5. Nu zij zo'n grote weldaad van God hadden ontvangen, was dit vreugdevolle feest hun zeer bijzonder aangenaam. En nu zij zich begonnen te vestigen in hun steden, was het zeer goed en gepast om te gedenken dat hun vaderen in tenten hebben gewoond in de woestijn. Ook werd dit feest, dat zeer bijzonder verwijst naar Evangelietijden, zoals blijkt uit Zacheria 14:18 op zeer bijzondere wijze in ere gebracht, nu die tijden begonnen te naderen. Van de diensten op dit feest, dat acht dagen duurde, en waarvoor bijzondere offers waren verordineerd, wordt gezegd dat zij deden "naar het recht, van elk dagelijks op zijn dag," zie Numbers 29:13, Numbers 29:17 en verv. Zo is het in het oorspronkelijke, Verbum diei in die suo-het woord, of de zaak van de dag op de zelfde dag, een uitdrukking, die spreekwoordelijk is geworden onder hen, die met de taal van de Schrift vertrouwd zijn. Indien het Loofhuttenfeest een afschaduwing was van een Evangelische wandel ten opzichte van een voortdurend gespeend zijn aan de wereld en van de blijdschap in God, dan kunnen wij hieruit afleiden dat wij allen het werk van de dag op de zelfde dag moeten doen met het recht van elk dagelijks op zijn dag, dat is:
a. wij moeten de tijd gebruiken door voor iederen dag iets te doen te vinden, dat nut en voordeel oplevert.
b. Wij moeten de gelegenheid gebruiken door ons te voegen naar het werk van de dag. Alles is schoon op zijn tijd. De tiende dag van die maand was de verzoendag, een plechtige dag, die nu zeer geschikt en gelegen kwam, zeer waarschijnlijk hebben zij hem waargenomen hoewel dit niet vermeld is, ik herinner mij ook niet dat in het Oude Testament ergens melding wordt gemaakt van het waarnemen van die dag, alsof het genoeg was dat wij er de wet van hebben in Leviticus 16:1, en het Evangelie ervan dat er de voornaamste bedoeling van was, in het Nieuwe Testament. 4. Zij offerden ieders vrijwillige offerande, Ezra 3:5. De wet eiste veel, maar zij brachten meer. Zij hadden weinig vermogen om de kosten van hun offers te dragen, maar zij hadden veel ijver, en zij spaarden het uit van hun eigen tafels, naar wij wel kunnen veronderstellen, om aldus het altaar overvloedig te voorzien. Zalig zij, die uit de vuuroven van de beproeving zodanig een heilige hitte medebrengen!
IV. Hun toebereidselen voor het bouwen van de tempel, Ezra 3:7. Hierop hebben zij zich terstond toegelegd, want terwijl wij doen wat wij kunnen, moeten wij er nog naar streven meer en beter te doen. Evenals vanouds moeten Tyrus en Zidon hen van werklieden en de Libanon hen van hout voorzien, voor beide hadden zij orders van Cyrus. Als God ons ergens toe roept, dan kunnen wij vertrouwen dat Hij in Zijn voorzienigheid ons voorzien zal van hetgeen er voor nodig is.
Verzen 8-13
Ezra 3:8-13Er was onder de wedergekeerde Joden geen strijd of zij de tempel al of niet zouden bouwen, daartoe werd onmiddellijk besloten, en wel dat het met bekwame spoed gedaan zou worden. Welke vertroosting of lieflijkheid konden zij smaken in hun eigen land, indien zij dit teken van Gods tegenwoordigheid en de stichting van Zijns naams gedachtenis onder hen niet hadden? Wij hebben dus hier een bericht van het begin van dat goede werk.
Merk op:
I. Wanneer het werd begonnen: in de tweede maand van het tweede jaar, zodra het jaargetijde het hun slechts zou veroorloven, Ezra 3:8 en nadat de plechtigheden van het pascha voorbij waren. Zij gebruikten weinig meer dan een half jaar voor de toebereiding van de grond en van de materialen, zozeer was hun hart er op gezet. Als enigerlei goed werk gedaan moet worden, dan zullen wij verstandig handelen als wij er ons zo spoedig mogelijk toe begeven en geen tijd laten verloren gaan, ja zelfs dan, als wij er moeilijkheden en tegenstand bij voorzien. Aldus verbinden wij er onszelf toe en zullen wij God verbinden om er ons in te helpen. Een goed begin, zegt het spreekwoord, is het halve werk.
II. Wie het begonnen. Zerubbabel en Jesua met hun broederen. Gods werk zal dan waarschijnlijk goede voortgang hebben als de overheid, de leraren en het volk er van harte aan medewerken, en allen eenstemmig zijn om het te bevorderen. Het was God, die hun een hart gaf voor deze dienst. En dit voorspelde welslagen.
III. Wie er verder voor gebruikt werden: Zij stelden de Levieten over het werk, Ezra 3:8, en deze deden het door opzicht te hebben over hen, die het werk deden, Ezra 3:9, hun handen te sterken door goede, aanmoedigende woorden. Zij, die zelf het werk niet doen, kunnen toch goede dienst bewijzen door hen, die het wl doen, op te wekken en te bemoedigen.
IV. Hoe God geloofd werd bij het leggen van het fundament van de tempel, Ezra 3:10,Ezra 3:11, de priesters met de trompetten, voorgeschreven door Mozes, en de Levieten met de cimbalen voorgeschreven door David, maakten een concert van muziek, niet om het oor te strelen maar om het zingen te begeleiden en te steunen van die eeuwige hymne, die nooit verandert en voor welke ons hart en onze mond altijd gestemd moeten zijn: "God is goed, Zijn goedertierenheid is" "tot in eeuwigheid," het refrein van psalm 136. Laat al de stromen van de genade nagespoord worden tot aan bron. In welke toestand wij ook verkeren, wlke smart ons deel zij, wlke angsten ons kwellen, laat het erkend worden dat God goed is en dat, wat ook moge falen, Zijn goedertierenheid nooit faalt. Laat dit gezongen worden met toepassing op onszelf zoals hier, dat Zijn goedertierenheid niet alleen is tot in eeuwigheid, maar dat zij tot in eeuwigheid is over Israël, over Israël toen zij gevangen waren in een vreemd land en vreemdelingen waren in hun eigen land. Hoe het ook zij, "God is Israël goed," Psalms 73:1, goed jegens ons. Laat de herleving van de belangen van de kerk toen zij dood schenen, toegeschreven worden aan de eeuwige voortduring van Gods goedertierenheid, want daarom is het dat de kerk voortduurt, dat is blijft bestaan.
V. De verschillende aandoeningen van het volk. Er was bij deze gelegenheid een merkwaardige vermenging van gewaarwordingen. Er heersten verschillende gevoelens onder het volk van God en ieder gaf uitdrukking aan hetgeen er bij hem omging, en toch was er geen onenigheid onder hen hun harten waren niet van elkaar vervreemd en de gemeenschappelijke belangen werden er niet door benadeeld of vertraagd.
1. Zij, die alleen de ellende kenden van geen tempel te hebben, hebben toen zij het fundament voor een gelegd zagen, de Heere geloofd met gejuich, Ezra 3:11. Voor hen scheen zelfs dit fundament reeds groot, was het als een leven uit de doden, voor hun hongerende ziel was dit reeds zoet. Het volk juichte met groot gejuich, zodat de stem tot van verre gehoord werd. Wij behoren dankbaar te wezen voor het begin van zegen of genade, al is dit ook nog niet tot volkomenheid gekomen, en het fundament van een tempel na langdurige verwoesting kan niet anders dan een fontein van vreugde wezen voor ieder getrouw Israëliet.
2. Zij, die zich de heerlijkheid herinnerden van de eerste tempel, die Salomo gebouwd had, en bedachten hoever naar alle waarschijnlijkheid deze er bij zou achterstaan, misschien in afmetingen, zeker in pracht en rijkdom, weenden met luider stem, Ezra 3:12. Indien wij de gevangenschap dateren van het vierde jaar van Jojakim, dan was het pas twee en vijftig jaren geleden dat de tempel verbrand was, indien van Jechonia's gevangenschap, dan was het slechts negen en veertig. Zodat velen, die nu leefden, hem zich nog konden herinneren in al zijn pracht en luister, en het was een grote zegen voor de gevangenen, dat het leven van zovelen van hun priesters en Levieten verlengd was geworden, zodat deze hun nu konden verhalen wat zij zich herinnerden van de heerlijkheid van Jeruzalem, teneinde hen op te wekken bij hun terugkeer. Dezen nu betreurden de onevenredigheid tussen deze tempel en de vorigen. En er was wel enige reden voor, en zo zij hun tranen in het rechte kanaal lieten vloeien en dus de zonde beweenden, die de oorzaak was van dit treurig verschil, dan deden zij wl. Zonde benevelt de glans van ieder volk en van iedere kerk, en als zij zich verminderd vinden en naar de diepte gebracht, dan moet dit aan haar geweten worden Toch was het ook hun zwakheid, die hun deze tranen met de algemene vreugde deed vermengen, en er als het ware een nevel over wierp. Zij verachtten de dag van de kleine dingen en waren ondankbaar voor het goede, dat zij genoten, omdat het niet zo goed was als dat hun voorouders hadden, hoewel het veel beter was dan zij verdienden. Laat er in de harmonie van openbare vreugde geen wanklank gehoord worden. Het was een verzwaring van de ontmoediging, die zij hierdoor het volk gaven, dat zij priesters en Levieten waren, die zelf hadden moeten weten, en anderen hadden moeten leren wat de rechte gemoedsgesteldheid was die door de verschillende leidingen van Gods voorzienigheid bij hen teweeggebracht behoorde te worden, zij hadden niet moeten toelaten dat het besef van tegenwoordige zegeningen door de herinnering aan vroegere beproevingen verdrongen zou worden. Deze vermenging van leed en blijdschap hier is een voorstelling van deze wereld, sommigen baden zich in stromen van geneugten, terwijl over anderen baren en golven van leed en verdrukking heengaan. In de hemel zingen allen, en zucht niemand, in de hel wenen en weeklagen allen, en is er niemand die zich verblijdt maar hier op aarde kunnen wij nauwelijks het gejuich van de vreugde van de stem des geweens onderkennen. Laat ons leren ons te verblijden met de blijden en te wenen met de wenenden en zelf blijd te zijn als niet blij zijnde, en te wenen als niet wenende.
Verzen 8-13
Ezra 3:8-13Er was onder de wedergekeerde Joden geen strijd of zij de tempel al of niet zouden bouwen, daartoe werd onmiddellijk besloten, en wel dat het met bekwame spoed gedaan zou worden. Welke vertroosting of lieflijkheid konden zij smaken in hun eigen land, indien zij dit teken van Gods tegenwoordigheid en de stichting van Zijns naams gedachtenis onder hen niet hadden? Wij hebben dus hier een bericht van het begin van dat goede werk.
Merk op:
I. Wanneer het werd begonnen: in de tweede maand van het tweede jaar, zodra het jaargetijde het hun slechts zou veroorloven, Ezra 3:8 en nadat de plechtigheden van het pascha voorbij waren. Zij gebruikten weinig meer dan een half jaar voor de toebereiding van de grond en van de materialen, zozeer was hun hart er op gezet. Als enigerlei goed werk gedaan moet worden, dan zullen wij verstandig handelen als wij er ons zo spoedig mogelijk toe begeven en geen tijd laten verloren gaan, ja zelfs dan, als wij er moeilijkheden en tegenstand bij voorzien. Aldus verbinden wij er onszelf toe en zullen wij God verbinden om er ons in te helpen. Een goed begin, zegt het spreekwoord, is het halve werk.
II. Wie het begonnen. Zerubbabel en Jesua met hun broederen. Gods werk zal dan waarschijnlijk goede voortgang hebben als de overheid, de leraren en het volk er van harte aan medewerken, en allen eenstemmig zijn om het te bevorderen. Het was God, die hun een hart gaf voor deze dienst. En dit voorspelde welslagen.
III. Wie er verder voor gebruikt werden: Zij stelden de Levieten over het werk, Ezra 3:8, en deze deden het door opzicht te hebben over hen, die het werk deden, Ezra 3:9, hun handen te sterken door goede, aanmoedigende woorden. Zij, die zelf het werk niet doen, kunnen toch goede dienst bewijzen door hen, die het wl doen, op te wekken en te bemoedigen.
IV. Hoe God geloofd werd bij het leggen van het fundament van de tempel, Ezra 3:10,Ezra 3:11, de priesters met de trompetten, voorgeschreven door Mozes, en de Levieten met de cimbalen voorgeschreven door David, maakten een concert van muziek, niet om het oor te strelen maar om het zingen te begeleiden en te steunen van die eeuwige hymne, die nooit verandert en voor welke ons hart en onze mond altijd gestemd moeten zijn: "God is goed, Zijn goedertierenheid is" "tot in eeuwigheid," het refrein van psalm 136. Laat al de stromen van de genade nagespoord worden tot aan bron. In welke toestand wij ook verkeren, wlke smart ons deel zij, wlke angsten ons kwellen, laat het erkend worden dat God goed is en dat, wat ook moge falen, Zijn goedertierenheid nooit faalt. Laat dit gezongen worden met toepassing op onszelf zoals hier, dat Zijn goedertierenheid niet alleen is tot in eeuwigheid, maar dat zij tot in eeuwigheid is over Israël, over Israël toen zij gevangen waren in een vreemd land en vreemdelingen waren in hun eigen land. Hoe het ook zij, "God is Israël goed," Psalms 73:1, goed jegens ons. Laat de herleving van de belangen van de kerk toen zij dood schenen, toegeschreven worden aan de eeuwige voortduring van Gods goedertierenheid, want daarom is het dat de kerk voortduurt, dat is blijft bestaan.
V. De verschillende aandoeningen van het volk. Er was bij deze gelegenheid een merkwaardige vermenging van gewaarwordingen. Er heersten verschillende gevoelens onder het volk van God en ieder gaf uitdrukking aan hetgeen er bij hem omging, en toch was er geen onenigheid onder hen hun harten waren niet van elkaar vervreemd en de gemeenschappelijke belangen werden er niet door benadeeld of vertraagd.
1. Zij, die alleen de ellende kenden van geen tempel te hebben, hebben toen zij het fundament voor een gelegd zagen, de Heere geloofd met gejuich, Ezra 3:11. Voor hen scheen zelfs dit fundament reeds groot, was het als een leven uit de doden, voor hun hongerende ziel was dit reeds zoet. Het volk juichte met groot gejuich, zodat de stem tot van verre gehoord werd. Wij behoren dankbaar te wezen voor het begin van zegen of genade, al is dit ook nog niet tot volkomenheid gekomen, en het fundament van een tempel na langdurige verwoesting kan niet anders dan een fontein van vreugde wezen voor ieder getrouw Israëliet.
2. Zij, die zich de heerlijkheid herinnerden van de eerste tempel, die Salomo gebouwd had, en bedachten hoever naar alle waarschijnlijkheid deze er bij zou achterstaan, misschien in afmetingen, zeker in pracht en rijkdom, weenden met luider stem, Ezra 3:12. Indien wij de gevangenschap dateren van het vierde jaar van Jojakim, dan was het pas twee en vijftig jaren geleden dat de tempel verbrand was, indien van Jechonia's gevangenschap, dan was het slechts negen en veertig. Zodat velen, die nu leefden, hem zich nog konden herinneren in al zijn pracht en luister, en het was een grote zegen voor de gevangenen, dat het leven van zovelen van hun priesters en Levieten verlengd was geworden, zodat deze hun nu konden verhalen wat zij zich herinnerden van de heerlijkheid van Jeruzalem, teneinde hen op te wekken bij hun terugkeer. Dezen nu betreurden de onevenredigheid tussen deze tempel en de vorigen. En er was wel enige reden voor, en zo zij hun tranen in het rechte kanaal lieten vloeien en dus de zonde beweenden, die de oorzaak was van dit treurig verschil, dan deden zij wl. Zonde benevelt de glans van ieder volk en van iedere kerk, en als zij zich verminderd vinden en naar de diepte gebracht, dan moet dit aan haar geweten worden Toch was het ook hun zwakheid, die hun deze tranen met de algemene vreugde deed vermengen, en er als het ware een nevel over wierp. Zij verachtten de dag van de kleine dingen en waren ondankbaar voor het goede, dat zij genoten, omdat het niet zo goed was als dat hun voorouders hadden, hoewel het veel beter was dan zij verdienden. Laat er in de harmonie van openbare vreugde geen wanklank gehoord worden. Het was een verzwaring van de ontmoediging, die zij hierdoor het volk gaven, dat zij priesters en Levieten waren, die zelf hadden moeten weten, en anderen hadden moeten leren wat de rechte gemoedsgesteldheid was die door de verschillende leidingen van Gods voorzienigheid bij hen teweeggebracht behoorde te worden, zij hadden niet moeten toelaten dat het besef van tegenwoordige zegeningen door de herinnering aan vroegere beproevingen verdrongen zou worden. Deze vermenging van leed en blijdschap hier is een voorstelling van deze wereld, sommigen baden zich in stromen van geneugten, terwijl over anderen baren en golven van leed en verdrukking heengaan. In de hemel zingen allen, en zucht niemand, in de hel wenen en weeklagen allen, en is er niemand die zich verblijdt maar hier op aarde kunnen wij nauwelijks het gejuich van de vreugde van de stem des geweens onderkennen. Laat ons leren ons te verblijden met de blijden en te wenen met de wenenden en zelf blijd te zijn als niet blij zijnde, en te wenen als niet wenende.