Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 24". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-24.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 24". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 24In dit hoofdstuk zijn twee preken, bij een bijzondere gelegenheid gehouden, en zij zijn beide van de berg Sinai, de berg van de verschrikking, en van de berg Ebal, de berg van de vervloekingen, beide voorspellen de ondergang van Jeruzalem. De aanleiding er toe was, dat de koning van Babel het beleg sloeg om Jeruzalem, en het doel er van is te tonen, dat hij niet alleen de meester, maar ook de verwoester van de stad zal worden. als het beleg ten einde loopt.
I. Door middel van het teken van vlees, dat in een pot boven het vuur gekookt wordt, wordt het lijden getoond, dat Jeruzalem onder het beleg zal moeten verduren, en naar recht, om haar onreinheid Ezekiel 24:1.
II. Door middel van Ezechiëls weigering om over de dood van zijn vrouw te treuren, wordt betekend, dat de rampen, die over Jeruzalem zouden komen, te groot waren om betreurd te worden, zo groot, dat zij, in stille wanhoop, er onder bezwijken zouden, Ezekiel 24:15.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 24In dit hoofdstuk zijn twee preken, bij een bijzondere gelegenheid gehouden, en zij zijn beide van de berg Sinai, de berg van de verschrikking, en van de berg Ebal, de berg van de vervloekingen, beide voorspellen de ondergang van Jeruzalem. De aanleiding er toe was, dat de koning van Babel het beleg sloeg om Jeruzalem, en het doel er van is te tonen, dat hij niet alleen de meester, maar ook de verwoester van de stad zal worden. als het beleg ten einde loopt.
I. Door middel van het teken van vlees, dat in een pot boven het vuur gekookt wordt, wordt het lijden getoond, dat Jeruzalem onder het beleg zal moeten verduren, en naar recht, om haar onreinheid Ezekiel 24:1.
II. Door middel van Ezechiëls weigering om over de dood van zijn vrouw te treuren, wordt betekend, dat de rampen, die over Jeruzalem zouden komen, te groot waren om betreurd te worden, zo groot, dat zij, in stille wanhoop, er onder bezwijken zouden, Ezekiel 24:15.
Vers 1
Ezechiël 24:1-14Wij hebben hier
I. De mededeling, die God aan Ezechiël te Babel doet, dat Nebukadnezar het beleg slaat voor Jeruzalem, op dezelfde dag, dat het plaats vond, Ezekiel 24:2 :"Mensenkind, let er op, de koning van Babel, die met zijn leger uitgetrokken is, gij weet niet waarheen, legt zich voor Jeruzalem op deze zelfden dag." De afstand van Jeruzalem tot Babel bedroeg vele mijlen, verscheidene dagreizen. Misschien was het laatste bericht, dat zij ontvangen hadden, dat Rabba van de kinderen Ammons het doel was, en dat de veldtocht geopend zou worden met het beleg van die stad. Maar God wist en kon de profeet zeggen: "Op deze dag, om deze tijd, wordt Jeruzalem belegerd, en het Chaldeeuwse leger heeft zich er voor gelegerd". Evenals alle tijden, zo zijn ook alle plaatsen, zelfs de verst verwijderde bij God tegenwoordig en voor Zijn ogen. Hij laat de profeet het volk aanzeggen, dat, als het nauwkeurig waar bleek te zijn, wat zij binnen kort door officiële berichten zouden weten, het een bevestiging zou zijn van de zending van de profeet en zij konden er uit afleiden, dat, sinds hij gelijk had met dat bericht, hij ook gelijk had met zijn voorspellingen, want beide had hij aan zijn betrekking tot de Hemel te danken.
II. Het bevel, dat hij er aantekening van moet maken. Hij moet in een boek optekenen, dat in het negende jaar van Jojachims gevangenschap (want dat was het begin van Ezechiëls tijdrekening, Ezekiel 1:2, het was ook het negende jaar van Zedekia's regering, want hij begon te regeren, toen Jojachim weggevoerd werd), in de tiende maand, op de tiende van de maand, de koning van Babel het beleg sloeg voor Jeruzalem, en die datum stemt nauwkeurig overeen met de datum in de geschiedenis, 2 Kings 25:1. Zie, hoe God aan Zijn knechten de profeten, vooral die dingen openbaart, die dienen om hun woord te bevestigen, en zodoende hun geloof te bevestigen. Het is goed om aantekening te houden van merkwaardige gebeurtenissen, hetgeen er soms toe bij kan dragen, dat Gods heerlijkheid daardoor te meer openbaar wordt en de profetieën van de Schrift te beter worden uitgelegd en bevestigd, Gode zijn alle Zijn werken bekend.
III. De boodschap, die hij Hem voor het volk geeft, waarvan de inhoud is, dat het beleg van Jeruzalem, dat nu begonnen is, onfeilbaar eindigen zal met de verwoesting ervan. Dat moet hij zeggen tot het weerspannig huis, tot diegenen van hen, die te Babel waren, opdat die het zouden mededelen aan degenen, die nog in hun eigen land waren. Een weerspannig huis zal spoedig een vervallen huis zijn.
1. Dit moet hij hun tonen door een teken want dat stompzinnige volk moest onderwezen worden als kinderen. De gelijkenis, hier gebruikt, is die van een kokenden pot. Dit doet denken aan Jeremia's visioen, vele jaren vroeger, toen hij voor `t eerst begon te profeteren, en was waarschijnlijk bedoeld als een herinnering daaraan, Jeremiah 1:13 :"Ik zie een ziedenden pot welks voorkant tegen het noorden is," en de uitlegging daarvan, Ezekiel 24:15, geeft als de betekenis aan de belegering van Jeruzalem door volken uit het noorden, en evenals deze gelijkenis bedoeld is als een bevestiging van Jeremia's visioen, zo dient ze eveneens om het ijdel vertrouwen van de vorsten van Jeruzalem te beschamen die gezegd hadden, Ezekiel 9:3 : Deze stad is de pot en wij zijn het vlees, waarmee zij bedoelden: "Wij zijn hier zo veilig alsof wij door koperen muren omringd waren". "Goed", zegt God, "zo zal het zijn, gij zult in Jeruzalem gekookt worden, als het vlees in de pot, hij moet met water opgezet worden, Ezekiel 24:3, en met vlees van de keur van de kudde, Ezekiel 24:5 met alle goede stukken, Ezekiel 24:4, en de mergpijpen en gebruik de andere beenderen als brandstof opdat alle stukken gebruikt worden, of in de pot of er onder". Een vuur van beenderen, al brandt het langzaam (want het beleg zou lang duren), is toch een zeker en aanhoudend vuur, en dat was Gods gramschap tegen hen ook, en niet als het geluid van de doornen onder een pot wat wel een grote vlam, maar geen grote hitte geeft. Die uit alle delen van het land naar Jeruzalem vluchtten, ter wille van hun veiligheid, zouden jammerlijk teleurgesteld worden, als het beleg van de stad hun het vuur aan de schenen zou leggen, en toch was geen ontkomen mogelijk maar zij waren gedwongen er te blijven, zoals het vlees in een kokenden pot.
2. Hij moet hun een verklaring geven van dit teken. Het betekent: Wee van de bloedstad Ezekiel 24:6. En wederom, Ezekiel 24:9 :Wee van de bloedstad, de pot, laat haar inwoners daarin het vlees zijn. Laat ons hier zien
A. Welke weg God er mee inslaat. Gedurende het beleg is Jeruzalem als een pot, die boven het vuur kookt.
a. Er wordt voor gezorgd, dat het vuur onder de pot heet blijft, zo nauw is de stad ingesloten, en zo krachtig zijn de vele aanvallen, die de belegeraars op de stad doen, en bovenal betekent het de hitte van Gods toorn, die tegen hen branden blijft, Ezekiel 24:9 :Ik zal ook de brandstapel groot maken. De Chaldeën hebben als last, veel hout aan te dragen, en het vuur aan te steken, Ezekiel 24:10 om het de inwoners van Jeruzalem steeds benauwder te maken. Het vuur, dat God aansteekt tot het verteren van de onboetvaardige zondaars zal nooit minder worden, veel minder uitgaan, bij gebrek aan brandstof. "Het vuur en hout van zijn brandstapel is veel," Isaiah 30:33.
b. Eenmaal gekookt, wordt het vlees eruit genomen en aan de Chaldeën gegeven, om er een maaltijd van te houden. "Verteer het vlees, laat het lang koken, tot het uiteenvalt. Kruid het met specerijen, en maak het smakelijk voor hen, die het eten zullen". Laat de beenderen verbranden, hetzij die onder de pot (laat ze verteerd worden met de andere brandstof), of als sommigen denken, de beenderen in de pot laat alles zo hard koken, dat het vlees niet alleen gaar is, maar ook de beenderen zacht geworden zijn, laat al de inwoners van Jeruzalem door de pestilentie, het zwaard en de honger tot de grootste ellende gebracht worden. Vervolgens, Ezekiel 24:6. Trek stuk bij stuk daaruit, laat iedereen in `s vijands hand vallen, `t zij om over de kling gejaagd, of gevangen genomen te worden. Laat ze een lichte prooi zijn, en laat de Chaldeën zo begerig op hen aanvallen, als een hongerige op een goeden schotel vlees, die hem voorgezet wordt. "Laat het lot over hem niet vallen, ieder stuk in de pot zal er uitgehaald worden en verslonden, en daarom bestaat er geen reden, om het lot te werpen, welk stak er eerst uitgehaald zal worden". Het was een zeer strenge militaire strafoefening, toen David Moab mat "met twee snoeren om te doden. en met een vol snoer om in het leven te laten," 2 Samuel 8:2. Maar hier wordt geen barmhartig snoer of lot gebruikt, alles gaat dezelfde weg op, en die gaat ten verderve.
c. Als al het vlees verkookt is dan wordt de pot leeg op de kolen gezet, om ook te verbranden, wat betekent, het verbranden van de stad, Ezekiel 24:11. De roest van het metaal en het schuim van het vlees hebben zich zo vastgehecht aan de pot, dat hij niet schoongemaakt kan worden door wassen en schuren en daarom moet het door vuur gedaan worden zo moet het vuil uitgebrand, of liever versmolten worden en verbrand. De adders en hun nest moeten tezamen verteerd worden. B. Wat de reden is, dat God met haar twist. Hij zou deze strenge maatregelen tegen Jeruzalem niet nemen, als Hij niet getergd was zij verdient het, aldus behandeld te worden want,
a. Het is een bloedstad, Ezekiel 24:7, Ezekiel 24:8 Haar bloed is in het midden van haar. Veel wrede moorden zijn tot in het hart van de stad gepleegd, ja, en zij hebben liefde tot wreedheid in hun hart, inwendig verheugen zij zich, als zij bloed vergieten kunnen, en aldus is het in het midden van haar. Ja, zij plegen hun moorden op klaarlichte dag, en komen er openlijk en onbeschaamd voor uit, ten spijt van de rechtvaardigheid beide van God en mensen. Zij heeft het bloed, dat zij vergoot, niet op de aarde uitgestort, om het met stof te bedekken, als beschaamd over de zonde en bevreesd voor straf. Zij zag er niet op neer als op iets onreine dat verborgen moest worden, Deuteronomy 23:13, veel minder als op iets gevaarlijks. Neen, zij stortte het onschuldig bloed, dat zij vergoot, op een rots, waar het niet kon wegzakken, boven op een steenrots, zichtbaar voor God en ten spijs van Zijn wraak. Zij vergoten onschuldig bloed onder de schijn van recht, zodat zij er in roemden alsof zij God en het land er een gewichtiger dienst mee bewezen, en zo legden, zij het, als het ware boven op een steenrots. Of het heeft betrekking op het offeren van hun kinderen op hun hoogten, misschien boven op een steenrots. Daardoor deden zij de grimmigheid opgaan om wrake te oefenen, Ezekiel 24:8. Het is onvermijdelijk, God moest in Zijn toorn over die dingen bezoeking doen, zou Mijn ziele zich niet wreken aan zo'n volk als dit is? Als zulke onbeschaamde doodslagen, als deze, die zelfs de goddelijke wraak uittartten, ongestraft bleven dan zou men zeggen, dat God het land verlaten had. Het is absoluut noodzakelijk, dat een bloedstad als deze, bloed te drinken gegeven wordt want zij is het waard, tot handhaving van de eer van de goddelijke rechtvaardigheid. En daar de misdaad wijd en zijd bekend is, is het gepast, dat de straf eveneens in het openbaar plaats vindt: "Ik heb haar bloed bovenop een steenrots gelegd." Aan Jeruzalem moest een voorbeeld gesteld worden, en daarom werd het tot een schouwspel gemaakt voor de wereld, God handelde met haar naar de wet van de wedervergelding. Het is billijk, dat zij, die in `t openbaar zondigen "in tegenwoordigheid van allen bestraft worden" en dat geen rekening gehouden wordt met de naam van hen, die zo onbeschaamd waren, het verbergen van hun zonde niet te verlangen, door het verbergen van hun straf.
b. Het is een onreine stad. In de verklaring van deze gelijkenis wordt veel aandacht geschonken aan het schuim van de pot, waarmee de zonde van Jeruzalem bedoeld wordt, die bovendrijft, en zich vertoont als de oordelen Gods reeds gekomen zijn. Het is de pot welks schuim in hem is en van welke zijn schuim niet is uitgegaan, Ezekiel 24:6. Haar overvloedig schuim, dat van haar niet is uitgegaan, Ezekiel 24:12, dat aan de pot bleef, toen alles opgekookt en gesmolten was, Ezekiel 24:11, een deel er van loopt over in het vuur, Ezekiel 24:12, doet het opvlammen en te feller branden, maar alles zal tenslotte verteerd worden, Ezekiel 24:11, Toen de hand Gods tegen hen uitgestrekt was, vernederden zij er zich niet onder, om zich te bekeren en te verbeteren, en namen de straf voor hun ongerechtigheid niet aan, maar werden onbeschaamder en losbandiger in de zonde, twistten met God, vervolgden Zijn profeten, waren verbitterd tegen elkaar, haatten de Chaldeën met een dodelijken haat, gromden tegen de stenen, beten op hun ketting, en deden als een wilde stier in een net. Dat was hun schuim, "in hun ellende maakten zij des overtredens tegen de Here nog meer, zoals koning Achaz", 2 Chronicles 28:22. Er is weinig hoop voor degenen, die erger gemaakt worden door wat hen beter maken moest, wier gebreken geprikkeld en getergd worden door de bestraffing beide van het Woord en de leiding Gods, die bestemd waren om hen klein en nederig te maken, of voor hen, wier schuim eens boven dreef in hun overtuiging van zonde en hun belijdenis daarvan, alsof het door verbetering afgeschept zou worden, maar later weer zakte in de afval van hun goed begin, en als het hart, dat zacht scheen te worden, opnieuw verhard werd. Zo was het met Jeruzalem: "Met leugens heeft zij God moede gemaakt", zij heeft God moede gemaakt met voornemens en beloften van verbetering, die zij nooit vervuld heeft, ook heeft zij zich moe gemaakt met vleselijk vertrouwen, dat haar bedrogen heeft, Ezekiel 24:12. Die ijdele leugens navolgen, maken zich zelf moe. Nu volgt haar vonnis. Omdat haar goddeloosheid ongeneselijk is, wordt zij aan `t verderf overgegeven, onherroepelijk.
Ten eerste Allerlei middelen waren tot haar verbetering beproefd, maar tevergeefs, Ezekiel 24:13 :In uw onreinheid is schandelijkheid, gij zijt er verhard en onbeschaamd in geworden, het is u een gewoonte geworden, wat bevestigd wordt door veelvuldige daden. In uw onreinheid is een ingewortelde schandelijkheid, dat blijkt want Ik heb u gereinigd en gij zijt niet gereinigd. Ik heb u medicijnen gegeven, maar zij hebben u niet geholpen. Ik heb middelen aangevoerd om u te reinigen, maar zonder resultaat, het doel is er niet mee bereikt. Het is treurig te moeten denken hoevelen er zijn, aan wie Gods geboden en leidingen verspild zijn.
Ten tweede Daarom wordt besloten, dat er geen pogingen meer gedaan zullen worden: "Gij zult van uw onreinigheid niet meer gereinigd worden." Het vuur zal niet meer een louterend vuur, maar een verterend vuur zijn, en daarom zal het niet getemperd en verkort worden, als voorheen, maar zal blijven branden ten einde toe, totdat het zijn vernielend werk gedaan heeft. Die niet genezen willen, worden met recht opgegeven, en hun geval onder de hopeloze opgenomen. Eens zal er een dag komen, dat er gezegd zal worden: "Die vuil is, dat hij nog vuil worde".
Ten derde. Er blijft niets over dan hen volkomen te verderven: "Ik zal Mijn grimmigheid op u doen rusten". Dit is hetzelfde, wat van de latere Joden gezegd wordt, "dat de toorn over hen gekomen is tot het einde," I Thessalonicenzen 2:16. Zij verdienen het: Naar uw handelingen zullen zij u richten, Ezekiel 24:14. En dat zal God doen. Het vonnis wordt door herhaalde betuigingen bekrachtigd, opdat zij opgewekt mochten worden om te zien hoe zeker hun verderf was: "Ik de Here heb het gesproken, die in staat ben te doen, wat Ik gesproken heb, het zal komen, niets zal het verhinderen, want Ik zal het doen, Ik zal er niet van wijken, al zoudt gij bidden en smeken, het besluit is uitgevaardigd, en Ik zal niet verschonen uit medelijden met hen, noch berouw hebben". Hij zal noch van plan, noch van weg veranderen. Hierdoor werd de profeet verboden voor hen tussenbeide te komen, hun werd verhinderd zich te vleien met de hoop op ontkoming. God heeft het gezegd en Hij zal het doen. De besluiten van Gods toorn tegen de zondaars zijn even onschendbaar als de verzekeringen van gunst, die Hij Zijn volk gegeven heeft, en inderdaad treurig staat het geval van dezulken, die het zo gemaakt hebben, dat God vals moet zijn, of dat zij verdoemd worden.
Vers 1
Ezechiël 24:1-14Wij hebben hier
I. De mededeling, die God aan Ezechiël te Babel doet, dat Nebukadnezar het beleg slaat voor Jeruzalem, op dezelfde dag, dat het plaats vond, Ezekiel 24:2 :"Mensenkind, let er op, de koning van Babel, die met zijn leger uitgetrokken is, gij weet niet waarheen, legt zich voor Jeruzalem op deze zelfden dag." De afstand van Jeruzalem tot Babel bedroeg vele mijlen, verscheidene dagreizen. Misschien was het laatste bericht, dat zij ontvangen hadden, dat Rabba van de kinderen Ammons het doel was, en dat de veldtocht geopend zou worden met het beleg van die stad. Maar God wist en kon de profeet zeggen: "Op deze dag, om deze tijd, wordt Jeruzalem belegerd, en het Chaldeeuwse leger heeft zich er voor gelegerd". Evenals alle tijden, zo zijn ook alle plaatsen, zelfs de verst verwijderde bij God tegenwoordig en voor Zijn ogen. Hij laat de profeet het volk aanzeggen, dat, als het nauwkeurig waar bleek te zijn, wat zij binnen kort door officiële berichten zouden weten, het een bevestiging zou zijn van de zending van de profeet en zij konden er uit afleiden, dat, sinds hij gelijk had met dat bericht, hij ook gelijk had met zijn voorspellingen, want beide had hij aan zijn betrekking tot de Hemel te danken.
II. Het bevel, dat hij er aantekening van moet maken. Hij moet in een boek optekenen, dat in het negende jaar van Jojachims gevangenschap (want dat was het begin van Ezechiëls tijdrekening, Ezekiel 1:2, het was ook het negende jaar van Zedekia's regering, want hij begon te regeren, toen Jojachim weggevoerd werd), in de tiende maand, op de tiende van de maand, de koning van Babel het beleg sloeg voor Jeruzalem, en die datum stemt nauwkeurig overeen met de datum in de geschiedenis, 2 Kings 25:1. Zie, hoe God aan Zijn knechten de profeten, vooral die dingen openbaart, die dienen om hun woord te bevestigen, en zodoende hun geloof te bevestigen. Het is goed om aantekening te houden van merkwaardige gebeurtenissen, hetgeen er soms toe bij kan dragen, dat Gods heerlijkheid daardoor te meer openbaar wordt en de profetieën van de Schrift te beter worden uitgelegd en bevestigd, Gode zijn alle Zijn werken bekend.
III. De boodschap, die hij Hem voor het volk geeft, waarvan de inhoud is, dat het beleg van Jeruzalem, dat nu begonnen is, onfeilbaar eindigen zal met de verwoesting ervan. Dat moet hij zeggen tot het weerspannig huis, tot diegenen van hen, die te Babel waren, opdat die het zouden mededelen aan degenen, die nog in hun eigen land waren. Een weerspannig huis zal spoedig een vervallen huis zijn.
1. Dit moet hij hun tonen door een teken want dat stompzinnige volk moest onderwezen worden als kinderen. De gelijkenis, hier gebruikt, is die van een kokenden pot. Dit doet denken aan Jeremia's visioen, vele jaren vroeger, toen hij voor `t eerst begon te profeteren, en was waarschijnlijk bedoeld als een herinnering daaraan, Jeremiah 1:13 :"Ik zie een ziedenden pot welks voorkant tegen het noorden is," en de uitlegging daarvan, Ezekiel 24:15, geeft als de betekenis aan de belegering van Jeruzalem door volken uit het noorden, en evenals deze gelijkenis bedoeld is als een bevestiging van Jeremia's visioen, zo dient ze eveneens om het ijdel vertrouwen van de vorsten van Jeruzalem te beschamen die gezegd hadden, Ezekiel 9:3 : Deze stad is de pot en wij zijn het vlees, waarmee zij bedoelden: "Wij zijn hier zo veilig alsof wij door koperen muren omringd waren". "Goed", zegt God, "zo zal het zijn, gij zult in Jeruzalem gekookt worden, als het vlees in de pot, hij moet met water opgezet worden, Ezekiel 24:3, en met vlees van de keur van de kudde, Ezekiel 24:5 met alle goede stukken, Ezekiel 24:4, en de mergpijpen en gebruik de andere beenderen als brandstof opdat alle stukken gebruikt worden, of in de pot of er onder". Een vuur van beenderen, al brandt het langzaam (want het beleg zou lang duren), is toch een zeker en aanhoudend vuur, en dat was Gods gramschap tegen hen ook, en niet als het geluid van de doornen onder een pot wat wel een grote vlam, maar geen grote hitte geeft. Die uit alle delen van het land naar Jeruzalem vluchtten, ter wille van hun veiligheid, zouden jammerlijk teleurgesteld worden, als het beleg van de stad hun het vuur aan de schenen zou leggen, en toch was geen ontkomen mogelijk maar zij waren gedwongen er te blijven, zoals het vlees in een kokenden pot.
2. Hij moet hun een verklaring geven van dit teken. Het betekent: Wee van de bloedstad Ezekiel 24:6. En wederom, Ezekiel 24:9 :Wee van de bloedstad, de pot, laat haar inwoners daarin het vlees zijn. Laat ons hier zien
A. Welke weg God er mee inslaat. Gedurende het beleg is Jeruzalem als een pot, die boven het vuur kookt.
a. Er wordt voor gezorgd, dat het vuur onder de pot heet blijft, zo nauw is de stad ingesloten, en zo krachtig zijn de vele aanvallen, die de belegeraars op de stad doen, en bovenal betekent het de hitte van Gods toorn, die tegen hen branden blijft, Ezekiel 24:9 :Ik zal ook de brandstapel groot maken. De Chaldeën hebben als last, veel hout aan te dragen, en het vuur aan te steken, Ezekiel 24:10 om het de inwoners van Jeruzalem steeds benauwder te maken. Het vuur, dat God aansteekt tot het verteren van de onboetvaardige zondaars zal nooit minder worden, veel minder uitgaan, bij gebrek aan brandstof. "Het vuur en hout van zijn brandstapel is veel," Isaiah 30:33.
b. Eenmaal gekookt, wordt het vlees eruit genomen en aan de Chaldeën gegeven, om er een maaltijd van te houden. "Verteer het vlees, laat het lang koken, tot het uiteenvalt. Kruid het met specerijen, en maak het smakelijk voor hen, die het eten zullen". Laat de beenderen verbranden, hetzij die onder de pot (laat ze verteerd worden met de andere brandstof), of als sommigen denken, de beenderen in de pot laat alles zo hard koken, dat het vlees niet alleen gaar is, maar ook de beenderen zacht geworden zijn, laat al de inwoners van Jeruzalem door de pestilentie, het zwaard en de honger tot de grootste ellende gebracht worden. Vervolgens, Ezekiel 24:6. Trek stuk bij stuk daaruit, laat iedereen in `s vijands hand vallen, `t zij om over de kling gejaagd, of gevangen genomen te worden. Laat ze een lichte prooi zijn, en laat de Chaldeën zo begerig op hen aanvallen, als een hongerige op een goeden schotel vlees, die hem voorgezet wordt. "Laat het lot over hem niet vallen, ieder stuk in de pot zal er uitgehaald worden en verslonden, en daarom bestaat er geen reden, om het lot te werpen, welk stak er eerst uitgehaald zal worden". Het was een zeer strenge militaire strafoefening, toen David Moab mat "met twee snoeren om te doden. en met een vol snoer om in het leven te laten," 2 Samuel 8:2. Maar hier wordt geen barmhartig snoer of lot gebruikt, alles gaat dezelfde weg op, en die gaat ten verderve.
c. Als al het vlees verkookt is dan wordt de pot leeg op de kolen gezet, om ook te verbranden, wat betekent, het verbranden van de stad, Ezekiel 24:11. De roest van het metaal en het schuim van het vlees hebben zich zo vastgehecht aan de pot, dat hij niet schoongemaakt kan worden door wassen en schuren en daarom moet het door vuur gedaan worden zo moet het vuil uitgebrand, of liever versmolten worden en verbrand. De adders en hun nest moeten tezamen verteerd worden. B. Wat de reden is, dat God met haar twist. Hij zou deze strenge maatregelen tegen Jeruzalem niet nemen, als Hij niet getergd was zij verdient het, aldus behandeld te worden want,
a. Het is een bloedstad, Ezekiel 24:7, Ezekiel 24:8 Haar bloed is in het midden van haar. Veel wrede moorden zijn tot in het hart van de stad gepleegd, ja, en zij hebben liefde tot wreedheid in hun hart, inwendig verheugen zij zich, als zij bloed vergieten kunnen, en aldus is het in het midden van haar. Ja, zij plegen hun moorden op klaarlichte dag, en komen er openlijk en onbeschaamd voor uit, ten spijt van de rechtvaardigheid beide van God en mensen. Zij heeft het bloed, dat zij vergoot, niet op de aarde uitgestort, om het met stof te bedekken, als beschaamd over de zonde en bevreesd voor straf. Zij zag er niet op neer als op iets onreine dat verborgen moest worden, Deuteronomy 23:13, veel minder als op iets gevaarlijks. Neen, zij stortte het onschuldig bloed, dat zij vergoot, op een rots, waar het niet kon wegzakken, boven op een steenrots, zichtbaar voor God en ten spijs van Zijn wraak. Zij vergoten onschuldig bloed onder de schijn van recht, zodat zij er in roemden alsof zij God en het land er een gewichtiger dienst mee bewezen, en zo legden, zij het, als het ware boven op een steenrots. Of het heeft betrekking op het offeren van hun kinderen op hun hoogten, misschien boven op een steenrots. Daardoor deden zij de grimmigheid opgaan om wrake te oefenen, Ezekiel 24:8. Het is onvermijdelijk, God moest in Zijn toorn over die dingen bezoeking doen, zou Mijn ziele zich niet wreken aan zo'n volk als dit is? Als zulke onbeschaamde doodslagen, als deze, die zelfs de goddelijke wraak uittartten, ongestraft bleven dan zou men zeggen, dat God het land verlaten had. Het is absoluut noodzakelijk, dat een bloedstad als deze, bloed te drinken gegeven wordt want zij is het waard, tot handhaving van de eer van de goddelijke rechtvaardigheid. En daar de misdaad wijd en zijd bekend is, is het gepast, dat de straf eveneens in het openbaar plaats vindt: "Ik heb haar bloed bovenop een steenrots gelegd." Aan Jeruzalem moest een voorbeeld gesteld worden, en daarom werd het tot een schouwspel gemaakt voor de wereld, God handelde met haar naar de wet van de wedervergelding. Het is billijk, dat zij, die in `t openbaar zondigen "in tegenwoordigheid van allen bestraft worden" en dat geen rekening gehouden wordt met de naam van hen, die zo onbeschaamd waren, het verbergen van hun zonde niet te verlangen, door het verbergen van hun straf.
b. Het is een onreine stad. In de verklaring van deze gelijkenis wordt veel aandacht geschonken aan het schuim van de pot, waarmee de zonde van Jeruzalem bedoeld wordt, die bovendrijft, en zich vertoont als de oordelen Gods reeds gekomen zijn. Het is de pot welks schuim in hem is en van welke zijn schuim niet is uitgegaan, Ezekiel 24:6. Haar overvloedig schuim, dat van haar niet is uitgegaan, Ezekiel 24:12, dat aan de pot bleef, toen alles opgekookt en gesmolten was, Ezekiel 24:11, een deel er van loopt over in het vuur, Ezekiel 24:12, doet het opvlammen en te feller branden, maar alles zal tenslotte verteerd worden, Ezekiel 24:11, Toen de hand Gods tegen hen uitgestrekt was, vernederden zij er zich niet onder, om zich te bekeren en te verbeteren, en namen de straf voor hun ongerechtigheid niet aan, maar werden onbeschaamder en losbandiger in de zonde, twistten met God, vervolgden Zijn profeten, waren verbitterd tegen elkaar, haatten de Chaldeën met een dodelijken haat, gromden tegen de stenen, beten op hun ketting, en deden als een wilde stier in een net. Dat was hun schuim, "in hun ellende maakten zij des overtredens tegen de Here nog meer, zoals koning Achaz", 2 Chronicles 28:22. Er is weinig hoop voor degenen, die erger gemaakt worden door wat hen beter maken moest, wier gebreken geprikkeld en getergd worden door de bestraffing beide van het Woord en de leiding Gods, die bestemd waren om hen klein en nederig te maken, of voor hen, wier schuim eens boven dreef in hun overtuiging van zonde en hun belijdenis daarvan, alsof het door verbetering afgeschept zou worden, maar later weer zakte in de afval van hun goed begin, en als het hart, dat zacht scheen te worden, opnieuw verhard werd. Zo was het met Jeruzalem: "Met leugens heeft zij God moede gemaakt", zij heeft God moede gemaakt met voornemens en beloften van verbetering, die zij nooit vervuld heeft, ook heeft zij zich moe gemaakt met vleselijk vertrouwen, dat haar bedrogen heeft, Ezekiel 24:12. Die ijdele leugens navolgen, maken zich zelf moe. Nu volgt haar vonnis. Omdat haar goddeloosheid ongeneselijk is, wordt zij aan `t verderf overgegeven, onherroepelijk.
Ten eerste Allerlei middelen waren tot haar verbetering beproefd, maar tevergeefs, Ezekiel 24:13 :In uw onreinheid is schandelijkheid, gij zijt er verhard en onbeschaamd in geworden, het is u een gewoonte geworden, wat bevestigd wordt door veelvuldige daden. In uw onreinheid is een ingewortelde schandelijkheid, dat blijkt want Ik heb u gereinigd en gij zijt niet gereinigd. Ik heb u medicijnen gegeven, maar zij hebben u niet geholpen. Ik heb middelen aangevoerd om u te reinigen, maar zonder resultaat, het doel is er niet mee bereikt. Het is treurig te moeten denken hoevelen er zijn, aan wie Gods geboden en leidingen verspild zijn.
Ten tweede Daarom wordt besloten, dat er geen pogingen meer gedaan zullen worden: "Gij zult van uw onreinigheid niet meer gereinigd worden." Het vuur zal niet meer een louterend vuur, maar een verterend vuur zijn, en daarom zal het niet getemperd en verkort worden, als voorheen, maar zal blijven branden ten einde toe, totdat het zijn vernielend werk gedaan heeft. Die niet genezen willen, worden met recht opgegeven, en hun geval onder de hopeloze opgenomen. Eens zal er een dag komen, dat er gezegd zal worden: "Die vuil is, dat hij nog vuil worde".
Ten derde. Er blijft niets over dan hen volkomen te verderven: "Ik zal Mijn grimmigheid op u doen rusten". Dit is hetzelfde, wat van de latere Joden gezegd wordt, "dat de toorn over hen gekomen is tot het einde," I Thessalonicenzen 2:16. Zij verdienen het: Naar uw handelingen zullen zij u richten, Ezekiel 24:14. En dat zal God doen. Het vonnis wordt door herhaalde betuigingen bekrachtigd, opdat zij opgewekt mochten worden om te zien hoe zeker hun verderf was: "Ik de Here heb het gesproken, die in staat ben te doen, wat Ik gesproken heb, het zal komen, niets zal het verhinderen, want Ik zal het doen, Ik zal er niet van wijken, al zoudt gij bidden en smeken, het besluit is uitgevaardigd, en Ik zal niet verschonen uit medelijden met hen, noch berouw hebben". Hij zal noch van plan, noch van weg veranderen. Hierdoor werd de profeet verboden voor hen tussenbeide te komen, hun werd verhinderd zich te vleien met de hoop op ontkoming. God heeft het gezegd en Hij zal het doen. De besluiten van Gods toorn tegen de zondaars zijn even onschendbaar als de verzekeringen van gunst, die Hij Zijn volk gegeven heeft, en inderdaad treurig staat het geval van dezulken, die het zo gemaakt hebben, dat God vals moet zijn, of dat zij verdoemd worden.
Deze verzen zijn het besluit van datgene waarmee wij ons van het begin van dit boek af hadden bezig te houden, namelijk Ezechiëls profetieën van de verwoesting van Jeruzalem, want, hoewel hij hierna nog veel van andere volken profeteerde, zei hij niets meer betreffende Jeruzalem, totdat hij van de verwoesting hoorde bijna drie jaar later, Ezekiel 33:21.. In het vorige deel van dit hoofdstuk had hij hun verzekerd, dat er in het geheel geen hoop was om de ramp te voorkomen, hier verzekert hij hun, dat zij zelfs de troost niet zouden hebben, er over te wenen.
I. Het teken, waardoor hun dit werd voorgesteld, en het was een teken, dat de profeet diepe smart veroorzaakte, te meer schande was het voor hen, dat, waar het hem zo duur te staan kwam, om hen te treffen met hetgeen hij hun zeggen moest, zij `t dan ook op goddelijk bevel, zij er toch niet door getroffen werden.
1. Hij moet een goede vrouw verliezen, die hem plotseling door de dood ontnomen wordt. God gaf er hem tevoren kennis van, opdat het hem minder verrassen zou, Ezekiel 24:16 :Zie, Ik zal de lust uwer ogen wegnemen door een plaag.
a. De gehuwde staat kan zeer goed samengaan met het profetisch ambt, het is eerbaar onder allen, en daarom geen zonde onder predikanten.
b. Veel van de troost van het menselijk leven ontvangen wij van liefhebbende betrekkingen. Zonder twijfel vond Ezechiël een verstandige tedere echtgenote, die zijn smart en zorgen deelde, en een gelukkig deelgenoot was van zijn gevangenschap.
c. "Echtgenoten moeten elkaar een deksel van de ogen zijn", Genesis 20:16, om te beletten, dat hun ogen naar anderen afdwalen, maar een lust van de ogen om elkanders vriendelijke blikken tot zich te trekken. Een geliefde vrouw is een lust van de ogen, waardoor iedere andere minder is dan zij.
d. Het is minst veilig, wat het meest dierbaar is, wij weten niet, hoe spoedig de lust van onze ogen kan weggenomen worden en het verdriet van ons hart worden, wat een goede reden is, voor hen, "die vrouwen hebben, om te zijn als niet hebbende, en die blij zijn, over haar als niet blij zijnde". I Corinthiers. 7:29, 30. De dood is een plaag zelfs voor de vroomste de nuttigste, en de beminnelijkste zijn er niet van vrijgesteld.
e. Als de lust van onze ogen door een plaag weggenomen wordt, moeten wij daar de hand Gods in zien en erkennen: Ik zal de lust uwer ogen wegnemen. Hij neemt de troost van de wereld van ons af, wanneer en zoals Hem behaagt, Hij gaf ons dien, maar behield Zichzelf het eigendomsrecht voor, en is het Hem niet geoorloofd te doen met het Zijn wat Hij wil?
f. Onder beproevingen als deze is het goed voor ons, ons te herinneren, dat wij mensenkinderen zijn, want zo noemt God de profeet hier. Indien gij een zoon van Adam zijt, dan is uw vrouw een dochter van Eva, en dus een sterfelijk schepsel. Het is een beproeving, waaraan de mensenkinderen onderworpen zijn, en zal de aarde om onzentwille verlaten worden? In overeenstemming met deze voorspelling, verhaalt hij ons, Ezekiel 24:18:Ik sprak tot het volk in de morgenstond, want God zond Zijn profeten, vroeg op zijnde en zendende, zo ooit, dan zouden zij op dat uur geneigd zijn naar Hem te luisteren. A. Al had God Ezechiël het zekere vooruitzicht op deze beproeving gegeven, toch ontrukte hem dat niet aan zijn werk, maar hij besloot er mee voort te gaan.
B. Wij kunnen een beproeving makkelijker dragen, als die ons op de weg van onze plicht vindt, want niets kan ons deren, niets kan verkeerd met ons gaan, zolang wij in de liefde Gods blijven.
2. Hij moet zich de troost ontzeggen, van over zijn vrouw te treuren, wat beide, een eer voor haar en een verlichting van de gedruktheid van zijn eigen gemoed zou geweest zijn. Hij mag zijn smart niet op de gewone wijze uiten, Ezekiel 24:16. Hij mag geen lucht geven aan zijn geprangd gemoed door te wenen of zijn tranen te laten voortkomen, hoewel tranen een schatting zijn, die men aan de doden verplicht is en, als het lichaam gezaaid wordt, past het het aldus te besproeien. Maar Ezechiël mag dat niet doen, hoewel hij dacht, dat hij er evenveel reden toe had als iemand, en men misschien minder goede gedachten van hem hebben zou, als hij het naliet. Veel minder mag hij de vormelijke gebruiken van de rouwdragenden navolgen. Hij moet zich kleden in zijn gewone kleding, hij moet zijn turban opzetten, hier hoed genoemd, hij moet zijn schoenen aan zijn voeten doen, en niet barrevoets gaan, zoals in zulke gevallen gebruikelijk was, hij moet "de bovenste lip niet bewinden, geen doek over zijn hoofd werpen, (zoals onder die rouwklaagden gebruikelijk was), Leviticus 13:45 geen droevig gezicht tonen, om te laten zien, dat hij vastte" Matthew 6:16. "Hij mag het brood van de lieden niet eten, en niet verwachten, dat zijn buren en vrienden hem levensmiddelen zullen zenden, zoals zij gewoonlijk in zulke gevallen deden omdat men veronderstelde, dat de treurenden geen moed hadden om voor zichzelf iets klaar te maken". Als er iets gezonden werd, mocht hij er niet van eten, maar hij moest zijn werkzaamheden, evenals anders, voortzetten. Het was haast te veel voor vlees en bloed de dood niet te mogen betreuren van iemand, die hij zo teder liefhad, maar God beveelt het: en ik deed in de morgenstond, gelijk mij geboden was. Hij verscheen in het openbaar, in zijn gewone kleding, en zag er uit als altijd, zonder enig teken van rouw.
a. Het was hier iets zeer bijzonders, en om het volk een teken te kunnen zijn, moet Ezechiël zich geweld aandoen, en een buitengewone zelfbeheersing in toepassing brengen. Onze neigingen moeten altijd onderworpen blijven aan Gods bevelen, en Zijn gebod moet zelfs gehoorzaamd worden, als het uiterst moeilijk en onaangenaam voor ons is het te volbrengen.
b. Hoewel het treuren over een dode plicht is, moet het toch altijd onder de heerschappij blijven van de godsdienst en het gezond verstand, en wij moeten "niet bedroefd zijn als die geen hope hebben" en het verlies van geen enkel schepsel ook niet van dat, `t welk de grootste waarde voor ons heeft, en dat wij `t moeilijkste kunnen missen, betreuren, alsof wij onze God verloren hadden, of, alsof al ons geluk te gelijk daarmee verdwenen was, en van die gematigdheid in het treuren moeten predikanten, wanneer zij in dat geval verkeren, het voorbeeld geven. Op zo'n ogenblik moeten wij er ons op toeleggen uit de beproeving voordeel te trekken, ons er naar te schikken, en onze betrekkingen tot andere mensen uit te breiden, na de wegneming van onze dierbare verwanten en leren om met Job "de naam des Heren te loven, " zowel wanneer Hij neemt, als wanneer Hij geeft.
II. De uitlegging en toepassing van dit teken. De mensen vroegen, wat dat te betekenen had, Ezekiel 24:19 :Zult gij ons niet te kennen geven, wat ons deze dingen zijn, dat gij aldus doet? Zij wisten, dat Ezechiël een liefhebbend echtgenoot was, dat de dood van zijn vrouw een grote beproeving voor hem was, en, dat hij niet de schijn zou aannemen, dat het hem onverschillig was, zonder goede reden en de bedoeling hun iets te leren, en misschien koesterden zij de hoop, dat het een gunstige betekenis had en begrepen zij er uit, dat God hen nu opnieuw troosten zou, naar de tijd dat Hij hen beproefd had, en hun reden geven er vrolijk uit te zien. Als wij naar de dingen Gods vragen, dan moet onze vraag zijn: "Wat zijn ons deze dingen? Welk belang hebben wij er bij? Welke overtuiging, welke raad, welke troost spreekt er ons uit toe? Welke betrekking hebben zij tot ons geval?" Ezechiël geeft hun antwoord, verbatim- woord voor woord, zoals hij het van de Here ontvangen had, die Hem meegedeeld had, wat hij het huis Israëls zeggen moest.
1. Zij moeten weten, dat, zoals Ezechiëls vrouw door de dood van hem weggenomen was, God hun ontnemen zou wat hun `t dierbaarste was, Ezekiel 24:21. "Indien dit gedaan werd aan het groene hout, wat zou aan het dorre geschieden!" Indien een getrouw dienaar van God aldus bedroefd werd, alleen tot zijn beproeving, zou dan een heel geslacht van weerspannigen tegen God ongestraft blijven? Door deze waarschuwende leiding toonde God, dat Hij Zijn bedreigingen ernstig meende, en onverbiddelijk was. Wij mogen veronderstellen, dat Ezechiël bad, dat, als het de wil van God was, Zijn vrouw gespaard mocht worden, maar dat God niet naar hem wilde horen, en zou Hij dan naar hem horen als hij tussenbeide kwam voor dit tergende volk? Neen, het besluit is genomen: "God zal de lust uwer ogen van u wegnemen." Het wegnemen van de vertroostingen van anderen behoort ons op te wekken, om er aan te denken, dat de onze ook wel weggenomen konden worden, wat zijn wij beter dan zij? Wij weten niet hoe spoedig dezelfde beker, of een, die nog bitterder is, aan ons te drinken gegeven zal worden, en daarom behoren wij te wenen met de wenenden, daar wij ook in het vlees zijn. "God zal wegnemen de verschoning van uw ziel," dat is: datgene waarvan men zegt: Hoe jammer, dat het afgesneden en vernietigd moet worden! Dat waarvoor uw ziel bevreesd is (lezen sommigen), gij zult datgene verliezen, wat gij het meest vreest te verliezen. En wat is dat?
a. Wat hun openbare trots was, de tempel: "Ik zal Mijn heiligdom ontheiligen, door het in des vijands hand te geven, om geplunderd en verbrand te worden." Dit werd betekend door de dood van een vrouw, een dierbare vrouw, om ons te leren, dat Gods heiligdom ons dierbaarder behoort te zijn, en meer de lust van onze ogen, dan enige wereldse troost, welke dan ook. De kerk van Christus, die Zijn bruid is, behoort ook de onze te zijn. Hoewel dit volk zeer bedorven was, en zij zelf het heiligdom hadden ontheiligd, toch wordt het de lust van hun ogen genoemd. Velen, die de kracht van de godzaligheid missen, zijn toch zeer gesteld op de gedaante van de godzaligheid, en het is rechtvaardig van God hen te straffen voor hun huichelarij door hen daar ook van te beroven. Het heiligdom wordt hier genoemd de heerlijkheid van hun sterkte, zij hadden vele sterkten en vestingen, maar de tempel overtrof ze alle. Het is de trots van hun sterkte, zij roemden er in als hun sterkte, dat zij "de tempel des Heren waren", Jeremiah 7:4. De kerkelijke voorrechten, waarop de mensen trots zijn, worden door hun zonden ontheiligd, en het is rechtvaardig van God hen te ontheiligen door Zijn oordelen. En met hen zal God wegnemen,
b. De genietingen van de bloedverwantschap, die een bron van genot voor hen was "Uw zonen en uw dochters (die u te dierbaarder zijn, omdat er maar weinig van de vele zijn overgebleven, daar de anderen door honger en pestilentie zijn omgekomen) zullen door het zwaard van de Chaldeën vallen." Welk een vreselijk schouwspel zou het voor hen zijn als zij hun eigen kinderen, als `t ware een deel van hen zelf, en hun eigen beeltenis, die zij met zoveel moeite en zorg groot gebracht hadden, en die zij liefhadden als hun eigen ziel, opgeofferd zagen aan de woede van de onbarmhartige overwinnaars! Dat, dat was de straf van de zonde.
2. Zij moeten weten, dat zij evenmin over hun beproeving zullen wenen, als Ezechiël over de zijne. Hij moet zeggen: Gijlieden zult doen, gelijk als ik gedaan heb, Ezekiel 24:22. Gij zult niet rouwklagen noch wenen, Ezekiel 24:23. Jeremia had hun hetzelfde gezegd: "Men zal de doden niet begraven, noch zichzelf insnijden," Jeremiah 16:6, niet dat hun smart gematigd en verzacht zei worden door genadige omstandigheden, buiten hen, of door hun eigen wijsheid en zelfbeheersing, maar zij zullen niet rouwklagen, want,
a. Hun smart zal zo groot zijn, dat zij er geheel door overstelpt zullen zijn, hun gemoedsaandoening zal hun het spreken beletten, en zij zullen niet bij machte zijn er uiting aan te geven.
b. De rampen zullen zo snel over hen komen de ene vlak achter de andere, dat zij op de lange duur door hun smart verhard, verstompt en versuft zullen worden.
c. Zij zullen niet wagen hun smart onder woorden te brengen, uit vrees hun overwinnaars onaangenaam te zijn, die hun weeklachten zouden beschouwen als een belediging en storing van hun overwinningsvreugde.
d. Zij zullen geen moed, geen tijd en geen geld hebben om zich in de rouw te steken en zich het genoegen te verschaffen de voorschriften betreffende de uiting hunner smart in acht te nemen. "Gij zult zo geheel in beslag genomen worden door wezenlijke, ernstige smart, dat er geen plaats zal zijn voor de schijn er van."
e. Niemand zal nodig hebben om zijn smart te laten zien door de bovenste lip te bewinden, en zijn sieraden af te leggen, en barrevoets te gaan, want het is bekend, dat er niemand is, die geen rouw draagt.
f. Op niemand zal zijn beproeving en smart de uitwerking hebben, hem tot bekering te brengen, maar ze zullen hem tot wanhoop brengen: "Gij zult in uw ongerechtigheden versmachten met een verdorven hart en een toegeschroeid geweten, en gij zult zuchten, niet in het gebed tot God en belijdenis uwer zonden, maar een ieder tegen zijn broeder", zij zullen ontevreden zijn en morren en zich over God beklagen, en aldus hun last zwaarder en hun wond pijnlijker maken, zoals iemand doet, die ongeduldig is, door zijn ongeduld met zijn beproevingen te vermengen.
III. Een beroep op de afloop ter bevestiging van dit alles, Ezekiel 24:24 :Als dit komt, zoals voorspeld is, wanneer Jeruzalem dat vandaag belegerd wordt, geheel verstoord en verwoest is, wat gij nu niet geloven wilt, dat ooit gebeuren zal, dan zult gij weten, dat Ik de Here ben, die u deze waarschuwing tijdig gegeven heeft. Dan zult gij u herinneren, dat Ezechiël u tot een teken was. Die geen acht slaan op de bedreigingen van het Woord, wanneer het gepredikt wordt, zullen zich die wel moeten herinneren, als zij uitgevoerd worden. Hier vinden wij:
1. De grote verwoesting, waarmee het beleg van Jeruzalem zou eindigen, Ezekiel 24:25 :Op dezelfde dag, op die verschrikkelijken dag, als de stad doorgebroken zal worden, zal Ik van hen wegnemen,
a. Datgene, waarop zij steunden-hun sterkte, hun muren, hun schatten, hun vestingen hun krijgslieden, niets van dat alles zal hen kunnen helpen. b. Datgene, waarop zij zich beroemden-de vreugde van hun sieraad, wat zij beschouwden als hun grootste sieraad en waarin zij zich het meest verblijdden, de tempel van hun God en de paleizen hunner vorsten.
c. Datgene, wat hun vreugde uitmaakte, "wat de lust van hun ogen was, en het verlangen van hun ziel." De ziel van vleselijke mensen verlangt datgene, waarop zij hun ogen vestigen, zij zien, en zijn verzot op de dingen, die gezien worden, en het is hun dwaasheid dat te verlangen, waarvan zij geen ogenblik zeker zijn en wat in een ogenblik van hen weggenomen kan worden, Spreuk. 23:5. Hun zonen en hun dochteren waren dat alles-hun sterkte, hun vreugde en hun sieraad, en deze zullen in gevangenschap gaan.
2. Het bericht, dat de profeet gebracht zou worden, niet door openbaring, zoals het bericht van het beleg hem gebracht werd, Ezekiel 24:2, maar op de gewone wijze, Ezekiel 24:26 : Een ontkomene zal op dezelfde dag op uitdrukkelijk bevel van de Voorzienigheid tot u komen, om u het nieuws mee te delen, en dat dat gebeurd is, vinden wij in Ezekiel 33:21. Het slechte nieuws kwam langzaam, en toch voor Ezechiël en zijn medegevangenen te vroeg.
3. De goddelijke kracht, die in hem werken zou, als hij dat bericht ontving, Ezekiel 24:27. Terwijl Ezechiël van deze tijd af tot die toe, in zoverre stom was, dat hij niet meer profeteerde tegen het land van Israël, maar tegen de naburige volken, zoals wij zullen vinden in de volgende hoofdstukken, zal hij daarna bevel krijgen, om tot kinderen van zijn volk te spreken, Ezekiel 2:22, dan zal zijn mond opengedaan worden. In die tussentijd werd de profetie tegen hen geschorst, omdat Jeruzalem belegerd werd, en zijn profetieën niet in de stad konden komen, - omdat, terwijl God zo luide sprak door de roede, er minder behoefte was aan het gesproken woord, -en omdat daarna de vervulling van zijn profetieën de volledige bevestiging zou zijn van zijn zending, en de weg volkomener voor hen banen zou om opnieuw te beginnen. Daar naar die afloop verwezen was, moest op die afloop gewacht worden. Zo verbood ook Christus Zijn discipelen openlijk te prediken, dat Hij de Christus was tot na Zijn opstanding, omdat dat het volledig bewijs er van zou zijn. Maar dan zult gij spreken met te meer verzekerdheid, en uitwerking, hetzij tot hun overtuiging, hetzij tot hun verbrijzeling. Godsprofeten wordt nooit het zwijgen opgelegd dan met wijze en heilige bedoelingen. En, als God hun mond opnieuw opendoet (zoals Hij te van Zijn tijd doen zal, want zelfs de getuigen, die gedood zijn, zullen opstaan) dan zal blijken dat het tot Zijn eer geweest is, dat zij een tijd lang zwegen, opdat een ieder zeker en ten volle wete, dat God de Here is.
Deze verzen zijn het besluit van datgene waarmee wij ons van het begin van dit boek af hadden bezig te houden, namelijk Ezechiëls profetieën van de verwoesting van Jeruzalem, want, hoewel hij hierna nog veel van andere volken profeteerde, zei hij niets meer betreffende Jeruzalem, totdat hij van de verwoesting hoorde bijna drie jaar later, Ezekiel 33:21.. In het vorige deel van dit hoofdstuk had hij hun verzekerd, dat er in het geheel geen hoop was om de ramp te voorkomen, hier verzekert hij hun, dat zij zelfs de troost niet zouden hebben, er over te wenen.
I. Het teken, waardoor hun dit werd voorgesteld, en het was een teken, dat de profeet diepe smart veroorzaakte, te meer schande was het voor hen, dat, waar het hem zo duur te staan kwam, om hen te treffen met hetgeen hij hun zeggen moest, zij `t dan ook op goddelijk bevel, zij er toch niet door getroffen werden.
1. Hij moet een goede vrouw verliezen, die hem plotseling door de dood ontnomen wordt. God gaf er hem tevoren kennis van, opdat het hem minder verrassen zou, Ezekiel 24:16 :Zie, Ik zal de lust uwer ogen wegnemen door een plaag.
a. De gehuwde staat kan zeer goed samengaan met het profetisch ambt, het is eerbaar onder allen, en daarom geen zonde onder predikanten.
b. Veel van de troost van het menselijk leven ontvangen wij van liefhebbende betrekkingen. Zonder twijfel vond Ezechiël een verstandige tedere echtgenote, die zijn smart en zorgen deelde, en een gelukkig deelgenoot was van zijn gevangenschap.
c. "Echtgenoten moeten elkaar een deksel van de ogen zijn", Genesis 20:16, om te beletten, dat hun ogen naar anderen afdwalen, maar een lust van de ogen om elkanders vriendelijke blikken tot zich te trekken. Een geliefde vrouw is een lust van de ogen, waardoor iedere andere minder is dan zij.
d. Het is minst veilig, wat het meest dierbaar is, wij weten niet, hoe spoedig de lust van onze ogen kan weggenomen worden en het verdriet van ons hart worden, wat een goede reden is, voor hen, "die vrouwen hebben, om te zijn als niet hebbende, en die blij zijn, over haar als niet blij zijnde". I Corinthiers. 7:29, 30. De dood is een plaag zelfs voor de vroomste de nuttigste, en de beminnelijkste zijn er niet van vrijgesteld.
e. Als de lust van onze ogen door een plaag weggenomen wordt, moeten wij daar de hand Gods in zien en erkennen: Ik zal de lust uwer ogen wegnemen. Hij neemt de troost van de wereld van ons af, wanneer en zoals Hem behaagt, Hij gaf ons dien, maar behield Zichzelf het eigendomsrecht voor, en is het Hem niet geoorloofd te doen met het Zijn wat Hij wil?
f. Onder beproevingen als deze is het goed voor ons, ons te herinneren, dat wij mensenkinderen zijn, want zo noemt God de profeet hier. Indien gij een zoon van Adam zijt, dan is uw vrouw een dochter van Eva, en dus een sterfelijk schepsel. Het is een beproeving, waaraan de mensenkinderen onderworpen zijn, en zal de aarde om onzentwille verlaten worden? In overeenstemming met deze voorspelling, verhaalt hij ons, Ezekiel 24:18:Ik sprak tot het volk in de morgenstond, want God zond Zijn profeten, vroeg op zijnde en zendende, zo ooit, dan zouden zij op dat uur geneigd zijn naar Hem te luisteren. A. Al had God Ezechiël het zekere vooruitzicht op deze beproeving gegeven, toch ontrukte hem dat niet aan zijn werk, maar hij besloot er mee voort te gaan.
B. Wij kunnen een beproeving makkelijker dragen, als die ons op de weg van onze plicht vindt, want niets kan ons deren, niets kan verkeerd met ons gaan, zolang wij in de liefde Gods blijven.
2. Hij moet zich de troost ontzeggen, van over zijn vrouw te treuren, wat beide, een eer voor haar en een verlichting van de gedruktheid van zijn eigen gemoed zou geweest zijn. Hij mag zijn smart niet op de gewone wijze uiten, Ezekiel 24:16. Hij mag geen lucht geven aan zijn geprangd gemoed door te wenen of zijn tranen te laten voortkomen, hoewel tranen een schatting zijn, die men aan de doden verplicht is en, als het lichaam gezaaid wordt, past het het aldus te besproeien. Maar Ezechiël mag dat niet doen, hoewel hij dacht, dat hij er evenveel reden toe had als iemand, en men misschien minder goede gedachten van hem hebben zou, als hij het naliet. Veel minder mag hij de vormelijke gebruiken van de rouwdragenden navolgen. Hij moet zich kleden in zijn gewone kleding, hij moet zijn turban opzetten, hier hoed genoemd, hij moet zijn schoenen aan zijn voeten doen, en niet barrevoets gaan, zoals in zulke gevallen gebruikelijk was, hij moet "de bovenste lip niet bewinden, geen doek over zijn hoofd werpen, (zoals onder die rouwklaagden gebruikelijk was), Leviticus 13:45 geen droevig gezicht tonen, om te laten zien, dat hij vastte" Matthew 6:16. "Hij mag het brood van de lieden niet eten, en niet verwachten, dat zijn buren en vrienden hem levensmiddelen zullen zenden, zoals zij gewoonlijk in zulke gevallen deden omdat men veronderstelde, dat de treurenden geen moed hadden om voor zichzelf iets klaar te maken". Als er iets gezonden werd, mocht hij er niet van eten, maar hij moest zijn werkzaamheden, evenals anders, voortzetten. Het was haast te veel voor vlees en bloed de dood niet te mogen betreuren van iemand, die hij zo teder liefhad, maar God beveelt het: en ik deed in de morgenstond, gelijk mij geboden was. Hij verscheen in het openbaar, in zijn gewone kleding, en zag er uit als altijd, zonder enig teken van rouw.
a. Het was hier iets zeer bijzonders, en om het volk een teken te kunnen zijn, moet Ezechiël zich geweld aandoen, en een buitengewone zelfbeheersing in toepassing brengen. Onze neigingen moeten altijd onderworpen blijven aan Gods bevelen, en Zijn gebod moet zelfs gehoorzaamd worden, als het uiterst moeilijk en onaangenaam voor ons is het te volbrengen.
b. Hoewel het treuren over een dode plicht is, moet het toch altijd onder de heerschappij blijven van de godsdienst en het gezond verstand, en wij moeten "niet bedroefd zijn als die geen hope hebben" en het verlies van geen enkel schepsel ook niet van dat, `t welk de grootste waarde voor ons heeft, en dat wij `t moeilijkste kunnen missen, betreuren, alsof wij onze God verloren hadden, of, alsof al ons geluk te gelijk daarmee verdwenen was, en van die gematigdheid in het treuren moeten predikanten, wanneer zij in dat geval verkeren, het voorbeeld geven. Op zo'n ogenblik moeten wij er ons op toeleggen uit de beproeving voordeel te trekken, ons er naar te schikken, en onze betrekkingen tot andere mensen uit te breiden, na de wegneming van onze dierbare verwanten en leren om met Job "de naam des Heren te loven, " zowel wanneer Hij neemt, als wanneer Hij geeft.
II. De uitlegging en toepassing van dit teken. De mensen vroegen, wat dat te betekenen had, Ezekiel 24:19 :Zult gij ons niet te kennen geven, wat ons deze dingen zijn, dat gij aldus doet? Zij wisten, dat Ezechiël een liefhebbend echtgenoot was, dat de dood van zijn vrouw een grote beproeving voor hem was, en, dat hij niet de schijn zou aannemen, dat het hem onverschillig was, zonder goede reden en de bedoeling hun iets te leren, en misschien koesterden zij de hoop, dat het een gunstige betekenis had en begrepen zij er uit, dat God hen nu opnieuw troosten zou, naar de tijd dat Hij hen beproefd had, en hun reden geven er vrolijk uit te zien. Als wij naar de dingen Gods vragen, dan moet onze vraag zijn: "Wat zijn ons deze dingen? Welk belang hebben wij er bij? Welke overtuiging, welke raad, welke troost spreekt er ons uit toe? Welke betrekking hebben zij tot ons geval?" Ezechiël geeft hun antwoord, verbatim- woord voor woord, zoals hij het van de Here ontvangen had, die Hem meegedeeld had, wat hij het huis Israëls zeggen moest.
1. Zij moeten weten, dat, zoals Ezechiëls vrouw door de dood van hem weggenomen was, God hun ontnemen zou wat hun `t dierbaarste was, Ezekiel 24:21. "Indien dit gedaan werd aan het groene hout, wat zou aan het dorre geschieden!" Indien een getrouw dienaar van God aldus bedroefd werd, alleen tot zijn beproeving, zou dan een heel geslacht van weerspannigen tegen God ongestraft blijven? Door deze waarschuwende leiding toonde God, dat Hij Zijn bedreigingen ernstig meende, en onverbiddelijk was. Wij mogen veronderstellen, dat Ezechiël bad, dat, als het de wil van God was, Zijn vrouw gespaard mocht worden, maar dat God niet naar hem wilde horen, en zou Hij dan naar hem horen als hij tussenbeide kwam voor dit tergende volk? Neen, het besluit is genomen: "God zal de lust uwer ogen van u wegnemen." Het wegnemen van de vertroostingen van anderen behoort ons op te wekken, om er aan te denken, dat de onze ook wel weggenomen konden worden, wat zijn wij beter dan zij? Wij weten niet hoe spoedig dezelfde beker, of een, die nog bitterder is, aan ons te drinken gegeven zal worden, en daarom behoren wij te wenen met de wenenden, daar wij ook in het vlees zijn. "God zal wegnemen de verschoning van uw ziel," dat is: datgene waarvan men zegt: Hoe jammer, dat het afgesneden en vernietigd moet worden! Dat waarvoor uw ziel bevreesd is (lezen sommigen), gij zult datgene verliezen, wat gij het meest vreest te verliezen. En wat is dat?
a. Wat hun openbare trots was, de tempel: "Ik zal Mijn heiligdom ontheiligen, door het in des vijands hand te geven, om geplunderd en verbrand te worden." Dit werd betekend door de dood van een vrouw, een dierbare vrouw, om ons te leren, dat Gods heiligdom ons dierbaarder behoort te zijn, en meer de lust van onze ogen, dan enige wereldse troost, welke dan ook. De kerk van Christus, die Zijn bruid is, behoort ook de onze te zijn. Hoewel dit volk zeer bedorven was, en zij zelf het heiligdom hadden ontheiligd, toch wordt het de lust van hun ogen genoemd. Velen, die de kracht van de godzaligheid missen, zijn toch zeer gesteld op de gedaante van de godzaligheid, en het is rechtvaardig van God hen te straffen voor hun huichelarij door hen daar ook van te beroven. Het heiligdom wordt hier genoemd de heerlijkheid van hun sterkte, zij hadden vele sterkten en vestingen, maar de tempel overtrof ze alle. Het is de trots van hun sterkte, zij roemden er in als hun sterkte, dat zij "de tempel des Heren waren", Jeremiah 7:4. De kerkelijke voorrechten, waarop de mensen trots zijn, worden door hun zonden ontheiligd, en het is rechtvaardig van God hen te ontheiligen door Zijn oordelen. En met hen zal God wegnemen,
b. De genietingen van de bloedverwantschap, die een bron van genot voor hen was "Uw zonen en uw dochters (die u te dierbaarder zijn, omdat er maar weinig van de vele zijn overgebleven, daar de anderen door honger en pestilentie zijn omgekomen) zullen door het zwaard van de Chaldeën vallen." Welk een vreselijk schouwspel zou het voor hen zijn als zij hun eigen kinderen, als `t ware een deel van hen zelf, en hun eigen beeltenis, die zij met zoveel moeite en zorg groot gebracht hadden, en die zij liefhadden als hun eigen ziel, opgeofferd zagen aan de woede van de onbarmhartige overwinnaars! Dat, dat was de straf van de zonde.
2. Zij moeten weten, dat zij evenmin over hun beproeving zullen wenen, als Ezechiël over de zijne. Hij moet zeggen: Gijlieden zult doen, gelijk als ik gedaan heb, Ezekiel 24:22. Gij zult niet rouwklagen noch wenen, Ezekiel 24:23. Jeremia had hun hetzelfde gezegd: "Men zal de doden niet begraven, noch zichzelf insnijden," Jeremiah 16:6, niet dat hun smart gematigd en verzacht zei worden door genadige omstandigheden, buiten hen, of door hun eigen wijsheid en zelfbeheersing, maar zij zullen niet rouwklagen, want,
a. Hun smart zal zo groot zijn, dat zij er geheel door overstelpt zullen zijn, hun gemoedsaandoening zal hun het spreken beletten, en zij zullen niet bij machte zijn er uiting aan te geven.
b. De rampen zullen zo snel over hen komen de ene vlak achter de andere, dat zij op de lange duur door hun smart verhard, verstompt en versuft zullen worden.
c. Zij zullen niet wagen hun smart onder woorden te brengen, uit vrees hun overwinnaars onaangenaam te zijn, die hun weeklachten zouden beschouwen als een belediging en storing van hun overwinningsvreugde.
d. Zij zullen geen moed, geen tijd en geen geld hebben om zich in de rouw te steken en zich het genoegen te verschaffen de voorschriften betreffende de uiting hunner smart in acht te nemen. "Gij zult zo geheel in beslag genomen worden door wezenlijke, ernstige smart, dat er geen plaats zal zijn voor de schijn er van."
e. Niemand zal nodig hebben om zijn smart te laten zien door de bovenste lip te bewinden, en zijn sieraden af te leggen, en barrevoets te gaan, want het is bekend, dat er niemand is, die geen rouw draagt.
f. Op niemand zal zijn beproeving en smart de uitwerking hebben, hem tot bekering te brengen, maar ze zullen hem tot wanhoop brengen: "Gij zult in uw ongerechtigheden versmachten met een verdorven hart en een toegeschroeid geweten, en gij zult zuchten, niet in het gebed tot God en belijdenis uwer zonden, maar een ieder tegen zijn broeder", zij zullen ontevreden zijn en morren en zich over God beklagen, en aldus hun last zwaarder en hun wond pijnlijker maken, zoals iemand doet, die ongeduldig is, door zijn ongeduld met zijn beproevingen te vermengen.
III. Een beroep op de afloop ter bevestiging van dit alles, Ezekiel 24:24 :Als dit komt, zoals voorspeld is, wanneer Jeruzalem dat vandaag belegerd wordt, geheel verstoord en verwoest is, wat gij nu niet geloven wilt, dat ooit gebeuren zal, dan zult gij weten, dat Ik de Here ben, die u deze waarschuwing tijdig gegeven heeft. Dan zult gij u herinneren, dat Ezechiël u tot een teken was. Die geen acht slaan op de bedreigingen van het Woord, wanneer het gepredikt wordt, zullen zich die wel moeten herinneren, als zij uitgevoerd worden. Hier vinden wij:
1. De grote verwoesting, waarmee het beleg van Jeruzalem zou eindigen, Ezekiel 24:25 :Op dezelfde dag, op die verschrikkelijken dag, als de stad doorgebroken zal worden, zal Ik van hen wegnemen,
a. Datgene, waarop zij steunden-hun sterkte, hun muren, hun schatten, hun vestingen hun krijgslieden, niets van dat alles zal hen kunnen helpen. b. Datgene, waarop zij zich beroemden-de vreugde van hun sieraad, wat zij beschouwden als hun grootste sieraad en waarin zij zich het meest verblijdden, de tempel van hun God en de paleizen hunner vorsten.
c. Datgene, wat hun vreugde uitmaakte, "wat de lust van hun ogen was, en het verlangen van hun ziel." De ziel van vleselijke mensen verlangt datgene, waarop zij hun ogen vestigen, zij zien, en zijn verzot op de dingen, die gezien worden, en het is hun dwaasheid dat te verlangen, waarvan zij geen ogenblik zeker zijn en wat in een ogenblik van hen weggenomen kan worden, Spreuk. 23:5. Hun zonen en hun dochteren waren dat alles-hun sterkte, hun vreugde en hun sieraad, en deze zullen in gevangenschap gaan.
2. Het bericht, dat de profeet gebracht zou worden, niet door openbaring, zoals het bericht van het beleg hem gebracht werd, Ezekiel 24:2, maar op de gewone wijze, Ezekiel 24:26 : Een ontkomene zal op dezelfde dag op uitdrukkelijk bevel van de Voorzienigheid tot u komen, om u het nieuws mee te delen, en dat dat gebeurd is, vinden wij in Ezekiel 33:21. Het slechte nieuws kwam langzaam, en toch voor Ezechiël en zijn medegevangenen te vroeg.
3. De goddelijke kracht, die in hem werken zou, als hij dat bericht ontving, Ezekiel 24:27. Terwijl Ezechiël van deze tijd af tot die toe, in zoverre stom was, dat hij niet meer profeteerde tegen het land van Israël, maar tegen de naburige volken, zoals wij zullen vinden in de volgende hoofdstukken, zal hij daarna bevel krijgen, om tot kinderen van zijn volk te spreken, Ezekiel 2:22, dan zal zijn mond opengedaan worden. In die tussentijd werd de profetie tegen hen geschorst, omdat Jeruzalem belegerd werd, en zijn profetieën niet in de stad konden komen, - omdat, terwijl God zo luide sprak door de roede, er minder behoefte was aan het gesproken woord, -en omdat daarna de vervulling van zijn profetieën de volledige bevestiging zou zijn van zijn zending, en de weg volkomener voor hen banen zou om opnieuw te beginnen. Daar naar die afloop verwezen was, moest op die afloop gewacht worden. Zo verbood ook Christus Zijn discipelen openlijk te prediken, dat Hij de Christus was tot na Zijn opstanding, omdat dat het volledig bewijs er van zou zijn. Maar dan zult gij spreken met te meer verzekerdheid, en uitwerking, hetzij tot hun overtuiging, hetzij tot hun verbrijzeling. Godsprofeten wordt nooit het zwijgen opgelegd dan met wijze en heilige bedoelingen. En, als God hun mond opnieuw opendoet (zoals Hij te van Zijn tijd doen zal, want zelfs de getuigen, die gedood zijn, zullen opstaan) dan zal blijken dat het tot Zijn eer geweest is, dat zij een tijd lang zwegen, opdat een ieder zeker en ten volle wete, dat God de Here is.