Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Ezechiël 23

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 23

Dit lange hoofdstuk is, evenals 16 en 20, een geschiedenis van de afval van Gods Volk en het al toenemen van die onder de gelijkenis van hoererij en overspel. Hier werden de koninkrijken van Israël en Juda, de tien en de twee stammen, afzonderlijk behandeld met hun hoofdsteden, Samaria en Jeruzalem. Hier is,

I. De afval van Israël en Samaria van God Ezekiel 23:1, en hun ondergang als straf, Ezekiel 23:9, Ezekiel 23:10.

II. De afval van Juda en Jeruzalem van God, Ezekiel 23:11, en hun oordeel, op gelijke wijze te zullen ondergaan, Ezekiel 23:23.

III. De gezamenlijke goddeloosheid van beide, Ezekiel 23:36, en hun gezamenlijke ondergang, Ezekiel 23:45. Dit alles is geschreven als waarschuwing tegen de zonde van de afgoderij en van te vertrouwen op vleselijke, en zondige verbonden en overeenkomsten met goddeloze lieden (welke de zonden zijn, hier door hoererij voorgesteld), opdat anderen mogen horen en vrezen en niet zondigen naar het voorbeeld van de overtredingen van Israël en Juda.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 23

Dit lange hoofdstuk is, evenals 16 en 20, een geschiedenis van de afval van Gods Volk en het al toenemen van die onder de gelijkenis van hoererij en overspel. Hier werden de koninkrijken van Israël en Juda, de tien en de twee stammen, afzonderlijk behandeld met hun hoofdsteden, Samaria en Jeruzalem. Hier is,

I. De afval van Israël en Samaria van God Ezekiel 23:1, en hun ondergang als straf, Ezekiel 23:9, Ezekiel 23:10.

II. De afval van Juda en Jeruzalem van God, Ezekiel 23:11, en hun oordeel, op gelijke wijze te zullen ondergaan, Ezekiel 23:23.

III. De gezamenlijke goddeloosheid van beide, Ezekiel 23:36, en hun gezamenlijke ondergang, Ezekiel 23:45. Dit alles is geschreven als waarschuwing tegen de zonde van de afgoderij en van te vertrouwen op vleselijke, en zondige verbonden en overeenkomsten met goddeloze lieden (welke de zonden zijn, hier door hoererij voorgesteld), opdat anderen mogen horen en vrezen en niet zondigen naar het voorbeeld van de overtredingen van Israël en Juda.

Vers 1

Ezechiël 23:1-10

God had menigmaal tot Ezechiël, en door hem tot het volk gesproken, om aan te kondigen, dat Zijn oordeel aanstaande was, en nu komt Zijn woord weer. Want God zegt dezelfde zaak eenmaal, ja tweemaal, ja dikmaals, en toch nog zonder uitwerking, want de mens let er niet op. Zie, om zondaren van het kwaad van de zonde, van de ellende en het gevaar, waarin zij verkeren, te overtuigen, is nodig regel op regel, zo traag zijn wij om het ergst van ons zelf te erkennen. "De zondaren, van wie hier sprake is, zijn twee vrouwen, twee koninkrijken, zusterkoninkrijken, Israël en Juda, dochters van n moeder, die lange tijd slechts een volk geweest zijn". Salomo's koninkrijk was zo groot, zo bevolkt, dat het, onmiddellijk na zijn dood, in tweeën gedeeld werd.

Merk op

1. Hun aard, toen zij nog een waren, Ezekiel 23:3. Zij hoereerden in Egypte, want zij stonden schuldig aan afgoderij, gelijk we reeds lezen in Ezekiel 20:8. Deze zonden, die God bovenmate tot gramschap verwekken en des volks ondergang na zich slepen, worden met hoererij vergeleken, waaruit duidelijk blijkt, hoe ontzettend zondig, hoe beledigend, hoe verwoestend onreinheid is. Ongetwijfeld is het de ergste zonde, want de ergste andere zonden worden er hier en dikwijls op andere plaatsen mee vergeleken, hetgeen onze afschuw van en vrees voor allerlei vleselijke lust, alle schijn ervan zelfs, moet vermeerderen, als strijd voerende tegen de ziel, de zondaars verdwazende en betoverende, hun geest van God en van alle goed afkerende, hun geweten bevlekkende hen verwerpelijk makende in de ogen vaneen heilig en rein God, en ze ten laatste in verderf en ondergang verzwelgende.

2. Haar namen, toen zij twee werden, Ezekiel 23:4. Het koninkrijk van Israël wordt de oudste zuster genoemd, omdat zij het eerst haar trouw brak en zich afscheidde van het huis van koningen zowel als van priesteren, die God gesteld had, -de grotere zuster, ( zo luidt het letterlijk), want zij stelt de tien stammen van het koninkrijk voor, terwijl de andere slechts twee afbeeldt. God zegt van haar beide: Zij werden van Mij, want zij waren het zaad Abrahams, Gods vriend, en van Jakob, Zijn uitverkorene, zij waren in een verbond met God begrepen en droegen daarvan het zegel met zich om, namelijk de besnijdenis. Zij werden van Mij, en daarom was hun afval het grootste onrecht. Het was van God vervreemden wat Zijn eigendom was, het was de zwartste ondankbaarheid jegens de beste Weldoener, een bedrieglijke verraderlijke schending van de heiligste verbintenis. Zie, degenen, die beleden hebben Gods Volk te zijn maar tegen Hem zijn opgestaan, laden grotere verantwoordelijkheid op zich dan die noodt zo'n belijdenis uitspraken. "Zij werden van Mij, zij werden Mij getrouwd en baarden zonen en dochteren." Velen onder hen leefden tot Gods eer en dienden Hem, zij waren de kracht en schoonheid van deze koninkrijken, gelijk kinderen van de huisgezinnen, waarin zij geboren zijn. In deze gelijkenis zal Samaria en het rijk van Israël de naam van Ohola, haar eigen tabernakel dragen, omdat de plaatsen ter godsverering, die dat koninkrijk had, haar eigen maaksel, haar eigen keuze waren en die dienst zelf haar eigen vinding, nooit heeft God die goedgekeurd. Haar zelf een tabernakel, zo vertalen sommigen, laat ze zich ermee tevreden stellen en zo goed mogelijk ervan gebruik maken. Jeruzalem en het rijk van Juda dragen de naam "Oholiba, mijn tabernakel is in haar," omdat haar tempel de plaats was, door God zelf verkoren om Zijn Naam daar te doen wonen. Hij erkende die als Zijn eigen en vereerde allen met de tekenen van Zijn tegenwoordigheid. Zie, sommigen dergenen, die in betrekking tot God staan en Zijn naam belijden, hebben groter voorrechten dan anderen, zij, die deze voorrechten genieten, zijn daarom te minder te verontschuldigen, indien zij tegen God opstaan, terwijl de minder bevoorrechten ook minder schuldig staan.

3. De verraderlijke afval van het rijk van Israël van God, Ezekiel 23:5. Ohola nu hoereerde, zijnde onder Mij. Ofschoon de tien stammen van Davids huis waren afgevallen, erkent God ze nog als de Zijnen. Hoewel Jerobeam zondigde, toen hij de gouden kalveren oprichtte, en Israël deed zondigen, toch, zolang zij de God Israëls nog alleen vereerden, zij het ook met beeldendienst, sneed Hij hen niet geheel af. Maar de weg van de zonde gaat naar beneden. Ohola bedreef hoererij. toen zij de Balsdienst invoerde, 1 Kings 16:31, die anderen god diende, die drekgod, en JHWH de rug toekeerde, 1 Kings 18:21, gelijk een vuile overspeelster op haar hoerenlopers verliefd is. En waarom? Omdat zij goed gekleed zijn en een goed voorkomen hebben, omdat zij jong en schoon zijn, Ezekiel 23:6, bekleed met hemelsblauw, vorsten en overheden, allemaal gewenste jongelingen, edel en van aanzien. Zo werd zij verliefd op de Assyriërs, die nabij waren, die hun veroveringen tot nabij het land Kanan hadden uitgestrekt. Zij bewonderde hun afgoden en aanbad ze, bewonderde de praal van hun hoven en hun militaire macht en zochten op iedere voorwaarde een verbond met hen te maken, alsof haar eigen God niet sterk genoeg ware om op Hem te vertrouwen. Wij lezen van een koning van Israël, dat hij de koning van Assyrië duizend talenten gaf, om hem voor zijn belangen te winnen, 2 Kings 15:19. Zij werd verliefd op de keur van de kinderen van Assur, als waardig om vertrouwd en in de dienst van de staat gebruikt te worden, Ezekiel 23:7, en met alle hun drekgoden verontreinigde zij zicht Zie, als wij op welk schepsel ook verliefd worden, dat wij vereren en waarop wij ons vertrouwen zetten, dan maken wij van dat schepsel ons een afgod, en wanneer wij iets ten afgod maken, dan verontreinigen wij ons daarmee. En nu loopt haar zonde terug tot aan de aanvang van haar bestaan: zij verliet ook niet haar hoererijen, gebracht uit Egypte, Ezekiel 23:8. Dat zij in Egypte afgoderij gepleegd had, werd nimmer geheel door haar vergeten, verliefd op de Egyptische afgoden, zelfs toen zij in gestadige vreze verkeerde voor de Egyptische aandrijvers Maar (zoals sommigen bij deze plaats opmerken) daarom, toen "Satan zich beroemde, de aarde als zijn eigendom omgetrokken en doorwandeld te hebben", Job 1:7, zei God, om zijn aanmatiging te logenstraffen, niet: "Hebt gij gezien Mijn volk in Egypte (want zij waren afgodendienaren geworden en gaven geen aanleiding tot roem), maar: hebt gij gezien Mijn knecht Job in het land Uz?" En deze verdorven gezindheid, toen zij voor het eerst een volk werden, is een beeld van de algemene verdorvenheid, waarin wij allen geboren worden en die als in ons gestel geweven is, een sterke neiging naar de wereld en het vlees, gelijk die van de kinderen Israëls naar afgoderij. Het zat hun in het gebeente, en lang daarna werd het hun ten laste gelegd, dat zij ook haar hoererijen, gebracht uit Egypte, niet verlaten had zij had die natuur niet verloochend, hoewel Egypte een huis van de dienstbaarheid voor haar was geweest. Zo hebben wij de verdorven neigingen en genegenheden, die wij mee op de wereld brachten, niet verloren, niet afgezworen, maar behouden, zodat de zonde, waarin wij geboren zijn, de bron is gebleken van alle ellende, die het menselijk leven verbittert.

4. De verwoesting van het rijk Israël om zijn afval van God, Ezekiel 23:9, Ezekiel 23:10. Ik gaf haar in de hand harer hoerenlopers over. God gaf haar eerst naar recht over aan haar lust (Efraïm is vergezeld met de afgoden, laat hem varen), en daarna gaf Hij haar in de hand harer hoerenlopers. De naburige volken, naar welker afgoderij zij zich gevoegd had, en op welker vriendschap zij vertrouwd had, waardoor zij telkens God had gehoond, worden nu de werktuigen voor haar verderf. De Assyriërs, op wie zij verliefd was, ontdekten spoedig de naaktheid van het land, bemerkten haar zwakke zijde, waar ze haar konden aanvallen, ontroofden haar al haar versierselen en verdedigingsmiddelen, zij ontdekten haar schaamte, haar zonen en dochteren namen zij weg in ballingschap, doodden haar met het zwaard, verwoestten het rijk en maakten er een eind aan. Wij vinden deze geschiedenis in den brede in 2 Kings 17:6 enz, waar de reden van de ondergang van dat eens bloeiende koninkrijk door de Assyriërs wordt aangetoond, te weten, dat het de God Israëls had veracht, andere goden gediend en gewandeld in de inzettingen van de heidenen. Daarom had God zich grotelijks over hen vertoornd en had ze weggedaan van Zijn aangezichte, Ezekiel 23:18. En dat de Assyriërs, op wie zij zo verliefd was geweest, zouden gebruikt worden, om gerichten over haar te oefenen, was hoogst merkwaardig en toont, hoe God, als rechtvaardig oordeel, dikwijls datgene als roede bezigt om zondaren te geselen, waarop zij juist hun hart gezet hebben. De duivel zal altijd die onboetvaardige zondaren kwellen en pijnigen, die nu naar hem luisteren en zich door hem laten verleiden. Zo kreeg Samaria een naam onder de vrouwen, een schandnaam, zij werd een naam (zo staat er letterlijk). Niet alleen werd zij het onderwerp van de dagelijkse gesprekken en ging overal over de tong, gelijk de ondergang van steden en koninkrijken de nieuwsbladen vullen, maar ze werd dus verwoest om haar afgoderijen in te voeren, om schrik in te boezemen aan al het volk, om niet desgelijks te doen. Zo is ook de openbare voltrekking van de doodsstraf aan beruchte misdadigers een middel om hun een naam te maken, maar een slechte naam, zo'n slechte naam dat anderen erdoor kunnen afgeschrikt worden van goddeloze wegen, die tot een dergelijk ellendig en schandelijk einde leiden. Deuteronomy 21:21 :Dat het geheel Israël hore en vreze.

Vers 1

Ezechiël 23:1-10

God had menigmaal tot Ezechiël, en door hem tot het volk gesproken, om aan te kondigen, dat Zijn oordeel aanstaande was, en nu komt Zijn woord weer. Want God zegt dezelfde zaak eenmaal, ja tweemaal, ja dikmaals, en toch nog zonder uitwerking, want de mens let er niet op. Zie, om zondaren van het kwaad van de zonde, van de ellende en het gevaar, waarin zij verkeren, te overtuigen, is nodig regel op regel, zo traag zijn wij om het ergst van ons zelf te erkennen. "De zondaren, van wie hier sprake is, zijn twee vrouwen, twee koninkrijken, zusterkoninkrijken, Israël en Juda, dochters van n moeder, die lange tijd slechts een volk geweest zijn". Salomo's koninkrijk was zo groot, zo bevolkt, dat het, onmiddellijk na zijn dood, in tweeën gedeeld werd.

Merk op

1. Hun aard, toen zij nog een waren, Ezekiel 23:3. Zij hoereerden in Egypte, want zij stonden schuldig aan afgoderij, gelijk we reeds lezen in Ezekiel 20:8. Deze zonden, die God bovenmate tot gramschap verwekken en des volks ondergang na zich slepen, worden met hoererij vergeleken, waaruit duidelijk blijkt, hoe ontzettend zondig, hoe beledigend, hoe verwoestend onreinheid is. Ongetwijfeld is het de ergste zonde, want de ergste andere zonden worden er hier en dikwijls op andere plaatsen mee vergeleken, hetgeen onze afschuw van en vrees voor allerlei vleselijke lust, alle schijn ervan zelfs, moet vermeerderen, als strijd voerende tegen de ziel, de zondaars verdwazende en betoverende, hun geest van God en van alle goed afkerende, hun geweten bevlekkende hen verwerpelijk makende in de ogen vaneen heilig en rein God, en ze ten laatste in verderf en ondergang verzwelgende.

2. Haar namen, toen zij twee werden, Ezekiel 23:4. Het koninkrijk van Israël wordt de oudste zuster genoemd, omdat zij het eerst haar trouw brak en zich afscheidde van het huis van koningen zowel als van priesteren, die God gesteld had, -de grotere zuster, ( zo luidt het letterlijk), want zij stelt de tien stammen van het koninkrijk voor, terwijl de andere slechts twee afbeeldt. God zegt van haar beide: Zij werden van Mij, want zij waren het zaad Abrahams, Gods vriend, en van Jakob, Zijn uitverkorene, zij waren in een verbond met God begrepen en droegen daarvan het zegel met zich om, namelijk de besnijdenis. Zij werden van Mij, en daarom was hun afval het grootste onrecht. Het was van God vervreemden wat Zijn eigendom was, het was de zwartste ondankbaarheid jegens de beste Weldoener, een bedrieglijke verraderlijke schending van de heiligste verbintenis. Zie, degenen, die beleden hebben Gods Volk te zijn maar tegen Hem zijn opgestaan, laden grotere verantwoordelijkheid op zich dan die noodt zo'n belijdenis uitspraken. "Zij werden van Mij, zij werden Mij getrouwd en baarden zonen en dochteren." Velen onder hen leefden tot Gods eer en dienden Hem, zij waren de kracht en schoonheid van deze koninkrijken, gelijk kinderen van de huisgezinnen, waarin zij geboren zijn. In deze gelijkenis zal Samaria en het rijk van Israël de naam van Ohola, haar eigen tabernakel dragen, omdat de plaatsen ter godsverering, die dat koninkrijk had, haar eigen maaksel, haar eigen keuze waren en die dienst zelf haar eigen vinding, nooit heeft God die goedgekeurd. Haar zelf een tabernakel, zo vertalen sommigen, laat ze zich ermee tevreden stellen en zo goed mogelijk ervan gebruik maken. Jeruzalem en het rijk van Juda dragen de naam "Oholiba, mijn tabernakel is in haar," omdat haar tempel de plaats was, door God zelf verkoren om Zijn Naam daar te doen wonen. Hij erkende die als Zijn eigen en vereerde allen met de tekenen van Zijn tegenwoordigheid. Zie, sommigen dergenen, die in betrekking tot God staan en Zijn naam belijden, hebben groter voorrechten dan anderen, zij, die deze voorrechten genieten, zijn daarom te minder te verontschuldigen, indien zij tegen God opstaan, terwijl de minder bevoorrechten ook minder schuldig staan.

3. De verraderlijke afval van het rijk van Israël van God, Ezekiel 23:5. Ohola nu hoereerde, zijnde onder Mij. Ofschoon de tien stammen van Davids huis waren afgevallen, erkent God ze nog als de Zijnen. Hoewel Jerobeam zondigde, toen hij de gouden kalveren oprichtte, en Israël deed zondigen, toch, zolang zij de God Israëls nog alleen vereerden, zij het ook met beeldendienst, sneed Hij hen niet geheel af. Maar de weg van de zonde gaat naar beneden. Ohola bedreef hoererij. toen zij de Balsdienst invoerde, 1 Kings 16:31, die anderen god diende, die drekgod, en JHWH de rug toekeerde, 1 Kings 18:21, gelijk een vuile overspeelster op haar hoerenlopers verliefd is. En waarom? Omdat zij goed gekleed zijn en een goed voorkomen hebben, omdat zij jong en schoon zijn, Ezekiel 23:6, bekleed met hemelsblauw, vorsten en overheden, allemaal gewenste jongelingen, edel en van aanzien. Zo werd zij verliefd op de Assyriërs, die nabij waren, die hun veroveringen tot nabij het land Kanan hadden uitgestrekt. Zij bewonderde hun afgoden en aanbad ze, bewonderde de praal van hun hoven en hun militaire macht en zochten op iedere voorwaarde een verbond met hen te maken, alsof haar eigen God niet sterk genoeg ware om op Hem te vertrouwen. Wij lezen van een koning van Israël, dat hij de koning van Assyrië duizend talenten gaf, om hem voor zijn belangen te winnen, 2 Kings 15:19. Zij werd verliefd op de keur van de kinderen van Assur, als waardig om vertrouwd en in de dienst van de staat gebruikt te worden, Ezekiel 23:7, en met alle hun drekgoden verontreinigde zij zicht Zie, als wij op welk schepsel ook verliefd worden, dat wij vereren en waarop wij ons vertrouwen zetten, dan maken wij van dat schepsel ons een afgod, en wanneer wij iets ten afgod maken, dan verontreinigen wij ons daarmee. En nu loopt haar zonde terug tot aan de aanvang van haar bestaan: zij verliet ook niet haar hoererijen, gebracht uit Egypte, Ezekiel 23:8. Dat zij in Egypte afgoderij gepleegd had, werd nimmer geheel door haar vergeten, verliefd op de Egyptische afgoden, zelfs toen zij in gestadige vreze verkeerde voor de Egyptische aandrijvers Maar (zoals sommigen bij deze plaats opmerken) daarom, toen "Satan zich beroemde, de aarde als zijn eigendom omgetrokken en doorwandeld te hebben", Job 1:7, zei God, om zijn aanmatiging te logenstraffen, niet: "Hebt gij gezien Mijn volk in Egypte (want zij waren afgodendienaren geworden en gaven geen aanleiding tot roem), maar: hebt gij gezien Mijn knecht Job in het land Uz?" En deze verdorven gezindheid, toen zij voor het eerst een volk werden, is een beeld van de algemene verdorvenheid, waarin wij allen geboren worden en die als in ons gestel geweven is, een sterke neiging naar de wereld en het vlees, gelijk die van de kinderen Israëls naar afgoderij. Het zat hun in het gebeente, en lang daarna werd het hun ten laste gelegd, dat zij ook haar hoererijen, gebracht uit Egypte, niet verlaten had zij had die natuur niet verloochend, hoewel Egypte een huis van de dienstbaarheid voor haar was geweest. Zo hebben wij de verdorven neigingen en genegenheden, die wij mee op de wereld brachten, niet verloren, niet afgezworen, maar behouden, zodat de zonde, waarin wij geboren zijn, de bron is gebleken van alle ellende, die het menselijk leven verbittert.

4. De verwoesting van het rijk Israël om zijn afval van God, Ezekiel 23:9, Ezekiel 23:10. Ik gaf haar in de hand harer hoerenlopers over. God gaf haar eerst naar recht over aan haar lust (Efraïm is vergezeld met de afgoden, laat hem varen), en daarna gaf Hij haar in de hand harer hoerenlopers. De naburige volken, naar welker afgoderij zij zich gevoegd had, en op welker vriendschap zij vertrouwd had, waardoor zij telkens God had gehoond, worden nu de werktuigen voor haar verderf. De Assyriërs, op wie zij verliefd was, ontdekten spoedig de naaktheid van het land, bemerkten haar zwakke zijde, waar ze haar konden aanvallen, ontroofden haar al haar versierselen en verdedigingsmiddelen, zij ontdekten haar schaamte, haar zonen en dochteren namen zij weg in ballingschap, doodden haar met het zwaard, verwoestten het rijk en maakten er een eind aan. Wij vinden deze geschiedenis in den brede in 2 Kings 17:6 enz, waar de reden van de ondergang van dat eens bloeiende koninkrijk door de Assyriërs wordt aangetoond, te weten, dat het de God Israëls had veracht, andere goden gediend en gewandeld in de inzettingen van de heidenen. Daarom had God zich grotelijks over hen vertoornd en had ze weggedaan van Zijn aangezichte, Ezekiel 23:18. En dat de Assyriërs, op wie zij zo verliefd was geweest, zouden gebruikt worden, om gerichten over haar te oefenen, was hoogst merkwaardig en toont, hoe God, als rechtvaardig oordeel, dikwijls datgene als roede bezigt om zondaren te geselen, waarop zij juist hun hart gezet hebben. De duivel zal altijd die onboetvaardige zondaren kwellen en pijnigen, die nu naar hem luisteren en zich door hem laten verleiden. Zo kreeg Samaria een naam onder de vrouwen, een schandnaam, zij werd een naam (zo staat er letterlijk). Niet alleen werd zij het onderwerp van de dagelijkse gesprekken en ging overal over de tong, gelijk de ondergang van steden en koninkrijken de nieuwsbladen vullen, maar ze werd dus verwoest om haar afgoderijen in te voeren, om schrik in te boezemen aan al het volk, om niet desgelijks te doen. Zo is ook de openbare voltrekking van de doodsstraf aan beruchte misdadigers een middel om hun een naam te maken, maar een slechte naam, zo'n slechte naam dat anderen erdoor kunnen afgeschrikt worden van goddeloze wegen, die tot een dergelijk ellendig en schandelijk einde leiden. Deuteronomy 21:21 :Dat het geheel Israël hore en vreze.

Vers 11

Ezechiël 23:11-21

De profeet Hosea merkte, in zijn tijd, op, dat de twee stammen in grote mate gerechtigheid bewaard hadden, toen de tien stemmen afvallig waren geworden, "Efraïm heeft Mij omsingeld met leugen, maar Juda heerste nog met God, en was met de heiligen getrouw," Hosea 12:1, en dit werd terecht van hen verwacht, Hosea 4:15 :"Zo gij, Israël, wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde." Maar dit heeft niet lang geduurd. Door sommige ongelukkige verbintenissen tussen het huis van David en dat van Achab was de Balsdienst ook in het rijk van Juda ingevoerd, maar later door hervormende koningen weer uitgeroeid. Ten tijde van de wegvoering van de tien stammen, hetwelk onder de regering van Hiskia voorviel, was de toestand in Juda niet zo slecht, maar het was niet van lange duur. Tijdens de regering van Manasse, nadat Juda de ondergang van het rijk van Israël had aanschouwd, werd Juda nog dieper verdorven dan Israël in zijn verliefdheid op de afgoden geweest was, Ezekiel 23:11. Inplaats van zich door die ondergang te laten waarschuwen, gaf die aanleiding tot erger zonden, alsof zij ontstoken waren, omdat de Heere een scheur gescheurd had aan Israël, en dies de Heere nog meer de rug toekeerden en Zijn dienst al meer verlieten. Inplaats van ontzag voor Hem te koesteren als een ijverig God, werden zij nog meer van Hem vervreemd en hadden de vreemde goden liever dan derzelver dienaren zelf. Zie, zij kunnen naar recht Gods oordelen over zich verwachten, die geen acht geven op de oordelen, die op anderen neerkomen, die niet willen zien, waarop de zonde uitloopt en er in voortleven, als ware het een kleinigheid. Het staat inderdaad slecht met dezulken, die erger worden door wat hen beter moest maken, en wier lusten nog geprikkeld en versterkt worden door wat bestemd was om die te onderdrukken en te overwinnen. Jeruzalem werd erger in haar hoererij dan haar zuster in de haar geweest was. Dit was reeds tevoren opgemerkt, Ezekiel 16:51. Samaria heeft ook naar de helft uwer zonden niet gezondigd.

I. "Jeruzalem, dat een getrouwe stad was geweest, was tot een hoer geworden," Isaiah 6:21, Ook zij was verliefd geworden op de Assyriërs Ezekiel 23:12, had een verbond met hen gemaakt, hun afgodendienst overgenomen, werd verliefd op hun vorsten en overheden en vond ze schoner en volkomener edellieden dan ooit het land van Israël had voortgebracht. Zie hoe rijk, hoe net ze gekleed zijn met volkomen sieraad, hoe goed ze te paard zitten. Het zijn ruiters, rijdende op paarden, hoe flink en bekoorlijk zien ze er uit, allemaal gewenste jongelingen. Zij leerden zo alles mooi vinden wat vreemd was en het inlandse, ja hun eigen volk verachten, zelfs hun eigen godsdienst werd hun te min en te burgerlijk, niet te vergelijken met de schoonheid en sierlijkheid van de heidense tempels. Zo deed zij tot haar hoererijen nog meer doe, zij werd verliefd op en ging een verbond aan met de Chaldeën. Hizkia zelfs maakte zich daaraan schuldig, toen hij, gevleid door een bezoek van de gezanten van Babel, hun al zijn schatten liet zien, Isaiah 39:2. Maar het was heel wat erger geworden, Juda was verliefd geworden op de geschilderde mannen van de wand, Ezekiel 23:14, Ezekiel 23:15, had zich met Babel verbonden, hen uitgenodigd, naar Jeruzalem te komen en zich daar te vestigen, om de geest van de Joodse natie te verfijnen en te beschaven. Ja, zij zond om afbeeldingen van Babels beelden, altaren of afgodsdienst, om dat alles na te maken en na te doen. Zo werd zij verontreinigd met hun hoererij, Ezekiel 23:17, en ontdekte zij haar hoererijen, Ezekiel 23:18, haar sterke neiging tot afgoderij. En toen zij genoeg had van de Chaldeën, en het verbond met hen wilde verbreken, gelijk Jehojakim en Zedekia deden, werd haar ziele van hen afgetrokken, Ezekiel 23:17, en werd zij weer verliefd op de Egyptenaren, Ezekiel 23:19, begeerde met hen een verbond te sluiten, nam hun afgoderij over en vertrouwde op hun bescherming tegen alle andere volken. Zo wijs, zo rijk, zo sterk, was het Egyptische volk, en zo volmaakt is zijn afgodsdienst dat geen andere natie haar kon voldoen. Zij gedacht aan de dagen harer jeugd, Ezekiel 23:19, de schandelijke daad harer jeugd, Ezekiel 23:21.

1. Zij vermaakte zich in die herinnering. Toen zij haar hoop op Egypte ging stellen, gaf zij toe aan dwaze verwachting, om de oude banden, als had zij nog de smaak van de ajuinen en het knoflook, die zij daar om niet gegeten had, of juister, van de afgodendienst, die zij daar geleerd had en mee naar Kanan genomen. Toen de kennismaking met Egypte hernieuwd werd, gedacht zij, hoe haar vaders het gouden kalf hadden aangebeden, hoe vrolijk zij daarom gedanst en muziek gemaakt en gezongen hadden. Daarop had ze nu weer haar zinnen gezet. Zo vermenigvuldigde zij haar hoererijen herhaalde haar vroegere afval en had een welgevallen aan haar verleiding, gedenkende aan de dagen harer jeugd. Zie, degenen, die, inplaats van hun vroegere zonden met smart en schaamte te gedenken, zich die met blijdschap en hoogmoed herinneren, vermeerderen de schuld, worden nog dieper verdorven en maken waar berouw al moeilijker. Dit heet: "de hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel."

2. Zij bracht die zonde harer jeugd daardoor Gode in gedachtenis en lokte zijn straf daarover uit. "God had inderdaad gezegd, dat Hij de zonde met het gouden kalf, die Egyptischen afgod, zou gedenken," Exodus 32:34. Maar zo groot was zijn geduld, dat Hij ze scheen vergeten te hebben, totdat Jeruzalem, door haar verbintenis met Egypte tegen de Chaldeën, er God als het ware, weer opmerkzaam op maakte, en in de dag van de bezoeking, naar Hij gezegd had, zou Hij ze bezoeken. Het is opmerkelijk, hoe deze overspeelster van hoerenlopers wisselt, eerst wordt ze verliefd op de Assyriërs, toen ze de Chaldeën aantrekkelijker vond, maakte zij deze het hof, daarna werd haar ziel weer vervreemd van Babel en achtte ze de Egyptenaren machtiger, Ezekiel 23:20, en sloot ze zich bij hen aan. Dit toont de dwaasheid aan,

a. van vleselijken lust, wanneer men daaraan toegeeft, wordt men humeurig en prikkelbaar begeert telkens weer en wordt nooit verzadigt. Men wil afwisseling, wat men vandaag liefheeft, is morgen een walg. "Unius adulterium matrimonium vocant. Een overspel noemen zij huwelijk, zegt Seneca."

b. Van afgoderij. Zij, die aan de ene god niet genoeg hebben, zullen honderd nog onvoldoende vinden, maar altijd weer iets nieuws zoeken en nooit voldaan zijn.

c. Van bij schepselen hulp te zoeken. Wij gaan van de een naar de ander, worden in allen teleurgesteld en vinden nergens rust, totdat wij die in de God Israëls zoeken.

II. De trouwe God geeft van de trouweloze stad, die een hoer geworden is, haar scheidbrief. Zijn naijver ontdekte spoedig, dat zij verontreinigd was, Ezekiel 23:13, dat zij Hem ontrouw was geworden, waarheen hun verlangen uitging, en dat de twee zusters beide enerlei weg hadden ja, dat Jeruzalem nog meer verdorven werd dan Samaria. Want, zo wij onze hand uitstrekken naar een vreemden god, zou God dat niet uitvinden? Ongetwijfeld, en wanneer Hij het heeft uitgevonden, zou het Hem dan behagen? Geenszins, Ezekiel 23:18. Toen werd Mijn ziele van haar afgetrokken, gelijk als Mijn ziele was afgetrokken van haar zuster. Hoe kon de reine, heilige God langer lust hebben aan zo'n lichtzinnig geslacht? Zie, de zonde vervreemdt Gods welgevallen van de zondaar, en wee, duizendmaal wee dengenen, van wie God afgetrokken is, want van wie Hij is afgetrokken, tegen die is Hij gekeerd.

Vers 11

Ezechiël 23:11-21

De profeet Hosea merkte, in zijn tijd, op, dat de twee stammen in grote mate gerechtigheid bewaard hadden, toen de tien stemmen afvallig waren geworden, "Efraïm heeft Mij omsingeld met leugen, maar Juda heerste nog met God, en was met de heiligen getrouw," Hosea 12:1, en dit werd terecht van hen verwacht, Hosea 4:15 :"Zo gij, Israël, wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde." Maar dit heeft niet lang geduurd. Door sommige ongelukkige verbintenissen tussen het huis van David en dat van Achab was de Balsdienst ook in het rijk van Juda ingevoerd, maar later door hervormende koningen weer uitgeroeid. Ten tijde van de wegvoering van de tien stammen, hetwelk onder de regering van Hiskia voorviel, was de toestand in Juda niet zo slecht, maar het was niet van lange duur. Tijdens de regering van Manasse, nadat Juda de ondergang van het rijk van Israël had aanschouwd, werd Juda nog dieper verdorven dan Israël in zijn verliefdheid op de afgoden geweest was, Ezekiel 23:11. Inplaats van zich door die ondergang te laten waarschuwen, gaf die aanleiding tot erger zonden, alsof zij ontstoken waren, omdat de Heere een scheur gescheurd had aan Israël, en dies de Heere nog meer de rug toekeerden en Zijn dienst al meer verlieten. Inplaats van ontzag voor Hem te koesteren als een ijverig God, werden zij nog meer van Hem vervreemd en hadden de vreemde goden liever dan derzelver dienaren zelf. Zie, zij kunnen naar recht Gods oordelen over zich verwachten, die geen acht geven op de oordelen, die op anderen neerkomen, die niet willen zien, waarop de zonde uitloopt en er in voortleven, als ware het een kleinigheid. Het staat inderdaad slecht met dezulken, die erger worden door wat hen beter moest maken, en wier lusten nog geprikkeld en versterkt worden door wat bestemd was om die te onderdrukken en te overwinnen. Jeruzalem werd erger in haar hoererij dan haar zuster in de haar geweest was. Dit was reeds tevoren opgemerkt, Ezekiel 16:51. Samaria heeft ook naar de helft uwer zonden niet gezondigd.

I. "Jeruzalem, dat een getrouwe stad was geweest, was tot een hoer geworden," Isaiah 6:21, Ook zij was verliefd geworden op de Assyriërs Ezekiel 23:12, had een verbond met hen gemaakt, hun afgodendienst overgenomen, werd verliefd op hun vorsten en overheden en vond ze schoner en volkomener edellieden dan ooit het land van Israël had voortgebracht. Zie hoe rijk, hoe net ze gekleed zijn met volkomen sieraad, hoe goed ze te paard zitten. Het zijn ruiters, rijdende op paarden, hoe flink en bekoorlijk zien ze er uit, allemaal gewenste jongelingen. Zij leerden zo alles mooi vinden wat vreemd was en het inlandse, ja hun eigen volk verachten, zelfs hun eigen godsdienst werd hun te min en te burgerlijk, niet te vergelijken met de schoonheid en sierlijkheid van de heidense tempels. Zo deed zij tot haar hoererijen nog meer doe, zij werd verliefd op en ging een verbond aan met de Chaldeën. Hizkia zelfs maakte zich daaraan schuldig, toen hij, gevleid door een bezoek van de gezanten van Babel, hun al zijn schatten liet zien, Isaiah 39:2. Maar het was heel wat erger geworden, Juda was verliefd geworden op de geschilderde mannen van de wand, Ezekiel 23:14, Ezekiel 23:15, had zich met Babel verbonden, hen uitgenodigd, naar Jeruzalem te komen en zich daar te vestigen, om de geest van de Joodse natie te verfijnen en te beschaven. Ja, zij zond om afbeeldingen van Babels beelden, altaren of afgodsdienst, om dat alles na te maken en na te doen. Zo werd zij verontreinigd met hun hoererij, Ezekiel 23:17, en ontdekte zij haar hoererijen, Ezekiel 23:18, haar sterke neiging tot afgoderij. En toen zij genoeg had van de Chaldeën, en het verbond met hen wilde verbreken, gelijk Jehojakim en Zedekia deden, werd haar ziele van hen afgetrokken, Ezekiel 23:17, en werd zij weer verliefd op de Egyptenaren, Ezekiel 23:19, begeerde met hen een verbond te sluiten, nam hun afgoderij over en vertrouwde op hun bescherming tegen alle andere volken. Zo wijs, zo rijk, zo sterk, was het Egyptische volk, en zo volmaakt is zijn afgodsdienst dat geen andere natie haar kon voldoen. Zij gedacht aan de dagen harer jeugd, Ezekiel 23:19, de schandelijke daad harer jeugd, Ezekiel 23:21.

1. Zij vermaakte zich in die herinnering. Toen zij haar hoop op Egypte ging stellen, gaf zij toe aan dwaze verwachting, om de oude banden, als had zij nog de smaak van de ajuinen en het knoflook, die zij daar om niet gegeten had, of juister, van de afgodendienst, die zij daar geleerd had en mee naar Kanan genomen. Toen de kennismaking met Egypte hernieuwd werd, gedacht zij, hoe haar vaders het gouden kalf hadden aangebeden, hoe vrolijk zij daarom gedanst en muziek gemaakt en gezongen hadden. Daarop had ze nu weer haar zinnen gezet. Zo vermenigvuldigde zij haar hoererijen herhaalde haar vroegere afval en had een welgevallen aan haar verleiding, gedenkende aan de dagen harer jeugd. Zie, degenen, die, inplaats van hun vroegere zonden met smart en schaamte te gedenken, zich die met blijdschap en hoogmoed herinneren, vermeerderen de schuld, worden nog dieper verdorven en maken waar berouw al moeilijker. Dit heet: "de hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel."

2. Zij bracht die zonde harer jeugd daardoor Gode in gedachtenis en lokte zijn straf daarover uit. "God had inderdaad gezegd, dat Hij de zonde met het gouden kalf, die Egyptischen afgod, zou gedenken," Exodus 32:34. Maar zo groot was zijn geduld, dat Hij ze scheen vergeten te hebben, totdat Jeruzalem, door haar verbintenis met Egypte tegen de Chaldeën, er God als het ware, weer opmerkzaam op maakte, en in de dag van de bezoeking, naar Hij gezegd had, zou Hij ze bezoeken. Het is opmerkelijk, hoe deze overspeelster van hoerenlopers wisselt, eerst wordt ze verliefd op de Assyriërs, toen ze de Chaldeën aantrekkelijker vond, maakte zij deze het hof, daarna werd haar ziel weer vervreemd van Babel en achtte ze de Egyptenaren machtiger, Ezekiel 23:20, en sloot ze zich bij hen aan. Dit toont de dwaasheid aan,

a. van vleselijken lust, wanneer men daaraan toegeeft, wordt men humeurig en prikkelbaar begeert telkens weer en wordt nooit verzadigt. Men wil afwisseling, wat men vandaag liefheeft, is morgen een walg. "Unius adulterium matrimonium vocant. Een overspel noemen zij huwelijk, zegt Seneca."

b. Van afgoderij. Zij, die aan de ene god niet genoeg hebben, zullen honderd nog onvoldoende vinden, maar altijd weer iets nieuws zoeken en nooit voldaan zijn.

c. Van bij schepselen hulp te zoeken. Wij gaan van de een naar de ander, worden in allen teleurgesteld en vinden nergens rust, totdat wij die in de God Israëls zoeken.

II. De trouwe God geeft van de trouweloze stad, die een hoer geworden is, haar scheidbrief. Zijn naijver ontdekte spoedig, dat zij verontreinigd was, Ezekiel 23:13, dat zij Hem ontrouw was geworden, waarheen hun verlangen uitging, en dat de twee zusters beide enerlei weg hadden ja, dat Jeruzalem nog meer verdorven werd dan Samaria. Want, zo wij onze hand uitstrekken naar een vreemden god, zou God dat niet uitvinden? Ongetwijfeld, en wanneer Hij het heeft uitgevonden, zou het Hem dan behagen? Geenszins, Ezekiel 23:18. Toen werd Mijn ziele van haar afgetrokken, gelijk als Mijn ziele was afgetrokken van haar zuster. Hoe kon de reine, heilige God langer lust hebben aan zo'n lichtzinnig geslacht? Zie, de zonde vervreemdt Gods welgevallen van de zondaar, en wee, duizendmaal wee dengenen, van wie God afgetrokken is, want van wie Hij is afgetrokken, tegen die is Hij gekeerd.

Vers 22

Ezechiël 23:22-35

Jeruzalem staat getekend met de naam "Oholiba," want dat is ze, een valse verraadster jegens haar souvereine Heere, de God des hemels, Wiens vreze niet voor haar ogen is, zij wordt bewogen door de ingevingen des duivels, heeft haar trouw aan God gebroken, bedacht en volvoerd Zijn heerschappij af te schudden, heeft gemeenschap gezocht met Zijn vijanden en zich met hen verbonden, en, met versmading van Zijn kroon en waardigheid, gewaande goden gediend. Op deze beschuldiging heeft ze geantwoord: "Niet schuldig, ik ben niet verontreinigd, ik heb de Bals niet nagewandeld." Maar haar schuld wordt door ontegensprekelijke bewijzen duidelijk aan de dag gebracht, zij wordt overtuigd en kan niets aanvoeren ter verontschuldiging, opdat het oordeel afgewend worde. In deze verzen, derhalve, volgt haar vonnis.

I. Haar oude bondgenoten worden haar beulen, degenen, met wie zij gehoereerd heeft en die haar tot zonde verleid hebben, worden nu werktuigen om haar te straffen, Ezekiel 23:22 :"Ik zal uw ontuchtbedrijvers tegen u verwekken, namelijk de Chaldeën, die gij tevoren zo zeer bewonderde en zo zeer tot uw hulp begeerde", maar van wie uw ziel is afgetrokken en wier verbond gij verraderlijk gebroken hebt." Zij heten haar ontuchtbedrijvers, Ezekiel 23:22, en tevens, Ezekiel 23:28, degenen, die zij haar. Zie, het is niets ongewoons voor zondaars, dat hun liefde ras in haat verkeert, gelijk bij Ammon tegenover Thamar. Sterke en onredelijke hartstochten zijn vaak vol afkeer tegen personen en dingen, die zij even te voren vurig liefhadden. Zotten vallen in uitersten, maar wijzen overdenken een verandering eerst. En daarom, gelijk wij moeten blijde zijn en wenen als niet blij zijnde en niet wenende, zo moeten wij ook liefhebben, en haten als niet liefhebbende en niet hatende. "Ita ama tanquam osurus, liefhebben als iemand, die reden kan krijgen om een afkeer te hebben."

II. De uitvoering van het vonnis zal vreselijk zijn.

1. Haar vijanden zullen tot haar komen van rondom, Ezekiel 23:22, van de verschillende volken die het Chaldeeuwse leger vormden, Ezekiel 23:23 alle vorsten en overheden en vermaarde lieden, wier pracht en grootheid en schitterend aanzien hen beminnelijk maakten, toen zij als vrienden kwamen om Jeruzalem te verdedigen en te beschermen, maar te verschrikkelijker, toen zij naderden om haar trouweloosheid te straffen en het op niets minder dan haar verderf toeleiden.

a. Zij zullen komen met militaire macht, Ezekiel 23:24, met karren, wagenen en wielen, voorzien van al wat voor een legerkamp nodig is, wat wapens en ammunitie, met pek en zak met een groot leger, wel bewapend.

b. Zij zullen het recht aan hun zijde hebben: Ik zal voor hun aangezicht het gericht stellen (zij zullen met recht, zowel als met macht komen, om oorlog te voeren tegen de koning van Juda, omdat die trouweloos het verbond met hen heeft gebroken) en derhalve zullen die u richter naar hun rechten, niet alleen naar Gods recht als werktuigen van Zijn gerechtigheid, en u te vergelden wat gij Hem hebt misdaan, maar ook naar hun eigen recht, naar volkerenrecht, om u te tuchtigen voor uw verbondsbreuk.

c. Zij zullen die oorlog in woede en verbolgenheid voeren. Het is een strijd van de wraak, die zullen met u handelen uit haat, Ezekiel 23:29. Dit zal de straf te strenger maken, dat hun zwaarden in vergif gedompeld zijn. Gij haat hen, en zij zullen uit haat met u handelen. d. God zelf zal hen leiden, en Zijn gramschap zal met de hun gepaard gaan, Ezekiel 23:25 :En Ik zal Mijn ijver tegen u zetten, die zal dat vuur aanblazen, en dan zullen zij in grimmigheid met u handelen. Hoe hatelijk en hoe verwoed mensen ook met ons handelen, als wij God aan onze zijde hebben, kunnen zij ons niet wezenlijk schaden. Maar wanneer mensen in haat met ons handelen en God zet ze tegen ons op, wat zal dan van ons worden?

2. De enkele artikelen van het vonnis, hier over deze overspeelster geveld, zijn,

a. Dat al het hare zal weggenomen worden. De kleden en het sieraadtuig, waarmee zij getracht heeft, zich in de ogen van haar ontuchtbedrijvers beminnelijk te maken, zullen haar ontrukt worden, Ezekiel 23:26. Al die dingen, waarmee zij zich versierd had, zullen in de hand des vijands vallen: Zij zullen al uw arbeid wegnemen, al wat gij u door uw arbeid verworven hebt, zij zullen u naakt en bloot laten, Ezekiel 23:29. Beide, land en stad, zullen verarmen, en al hun welvaart zal verdwijnen.

b. Dat haar kinderen in ballingschap zullen gaan. Zij zullen uw zonen en uw dochteren wegnemen Ezekiel 23:25, en tot slaven maken, want zij zijn kinderen uwer hoererij, de waardigheden en voorrechten van Israëlieten onwaardig, Hosea 2:4.

c. Dat zij verminkt en mismaakt zal worden. Zij zullen uw neus en uw oren afnemen, u als een hoer tekenen en ze voor altijd afzichtelijk maken, Ezekiel 23:25. Dit beduidt de vele wreedheden van de Chaldeeuwse krijgslieden jegens de Joden, die in hun handen vallen en aan wie zij hun barbaarse woede koelen zouden. Sommigen vatten deze woorden als beeldspraak op, zij zien in de neus de koninklijke waardigheid en in de oren de priesterlijke.

d. Dat ze aan schande zal blootgesteld worden: Uw hoerenschaamte zal ontdekt worden, mitsgaders uw hoererij, Ezekiel 23:29. Wanneer een misdadiger gestraft wordt, haalt men al zijn misdaden op en stelt ze tot zijn schande in het licht, wat geheim was wordt dan geopenbaard, en wat vergeten was opnieuw in gedachtenis gebracht.

e. Dat zij geheel afgesneden en verwoest zal worden: Het laatste van u, van uw volk, dat door hongersnood en pestilentie gespaard is, zal door het zwaard vallen, en het laatste van uw huizen, dat niet omver gerammeid is zal door het vuur verteerd worden, Ezekiel 23:25. Zo zal het einde van Jeruzalem zijn.

III. Omdat zij in het spoor van Samaria's zonden gewandeld heeft, maar zij niets anders dan Samaria's lot verwachten. Bij het vellen van een oordeel sluit men zich bij vroegere oordelen aan. Zo doet ook God als Hij Jeruzalems vonnis strijkt: Gij hebt in de weg van uw zuster gewandeld, ondanks de vermaning die u gegeven was door de noodlottige uitkomst van haar handelingen. "Daarom zal Ik haar beker in uw hand geven, haar deel van ellende, de beker van Gods gramschap, die voor u zal zijn een beker van de verschrikking. Nu wordt,

1. Van deze beker gezegd, dat die diep en wijd is, en veel inhoudt, overvloed van goddelijke gramschap en overvloed van ellende, als vrucht dier gramschap. Het is een beker, als waarvan wij lezen in Jeremiah 25:15, Jeremiah 25:16. De beker van Gods toorn bevat zeer veel, dat zullen zij ondervinden, op wier hand hij wordt gezet.

2. Zij zal zelf de droesem van deze beker moeten drinken, zoals van de goddelozen gezegd wordt, Psalms 75:8 "Alle goddelozen van de aarde zullen zijn droesem uitzuigende drinken," niet omdat die zo smakelijk is, maar noodgedwongen, Ezekiel 23:34, gij zult hem drinken en uitzuigen, en zijn scherven zult gij verbrijzelen, en uw borsten zult gij afrukken, uit wanhoop over de ontzettende bitterheid van deze beker, vol van de grimmigheid des Heeren, Isaiah 51:20, gelijk mensen soms in vertwijfeling zich het haar uitrukken en alles van zich werpen. Als gij ziet, dat er geen redding mogelijk is, maar de beker moet gedronken worden (want Ik heb het gesproken, zegt de Heere God) zult gij er op generlei wijze aan kunnen ontkomen.

3. Zij zal er door dronken gemaakt worden, en ten einde raad zijn, gelijk dronken lieden, waggelende en op het punt van te vallen, Ezekiel 23:33. Gij zult van dronkenschap en jammer vol worden. Zie, dronkenschap brengt jammer met zich, in zulke mate, dat de uiterste verwarring en verbazing er mee vergeleken worden. Wie zou denken, dat wat met de natuur des mensen zozeer in strijd is, zo'n schande voor hem, wat hem van zijn verstand berooft en hem uitermate verlaagt, en daarom uitdrukking geeft aan de grootste ellende, -desondanks zulk een gezochte zonde kan zijn, dat de mens om haar zijn ziel laat verdoemen en zijn lichaam opoffert? "Bij wie is ach? bij wie is wee? bij wie geklaag?" Proverbs 23:29.

4. Dus dronken gemaakt, zal zij worden gelijk dronkaards, tot belaching en spot van allen rondom, Ezekiel 23:32, door de dwaasheid van al wat gij dan doet, als God een volk verderven wil, "maakt Hij zijn rechters uitzinnig en giet verachting over de prinsen uit", Job 12:17, Job 12:21.

IV. In dit alles zal God gerechtvaardigd worden, en Zijn Volk hervormd, zo zal de uitkomst God verheerlijken en hun goed werken.

1. Zij zijn slecht, zeer slecht geweest, en dat rechtvaardigt God in alles wat Hij over hen brengt, Ezekiel 23:30 :Deze dingen zal men u doen, dewijl gij de heidenen nagehoereerd hebt, en, Ezekiel 23:35, omdat gij Mij vergeten en Mij achter uw rug geworpen hebt. Zie, God vergeten en Hem niet achten, Zijn oog, dat op ons ziet, en Zijn gezag, dat ons wetten geeft, niet erkennen, ligt op de bodem van alle trouweloos en overspelig afkeren van Hem. Daarom wandelt de mens afgoden na, omdat hij God vergeet en zijn verplichting jegens Hem, hij kon niet met zo'n begeerte en wellust het lokaas van de zonde volgen, als hij niet eerst God achter zijn rug had geworpen, als niet waardig aangezien te worden. En degenen, die God zo diep beledigen, wat kunnen zij anders verwachten dan dat het hun ten laatste op hun hoofd zal gegeven worden? "Daarom zo draagt gij ook uw schandelijkheid en uw hoererijen, dat is: gij zult de straf daarvoor ondergaan, en dat zal alleen uw schuld en schande zijn." Niemand zal lager zinken dan waar het gewicht van zijn eigen zonden hem brengt en wie zijn schandelijkheid en zijn hoererij niet wil laten varen, moet ze dan ook dragen.

2. Zij zullen beter, veel beter worden, en dit vuur, verterend voor velen, zal voor een overblijfsel een louterend vuur zijn, Ezekiel 23:27 :Zo zal Ik uw schandelijkheid van u doen ophouden. De oordelen, die om uw zonden wil over u gekomen zijn, zullen scheiding maken tussen u en uw zonden, en u tenslotte doen zeggen: Wat hebben wij nog met afgoden te doen?

Merk op.

a. Hoe ingekankerd de ziekte was: "Uw hoererij was gebracht uit Egypteland." Hun neiging tot afgoderij was oud, ja aangeboren, de daad zelf van oude datum en als een tweede natuur geworden. b. Hoe volledig, desondanks, de genezing was. "Ofschoon die wortel geschoten had, toch zal zij geheel ophouden, zodat gij uw ogen naar hen, dit is naar de afgoden van Egypte, niet meer zult opheffen, en aan Egypte niet meer gedenken". Gij zult elke aanleiding en gelegenheid tot deze zonde vermijden, want gij zult uw ogen op geen afgod meer slaan, opdat niet uw hert hen onwillekeurig nawandele. Gij zult alle neiging daartoe laten varen: Gij zult aan Egypte niet meer gedenken, u zal alle lust tot afgoderij vergaan, waartoe gij van uw jeugd af aan zo'n voorliefde hadt. In het diensthuis van Egypte voerde uw zondige natuur u daartoe, maar in de Babylonische ballingschap zal Gods genade u als de vrucht daarvan, van die neiging ganselijk verlossen, de zonde, zelfs die zonde zal weggenomen worden. Gelijk, voorde ballingschap geen volk (alles wel beschouwd) meer op afgoden en afgoderij verzot was dan gij, zo zal, na de ballingschap geen volk een zo hartgrondiger afkeer hebben van afgoden en afgoderij, zodat niets de Joden zo sterk tegen het Christendom zal innemen als juist de beeldendienst in de Roomse kerk.

Vers 22

Ezechiël 23:22-35

Jeruzalem staat getekend met de naam "Oholiba," want dat is ze, een valse verraadster jegens haar souvereine Heere, de God des hemels, Wiens vreze niet voor haar ogen is, zij wordt bewogen door de ingevingen des duivels, heeft haar trouw aan God gebroken, bedacht en volvoerd Zijn heerschappij af te schudden, heeft gemeenschap gezocht met Zijn vijanden en zich met hen verbonden, en, met versmading van Zijn kroon en waardigheid, gewaande goden gediend. Op deze beschuldiging heeft ze geantwoord: "Niet schuldig, ik ben niet verontreinigd, ik heb de Bals niet nagewandeld." Maar haar schuld wordt door ontegensprekelijke bewijzen duidelijk aan de dag gebracht, zij wordt overtuigd en kan niets aanvoeren ter verontschuldiging, opdat het oordeel afgewend worde. In deze verzen, derhalve, volgt haar vonnis.

I. Haar oude bondgenoten worden haar beulen, degenen, met wie zij gehoereerd heeft en die haar tot zonde verleid hebben, worden nu werktuigen om haar te straffen, Ezekiel 23:22 :"Ik zal uw ontuchtbedrijvers tegen u verwekken, namelijk de Chaldeën, die gij tevoren zo zeer bewonderde en zo zeer tot uw hulp begeerde", maar van wie uw ziel is afgetrokken en wier verbond gij verraderlijk gebroken hebt." Zij heten haar ontuchtbedrijvers, Ezekiel 23:22, en tevens, Ezekiel 23:28, degenen, die zij haar. Zie, het is niets ongewoons voor zondaars, dat hun liefde ras in haat verkeert, gelijk bij Ammon tegenover Thamar. Sterke en onredelijke hartstochten zijn vaak vol afkeer tegen personen en dingen, die zij even te voren vurig liefhadden. Zotten vallen in uitersten, maar wijzen overdenken een verandering eerst. En daarom, gelijk wij moeten blijde zijn en wenen als niet blij zijnde en niet wenende, zo moeten wij ook liefhebben, en haten als niet liefhebbende en niet hatende. "Ita ama tanquam osurus, liefhebben als iemand, die reden kan krijgen om een afkeer te hebben."

II. De uitvoering van het vonnis zal vreselijk zijn.

1. Haar vijanden zullen tot haar komen van rondom, Ezekiel 23:22, van de verschillende volken die het Chaldeeuwse leger vormden, Ezekiel 23:23 alle vorsten en overheden en vermaarde lieden, wier pracht en grootheid en schitterend aanzien hen beminnelijk maakten, toen zij als vrienden kwamen om Jeruzalem te verdedigen en te beschermen, maar te verschrikkelijker, toen zij naderden om haar trouweloosheid te straffen en het op niets minder dan haar verderf toeleiden.

a. Zij zullen komen met militaire macht, Ezekiel 23:24, met karren, wagenen en wielen, voorzien van al wat voor een legerkamp nodig is, wat wapens en ammunitie, met pek en zak met een groot leger, wel bewapend.

b. Zij zullen het recht aan hun zijde hebben: Ik zal voor hun aangezicht het gericht stellen (zij zullen met recht, zowel als met macht komen, om oorlog te voeren tegen de koning van Juda, omdat die trouweloos het verbond met hen heeft gebroken) en derhalve zullen die u richter naar hun rechten, niet alleen naar Gods recht als werktuigen van Zijn gerechtigheid, en u te vergelden wat gij Hem hebt misdaan, maar ook naar hun eigen recht, naar volkerenrecht, om u te tuchtigen voor uw verbondsbreuk.

c. Zij zullen die oorlog in woede en verbolgenheid voeren. Het is een strijd van de wraak, die zullen met u handelen uit haat, Ezekiel 23:29. Dit zal de straf te strenger maken, dat hun zwaarden in vergif gedompeld zijn. Gij haat hen, en zij zullen uit haat met u handelen. d. God zelf zal hen leiden, en Zijn gramschap zal met de hun gepaard gaan, Ezekiel 23:25 :En Ik zal Mijn ijver tegen u zetten, die zal dat vuur aanblazen, en dan zullen zij in grimmigheid met u handelen. Hoe hatelijk en hoe verwoed mensen ook met ons handelen, als wij God aan onze zijde hebben, kunnen zij ons niet wezenlijk schaden. Maar wanneer mensen in haat met ons handelen en God zet ze tegen ons op, wat zal dan van ons worden?

2. De enkele artikelen van het vonnis, hier over deze overspeelster geveld, zijn,

a. Dat al het hare zal weggenomen worden. De kleden en het sieraadtuig, waarmee zij getracht heeft, zich in de ogen van haar ontuchtbedrijvers beminnelijk te maken, zullen haar ontrukt worden, Ezekiel 23:26. Al die dingen, waarmee zij zich versierd had, zullen in de hand des vijands vallen: Zij zullen al uw arbeid wegnemen, al wat gij u door uw arbeid verworven hebt, zij zullen u naakt en bloot laten, Ezekiel 23:29. Beide, land en stad, zullen verarmen, en al hun welvaart zal verdwijnen.

b. Dat haar kinderen in ballingschap zullen gaan. Zij zullen uw zonen en uw dochteren wegnemen Ezekiel 23:25, en tot slaven maken, want zij zijn kinderen uwer hoererij, de waardigheden en voorrechten van Israëlieten onwaardig, Hosea 2:4.

c. Dat zij verminkt en mismaakt zal worden. Zij zullen uw neus en uw oren afnemen, u als een hoer tekenen en ze voor altijd afzichtelijk maken, Ezekiel 23:25. Dit beduidt de vele wreedheden van de Chaldeeuwse krijgslieden jegens de Joden, die in hun handen vallen en aan wie zij hun barbaarse woede koelen zouden. Sommigen vatten deze woorden als beeldspraak op, zij zien in de neus de koninklijke waardigheid en in de oren de priesterlijke.

d. Dat ze aan schande zal blootgesteld worden: Uw hoerenschaamte zal ontdekt worden, mitsgaders uw hoererij, Ezekiel 23:29. Wanneer een misdadiger gestraft wordt, haalt men al zijn misdaden op en stelt ze tot zijn schande in het licht, wat geheim was wordt dan geopenbaard, en wat vergeten was opnieuw in gedachtenis gebracht.

e. Dat zij geheel afgesneden en verwoest zal worden: Het laatste van u, van uw volk, dat door hongersnood en pestilentie gespaard is, zal door het zwaard vallen, en het laatste van uw huizen, dat niet omver gerammeid is zal door het vuur verteerd worden, Ezekiel 23:25. Zo zal het einde van Jeruzalem zijn.

III. Omdat zij in het spoor van Samaria's zonden gewandeld heeft, maar zij niets anders dan Samaria's lot verwachten. Bij het vellen van een oordeel sluit men zich bij vroegere oordelen aan. Zo doet ook God als Hij Jeruzalems vonnis strijkt: Gij hebt in de weg van uw zuster gewandeld, ondanks de vermaning die u gegeven was door de noodlottige uitkomst van haar handelingen. "Daarom zal Ik haar beker in uw hand geven, haar deel van ellende, de beker van Gods gramschap, die voor u zal zijn een beker van de verschrikking. Nu wordt,

1. Van deze beker gezegd, dat die diep en wijd is, en veel inhoudt, overvloed van goddelijke gramschap en overvloed van ellende, als vrucht dier gramschap. Het is een beker, als waarvan wij lezen in Jeremiah 25:15, Jeremiah 25:16. De beker van Gods toorn bevat zeer veel, dat zullen zij ondervinden, op wier hand hij wordt gezet.

2. Zij zal zelf de droesem van deze beker moeten drinken, zoals van de goddelozen gezegd wordt, Psalms 75:8 "Alle goddelozen van de aarde zullen zijn droesem uitzuigende drinken," niet omdat die zo smakelijk is, maar noodgedwongen, Ezekiel 23:34, gij zult hem drinken en uitzuigen, en zijn scherven zult gij verbrijzelen, en uw borsten zult gij afrukken, uit wanhoop over de ontzettende bitterheid van deze beker, vol van de grimmigheid des Heeren, Isaiah 51:20, gelijk mensen soms in vertwijfeling zich het haar uitrukken en alles van zich werpen. Als gij ziet, dat er geen redding mogelijk is, maar de beker moet gedronken worden (want Ik heb het gesproken, zegt de Heere God) zult gij er op generlei wijze aan kunnen ontkomen.

3. Zij zal er door dronken gemaakt worden, en ten einde raad zijn, gelijk dronken lieden, waggelende en op het punt van te vallen, Ezekiel 23:33. Gij zult van dronkenschap en jammer vol worden. Zie, dronkenschap brengt jammer met zich, in zulke mate, dat de uiterste verwarring en verbazing er mee vergeleken worden. Wie zou denken, dat wat met de natuur des mensen zozeer in strijd is, zo'n schande voor hem, wat hem van zijn verstand berooft en hem uitermate verlaagt, en daarom uitdrukking geeft aan de grootste ellende, -desondanks zulk een gezochte zonde kan zijn, dat de mens om haar zijn ziel laat verdoemen en zijn lichaam opoffert? "Bij wie is ach? bij wie is wee? bij wie geklaag?" Proverbs 23:29.

4. Dus dronken gemaakt, zal zij worden gelijk dronkaards, tot belaching en spot van allen rondom, Ezekiel 23:32, door de dwaasheid van al wat gij dan doet, als God een volk verderven wil, "maakt Hij zijn rechters uitzinnig en giet verachting over de prinsen uit", Job 12:17, Job 12:21.

IV. In dit alles zal God gerechtvaardigd worden, en Zijn Volk hervormd, zo zal de uitkomst God verheerlijken en hun goed werken.

1. Zij zijn slecht, zeer slecht geweest, en dat rechtvaardigt God in alles wat Hij over hen brengt, Ezekiel 23:30 :Deze dingen zal men u doen, dewijl gij de heidenen nagehoereerd hebt, en, Ezekiel 23:35, omdat gij Mij vergeten en Mij achter uw rug geworpen hebt. Zie, God vergeten en Hem niet achten, Zijn oog, dat op ons ziet, en Zijn gezag, dat ons wetten geeft, niet erkennen, ligt op de bodem van alle trouweloos en overspelig afkeren van Hem. Daarom wandelt de mens afgoden na, omdat hij God vergeet en zijn verplichting jegens Hem, hij kon niet met zo'n begeerte en wellust het lokaas van de zonde volgen, als hij niet eerst God achter zijn rug had geworpen, als niet waardig aangezien te worden. En degenen, die God zo diep beledigen, wat kunnen zij anders verwachten dan dat het hun ten laatste op hun hoofd zal gegeven worden? "Daarom zo draagt gij ook uw schandelijkheid en uw hoererijen, dat is: gij zult de straf daarvoor ondergaan, en dat zal alleen uw schuld en schande zijn." Niemand zal lager zinken dan waar het gewicht van zijn eigen zonden hem brengt en wie zijn schandelijkheid en zijn hoererij niet wil laten varen, moet ze dan ook dragen.

2. Zij zullen beter, veel beter worden, en dit vuur, verterend voor velen, zal voor een overblijfsel een louterend vuur zijn, Ezekiel 23:27 :Zo zal Ik uw schandelijkheid van u doen ophouden. De oordelen, die om uw zonden wil over u gekomen zijn, zullen scheiding maken tussen u en uw zonden, en u tenslotte doen zeggen: Wat hebben wij nog met afgoden te doen?

Merk op.

a. Hoe ingekankerd de ziekte was: "Uw hoererij was gebracht uit Egypteland." Hun neiging tot afgoderij was oud, ja aangeboren, de daad zelf van oude datum en als een tweede natuur geworden. b. Hoe volledig, desondanks, de genezing was. "Ofschoon die wortel geschoten had, toch zal zij geheel ophouden, zodat gij uw ogen naar hen, dit is naar de afgoden van Egypte, niet meer zult opheffen, en aan Egypte niet meer gedenken". Gij zult elke aanleiding en gelegenheid tot deze zonde vermijden, want gij zult uw ogen op geen afgod meer slaan, opdat niet uw hert hen onwillekeurig nawandele. Gij zult alle neiging daartoe laten varen: Gij zult aan Egypte niet meer gedenken, u zal alle lust tot afgoderij vergaan, waartoe gij van uw jeugd af aan zo'n voorliefde hadt. In het diensthuis van Egypte voerde uw zondige natuur u daartoe, maar in de Babylonische ballingschap zal Gods genade u als de vrucht daarvan, van die neiging ganselijk verlossen, de zonde, zelfs die zonde zal weggenomen worden. Gelijk, voorde ballingschap geen volk (alles wel beschouwd) meer op afgoden en afgoderij verzot was dan gij, zo zal, na de ballingschap geen volk een zo hartgrondiger afkeer hebben van afgoden en afgoderij, zodat niets de Joden zo sterk tegen het Christendom zal innemen als juist de beeldendienst in de Roomse kerk.

Ezechiël 23:36-49

Nadat de tien stammen in ballingschap waren weggevoerd, was dat rijk geheel verwoest en werden gedurig gedeelten bij Juda ingelijfd, en vonden verscheidene bewoners een toevlucht in Jeruzalem, zodat de twee zusters inderdaad weer n waren geworden. Daarom voegt de profeet ze in de volgende verzen samen: "Zoudt gij Ohola en Oholiba recht geven? Vers 36. Wilt gij een beschuldiging beramen om haar voor straf te vrijwaren? ge ziet, dat haar zonde zo erg is, dat geen verontschuldiging mogelijk is." Of, liever, "gij zult nu, in Gods naam, dienen om ze te oordelen, Ezekiel 20:4. De zaak is door haar vereniging eer slechter dan beter geworden."

I. Laat haar de zonde zien, waaraan zij schuldig staan. Ja, vertoon haar openlijk en onomwonden haar gruwelen.

1. Zij hebben beide grove afgoderij, hier overspel genoemd, bedreven, Ezekiel 23:37, zij hebben haar huwelijkstrouw jegens God gebroken, hebben naar de lust van een vleselijk zinnelijk hart begeerd. Dit is de eerste en ergste van el haar afschuwelijkheden, waarvan de profeet haar beschuldigt.

2. Zij hebben de meest barbaarse moorden begaan door haar kinderen aan Moloch te offeren een zo onnatuurlijke zonde, dat zij daaraan wel ten allen tijde mogen herinnerd worden: Er is bloed in haar handen, onschuldig bloed, het bloed van haar eigen kinderen, die zij door het vuur hadden laten doorgaan, Ezekiel 23:37, niet om ze de afgoden te wijden, maar om ze te verteren, ten teken dat zij haar afgoden meer liefhadden dan wat haar op de wereld het naast aan het hart moest liggen.

3. Zij hebben de heilige dingen ontheiligd, waarmee God haar verwaardigd en onderscheiden had. Dat hadden zij Mij gedaan, deze smaad, deze hoon, Ezekiel 23:38. Elke belediging van wat heilig is, gaat Hem aan, die de fontein van alle heiligheid is, wijl wat heilig is met Hem in onmiddellijk verband staat. God had Zijn heiligdom in hun midden opgericht, maar zij hadden het verontreinigd, door er een huis van koophandel, een kuil van moordenaren van te maken, ja, nog erger, gij hebt er uw afgoden gezet en het bloed van Zijn profeten vergoten. God had haar Zijn heilige sabbaten gegeven, maar zij hadden die ontheiligd, door allerlei slaafsen arbeid, of wellicht door allerlei ongeoorloofde ontspanning en uitspanning op die dag, door de overheid veroorloofd en zelfs aangemoedigd. Zij hebben Mijn heiligdom ten zelf dage verontreinigd en Mijn sabbaten ontheiligd, Ezekiel 23:38. Het heiligdom te verontreinigen was erg genoeg op iedere dag, maar dat op een Sabbatdag te doen, maakte de zonde nog ernstiger. Wij zeggen gewoonlijk: hoe beter dag, hoe beter daad. Maar hier was het: hoe beter dag hoe slechter daad. God geeft acht op de omstandigheden, die de zonde en de schuld vermeerderen. Hij toont, Ezekiel 23:39, wat hun ontheiliging beide van het heiligdom en de Sabbat betekende. Zij hebben haar kinderen aan haar drekgoden geslacht, tot smaad voor God en de menselijkheid, en kwamen dan, op dienzelfden dag, hun handen bezoedeld en hun klederen bevlekt met het bloed harer kinderen, om de dienst in Gods heiligdom bij te wonen, niet om vergeving te zoeken voor wet zij gedaan hadden, maar om zich gelijk andere Israëlieten deden, voor God te stellen, in de verwachting door Hem aangenomen te worden, ondanks de goddeloosheid, waaraan zij zich schuldig hadden gemaakt, alsof God hun misdaad niet had gezien of niet haatte. Zo verontreinigden zij Zijn heiligdom, als ware dat een toevluchtsoord voor de ergste misdadigers, want dat deden zij in het midden van Zijn huis. Zie, het is een ontheiliging van Gods heilige ordinantiën, wanneer onbeschaamde, openbare overtreders zich zonder blikken of blozen onder degenen mengen, die Hem in Zijn heiligdom vereren. "Geeft het heilige de honden niet. Vriend, waartoe zijt gij hier?"

4. Zij hebben met vreemden verbonden gesloten, zijn daarop trots geweest en hebben daarop vertrouwd. Ook dit wordt overspel genoemd, want het was God verlaten, Wien alleen zij haar hulde moesten brengen, en in Wien alleen zij haar vertrouwen moesten stellen. Israël was een bijzonder volk, dat alleen moest wonen en onder de heidenen niet zou gerekend worden. Zij ontheiligden haar kroon en legden die in het stof, wanneer zij zich met de heidenen gelijk stelden en zich met hen verbonden. En dit hebben zij nu gedaan, zij hebben een innig verbond gemaakt met de Assyriërs, met de Chaldeën, en met de Egyptenaren, de beroemdste en machtigste rijken van die tijd. Zij wilden zich niet verbinden met de rijkjes en staatjes, die aan haar land grensden, en waarvan zij wellicht meer nut konden gehad hebben. Zie, de vriendschap en gunst van de groten zoeken is dikwijls voor godvrezenden een valstrik geweest. Laat ons zien hoe Jeruzalem haar voorname bondgenoten bewierookt, om zich zelf daardoor groot te maken.

a. Zij heeft heimelijk gevraagd, dat haar een openbaar gezantschap zou gezonden worden, Ezekiel 23:40, zij heeft gezonden tot mannen, die van verre zouden komen. Het schijnt, dat de buren zelf geen begeerte hadden, met Jeruzalem in verbond te treden, daarom wierp zij zich zelf op hen en zond ondershands om haar wens te kennen te geven, en zie, zij kwamen. De wijsten en besten kunnen soms onvermijdelijk in het gezelschap en de omgang van onheilige, goddeloze lieden geraken, maar het is geen teken van wijsheid of goedheid, zo iemand zulk gezelschap begeert en er naar zoekt.

b. Grote toebereidselen waren gemaakt om die vreemde gezanten te ontvangen, ze publiekelijk in te halen, en in publieke audiëntie te ontvangen, hetgeen vergeleken wordt met de pogingen van een overspeelster om zich bekoorlijk te maken. Evenals Izebel, hebt gij u gewassen, uw ogen geblanket en u met sieraad versierd, Ezekiel 23:40. De koning en de vorsten maakten zich nieuwe klederen, brachten de kamers hunner paleizen in goeden staat, verfraaiden hun meubelen en gaven alles een schoon aanzien. Zi zaten op een heerlijk bed, Ezekiel 23:41, een prachtige troon, voor hetwelk een tafel was toegericht, en op hetwelk zij Gods reukwerk en Gods olie hadden gezet. Dit was of

c. Een feest voor de gezanten, een feestelijk onthaal, overeenkomende met de overige toebereidselen. Er was wierook om de kamer met geur te vervullen, en olie om de hoofden te zalven. Of,

d. Er was reeds een altaar voor de gezanten gereed gemaakt, om hun afgoden te vereren, om hen te laten weten, dat de Israëlieten niet zo enghartig waren om vreemdelingen niet toe te laten, dat zij in Kanan de vrije uitoefening van hun godsdienst hadden. Zij bereidden kapellen voor hen, ja, dreven de verdraagzaamheid zo ver, dat zij deel namen aan die heidense plechtigheden, al verbood Gods wet hun dat ook. Zij moesten er wat voor over hebben, een vriend ter wille te zijn. Olie en wierook noemt God het Zijne, niet alleen omdat het gaven van Zijn hand zijn, maar ook omdat Hij die bestemd had voor Zijn eigen altaar. Het was dus grote zonde, ze voor afgoden en afgodendienaars te gebruiken. Zie Hosea 2:8..

e. Er was grote vreugde bij hun komst, alsof Jeruzalem nooit zo'n voorrecht genoten had, Ezekiel 23:42 :het geruis van de menigte was daarop stil. Het volk was gerust, want het achtte zich thans veilig en gelukkig, nu het zulke machtige bondgenoten had, daarom haalde het hen met luide jubelkreten en vreugdegejuich in. Menigten volks stroomden bij die gelegenheid naar het hof. Zij zonden tot mannen uit de menigte van de mensen om de plechtigheden bij te wonen en ze luisterrijker te maken, en er werden wijnzuipers aangebracht uit de woestijn, die op de voorspoed en de zegen van dit grote verbond moesten drinken en anderen daartoe aansporen en alle mogelijke drukte maken. Wie zij ook waren, ter ere van de gezanten deden die wijnzuipers armringen aan haar handen, en een sierlijke kroon op haar hoofden, zodat de optocht nog schitterender werd.

I. God en Zijn profeten waarschuwden tegen zulke gevaarlijke verbonden met vreemden, Ezekiel 23:43 :Toen zei Ik van deze, die van overspelingen verouderd was, die van het begin af aan zo verzot was op bondgenootschap met de heidenen en vermaagschapping met hun families, Judges 3:6, en later verbonden met hun koninkrijken, hoewel daarin menigmaal bedrogen, maar nimmer tot bezinning gebracht (in die hoererij was ze verouderd), -toen zei Ik: "Nu zullen zij hoereren de hoererijen van deze hoer, en die ook." De ervaring moest haar toch eindelijk geleerd hebben, dat een verbond tussen het Joodse volk en een heidens voor geen van beide ooit enig voordeel kon opleveren. Zij zijn ijzer en leem, die zich met elkaar vermengen, zo'n verbond kan God niet zegenen noch het goedkeuren. Maar het schijnt, dat de lange ervaring harer hoererijen, in plaats van haar ervan te genezen, gelijk men zou verwachten, haar te onbeschaamder en onverzadelijker gemaakt hebben, ondanks alle waarschuwing over haar dwaasheid. Men ging tot haar in, Ezekiel 23:44. Men werd het spoedig over de voorwaarden eens, een verbond kwam tot stand, nu met dit, dan met dat vreemd land. Samaria had zo gehandeld, en Juda deed zo, als schandelijke vrouwen. Zij konden niet tevreden zijn met de liefde van Gods wet en zorg, en de verzekering van Zijn bescherming, zij achtten Zijn verbond niet vast en veilig genoeg. Maar zij wierpen zich door overeenkomsten en verbonden, in haar voorzichtige politiek, naar zij geloofden, in de armen van buitenlandse vorsten en stelden zich onder dier bescherming. "Zie, die harten zijn het, die van God afhoereren, die behagen scheppen in de praal van de wereld, vertrouwen op haar weelde en vlees tot hun arm stellen," Jeremiah 17:5.

II. Laat ze leren, de oordelen te verwachten, die om al deze zonden over haar komen zullen Ezekiel 23:45. Rechtvaardige mannen dan, die zullen ze richten. Sommigen houden de werktuigen van de verwoesting voor die rechtvaardige mannen, die ze zullen richten. De Assyriërs, die Samaria, en de Chaldeën, die Jeruzalem verwoestten, waren naar verhouding rechtvaardig, hadden een besef van recht tussen mensen en mensen en waren terecht verbolgen over het verraad van de Joden. Ook voerden zij Gods oordelen uit, die alle rechtvaardig waren. Anderen verstaan die woorden van de profeten, wier taak het was, in Gods naam, hen te richten en het vonnis over hen uit te spreken. Of wij kunnen ze beschouwen als een oproeping aan alle rechtvaardige mannen, aan allen, die gevoel voor recht bezitten, zij allen zullen aangaande die steden oordelen, dat ze rechtvaardiglijk verwoest zijn, zullen met haar vonnis instemmen wijl zij zich klaarblijkelijk aan hoererij en moord hebben schuldig gemaakt en die zonde een nationale is. Daarom moesten zij de straf en het oordeel dragen, welke de wet over die misdaden uitspreekt. Rechtvaardige mannen zullen zeggen: "Waarom zouden deze bloedvergietende, overspelige steden vrijkomen meer dan bloedvergietende, overspelige personen? "Oordeelt toch tussen Mij en Mijn wijngaard", Isaiah 5:3. Als dit oordeel door rechtvaardige mannen geveld is, zal de rechtvaardige God het ook uitvoeren. Zie hier

1. Wat de voltrekking zal zijn, Ezekiel 23:46, Ezekiel 23:47. Ik zal een vergadering tegen haar doen opkomen, een vergadering van vijanden, die Zijn heilige doeleinden zullen dienen, terwijl zij menen, hun eigen zondige lusten en hartstochten te vieren. Deze vijanden zullen gemakkelijk de bovenhand krijgen, want God tal ze ter beroering en ten roof overgeven. Deze vergadering zal ze met stenen stenigen als misdadigers, zal ze met hun zwaarden nederhouwen, en, gelijk soms in strenge gerichten geschiedde (getuige dat van Achan) hun kinderen doden en hun huizen verbranden.

2. Wat daarvan het gevolg zal zijn.

a. Zij zullen op deze wijze om haar zonden lijden. Zij zullen uw schandelijkheid op u leggen, Ezekiel 23:49 :gij zult de zonden van uw afgoden dragen, Ezekiel 23:35, Ezekiel 23:49. Zo zal God de eer van Zijn gebroken wet en van Zijn gehoonde regering wreken, en de gehele wereld zal weten, dat Hij een rechtvaardig en ijverig God is.

b. Zo zullen zij haar zonden leren afzweren: Ik zal alzo de schandelijkheid uit het land doen ophouden, Ezekiel 23:27, Ezekiel 23:48. De verwoesting van Gods stad, evenals de dood van Gods heiligen, zal datgene uitrichten wat Zijn ordinantiën en zorg niet vermochten, ze zal haar zonde wegnemen, zodat Jeruzalem zal herrijzen als een nieuwe dag, als goud, dat uit het vuur komt, gereinigd van zijn schuim.

c. Zo zullen andere steden en volken gewaarschuwd worden om zich van de afgoden te onthouden. "Opdat alle vrouwen onderwezen worden, dat zij naar uw schandelijkheid niet doen." Dit is de bedoeling van de straf van misdadigers, dat zij waarschuwende voorbeelden zijn voor anderen, die het "zullen eren en vrezen. Sla de spotter zo zal de slechte kloekzinnig worden," Spreuk., 9:25. De oordelen Gods over enkelen moeten anderen leren, en gelukkig degenen, die daardoor onderwezen worden, niet te wandelen op de weg van de zondaren, opdat zij in die strik niet gevangen worden. Wie zich zo laten leren, moeten weten, dat God de Heere Heere is, Ezekiel 23:49, dat Hij de wereld regeert, een God, die de aarde richt, en bij Wien geen aanneming des persoons is.

Ezechiël 23:36-49

Nadat de tien stammen in ballingschap waren weggevoerd, was dat rijk geheel verwoest en werden gedurig gedeelten bij Juda ingelijfd, en vonden verscheidene bewoners een toevlucht in Jeruzalem, zodat de twee zusters inderdaad weer n waren geworden. Daarom voegt de profeet ze in de volgende verzen samen: "Zoudt gij Ohola en Oholiba recht geven? Vers 36. Wilt gij een beschuldiging beramen om haar voor straf te vrijwaren? ge ziet, dat haar zonde zo erg is, dat geen verontschuldiging mogelijk is." Of, liever, "gij zult nu, in Gods naam, dienen om ze te oordelen, Ezekiel 20:4. De zaak is door haar vereniging eer slechter dan beter geworden."

I. Laat haar de zonde zien, waaraan zij schuldig staan. Ja, vertoon haar openlijk en onomwonden haar gruwelen.

1. Zij hebben beide grove afgoderij, hier overspel genoemd, bedreven, Ezekiel 23:37, zij hebben haar huwelijkstrouw jegens God gebroken, hebben naar de lust van een vleselijk zinnelijk hart begeerd. Dit is de eerste en ergste van el haar afschuwelijkheden, waarvan de profeet haar beschuldigt.

2. Zij hebben de meest barbaarse moorden begaan door haar kinderen aan Moloch te offeren een zo onnatuurlijke zonde, dat zij daaraan wel ten allen tijde mogen herinnerd worden: Er is bloed in haar handen, onschuldig bloed, het bloed van haar eigen kinderen, die zij door het vuur hadden laten doorgaan, Ezekiel 23:37, niet om ze de afgoden te wijden, maar om ze te verteren, ten teken dat zij haar afgoden meer liefhadden dan wat haar op de wereld het naast aan het hart moest liggen.

3. Zij hebben de heilige dingen ontheiligd, waarmee God haar verwaardigd en onderscheiden had. Dat hadden zij Mij gedaan, deze smaad, deze hoon, Ezekiel 23:38. Elke belediging van wat heilig is, gaat Hem aan, die de fontein van alle heiligheid is, wijl wat heilig is met Hem in onmiddellijk verband staat. God had Zijn heiligdom in hun midden opgericht, maar zij hadden het verontreinigd, door er een huis van koophandel, een kuil van moordenaren van te maken, ja, nog erger, gij hebt er uw afgoden gezet en het bloed van Zijn profeten vergoten. God had haar Zijn heilige sabbaten gegeven, maar zij hadden die ontheiligd, door allerlei slaafsen arbeid, of wellicht door allerlei ongeoorloofde ontspanning en uitspanning op die dag, door de overheid veroorloofd en zelfs aangemoedigd. Zij hebben Mijn heiligdom ten zelf dage verontreinigd en Mijn sabbaten ontheiligd, Ezekiel 23:38. Het heiligdom te verontreinigen was erg genoeg op iedere dag, maar dat op een Sabbatdag te doen, maakte de zonde nog ernstiger. Wij zeggen gewoonlijk: hoe beter dag, hoe beter daad. Maar hier was het: hoe beter dag hoe slechter daad. God geeft acht op de omstandigheden, die de zonde en de schuld vermeerderen. Hij toont, Ezekiel 23:39, wat hun ontheiliging beide van het heiligdom en de Sabbat betekende. Zij hebben haar kinderen aan haar drekgoden geslacht, tot smaad voor God en de menselijkheid, en kwamen dan, op dienzelfden dag, hun handen bezoedeld en hun klederen bevlekt met het bloed harer kinderen, om de dienst in Gods heiligdom bij te wonen, niet om vergeving te zoeken voor wet zij gedaan hadden, maar om zich gelijk andere Israëlieten deden, voor God te stellen, in de verwachting door Hem aangenomen te worden, ondanks de goddeloosheid, waaraan zij zich schuldig hadden gemaakt, alsof God hun misdaad niet had gezien of niet haatte. Zo verontreinigden zij Zijn heiligdom, als ware dat een toevluchtsoord voor de ergste misdadigers, want dat deden zij in het midden van Zijn huis. Zie, het is een ontheiliging van Gods heilige ordinantiën, wanneer onbeschaamde, openbare overtreders zich zonder blikken of blozen onder degenen mengen, die Hem in Zijn heiligdom vereren. "Geeft het heilige de honden niet. Vriend, waartoe zijt gij hier?"

4. Zij hebben met vreemden verbonden gesloten, zijn daarop trots geweest en hebben daarop vertrouwd. Ook dit wordt overspel genoemd, want het was God verlaten, Wien alleen zij haar hulde moesten brengen, en in Wien alleen zij haar vertrouwen moesten stellen. Israël was een bijzonder volk, dat alleen moest wonen en onder de heidenen niet zou gerekend worden. Zij ontheiligden haar kroon en legden die in het stof, wanneer zij zich met de heidenen gelijk stelden en zich met hen verbonden. En dit hebben zij nu gedaan, zij hebben een innig verbond gemaakt met de Assyriërs, met de Chaldeën, en met de Egyptenaren, de beroemdste en machtigste rijken van die tijd. Zij wilden zich niet verbinden met de rijkjes en staatjes, die aan haar land grensden, en waarvan zij wellicht meer nut konden gehad hebben. Zie, de vriendschap en gunst van de groten zoeken is dikwijls voor godvrezenden een valstrik geweest. Laat ons zien hoe Jeruzalem haar voorname bondgenoten bewierookt, om zich zelf daardoor groot te maken.

a. Zij heeft heimelijk gevraagd, dat haar een openbaar gezantschap zou gezonden worden, Ezekiel 23:40, zij heeft gezonden tot mannen, die van verre zouden komen. Het schijnt, dat de buren zelf geen begeerte hadden, met Jeruzalem in verbond te treden, daarom wierp zij zich zelf op hen en zond ondershands om haar wens te kennen te geven, en zie, zij kwamen. De wijsten en besten kunnen soms onvermijdelijk in het gezelschap en de omgang van onheilige, goddeloze lieden geraken, maar het is geen teken van wijsheid of goedheid, zo iemand zulk gezelschap begeert en er naar zoekt.

b. Grote toebereidselen waren gemaakt om die vreemde gezanten te ontvangen, ze publiekelijk in te halen, en in publieke audiëntie te ontvangen, hetgeen vergeleken wordt met de pogingen van een overspeelster om zich bekoorlijk te maken. Evenals Izebel, hebt gij u gewassen, uw ogen geblanket en u met sieraad versierd, Ezekiel 23:40. De koning en de vorsten maakten zich nieuwe klederen, brachten de kamers hunner paleizen in goeden staat, verfraaiden hun meubelen en gaven alles een schoon aanzien. Zi zaten op een heerlijk bed, Ezekiel 23:41, een prachtige troon, voor hetwelk een tafel was toegericht, en op hetwelk zij Gods reukwerk en Gods olie hadden gezet. Dit was of

c. Een feest voor de gezanten, een feestelijk onthaal, overeenkomende met de overige toebereidselen. Er was wierook om de kamer met geur te vervullen, en olie om de hoofden te zalven. Of,

d. Er was reeds een altaar voor de gezanten gereed gemaakt, om hun afgoden te vereren, om hen te laten weten, dat de Israëlieten niet zo enghartig waren om vreemdelingen niet toe te laten, dat zij in Kanan de vrije uitoefening van hun godsdienst hadden. Zij bereidden kapellen voor hen, ja, dreven de verdraagzaamheid zo ver, dat zij deel namen aan die heidense plechtigheden, al verbood Gods wet hun dat ook. Zij moesten er wat voor over hebben, een vriend ter wille te zijn. Olie en wierook noemt God het Zijne, niet alleen omdat het gaven van Zijn hand zijn, maar ook omdat Hij die bestemd had voor Zijn eigen altaar. Het was dus grote zonde, ze voor afgoden en afgodendienaars te gebruiken. Zie Hosea 2:8..

e. Er was grote vreugde bij hun komst, alsof Jeruzalem nooit zo'n voorrecht genoten had, Ezekiel 23:42 :het geruis van de menigte was daarop stil. Het volk was gerust, want het achtte zich thans veilig en gelukkig, nu het zulke machtige bondgenoten had, daarom haalde het hen met luide jubelkreten en vreugdegejuich in. Menigten volks stroomden bij die gelegenheid naar het hof. Zij zonden tot mannen uit de menigte van de mensen om de plechtigheden bij te wonen en ze luisterrijker te maken, en er werden wijnzuipers aangebracht uit de woestijn, die op de voorspoed en de zegen van dit grote verbond moesten drinken en anderen daartoe aansporen en alle mogelijke drukte maken. Wie zij ook waren, ter ere van de gezanten deden die wijnzuipers armringen aan haar handen, en een sierlijke kroon op haar hoofden, zodat de optocht nog schitterender werd.

I. God en Zijn profeten waarschuwden tegen zulke gevaarlijke verbonden met vreemden, Ezekiel 23:43 :Toen zei Ik van deze, die van overspelingen verouderd was, die van het begin af aan zo verzot was op bondgenootschap met de heidenen en vermaagschapping met hun families, Judges 3:6, en later verbonden met hun koninkrijken, hoewel daarin menigmaal bedrogen, maar nimmer tot bezinning gebracht (in die hoererij was ze verouderd), -toen zei Ik: "Nu zullen zij hoereren de hoererijen van deze hoer, en die ook." De ervaring moest haar toch eindelijk geleerd hebben, dat een verbond tussen het Joodse volk en een heidens voor geen van beide ooit enig voordeel kon opleveren. Zij zijn ijzer en leem, die zich met elkaar vermengen, zo'n verbond kan God niet zegenen noch het goedkeuren. Maar het schijnt, dat de lange ervaring harer hoererijen, in plaats van haar ervan te genezen, gelijk men zou verwachten, haar te onbeschaamder en onverzadelijker gemaakt hebben, ondanks alle waarschuwing over haar dwaasheid. Men ging tot haar in, Ezekiel 23:44. Men werd het spoedig over de voorwaarden eens, een verbond kwam tot stand, nu met dit, dan met dat vreemd land. Samaria had zo gehandeld, en Juda deed zo, als schandelijke vrouwen. Zij konden niet tevreden zijn met de liefde van Gods wet en zorg, en de verzekering van Zijn bescherming, zij achtten Zijn verbond niet vast en veilig genoeg. Maar zij wierpen zich door overeenkomsten en verbonden, in haar voorzichtige politiek, naar zij geloofden, in de armen van buitenlandse vorsten en stelden zich onder dier bescherming. "Zie, die harten zijn het, die van God afhoereren, die behagen scheppen in de praal van de wereld, vertrouwen op haar weelde en vlees tot hun arm stellen," Jeremiah 17:5.

II. Laat ze leren, de oordelen te verwachten, die om al deze zonden over haar komen zullen Ezekiel 23:45. Rechtvaardige mannen dan, die zullen ze richten. Sommigen houden de werktuigen van de verwoesting voor die rechtvaardige mannen, die ze zullen richten. De Assyriërs, die Samaria, en de Chaldeën, die Jeruzalem verwoestten, waren naar verhouding rechtvaardig, hadden een besef van recht tussen mensen en mensen en waren terecht verbolgen over het verraad van de Joden. Ook voerden zij Gods oordelen uit, die alle rechtvaardig waren. Anderen verstaan die woorden van de profeten, wier taak het was, in Gods naam, hen te richten en het vonnis over hen uit te spreken. Of wij kunnen ze beschouwen als een oproeping aan alle rechtvaardige mannen, aan allen, die gevoel voor recht bezitten, zij allen zullen aangaande die steden oordelen, dat ze rechtvaardiglijk verwoest zijn, zullen met haar vonnis instemmen wijl zij zich klaarblijkelijk aan hoererij en moord hebben schuldig gemaakt en die zonde een nationale is. Daarom moesten zij de straf en het oordeel dragen, welke de wet over die misdaden uitspreekt. Rechtvaardige mannen zullen zeggen: "Waarom zouden deze bloedvergietende, overspelige steden vrijkomen meer dan bloedvergietende, overspelige personen? "Oordeelt toch tussen Mij en Mijn wijngaard", Isaiah 5:3. Als dit oordeel door rechtvaardige mannen geveld is, zal de rechtvaardige God het ook uitvoeren. Zie hier

1. Wat de voltrekking zal zijn, Ezekiel 23:46, Ezekiel 23:47. Ik zal een vergadering tegen haar doen opkomen, een vergadering van vijanden, die Zijn heilige doeleinden zullen dienen, terwijl zij menen, hun eigen zondige lusten en hartstochten te vieren. Deze vijanden zullen gemakkelijk de bovenhand krijgen, want God tal ze ter beroering en ten roof overgeven. Deze vergadering zal ze met stenen stenigen als misdadigers, zal ze met hun zwaarden nederhouwen, en, gelijk soms in strenge gerichten geschiedde (getuige dat van Achan) hun kinderen doden en hun huizen verbranden.

2. Wat daarvan het gevolg zal zijn.

a. Zij zullen op deze wijze om haar zonden lijden. Zij zullen uw schandelijkheid op u leggen, Ezekiel 23:49 :gij zult de zonden van uw afgoden dragen, Ezekiel 23:35, Ezekiel 23:49. Zo zal God de eer van Zijn gebroken wet en van Zijn gehoonde regering wreken, en de gehele wereld zal weten, dat Hij een rechtvaardig en ijverig God is.

b. Zo zullen zij haar zonden leren afzweren: Ik zal alzo de schandelijkheid uit het land doen ophouden, Ezekiel 23:27, Ezekiel 23:48. De verwoesting van Gods stad, evenals de dood van Gods heiligen, zal datgene uitrichten wat Zijn ordinantiën en zorg niet vermochten, ze zal haar zonde wegnemen, zodat Jeruzalem zal herrijzen als een nieuwe dag, als goud, dat uit het vuur komt, gereinigd van zijn schuim.

c. Zo zullen andere steden en volken gewaarschuwd worden om zich van de afgoden te onthouden. "Opdat alle vrouwen onderwezen worden, dat zij naar uw schandelijkheid niet doen." Dit is de bedoeling van de straf van misdadigers, dat zij waarschuwende voorbeelden zijn voor anderen, die het "zullen eren en vrezen. Sla de spotter zo zal de slechte kloekzinnig worden," Spreuk., 9:25. De oordelen Gods over enkelen moeten anderen leren, en gelukkig degenen, die daardoor onderwezen worden, niet te wandelen op de weg van de zondaren, opdat zij in die strik niet gevangen worden. Wie zich zo laten leren, moeten weten, dat God de Heere Heere is, Ezekiel 23:49, dat Hij de wereld regeert, een God, die de aarde richt, en bij Wien geen aanneming des persoons is.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 23". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-23.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile