Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-10.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 10De profeet had ons gezegd, dat, toen hij in het visioen te Jeruzalem was, hij daar dezelfde gedaante van de heerlijkheid des Heeren zag, die hij bij de rivier Chebar gezien had, in dit hoofdstuk geeft hij nu een verhaal van de verschijning daar, zoveel als nodig is tot opheldering van de twee andere bijzonderheden van de naderende verwoesting van Jeruzalem, die God de profeet hier gaf.
I. Het uitstrooien van kolen vuurs over de stad, die van tussen de Cherubim genomen waren, Ezekiel 10:1..
II. De verwijdering van de heerlijkheid Gods van de tempel, die op het punt plaats te grijpen, Ezekiel 10:8. Als God van een volk uitgaat, dan komen alle oordelen over hen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 10De profeet had ons gezegd, dat, toen hij in het visioen te Jeruzalem was, hij daar dezelfde gedaante van de heerlijkheid des Heeren zag, die hij bij de rivier Chebar gezien had, in dit hoofdstuk geeft hij nu een verhaal van de verschijning daar, zoveel als nodig is tot opheldering van de twee andere bijzonderheden van de naderende verwoesting van Jeruzalem, die God de profeet hier gaf.
I. Het uitstrooien van kolen vuurs over de stad, die van tussen de Cherubim genomen waren, Ezekiel 10:1..
II. De verwijdering van de heerlijkheid Gods van de tempel, die op het punt plaats te grijpen, Ezekiel 10:8. Als God van een volk uitgaat, dan komen alle oordelen over hen.
Vers 1
Ezechiël 10:1-7Om ons heilig ontzag en eerbied voor God in te boezemen, en ons met Zijn vreze te vervullen, wordt ons in dit deel van het visioen, dat de profeet had, gegeven,
I. De gedaante van de heerlijkheid van Zijn majesteit. Iets van de onzichtbare wereld wordt hier zichtbaar gemaakt, door een zwakke voorstelling van haar licht en schoonheid, enkele schaduwen, maar zo, dat zij niet meer overeenstemming met de waarheid en de werkelijkheid hebben, dan een schilderij met het leven, toch is hier genoeg om ons de grootste eerbied in te boezemen, in onze denkbeelden over en onze toenadering tot God, als wij slechte ontvankelijk zijn voor de indrukken, die deze openbaring van Hem maken moet.
1. Hij is hier boven het uitspansel over het hoofd van de Cherubim, Ezekiel 10:1. Hij openbaart Zijn heerlijkheid in de hemel, waar reinheid en licht beide volmaakt zijn, en de grote uitgebreidheid van het uitspansel spreekt van de oneindigheid van God, die daar woont. Het is het uitspansel van Zijn sterkte, want vandaar aanschouwt Hij al de mensenkinderen. De goddelijke natuur staat oneindig ver boven de menselijke natuur, en God is over het hoofd van de Cherubim, ten opzichte van Zijn waardigheid boven hen, en van Zijn heerschappij over hen. De Cherubim hebben grote macht en wijsheid en invloed, maar zij zijn allen onderworpen aan God en Christus.
2. Hij is hier op de troon, of datgene wat de gedaante van de gelijkenis eens troons had (want Gods heerlijkheid en heerschappij gaan de schitterendste gedachten, die onze geest daarvan vormen of in zich opnemen kan, oneindig ver te boven), en het was als een saffiersteen zuiver en blinkend, zo'n troon heeft God Zich toebereid in de hemel, die de tronen van alle aardse potentaten ver overtreft.
3. Hij is hier omstuwd door een schitterend gevolg van heilige engelen. Toen God in Zijn tempel kwam, stonden de Cherubim ter rechterzijde van het huis, Ezekiel 10:3, als de lijfwacht van de Vorst, die de poort van Zijn paleis bewaakt. Christus heeft engelen tot Zijn dienst. De bevelen, aan alle engelen van God gegeven, zijn, Hem te aanbidden. Sommigen maken de opmerking, dat zij ter rechterzijde van het huis stonden, dat is, de zuidzijde, omdat aan de noordzijde het beeld van de ijvering stond, en andere afgodsbeelden, waarvan zij zich op zo groot mogelijken afstand wensten te houden.
4. De gedaante van Zijn heerlijkheid was omhuld door een wolk, en toch schijnt uit die wolk een verblindend licht, in het huis en het binnenste voorhof was een wolk en donkerheid, die ze vervulde, en toch was of het buitenste voorhof of hetzelfde voorhof, na enigen tijd vol van de glans van de heerlijkheid des Heeren Ezekiel 10:3, Ezekiel 10:4. Er was een uitstraling van glans en licht, maar, als eer al te nieuwsgierig oog er in zou willen doordringen, dan zou de wolk dat beletten. Zijn gerechtigheid is uitstekend als de bergen Gods, en de glans er van vervult het voorhof, maar Zijn oordelen zijn een grote afgrond, die wij niet kunnen peilen, een wolk waar wij niet doorheen kunnen zien. "De glans ontdekt genoeg om ons geweten ontzag in te boezemen en te leiden, maar de wolk belet ons te verwachten, dat wij onze nieuwsgierigheid kunnen voldoen, want wij zullen niets ordelijks voorstellen kunnen vanwege de duisternis. Habakkuk 3:4, "Zo was er een glans als des lichts, en aldaar was Zijn sterkte verborgen. " Niets is klaarder, dan dat God is, niets is duisterder dan wat Hij is. God bedekt zich met het licht en toch, als voor ons, zet Hij duisternis tot Zijn verberging God nam bezit van de tabernakel en de tempel in een wolk, die altijd het teken van Zijn tegenwoordigheid was. In de tempel boven zal geen wolk zijn, maar wij zullen zien van aangezicht tot aangezicht.
5. De Cherubim maakten een ontzagwekkend geluid met hun vleugelen, Ezekiel 10:5. De trilling er van gaf een eigenaardiger klank als de snaren van muziekinstrumenten, bijen en andere gevleugelde insekten, maakten een onduidelijk geluid met hun vleugels. Waarschijnlijk betekende dit een voorbereiding voor het vertrek, door hun vleugels uit te breiden en op te heffen, maakten zij dit geluid als het ware om te waarschuwen. "Er staat, dat dit geluid was als de stem des almachtigen Gods, wanneer Hij spreekt, als de donder, die de stem des Heeren wordt genoemd", Psalm. 29:3, of als de stem des Heeren, toen Hij tot Israël sprak op de Sinai, en daarom gaf Hij toen de wet met overvloediger schrik, om te kennen te geven, hoe verschrikkelijk Hij de overtreding er van straffen zou, wat Hij nu op `t punt stond te doen. Dit geluid werd gehoord tot het uiterste voorhof, het voorhof van het volk, want de stem des Heeren in Zijn oordelen, roept tot de stad, opdat zij gehoord worde door degenen, die niet, als Ezechiël, de visioenen er van zien.
II. De verschrikkelijke bevelen van Zijn toorn. Dit visioen heeft een wijder strekking dan om alleen de goddelijke grootheid te laten zien, er moeten nog meer bevelen gegeven worden voor de verwoesting van Jeruzalem. De grootste verwoestingen worden aangericht door het vuur en het zwaard. Voor een algemene slachting van de inwoners van Jeruzalem werden bevelen gegeven in het voorgaande hoofdstuk, en hier hebben wij een bevel om de stad in de as te leggen, door kolen vuurs er over te strooien, die in het visioen van tussen de Cherubim genomen werden.
1. Als Hij Zijn bevelen gaf om dit te doen, hief zich de heerlijkheid des Heeren omhoog van boven de Cherub (zoals in het voorgaande hoofdstuk, Ezekiel 10:3 en stond op de dorpel van het huis, op de wijze van de gerechtshoven, die in de poort van de stad zitting hielden. Het volk wilde niet luisteren naar de woorden, die God uit Zijn heiligen tempel tot hen sprak, en daarom zullen zij vandaar hun vonnis moeten horen.
2. De man, bekleed met linnen, die getekend had degenen, die behouden moesten worden, zal ook nu dienst doen, want dezelfde Jezus die de Beschermer en Zaligmaker is van hen, die geloven, Wien alle macht gegeven is, die om te veroordelen zowel als die om te vergeven, zal komen, met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen. Die op de troon zit, zegt tot de man, bekleed met linnen, ga in tot tussen de wielen, en vul uw vuisten met vurige kolen en strooi ze over de stad. Dit betekent,
a. Dat het verbranden van stad en tempel door de Chaldeën vooraf besloten was, en dat zij daarmee Gods raad ten uitvoer brachten, dat zij deden, wat Hij te voren bepaald had, dat gebeuren zou.
b. Dat het vuur van de goddelijken toorn, hetwelk het oordeel over een volk brengt, rechtvaardig en heilig is, want het is vuur van tussen de Cherubim. Het vuur van het altaar Gods, waarop verzoening gedaan werd, was verwaarloosd, en om dat te wreken wordt hier vuur uit de hemel gezonden, gelijk aan dat waardoor Nadab en Abihu gedood werden, omdat zij met vreemd vuur geofferd hadden. Als een stad of dorp of huis verbrandt, met opzet of bij toeval, en wij sporen de oorzaak er van op, dan zullen wij bevinden, dat de kolen, die het vuur aansteken van tussen de wielen kwamen, want er is geen kwaad van die aard in de stad, dat de Heere niet doet. c. Dat Jezus Christus handelt in opdracht van de Vader, "want Hij heeft Hem macht gegeven gericht te houden, omdat Hij des mensen Zoon is. Christus kwam om vuur op de aarde te werpen, Luke 12:49, en op de groten dag zal Hij spreken, en deze wereld zal tot as worden". Door vuur van Zijn hand zal de aarde met al wat er op is, verbranden.
3. Deze man, bekleed met linnen, voert Zijn taak met vaardigheid uit, hoewel hij niet geschikt was om bij de vurige kolen te komen, daar hij met linnen bekleed was, toch zei hij: "Zie, ik kom, toen Hij geroepen werd, dit bevel had Hij van Zijn Vader ontvangen, en Hij schikte Zich daarnaar, de profeet zag Hem ingaan," Ezekiel 10:2. Hij ging in en stond bij een rad, in de verwachting kolen te zullen ontvangen om uit te strooien, want wat Christus geeft, heeft Hij eerst ontvangen, `t zij tot genade, `t zij tot oordeel. Hem werd bevolen vuur te nemen, maar Hij wachtte totdat het Hem gegeven werd, om te tonen, met hoeveel tegenzin Hij het oordeel uitvoert, en hoe groot van goedertierenheid Hij jegens ons is.
4. Een van de cherubim reikte Hem een handvol vuur uit het midden van de dieren. Toen de profeet dit visioen voor de eerste maal zag, merkte hij op, dat er brandende kolen vuurs waren, en fakkelen, die steeds tussen die dieren gingen, Ezekiel 1:13, vandaar werd dit vuur genomen, Ezekiel 10:7. De geest van de uitbranding, het vuur van de goudsmid, waardoor Christus Zijn kerk zuivert, is van goddelijken oorsprong. Het is door hemels vuur, vuur van tussen de Cherubim, dat wonderen gewrocht worden. De Cherub gaf het in Zijn vuisten, want de engelen zijn bereid om de Heere Jezus te dienen en al Zijn werk te doen.
5. Toen hij het vuur genomen had, ging Hij uit, zonder twijfel om het uit te strooien over de stad, zoals Hem bevolen was. En wie zal de dag van Zijn toekomst verdragen? Wie kan voor Hem bestaan, als Hij uitgaat in Zijn toorn.
Vers 1
Ezechiël 10:1-7Om ons heilig ontzag en eerbied voor God in te boezemen, en ons met Zijn vreze te vervullen, wordt ons in dit deel van het visioen, dat de profeet had, gegeven,
I. De gedaante van de heerlijkheid van Zijn majesteit. Iets van de onzichtbare wereld wordt hier zichtbaar gemaakt, door een zwakke voorstelling van haar licht en schoonheid, enkele schaduwen, maar zo, dat zij niet meer overeenstemming met de waarheid en de werkelijkheid hebben, dan een schilderij met het leven, toch is hier genoeg om ons de grootste eerbied in te boezemen, in onze denkbeelden over en onze toenadering tot God, als wij slechte ontvankelijk zijn voor de indrukken, die deze openbaring van Hem maken moet.
1. Hij is hier boven het uitspansel over het hoofd van de Cherubim, Ezekiel 10:1. Hij openbaart Zijn heerlijkheid in de hemel, waar reinheid en licht beide volmaakt zijn, en de grote uitgebreidheid van het uitspansel spreekt van de oneindigheid van God, die daar woont. Het is het uitspansel van Zijn sterkte, want vandaar aanschouwt Hij al de mensenkinderen. De goddelijke natuur staat oneindig ver boven de menselijke natuur, en God is over het hoofd van de Cherubim, ten opzichte van Zijn waardigheid boven hen, en van Zijn heerschappij over hen. De Cherubim hebben grote macht en wijsheid en invloed, maar zij zijn allen onderworpen aan God en Christus.
2. Hij is hier op de troon, of datgene wat de gedaante van de gelijkenis eens troons had (want Gods heerlijkheid en heerschappij gaan de schitterendste gedachten, die onze geest daarvan vormen of in zich opnemen kan, oneindig ver te boven), en het was als een saffiersteen zuiver en blinkend, zo'n troon heeft God Zich toebereid in de hemel, die de tronen van alle aardse potentaten ver overtreft.
3. Hij is hier omstuwd door een schitterend gevolg van heilige engelen. Toen God in Zijn tempel kwam, stonden de Cherubim ter rechterzijde van het huis, Ezekiel 10:3, als de lijfwacht van de Vorst, die de poort van Zijn paleis bewaakt. Christus heeft engelen tot Zijn dienst. De bevelen, aan alle engelen van God gegeven, zijn, Hem te aanbidden. Sommigen maken de opmerking, dat zij ter rechterzijde van het huis stonden, dat is, de zuidzijde, omdat aan de noordzijde het beeld van de ijvering stond, en andere afgodsbeelden, waarvan zij zich op zo groot mogelijken afstand wensten te houden.
4. De gedaante van Zijn heerlijkheid was omhuld door een wolk, en toch schijnt uit die wolk een verblindend licht, in het huis en het binnenste voorhof was een wolk en donkerheid, die ze vervulde, en toch was of het buitenste voorhof of hetzelfde voorhof, na enigen tijd vol van de glans van de heerlijkheid des Heeren Ezekiel 10:3, Ezekiel 10:4. Er was een uitstraling van glans en licht, maar, als eer al te nieuwsgierig oog er in zou willen doordringen, dan zou de wolk dat beletten. Zijn gerechtigheid is uitstekend als de bergen Gods, en de glans er van vervult het voorhof, maar Zijn oordelen zijn een grote afgrond, die wij niet kunnen peilen, een wolk waar wij niet doorheen kunnen zien. "De glans ontdekt genoeg om ons geweten ontzag in te boezemen en te leiden, maar de wolk belet ons te verwachten, dat wij onze nieuwsgierigheid kunnen voldoen, want wij zullen niets ordelijks voorstellen kunnen vanwege de duisternis. Habakkuk 3:4, "Zo was er een glans als des lichts, en aldaar was Zijn sterkte verborgen. " Niets is klaarder, dan dat God is, niets is duisterder dan wat Hij is. God bedekt zich met het licht en toch, als voor ons, zet Hij duisternis tot Zijn verberging God nam bezit van de tabernakel en de tempel in een wolk, die altijd het teken van Zijn tegenwoordigheid was. In de tempel boven zal geen wolk zijn, maar wij zullen zien van aangezicht tot aangezicht.
5. De Cherubim maakten een ontzagwekkend geluid met hun vleugelen, Ezekiel 10:5. De trilling er van gaf een eigenaardiger klank als de snaren van muziekinstrumenten, bijen en andere gevleugelde insekten, maakten een onduidelijk geluid met hun vleugels. Waarschijnlijk betekende dit een voorbereiding voor het vertrek, door hun vleugels uit te breiden en op te heffen, maakten zij dit geluid als het ware om te waarschuwen. "Er staat, dat dit geluid was als de stem des almachtigen Gods, wanneer Hij spreekt, als de donder, die de stem des Heeren wordt genoemd", Psalm. 29:3, of als de stem des Heeren, toen Hij tot Israël sprak op de Sinai, en daarom gaf Hij toen de wet met overvloediger schrik, om te kennen te geven, hoe verschrikkelijk Hij de overtreding er van straffen zou, wat Hij nu op `t punt stond te doen. Dit geluid werd gehoord tot het uiterste voorhof, het voorhof van het volk, want de stem des Heeren in Zijn oordelen, roept tot de stad, opdat zij gehoord worde door degenen, die niet, als Ezechiël, de visioenen er van zien.
II. De verschrikkelijke bevelen van Zijn toorn. Dit visioen heeft een wijder strekking dan om alleen de goddelijke grootheid te laten zien, er moeten nog meer bevelen gegeven worden voor de verwoesting van Jeruzalem. De grootste verwoestingen worden aangericht door het vuur en het zwaard. Voor een algemene slachting van de inwoners van Jeruzalem werden bevelen gegeven in het voorgaande hoofdstuk, en hier hebben wij een bevel om de stad in de as te leggen, door kolen vuurs er over te strooien, die in het visioen van tussen de Cherubim genomen werden.
1. Als Hij Zijn bevelen gaf om dit te doen, hief zich de heerlijkheid des Heeren omhoog van boven de Cherub (zoals in het voorgaande hoofdstuk, Ezekiel 10:3 en stond op de dorpel van het huis, op de wijze van de gerechtshoven, die in de poort van de stad zitting hielden. Het volk wilde niet luisteren naar de woorden, die God uit Zijn heiligen tempel tot hen sprak, en daarom zullen zij vandaar hun vonnis moeten horen.
2. De man, bekleed met linnen, die getekend had degenen, die behouden moesten worden, zal ook nu dienst doen, want dezelfde Jezus die de Beschermer en Zaligmaker is van hen, die geloven, Wien alle macht gegeven is, die om te veroordelen zowel als die om te vergeven, zal komen, met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen. Die op de troon zit, zegt tot de man, bekleed met linnen, ga in tot tussen de wielen, en vul uw vuisten met vurige kolen en strooi ze over de stad. Dit betekent,
a. Dat het verbranden van stad en tempel door de Chaldeën vooraf besloten was, en dat zij daarmee Gods raad ten uitvoer brachten, dat zij deden, wat Hij te voren bepaald had, dat gebeuren zou.
b. Dat het vuur van de goddelijken toorn, hetwelk het oordeel over een volk brengt, rechtvaardig en heilig is, want het is vuur van tussen de Cherubim. Het vuur van het altaar Gods, waarop verzoening gedaan werd, was verwaarloosd, en om dat te wreken wordt hier vuur uit de hemel gezonden, gelijk aan dat waardoor Nadab en Abihu gedood werden, omdat zij met vreemd vuur geofferd hadden. Als een stad of dorp of huis verbrandt, met opzet of bij toeval, en wij sporen de oorzaak er van op, dan zullen wij bevinden, dat de kolen, die het vuur aansteken van tussen de wielen kwamen, want er is geen kwaad van die aard in de stad, dat de Heere niet doet. c. Dat Jezus Christus handelt in opdracht van de Vader, "want Hij heeft Hem macht gegeven gericht te houden, omdat Hij des mensen Zoon is. Christus kwam om vuur op de aarde te werpen, Luke 12:49, en op de groten dag zal Hij spreken, en deze wereld zal tot as worden". Door vuur van Zijn hand zal de aarde met al wat er op is, verbranden.
3. Deze man, bekleed met linnen, voert Zijn taak met vaardigheid uit, hoewel hij niet geschikt was om bij de vurige kolen te komen, daar hij met linnen bekleed was, toch zei hij: "Zie, ik kom, toen Hij geroepen werd, dit bevel had Hij van Zijn Vader ontvangen, en Hij schikte Zich daarnaar, de profeet zag Hem ingaan," Ezekiel 10:2. Hij ging in en stond bij een rad, in de verwachting kolen te zullen ontvangen om uit te strooien, want wat Christus geeft, heeft Hij eerst ontvangen, `t zij tot genade, `t zij tot oordeel. Hem werd bevolen vuur te nemen, maar Hij wachtte totdat het Hem gegeven werd, om te tonen, met hoeveel tegenzin Hij het oordeel uitvoert, en hoe groot van goedertierenheid Hij jegens ons is.
4. Een van de cherubim reikte Hem een handvol vuur uit het midden van de dieren. Toen de profeet dit visioen voor de eerste maal zag, merkte hij op, dat er brandende kolen vuurs waren, en fakkelen, die steeds tussen die dieren gingen, Ezekiel 1:13, vandaar werd dit vuur genomen, Ezekiel 10:7. De geest van de uitbranding, het vuur van de goudsmid, waardoor Christus Zijn kerk zuivert, is van goddelijken oorsprong. Het is door hemels vuur, vuur van tussen de Cherubim, dat wonderen gewrocht worden. De Cherub gaf het in Zijn vuisten, want de engelen zijn bereid om de Heere Jezus te dienen en al Zijn werk te doen.
5. Toen hij het vuur genomen had, ging Hij uit, zonder twijfel om het uit te strooien over de stad, zoals Hem bevolen was. En wie zal de dag van Zijn toekomst verdragen? Wie kan voor Hem bestaan, als Hij uitgaat in Zijn toorn.
Verzen 8-13
Ezechiël 10:8-22Wij hebben hier het vervolg van het verhaal van het visioen van Gods heerlijkheid, dat Ezechiël zag, hier bestemd om dat jammervolle voorteken in te leiden van het weggaan van die heerlijkheid van hen, dat de deur zou openen om het verderf binnen te laten.
I. Ezechiël ziet de heerlijkheid Gods schijnen in het heiligdom, zoals hij ze gezien had bij de rivier Chebar, en geeft er een beschrijving van, opdat zij, die door hun goddeloosheid God getergd hadden hen te verlaten, mochten weten, wat zij verloren hadden, en wenende de Heere achterna gaan, onder het steunen van hun Ikabod: "De ere is weggevoerd." Ezechiël ziet hier de werkzaamheid van de goddelijke Voorzienigheid in het bestuur van de wereld en de wereldse zaken, voorgesteld door de vier raderen, en de volmaaktheden van de heilige engelen, de bewoners van de hemel, en hun dienst, voorgesteld door de vier dieren, van welke ieder vier aangezichten had. "De deelneming van de engelen aan het bestuur van de wereldse zaken wordt voorgesteld door het nauw verband tussen de dieren en de raderen, daar de raderen in al hun bewegingen bestuurd werden door de dieren, zoals de wagen door de bestuurder". Maar dat dezelfde Geest, beide in de dieren en in de raderen was, beduidt de oneindige wijsheid, die zijn doel bereikt door de dienst van de engelen en alle wereldse gebeurtenissen. Zodat dit visioen ons geloof een blik geeft op "de troon, die de Heere heeft bevestigd in de hemelen, en dat koninkrijk, dat heerst over alles," Psalms 103:19. De profeet merkt op, dat het hetzelfde visioen is, dat hij aan de rivier Chebar zag, Ezekiel 10:15, Ezekiel 10:22 en toch schijnt er in een opzicht een wezenlijk onderscheid te zijn, dat wat daar eens runds aangezicht was, en ter linkerzijde, Ezekiel 1:10, hier het aangezichts eens Cherubs is en het eerste aangezicht, Ezekiel 10:14, waaruit sommigen de gevolgtrekking hebben gemaakt, dat het aangezicht van een Cherub dat van een os was, met het oog waarop de Israëlieten het gouden kalf maakten. Ik denk eer, dat het eerste aangezicht het wezenlijke uiterlijk van een Cherub had, dat Ezechiël zeer goed kende, daar hij het als priester in de tempel des Heeren gezien had, 1 Kings 6:29, maar daar hebben wij volstrekt geen zekerheid van, en daardoor wist Ezechiël zeker, terwijl hij het vroeger slechts vermoed had, dat het allen Cherubim waren, al hadden zij verschillende aangezichten, Ezekiel 10:20. En daar het eerste aangezicht van een Cherub was, en er toch vier moesten zijn, werd dat van een rund weggelaten, omdat het gezicht van de Cherubim het meest beledigd was door de verering van het rund. Zoals soms, wanneer God verscheen om Zijn volk te verlossen, zo voer Hij ook nu op een Cherub en vloog.
I. Deze wereld is onderhevig aan wendingen, veranderingen en verschillende omwentelingen. De loop van de wereldse zaken is voorgesteld door raderen, Ezekiel 10:9, nu eens is de ene spaak boven, dan weer een andere. Zij gaan steeds heen en weer als eb en vloed, zij nemen toe en nemen af, gelijk de maan, I Samuël 2:4 enz. Ja, hun gedaante was als het ware een rad in het midden van een rad, Ezekiel 10:10, wat de onderlinge betrekking van de leidingen betekent, hun afhankelijkheid van elkaar, en de gezamenlijke strekking van die alle tot een doel, terwijl hun bewegingen voor ons ingewikkeld, verward en schijnbaar tegenstrijdig zijn.
2. Er is een bewonderenswaardige harmonie en eenheid in de verschillende leidingen, Ezekiel 10:13. Aangaande de raderen, al gingen zij naar verschillende kanten, toch werd tot hen gezegd: O, rad Zij waren alle als n, daar zij door een Geest tot een doel geleid werden, want God werkt alles naar de raad van Zijn eigen wil, en voor Zijn heerlijkheid, en die zijn een. En dit maakt de beschikkingen van de Voorzienigheid in waarheid bewonderenswaardig, en wonderlijk om te aanschouwen. Zoals de delen van Zijn schepping, afzonderlijk, goed, maar alle tezamen zeer goed waren, zo zijn de raderen van de Voorzienigheid, op zich zelf beschouwd, wonderlijk, maar voeg ze bijeen, en ze zijn zeer wonderlijk. O rad!
3. De bewegingen van de Voorzienigheid zijn vast en regelmatig, en wat de Heere behaagt, dat doet Hij, Hij verandert Zijn plannen nooit. De raderen keerden zich niet om als zij gingen, Ezekiel 10:11, en de dieren gingen ieder rechtuit, voor zijn aangezicht henen, Ezekiel 10:22. Welke moeilijkheden op hun weg lagen, zij kwamen ze zeker te boven, en waren nooit verplicht stil te staan, op zij of achterwaarts te gaan. Zo volkomen bekend zijn God al Zijn werken, dat Hij Zijn plannen nooit verandert.
4. God maakt meer gebruik van de dienst van de engelen bij het bestuur van deze wereld dan wij weten. De vier raderen waren bij de Cherubim, een rad bij elken Cherub, Ezekiel 10:9. Wat sommigen zich denken ten opzichte van de sferen boven ons, dat iedere kringloop zijn eigen leiding heeft, wordt hier betekend van de raderen beneden, dat ieder rad een Cherub heeft om het te besturen. Het is ons een voldoening te weten, dat er onder de wijzen God, wijze mannen gebruikt worden om de zaken van kerk en staat te besturen, maar, of die er zijn of niet, hier blijkt, dat er wijze engelen gebruikt worden, een Cherub bij ieder rad.
5. Al de bewegingen van de Voorzienigheid en alle diensten van de engelen zijn onder het bestuur van de groten God. Zij zijn allen vol ogen, die ogen des Heeren, die de gehele aarde doorlopen, en waar de engelen altijd het oog op hebben, Ezekiel 10:12. De dieren en de raderen zijn tegelijk in beweging en in rust, Ezekiel 10:17 want de Geest des levens, zoals men lezen kan of de Geest van de dieren, is in de raderen. De Geest van God bestuurt alle schepselen, beide hogere en lagere, om ze het goddelijk doel te doen dienen. De gebeurtenissen worden niet beschikt door het rad van avontuur, dat blind is, maar door de raderen van de Voorzienigheid, die vol ogen zijn.
II. Ezechiël ziet, dat de heerlijkheid Gods zich uit het heiligdom verwijdert, de plaats, waar God eerlang had gewoond, en dit gezicht is even droef, als het andere behagelijk was. Het was aangenaam te zien, dat God het land niet (zoals afgodendienaars aannamen Ezekiel 9:9) verlaten had, maar droef om te zien, dat Hij Zijn heiligdom verliet. De heerlijkheid des Heeren hief zich omhoog op de dorpel van het huis, Ezekiel 10:4. Maar nu ging zij weg van boven de dorpel, nadat zij vandaar de nodige bevelen gegeven had voor de verwoesting van de stad, en stond boven de Cherubim, niet die in het allerheiligste, maar die, welke Ezechiël nu in het visioen zag, Ezekiel 10:18. Zij besteeg haar statige wagen, zoals de rechter na de zitting, in zijn koets stapt en vertrekt. En terstond hieven de Cherubim hun vleugelen op, Ezekiel 10:19, zoals hun bevolen was, en verhieven zich van de aarde omhoog, zoals een vogel op zijn vleugels, en als zij uitgingen, werden de wielen van deze wagen niet getrokken, maar gingen van zelf tegenover hen, waaruit bleek, dat de Geest van de dieren in de raderen was. Zo zullen, de engelen boven, en de gebeurtenissen hier beneden, samenwerken om Gods vertrek te bevorderen, als Hij een volk in toorn verlaat. Maar in de hoven van de tempel, waar het volk van Israël zijn God onteerd, Zijn juk afgeschud en zijn schouder er aan onttrokken heeft, daar blijken zalige engelen zeer bereid om Hem te dienen, Zijn wagen te trekken, en er mee op te stijgen. God had de profeet getoond, hoe de mensen op aarde de wil van God niet gehoorzaam waren geweest, Ezekiel 8:1, hier toont Hij hem, hoe bereidwillig die gehoorzaamd wordt door engelen en schepselen van lageren rang, en als wij smart hebben over de goddeloosheid van de wereld, dan is het een troost voor ons, te bedenken, hoe Zijn engelen Zijn bevelen doen, "gehoorzamende van de stem van Zijn Woord," Psalms 103:20. 1. Laat ons nu deze wagen bezien, waarin "de heerlijkheid van de God Israëls voorspoediglijk rijdt." Hij, die de God van Israël is, is de God van hemel en aarde, en beveelt over de krachten van beide. Laat de getrouwe Israëlieten zich hiermee troosten, dat Hij, die hun God is, boven de Cherubim is, Hij is hun Verlosser, 1 Peter 3:22, en heeft alleen souvereine beschikking over alle gebeurtenissen: de dieren en de raderen dienen Hem eenstemmig en Hij is van de gemeente tot een hoofd boven alle dingen. De rabbijnen noemen dit visioen van Ezechiël: Mercabah-"het visioen van de wagen, " en vandaar noemen zij het meer duistere deel van het goddelijk werk, dat van God en de geesten, "Opus currus-Het werk van de wagen," zoals zij het andere deel, dat meer eenvoudig en bekend is: "Opus bereshith noemen-Het werk van de schepping."
2. Laat ons letten op de bewegingen van deze wagen. Elkeen stond aan de deur van de Oosterpoort van het huis des Heeren, en de heerlijkheid van de God Israëls was van bovenover hen, gereed te vertrekken en het huis te verlaten, Ezekiel 10:19. Maar zie, hoe vaak God ophoudt en stilstaat voordat Hij vertrekt, als was Hij onwillig om te gaan, alsof Hij wilde zien, of niet iemand Hem verzoeken zou te blijven. Geen van de priesters van de binnenste voorhof tussen de tempel en het altaar, wilde Hem dat afsmeken, daarom verlaat Hij hun voorhof en staat aan de Oosterpoort, die naar de voorhof des volks leidde, om te zien of iemand van hen in de bres zou springen. God verlaat een afdwalend volk stap voor stap, en als Hij gereed is in toorn van hen weg te gaan, zou Hij nog in genade tot hen willen terugkeren, als zij slechts wilden berouw hebben en tot Hem bidden.
Verzen 8-13
Ezechiël 10:8-22Wij hebben hier het vervolg van het verhaal van het visioen van Gods heerlijkheid, dat Ezechiël zag, hier bestemd om dat jammervolle voorteken in te leiden van het weggaan van die heerlijkheid van hen, dat de deur zou openen om het verderf binnen te laten.
I. Ezechiël ziet de heerlijkheid Gods schijnen in het heiligdom, zoals hij ze gezien had bij de rivier Chebar, en geeft er een beschrijving van, opdat zij, die door hun goddeloosheid God getergd hadden hen te verlaten, mochten weten, wat zij verloren hadden, en wenende de Heere achterna gaan, onder het steunen van hun Ikabod: "De ere is weggevoerd." Ezechiël ziet hier de werkzaamheid van de goddelijke Voorzienigheid in het bestuur van de wereld en de wereldse zaken, voorgesteld door de vier raderen, en de volmaaktheden van de heilige engelen, de bewoners van de hemel, en hun dienst, voorgesteld door de vier dieren, van welke ieder vier aangezichten had. "De deelneming van de engelen aan het bestuur van de wereldse zaken wordt voorgesteld door het nauw verband tussen de dieren en de raderen, daar de raderen in al hun bewegingen bestuurd werden door de dieren, zoals de wagen door de bestuurder". Maar dat dezelfde Geest, beide in de dieren en in de raderen was, beduidt de oneindige wijsheid, die zijn doel bereikt door de dienst van de engelen en alle wereldse gebeurtenissen. Zodat dit visioen ons geloof een blik geeft op "de troon, die de Heere heeft bevestigd in de hemelen, en dat koninkrijk, dat heerst over alles," Psalms 103:19. De profeet merkt op, dat het hetzelfde visioen is, dat hij aan de rivier Chebar zag, Ezekiel 10:15, Ezekiel 10:22 en toch schijnt er in een opzicht een wezenlijk onderscheid te zijn, dat wat daar eens runds aangezicht was, en ter linkerzijde, Ezekiel 1:10, hier het aangezichts eens Cherubs is en het eerste aangezicht, Ezekiel 10:14, waaruit sommigen de gevolgtrekking hebben gemaakt, dat het aangezicht van een Cherub dat van een os was, met het oog waarop de Israëlieten het gouden kalf maakten. Ik denk eer, dat het eerste aangezicht het wezenlijke uiterlijk van een Cherub had, dat Ezechiël zeer goed kende, daar hij het als priester in de tempel des Heeren gezien had, 1 Kings 6:29, maar daar hebben wij volstrekt geen zekerheid van, en daardoor wist Ezechiël zeker, terwijl hij het vroeger slechts vermoed had, dat het allen Cherubim waren, al hadden zij verschillende aangezichten, Ezekiel 10:20. En daar het eerste aangezicht van een Cherub was, en er toch vier moesten zijn, werd dat van een rund weggelaten, omdat het gezicht van de Cherubim het meest beledigd was door de verering van het rund. Zoals soms, wanneer God verscheen om Zijn volk te verlossen, zo voer Hij ook nu op een Cherub en vloog.
I. Deze wereld is onderhevig aan wendingen, veranderingen en verschillende omwentelingen. De loop van de wereldse zaken is voorgesteld door raderen, Ezekiel 10:9, nu eens is de ene spaak boven, dan weer een andere. Zij gaan steeds heen en weer als eb en vloed, zij nemen toe en nemen af, gelijk de maan, I Samuël 2:4 enz. Ja, hun gedaante was als het ware een rad in het midden van een rad, Ezekiel 10:10, wat de onderlinge betrekking van de leidingen betekent, hun afhankelijkheid van elkaar, en de gezamenlijke strekking van die alle tot een doel, terwijl hun bewegingen voor ons ingewikkeld, verward en schijnbaar tegenstrijdig zijn.
2. Er is een bewonderenswaardige harmonie en eenheid in de verschillende leidingen, Ezekiel 10:13. Aangaande de raderen, al gingen zij naar verschillende kanten, toch werd tot hen gezegd: O, rad Zij waren alle als n, daar zij door een Geest tot een doel geleid werden, want God werkt alles naar de raad van Zijn eigen wil, en voor Zijn heerlijkheid, en die zijn een. En dit maakt de beschikkingen van de Voorzienigheid in waarheid bewonderenswaardig, en wonderlijk om te aanschouwen. Zoals de delen van Zijn schepping, afzonderlijk, goed, maar alle tezamen zeer goed waren, zo zijn de raderen van de Voorzienigheid, op zich zelf beschouwd, wonderlijk, maar voeg ze bijeen, en ze zijn zeer wonderlijk. O rad!
3. De bewegingen van de Voorzienigheid zijn vast en regelmatig, en wat de Heere behaagt, dat doet Hij, Hij verandert Zijn plannen nooit. De raderen keerden zich niet om als zij gingen, Ezekiel 10:11, en de dieren gingen ieder rechtuit, voor zijn aangezicht henen, Ezekiel 10:22. Welke moeilijkheden op hun weg lagen, zij kwamen ze zeker te boven, en waren nooit verplicht stil te staan, op zij of achterwaarts te gaan. Zo volkomen bekend zijn God al Zijn werken, dat Hij Zijn plannen nooit verandert.
4. God maakt meer gebruik van de dienst van de engelen bij het bestuur van deze wereld dan wij weten. De vier raderen waren bij de Cherubim, een rad bij elken Cherub, Ezekiel 10:9. Wat sommigen zich denken ten opzichte van de sferen boven ons, dat iedere kringloop zijn eigen leiding heeft, wordt hier betekend van de raderen beneden, dat ieder rad een Cherub heeft om het te besturen. Het is ons een voldoening te weten, dat er onder de wijzen God, wijze mannen gebruikt worden om de zaken van kerk en staat te besturen, maar, of die er zijn of niet, hier blijkt, dat er wijze engelen gebruikt worden, een Cherub bij ieder rad.
5. Al de bewegingen van de Voorzienigheid en alle diensten van de engelen zijn onder het bestuur van de groten God. Zij zijn allen vol ogen, die ogen des Heeren, die de gehele aarde doorlopen, en waar de engelen altijd het oog op hebben, Ezekiel 10:12. De dieren en de raderen zijn tegelijk in beweging en in rust, Ezekiel 10:17 want de Geest des levens, zoals men lezen kan of de Geest van de dieren, is in de raderen. De Geest van God bestuurt alle schepselen, beide hogere en lagere, om ze het goddelijk doel te doen dienen. De gebeurtenissen worden niet beschikt door het rad van avontuur, dat blind is, maar door de raderen van de Voorzienigheid, die vol ogen zijn.
II. Ezechiël ziet, dat de heerlijkheid Gods zich uit het heiligdom verwijdert, de plaats, waar God eerlang had gewoond, en dit gezicht is even droef, als het andere behagelijk was. Het was aangenaam te zien, dat God het land niet (zoals afgodendienaars aannamen Ezekiel 9:9) verlaten had, maar droef om te zien, dat Hij Zijn heiligdom verliet. De heerlijkheid des Heeren hief zich omhoog op de dorpel van het huis, Ezekiel 10:4. Maar nu ging zij weg van boven de dorpel, nadat zij vandaar de nodige bevelen gegeven had voor de verwoesting van de stad, en stond boven de Cherubim, niet die in het allerheiligste, maar die, welke Ezechiël nu in het visioen zag, Ezekiel 10:18. Zij besteeg haar statige wagen, zoals de rechter na de zitting, in zijn koets stapt en vertrekt. En terstond hieven de Cherubim hun vleugelen op, Ezekiel 10:19, zoals hun bevolen was, en verhieven zich van de aarde omhoog, zoals een vogel op zijn vleugels, en als zij uitgingen, werden de wielen van deze wagen niet getrokken, maar gingen van zelf tegenover hen, waaruit bleek, dat de Geest van de dieren in de raderen was. Zo zullen, de engelen boven, en de gebeurtenissen hier beneden, samenwerken om Gods vertrek te bevorderen, als Hij een volk in toorn verlaat. Maar in de hoven van de tempel, waar het volk van Israël zijn God onteerd, Zijn juk afgeschud en zijn schouder er aan onttrokken heeft, daar blijken zalige engelen zeer bereid om Hem te dienen, Zijn wagen te trekken, en er mee op te stijgen. God had de profeet getoond, hoe de mensen op aarde de wil van God niet gehoorzaam waren geweest, Ezekiel 8:1, hier toont Hij hem, hoe bereidwillig die gehoorzaamd wordt door engelen en schepselen van lageren rang, en als wij smart hebben over de goddeloosheid van de wereld, dan is het een troost voor ons, te bedenken, hoe Zijn engelen Zijn bevelen doen, "gehoorzamende van de stem van Zijn Woord," Psalms 103:20. 1. Laat ons nu deze wagen bezien, waarin "de heerlijkheid van de God Israëls voorspoediglijk rijdt." Hij, die de God van Israël is, is de God van hemel en aarde, en beveelt over de krachten van beide. Laat de getrouwe Israëlieten zich hiermee troosten, dat Hij, die hun God is, boven de Cherubim is, Hij is hun Verlosser, 1 Peter 3:22, en heeft alleen souvereine beschikking over alle gebeurtenissen: de dieren en de raderen dienen Hem eenstemmig en Hij is van de gemeente tot een hoofd boven alle dingen. De rabbijnen noemen dit visioen van Ezechiël: Mercabah-"het visioen van de wagen, " en vandaar noemen zij het meer duistere deel van het goddelijk werk, dat van God en de geesten, "Opus currus-Het werk van de wagen," zoals zij het andere deel, dat meer eenvoudig en bekend is: "Opus bereshith noemen-Het werk van de schepping."
2. Laat ons letten op de bewegingen van deze wagen. Elkeen stond aan de deur van de Oosterpoort van het huis des Heeren, en de heerlijkheid van de God Israëls was van bovenover hen, gereed te vertrekken en het huis te verlaten, Ezekiel 10:19. Maar zie, hoe vaak God ophoudt en stilstaat voordat Hij vertrekt, als was Hij onwillig om te gaan, alsof Hij wilde zien, of niet iemand Hem verzoeken zou te blijven. Geen van de priesters van de binnenste voorhof tussen de tempel en het altaar, wilde Hem dat afsmeken, daarom verlaat Hij hun voorhof en staat aan de Oosterpoort, die naar de voorhof des volks leidde, om te zien of iemand van hen in de bres zou springen. God verlaat een afdwalend volk stap voor stap, en als Hij gereed is in toorn van hen weg te gaan, zou Hij nog in genade tot hen willen terugkeren, als zij slechts wilden berouw hebben en tot Hem bidden.