Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 11

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 11

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 11

Verzen 1-3

Exodus 11:1-3

Hier is:

1. De hoge gunst, waarin Mozes en Israël stonden bij God.

a. Mozes was een gunstgenoot van de hemel, want God wil voor hem niet verbergen wat Hij doen zal. God stelt hem niet alleen aan om Zijn boodschappen over te brengen, maar deelt hem, als de man van Zijn raad, Zijn voornemen mee, dat Hij nog een plaag-en niet meer-over Farao zal brengen, door welke Hij de verlossing van Israël zal voltooien, Exodus 11:1. Mozes verlangde dit ontzettende werk tot een einde te zien komen, verlangde Egypte niet meer geplaagd te zien, en Israël niet meer verdrukt. "Welnu", zegt God "het einde is nabij, de strijd zal weldra vervuld zijn, het doel bereikt. Farao zal genoodzaakt zijn zich overwonnen te verklaren, en de strijd op te geven." Na al de vorige plagen zegt God: Ik zal nog een plaag over Farao en over Egypte brengen. Zo is ook, na al de oordelen over de zondaren in deze wereld, nog een, dat over hen gebracht zal worden in de andere wereld, hetgeen diegenen volkomen vernederen zal, die door niets anders vernederd werden.

b. De Israëlieten waren gunstgenoten van de hemel, want God zelf omhelst hun zaak, en draagt er zorg voor, dat zij voor al hun moeite in dienst van de Egyptenaren betaald zullen worden. Dit was de laatste dag van hun dienstbaarheid, zij waren op het punt van heen te gaan, en hun meesters, die hen mishandeld hadden in hun werk, zouden hun nu nog hun loon onthouden hebben, en hen ledig hebben weggezonden, terwijl de arme Israëlieten z naar hun vrijheid verlangden, dat zij daarmee, ook zonder betaling, tevreden zouden geweest zijn, en zich verheugd hebben, om hun vrijheid-op wlke voorwaarden dan ook-te verkrijgen. Maar Hij, "die de verdrukte recht doet," heeft er in voorzien, dat de arbeiders hun loon niet zouden verliezen, en gebood hun het nu, bij hun vertrek op te eisen, Exodus 11:2, in zilveren vaten en gouden vaten. Ter toebereiding hiervoor heeft God door Zijn plagen de Egyptenaren nu even verlangend gemaakt naar hun heengaan op elke voorwaarde, als de Egyptenaren tevoren door hun strengheid en mishandelingen hen verlangend hadden gemaakt om op elke voorwaarde te vertrekken. Hoewel de geduldige Israëlieten tevreden waren om hun loon te verliezen, wilde God toch niet dat zij zonder dat zouden heengaan. Op de een of andere wijze zal God recht laten wedervaren aan de verdrukten, die in ootmoedig stilzwijgen Hem hun zaak overgeven, en Hij zal er voor zorgen, dat niemand iets door geduldig lijden zal verliezen, evenmin als door de dienst, die zij gedaan hebben.

2. De hoge gunst en achting, waarin Mozes en Israël stonden bij de Egyptenaren, Exodus 11:3.

a. Zelfs het volk, dat gehaat en geminacht was, werd nu geacht en geëerbiedigd. De wonderen, ten behoeve van hen gedaan, deden hun eer aan, en maakten hen tot personen van aanzien en gewicht. Hoe groot worden zij niet voor wie God strijdt! Aldus gaf de Heer het volk genade in de ogen van de Egyptenaren, door te doen blijken in hoe hoge gunst zij bij Hem stonden. Hij veranderde ook de geest, de gezindheid van de Egyptenaren jegens hen, Hij gaf hun barmhartigheid voor het aangezicht van hun verdrukkers.

b. De man Mozes was zeer groot. Hoe kon het ook anders, als zij zagen met wat macht hij bekleed was, en welke wonderen door zijn hand werden gewrocht? Zo zijn ook de apostelen, hoewel zij lieden van gering aanzien waren, in grote achting gehouden bij het volk, Acts 5:13. Die God eren zal Hij eren, en wat hen betreft, die zich Hem getrouw betonen: er zal een dag komen, wanneer zij groot, zeer groot zullen zijn in de ogen van de wereld, zelfs in de ogen van hen, die nu met de grootste minachting op hen neerzien. En hoewel Farao Mozes haatte, waren er onder Farao's knechten, die hem achtten en eerden. Zo waren er ook in het huis van de keizer, zelfs in dat van Nero, sommigen, die achting hadden voor Paulus, Philippians 1:13.

Verzen 1-3

Exodus 11:1-3

Hier is:

1. De hoge gunst, waarin Mozes en Israël stonden bij God.

a. Mozes was een gunstgenoot van de hemel, want God wil voor hem niet verbergen wat Hij doen zal. God stelt hem niet alleen aan om Zijn boodschappen over te brengen, maar deelt hem, als de man van Zijn raad, Zijn voornemen mee, dat Hij nog een plaag-en niet meer-over Farao zal brengen, door welke Hij de verlossing van Israël zal voltooien, Exodus 11:1. Mozes verlangde dit ontzettende werk tot een einde te zien komen, verlangde Egypte niet meer geplaagd te zien, en Israël niet meer verdrukt. "Welnu", zegt God "het einde is nabij, de strijd zal weldra vervuld zijn, het doel bereikt. Farao zal genoodzaakt zijn zich overwonnen te verklaren, en de strijd op te geven." Na al de vorige plagen zegt God: Ik zal nog een plaag over Farao en over Egypte brengen. Zo is ook, na al de oordelen over de zondaren in deze wereld, nog een, dat over hen gebracht zal worden in de andere wereld, hetgeen diegenen volkomen vernederen zal, die door niets anders vernederd werden.

b. De Israëlieten waren gunstgenoten van de hemel, want God zelf omhelst hun zaak, en draagt er zorg voor, dat zij voor al hun moeite in dienst van de Egyptenaren betaald zullen worden. Dit was de laatste dag van hun dienstbaarheid, zij waren op het punt van heen te gaan, en hun meesters, die hen mishandeld hadden in hun werk, zouden hun nu nog hun loon onthouden hebben, en hen ledig hebben weggezonden, terwijl de arme Israëlieten z naar hun vrijheid verlangden, dat zij daarmee, ook zonder betaling, tevreden zouden geweest zijn, en zich verheugd hebben, om hun vrijheid-op wlke voorwaarden dan ook-te verkrijgen. Maar Hij, "die de verdrukte recht doet," heeft er in voorzien, dat de arbeiders hun loon niet zouden verliezen, en gebood hun het nu, bij hun vertrek op te eisen, Exodus 11:2, in zilveren vaten en gouden vaten. Ter toebereiding hiervoor heeft God door Zijn plagen de Egyptenaren nu even verlangend gemaakt naar hun heengaan op elke voorwaarde, als de Egyptenaren tevoren door hun strengheid en mishandelingen hen verlangend hadden gemaakt om op elke voorwaarde te vertrekken. Hoewel de geduldige Israëlieten tevreden waren om hun loon te verliezen, wilde God toch niet dat zij zonder dat zouden heengaan. Op de een of andere wijze zal God recht laten wedervaren aan de verdrukten, die in ootmoedig stilzwijgen Hem hun zaak overgeven, en Hij zal er voor zorgen, dat niemand iets door geduldig lijden zal verliezen, evenmin als door de dienst, die zij gedaan hebben.

2. De hoge gunst en achting, waarin Mozes en Israël stonden bij de Egyptenaren, Exodus 11:3.

a. Zelfs het volk, dat gehaat en geminacht was, werd nu geacht en geëerbiedigd. De wonderen, ten behoeve van hen gedaan, deden hun eer aan, en maakten hen tot personen van aanzien en gewicht. Hoe groot worden zij niet voor wie God strijdt! Aldus gaf de Heer het volk genade in de ogen van de Egyptenaren, door te doen blijken in hoe hoge gunst zij bij Hem stonden. Hij veranderde ook de geest, de gezindheid van de Egyptenaren jegens hen, Hij gaf hun barmhartigheid voor het aangezicht van hun verdrukkers.

b. De man Mozes was zeer groot. Hoe kon het ook anders, als zij zagen met wat macht hij bekleed was, en welke wonderen door zijn hand werden gewrocht? Zo zijn ook de apostelen, hoewel zij lieden van gering aanzien waren, in grote achting gehouden bij het volk, Acts 5:13. Die God eren zal Hij eren, en wat hen betreft, die zich Hem getrouw betonen: er zal een dag komen, wanneer zij groot, zeer groot zullen zijn in de ogen van de wereld, zelfs in de ogen van hen, die nu met de grootste minachting op hen neerzien. En hoewel Farao Mozes haatte, waren er onder Farao's knechten, die hem achtten en eerden. Zo waren er ook in het huis van de keizer, zelfs in dat van Nero, sommigen, die achting hadden voor Paulus, Philippians 1:13.

Verzen 4-10

Exodus 11:4-10

Aan Farao wordt hier kennis gegeven van de laatste plaag, die nu over hem en de Egyptenaars komen zal, namelijk de dood van alle eerstgeborenen in Egypte. Met die plaag werden zij het eerst gedreigd, Exodus 4:23. Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden, Exodus 4:23, maar zij werd het laatst over hen gebracht, de mindere oordelen werden beproefd, en als deze het werk gedaan hadden dan zou dit voorkomen zijn. Zie hoe traag God is tot toorn, en hoe Hij ontmoet wil worden op de dag van Zijn oordelen, z, dat Zijn toorn wordt afgewend, en inzonderheid hoe dierbaar in Zijn ogen het leven van mensen is. Indien de dood van hun vee hen verootmoedigd en verbeterd had, dan zouden hun kinderen gespaard zijn. Maar als de mensen van het trapsgewijze komen van de oordelen van God geen goed gebruik willen maken, dan hebben zij het zichzelf te wijten, als zij aan het eind ondervinden, dat het ergste voor het laatste bewaard werd.

1. De plaag zelf wordt hier in bijzonderheden voorzegd, Exodus 11:4. De tijd is bepaald, omtrent middernacht, en wel de eerstvolgende middernacht, in het holst van de nacht, als allen slapen, zullen al hun eerstgeborenen de slaap van de dood slapen, niet stil en onmerkbaar, zodat het niet voor de morgen ontdekt zou worden, maar z dat de gezinnen te middernacht gewekt zullen worden om hen te zien sterven. De uitgebreidheid van die plaag wordt beschreven, Exodus 11:5. De prins, die de troonopvolger had moeten zijn, was niet te hoog om er door bereikt te worden, noch de slavin aan de molen te gering om er door te worden opgemerkt. Aan Mozes en Aron wordt niet geboden deze plaag op te roepen, neen Ik zal uitgaan, zegt de Here, Exodus 11:4. Vreeslijk is het te vallen in de handen van de levende God, wat is de hel anders dan dat?

2. De bijzondere bescherming, waaronder de kinderen van Israël zijn zullen, en het duidelijk merkbare verschil, dat er gemaakt zal worden tussen hen en de Egyptenaren, terwijl een engel het zwaard trok tegen de Egyptenaren, zou zelfs geen hond blaffen bij iemand uit de kinderen Israëls, Exodus 11:7. Hierin is een proef gegeven van het verschil, dat in de grote dag gemaakt zal worden tussen volken van God en Zijn vijanden. Indien de mensen wisten, welk een verschil God maakt, en tot in eeuwigheid zal doen voortduren, tussen hen, die Hem dienen, en hen, die Hem niet dienen, dan zou de godsdienst voor hun niet zo'n onverschillige zaak zijn, als zij er nu van maken, en er niet met zoveel onverschilligheid in handelen, als zij nu doen.

3. Hoe Farao's knechten zich ootmoedig aan Mozes zullen onderwerpen, en hoe onderdanig zij hem zullen smeken heen te gaan Exodus 11:8. Zij zullen afkomen en zich voor mij neigen. De trotse vijanden van God en Zijn Israël zullen eindelijk vallen, Revelation 3:9, en bevonden worden leugenaars te zijn, Deuteronomy 33:29. Nu wordt gezegd dat Mozes, toen hij zijn boodschap had overgegeven, van Farao uitging in hitte van de toorn, hoewel hij de zachtmoedigste mens op aarde was. Waarschijnlijk verwachtte hij, dat het blote dreigen met de dood van de eerstgeborenen Farao tot toegeven bewogen zou hebben, inzonderheid daar Farao toch reeds in zoverre had toegegeven, en gezien had hoe nauwkeurig Mozes' voorzeggingen allen zijn uitgekomen. Maar het had die uitwerking niet, zijn hoogmoedig hart wilde niet buigen, neen, zelfs niet om de eerstgeborenen in zijn rijk te redden, geen wonder, dat de mensen van geen ondeugden teruggehouden worden door hun het vooruitzicht te openen op de eeuwige rampzaligheid, als zelfs het nabijzijnd gevaar van te verliezen alles wat hun dierbaar is in deze wereld hen niet verschrikt. Mozes werd toen tot een heilige toorn verwekt daar hij evenals onze Heiland later, "bedroefd was over de verharding van zijn hart," Mark 3:5. Het is een grote kwelling van de geest voor godvruchtige leraren, om de mensen doof te zien voor alle waarschuwingen, die hun gegeven worden, en dat zij roekeloos hun verderf tegemoet gaan in weerwil van alle vriendelijke pogingen om het te voorkomen. Zo ging Ezechiël "bitterlijk bedroefd" heen Ezechiël 3:14, omdat God hem gezegd had, dat het huis Israëls niet naar hem zal willen horen, Exodus 11:7. Toornig te zijn op niets anders dan de zonde, is het middel om niet in toorn te zondigen.

Mozes, aldus gewezen hebbende op de ontroering, die Farao's hardnekkigheid hem veroorzaakt had, wijst er nu ook op, dat God hem dit tevoren gezegd had, Exodus 11:9. De Heer had tot Mozes gesproken: Farao zal naar u niet horen. De Schrift heeft het ongeloof voorzegd van hen, die het evangelie zullen horen opdat het geen verwondering zou baren en geen struikelblok voor ons zou zijn, John 12:37, John 12:38, Romans 10:16. Laat ons nooit minne gedachten koesteren van het evangelie van Christus om de minachting, die de mensen er in het algemeen aan betonen, want ons werd vooruit gezegd welk een koud onthaal het zou vinden. Hij geeft een korte herhaling van hetgeen hij tevoren hieromtrent gezegd had, Exodus 11:10, namelijk dat Mozes al deze wonderen gedaan heeft, zoals zij hier verhaald zijn, voor Farao, (hij zelf was er ooggetuige van) en toch niet heeft kunnen overmogen, hetgeen een stellig teken was, dat God zelf, in de weg van een rechtvaardig oordeel, zijn hart had verhard. Zo was de verwerping van het Christus' Evangelie door de Joden zo'n grote ongerijmdheid, dat er gemakkelijk uit was af te leiden, dat "God hun een geest van diepe slaap had gegeven," Romans 11:8.

Verzen 4-10

Exodus 11:4-10

Aan Farao wordt hier kennis gegeven van de laatste plaag, die nu over hem en de Egyptenaars komen zal, namelijk de dood van alle eerstgeborenen in Egypte. Met die plaag werden zij het eerst gedreigd, Exodus 4:23. Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden, Exodus 4:23, maar zij werd het laatst over hen gebracht, de mindere oordelen werden beproefd, en als deze het werk gedaan hadden dan zou dit voorkomen zijn. Zie hoe traag God is tot toorn, en hoe Hij ontmoet wil worden op de dag van Zijn oordelen, z, dat Zijn toorn wordt afgewend, en inzonderheid hoe dierbaar in Zijn ogen het leven van mensen is. Indien de dood van hun vee hen verootmoedigd en verbeterd had, dan zouden hun kinderen gespaard zijn. Maar als de mensen van het trapsgewijze komen van de oordelen van God geen goed gebruik willen maken, dan hebben zij het zichzelf te wijten, als zij aan het eind ondervinden, dat het ergste voor het laatste bewaard werd.

1. De plaag zelf wordt hier in bijzonderheden voorzegd, Exodus 11:4. De tijd is bepaald, omtrent middernacht, en wel de eerstvolgende middernacht, in het holst van de nacht, als allen slapen, zullen al hun eerstgeborenen de slaap van de dood slapen, niet stil en onmerkbaar, zodat het niet voor de morgen ontdekt zou worden, maar z dat de gezinnen te middernacht gewekt zullen worden om hen te zien sterven. De uitgebreidheid van die plaag wordt beschreven, Exodus 11:5. De prins, die de troonopvolger had moeten zijn, was niet te hoog om er door bereikt te worden, noch de slavin aan de molen te gering om er door te worden opgemerkt. Aan Mozes en Aron wordt niet geboden deze plaag op te roepen, neen Ik zal uitgaan, zegt de Here, Exodus 11:4. Vreeslijk is het te vallen in de handen van de levende God, wat is de hel anders dan dat?

2. De bijzondere bescherming, waaronder de kinderen van Israël zijn zullen, en het duidelijk merkbare verschil, dat er gemaakt zal worden tussen hen en de Egyptenaren, terwijl een engel het zwaard trok tegen de Egyptenaren, zou zelfs geen hond blaffen bij iemand uit de kinderen Israëls, Exodus 11:7. Hierin is een proef gegeven van het verschil, dat in de grote dag gemaakt zal worden tussen volken van God en Zijn vijanden. Indien de mensen wisten, welk een verschil God maakt, en tot in eeuwigheid zal doen voortduren, tussen hen, die Hem dienen, en hen, die Hem niet dienen, dan zou de godsdienst voor hun niet zo'n onverschillige zaak zijn, als zij er nu van maken, en er niet met zoveel onverschilligheid in handelen, als zij nu doen.

3. Hoe Farao's knechten zich ootmoedig aan Mozes zullen onderwerpen, en hoe onderdanig zij hem zullen smeken heen te gaan Exodus 11:8. Zij zullen afkomen en zich voor mij neigen. De trotse vijanden van God en Zijn Israël zullen eindelijk vallen, Revelation 3:9, en bevonden worden leugenaars te zijn, Deuteronomy 33:29. Nu wordt gezegd dat Mozes, toen hij zijn boodschap had overgegeven, van Farao uitging in hitte van de toorn, hoewel hij de zachtmoedigste mens op aarde was. Waarschijnlijk verwachtte hij, dat het blote dreigen met de dood van de eerstgeborenen Farao tot toegeven bewogen zou hebben, inzonderheid daar Farao toch reeds in zoverre had toegegeven, en gezien had hoe nauwkeurig Mozes' voorzeggingen allen zijn uitgekomen. Maar het had die uitwerking niet, zijn hoogmoedig hart wilde niet buigen, neen, zelfs niet om de eerstgeborenen in zijn rijk te redden, geen wonder, dat de mensen van geen ondeugden teruggehouden worden door hun het vooruitzicht te openen op de eeuwige rampzaligheid, als zelfs het nabijzijnd gevaar van te verliezen alles wat hun dierbaar is in deze wereld hen niet verschrikt. Mozes werd toen tot een heilige toorn verwekt daar hij evenals onze Heiland later, "bedroefd was over de verharding van zijn hart," Mark 3:5. Het is een grote kwelling van de geest voor godvruchtige leraren, om de mensen doof te zien voor alle waarschuwingen, die hun gegeven worden, en dat zij roekeloos hun verderf tegemoet gaan in weerwil van alle vriendelijke pogingen om het te voorkomen. Zo ging Ezechiël "bitterlijk bedroefd" heen Ezechiël 3:14, omdat God hem gezegd had, dat het huis Israëls niet naar hem zal willen horen, Exodus 11:7. Toornig te zijn op niets anders dan de zonde, is het middel om niet in toorn te zondigen.

Mozes, aldus gewezen hebbende op de ontroering, die Farao's hardnekkigheid hem veroorzaakt had, wijst er nu ook op, dat God hem dit tevoren gezegd had, Exodus 11:9. De Heer had tot Mozes gesproken: Farao zal naar u niet horen. De Schrift heeft het ongeloof voorzegd van hen, die het evangelie zullen horen opdat het geen verwondering zou baren en geen struikelblok voor ons zou zijn, John 12:37, John 12:38, Romans 10:16. Laat ons nooit minne gedachten koesteren van het evangelie van Christus om de minachting, die de mensen er in het algemeen aan betonen, want ons werd vooruit gezegd welk een koud onthaal het zou vinden. Hij geeft een korte herhaling van hetgeen hij tevoren hieromtrent gezegd had, Exodus 11:10, namelijk dat Mozes al deze wonderen gedaan heeft, zoals zij hier verhaald zijn, voor Farao, (hij zelf was er ooggetuige van) en toch niet heeft kunnen overmogen, hetgeen een stellig teken was, dat God zelf, in de weg van een rechtvaardig oordeel, zijn hart had verhard. Zo was de verwerping van het Christus' Evangelie door de Joden zo'n grote ongerijmdheid, dat er gemakkelijk uit was af te leiden, dat "God hun een geest van diepe slaap had gegeven," Romans 11:8.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 11". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/exodus-11.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile