Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 11". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-11.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 11". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 11Exodus 11:1.
DE UITTOCHT UIT EGYPTE AANGEKONDIGD.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 11Exodus 11:1.
DE UITTOCHT UIT EGYPTE AANGEKONDIGD.
Vers 1
1. Want 1) de HEERE had tot Mozes gesproken, v rdat deze (Exodus 10:24) door Farao's geroep tot hem gegaan was: Ik zal nog n plaag over Farao en over Egypte brengen, namelijk het sterven van de eerstgeborenen (Exodus 11:4), daarna zal hij u van hier laten vertrekken; als hij u geheel 2) zal laten vertrekken, zo zal hij u haastig van hier uitdrijven, zodat gij zo spoedig mogelijk vrij wordt.1) Hij deelt mee, dat hij niet uit zichzelf tot dat drieste spreken was gekomen, welke wij zo-even heben gehoord, maar dat, omdat hij op goddelijke wijze was vermaand, dat het einde van de strijd daar was, hem niets overbleef, dan Farao de laatste slag toe te brengen. Daarom hangt dit vers nauw samen met het vorige, en is het een nazindeel, omdat het niet aan Mozes vrijstond de gang van zijn roeping af te breken, tenzij hij volkomen wist, dat hij tot de eindpunt was gekomen. En anders sluit ook niet, wat naderhand volgt, dat Mozes tot Farao heeft gesproken, sedert hij hem heeft laten zeggen, dat hij niet meer voor hem verschijnen mocht, indien het gesprek niet terstond, in eens door, voortgezet is. Deze zin wordt er tussenin verondersteld: Ofschoon Farao zich verhardt, is nu echter de tijd gekomen, waarin hij voor God moet bukken. Maar niet slechts kondigt God aan, dat het hart van Farao zal verandert worden, om de uittocht van het volk niet langer te verhinderen, maar dat hij die zaak, welke hij hardnekkig geweigerd heeft, zeer zal begeren. Want dit geven de woorden te kennen: niet slechts zal hij u laten gaan, maar hij zal u haastig uitdrijven. Want hun tegenwoordigheid verafschuwende heeft hij hen met alle kracht uit zijn rijk verdreven..
Dit "want" verklaart dus, waarom Mozes tot Farao kon spreken, gelijk hij in het vorige vers gesproken heeft..
2)"Geheel," in de zin van, volkomen. De Heere belooft hier, dat niets van het volk, noch van zijn bezittingen zal achterblijven. Ook de kinderen, ook de schapen en runderen..
Vers 1
1. Want 1) de HEERE had tot Mozes gesproken, v rdat deze (Exodus 10:24) door Farao's geroep tot hem gegaan was: Ik zal nog n plaag over Farao en over Egypte brengen, namelijk het sterven van de eerstgeborenen (Exodus 11:4), daarna zal hij u van hier laten vertrekken; als hij u geheel 2) zal laten vertrekken, zo zal hij u haastig van hier uitdrijven, zodat gij zo spoedig mogelijk vrij wordt.1) Hij deelt mee, dat hij niet uit zichzelf tot dat drieste spreken was gekomen, welke wij zo-even heben gehoord, maar dat, omdat hij op goddelijke wijze was vermaand, dat het einde van de strijd daar was, hem niets overbleef, dan Farao de laatste slag toe te brengen. Daarom hangt dit vers nauw samen met het vorige, en is het een nazindeel, omdat het niet aan Mozes vrijstond de gang van zijn roeping af te breken, tenzij hij volkomen wist, dat hij tot de eindpunt was gekomen. En anders sluit ook niet, wat naderhand volgt, dat Mozes tot Farao heeft gesproken, sedert hij hem heeft laten zeggen, dat hij niet meer voor hem verschijnen mocht, indien het gesprek niet terstond, in eens door, voortgezet is. Deze zin wordt er tussenin verondersteld: Ofschoon Farao zich verhardt, is nu echter de tijd gekomen, waarin hij voor God moet bukken. Maar niet slechts kondigt God aan, dat het hart van Farao zal verandert worden, om de uittocht van het volk niet langer te verhinderen, maar dat hij die zaak, welke hij hardnekkig geweigerd heeft, zeer zal begeren. Want dit geven de woorden te kennen: niet slechts zal hij u laten gaan, maar hij zal u haastig uitdrijven. Want hun tegenwoordigheid verafschuwende heeft hij hen met alle kracht uit zijn rijk verdreven..
Dit "want" verklaart dus, waarom Mozes tot Farao kon spreken, gelijk hij in het vorige vers gesproken heeft..
2)"Geheel," in de zin van, volkomen. De Heere belooft hier, dat niets van het volk, noch van zijn bezittingen zal achterblijven. Ook de kinderen, ook de schapen en runderen..
Vers 2
2. Spreukenek nu voor de oren van het volk, 1) want het ogenblik is nabij, dat gij zult gedwongen worden, om weg te gaan, en daardoor in de toestand zult zijn, om zelf voorwaarden te stellen, in plaats dat men ze u zou stellen, en gij bidden moet zonder iets te verkrijgen; zegt, datieder man van zijn naaste, van de Egyptenaren, met welke hij in een huis, of in wier nabijheid hij woont, en iedere vrouw van haar naaste, (Exodus 3:21) zilveren vaten en gouden vaten a) of kleinoden eist. 2)a)Exodus 12:35
1) Hiermee wordt het volk tot handelen aangezet, om datgene te verkrijgen, wat God hun in Exodus 3:1 beloofd heeft. Maar hierdoor wordt ook nader dat "beroven" verklaard. Het was niet een bestelen van de Egyptenaars, maar zij vroegen het in het openbaar, en straks geven de Egyptenaren het gewillig. Zo zorgde God voor Zijn volk, zodat zij als het ware dubbel en meer dan dubbel, ook in stoffelijke dingen, vergoeding ontvingen voor al het leed, dat zij hadden ondervonden. God zorgt voor zijn volk. Welk een tegenstelling tussen Egypte en Israël! In Egypte allen aan de diepste ellende ten prooi, en bij Israël allen op wonderlijke wijze bewaard en nu ook van alles nog rijkelijk voorzien..
2) Hoewel het aan de overwinnaars geoorloofd is van hun vijanden buit te nemen, waarom zullen wij menen, dat het God minder geoorloofd was, ten opzichte van de Egyptenaren, welke Hij in tien openbare gevechten had overwonnen, v rdat Hij tot de overgave van dit alles dwong..
Omdat nu de Israëlieten, wegens hun slavernij en armoede, van zulke zaken niet voorzien waren, zo geeft hen de Heere bevel, om ze te eisen van de Egyptenaren; niet om het weer te geven, maar om op die wijze, volgens Gods bevel, die als de Oppereigenaar de Israëlieten dit alles gaf, ter vergoeding, en als een loon voor hun geleden onderdrukkingen en bloedige arbeid, Egypte te beroven..
Vers 2
2. Spreukenek nu voor de oren van het volk, 1) want het ogenblik is nabij, dat gij zult gedwongen worden, om weg te gaan, en daardoor in de toestand zult zijn, om zelf voorwaarden te stellen, in plaats dat men ze u zou stellen, en gij bidden moet zonder iets te verkrijgen; zegt, datieder man van zijn naaste, van de Egyptenaren, met welke hij in een huis, of in wier nabijheid hij woont, en iedere vrouw van haar naaste, (Exodus 3:21) zilveren vaten en gouden vaten a) of kleinoden eist. 2)a)Exodus 12:35
1) Hiermee wordt het volk tot handelen aangezet, om datgene te verkrijgen, wat God hun in Exodus 3:1 beloofd heeft. Maar hierdoor wordt ook nader dat "beroven" verklaard. Het was niet een bestelen van de Egyptenaars, maar zij vroegen het in het openbaar, en straks geven de Egyptenaren het gewillig. Zo zorgde God voor Zijn volk, zodat zij als het ware dubbel en meer dan dubbel, ook in stoffelijke dingen, vergoeding ontvingen voor al het leed, dat zij hadden ondervonden. God zorgt voor zijn volk. Welk een tegenstelling tussen Egypte en Israël! In Egypte allen aan de diepste ellende ten prooi, en bij Israël allen op wonderlijke wijze bewaard en nu ook van alles nog rijkelijk voorzien..
2) Hoewel het aan de overwinnaars geoorloofd is van hun vijanden buit te nemen, waarom zullen wij menen, dat het God minder geoorloofd was, ten opzichte van de Egyptenaren, welke Hij in tien openbare gevechten had overwonnen, v rdat Hij tot de overgave van dit alles dwong..
Omdat nu de Israëlieten, wegens hun slavernij en armoede, van zulke zaken niet voorzien waren, zo geeft hen de Heere bevel, om ze te eisen van de Egyptenaren; niet om het weer te geven, maar om op die wijze, volgens Gods bevel, die als de Oppereigenaar de Israëlieten dit alles gaf, ter vergoeding, en als een loon voor hun geleden onderdrukkingen en bloedige arbeid, Egypte te beroven..
Vers 3
3. En de HEEREa) gaf 1) het volk in dat uur van algemene rouw genade in de ogen van de Egyptenaren, dat deze alles graag en gewillig gaven, wat van hen gevorderd werd; ook was de man Mozes, zeer groot; hij genoot een groot aanzien in Egypte voor de ogen van Farao's knechten, en voor de ogen van het volk; 2) de velerlei tekenen hadden de vijanden overtuigd, dat deze door zijn God groot was; zelfs Farao, als hij Mozes geboden had, niet meer tot hem te komen (Exodus 10:28), waagde het niet hem en Aron met geweld uit te drijven; hij moest nog aanhoren, wat deze na de verklaring (Exodus 10:29) hem nog verder te zeggen had.a)Exodus 12:36
1) In het Hebreeuws Wajitthen. Beter vertaald, zal geven. Hiermee wil de Heere dan de Israëlieten bemoedigen, zodat zij durven eisen. Hij zegt hier toch, dat Hij het is, die ten behoeve van de Zijnen, ook de harten van de vijanden neigt tot alles, waartoe Hij wil..
2) Hiermee wordt een tweede en ondergeschikte oorzaak aangeduid, welke zou ten gevolge hebben, dat zowel de Egyptenaren zouden buigen als de Israëlieten zouden bemoedigd worden, zodat zij beide zijn woorden eerbiedig terwille zouden zijn. Want ofschoon deze hele zaak alleen door de macht van God werd bestuurd, handelde Hij toch niet openlijk door Zichzelf alleen, maar omdat Hij Mozes als dienaar had uitgekozen, had Hij deze ook enige rollen toebedeeld. Vandaar de verering, welke zowel de Egyptenaars als de Israëlieten gehoorzaam maakte, opdat zijn arbeid niet ijdel zou zijn..
Vers 3
3. En de HEEREa) gaf 1) het volk in dat uur van algemene rouw genade in de ogen van de Egyptenaren, dat deze alles graag en gewillig gaven, wat van hen gevorderd werd; ook was de man Mozes, zeer groot; hij genoot een groot aanzien in Egypte voor de ogen van Farao's knechten, en voor de ogen van het volk; 2) de velerlei tekenen hadden de vijanden overtuigd, dat deze door zijn God groot was; zelfs Farao, als hij Mozes geboden had, niet meer tot hem te komen (Exodus 10:28), waagde het niet hem en Aron met geweld uit te drijven; hij moest nog aanhoren, wat deze na de verklaring (Exodus 10:29) hem nog verder te zeggen had.a)Exodus 12:36
1) In het Hebreeuws Wajitthen. Beter vertaald, zal geven. Hiermee wil de Heere dan de Israëlieten bemoedigen, zodat zij durven eisen. Hij zegt hier toch, dat Hij het is, die ten behoeve van de Zijnen, ook de harten van de vijanden neigt tot alles, waartoe Hij wil..
2) Hiermee wordt een tweede en ondergeschikte oorzaak aangeduid, welke zou ten gevolge hebben, dat zowel de Egyptenaren zouden buigen als de Israëlieten zouden bemoedigd worden, zodat zij beide zijn woorden eerbiedig terwille zouden zijn. Want ofschoon deze hele zaak alleen door de macht van God werd bestuurd, handelde Hij toch niet openlijk door Zichzelf alleen, maar omdat Hij Mozes als dienaar had uitgekozen, had Hij deze ook enige rollen toebedeeld. Vandaar de verering, welke zowel de Egyptenaars als de Israëlieten gehoorzaam maakte, opdat zijn arbeid niet ijdel zou zijn..
Vers 4
4. Verder zei Mozes na die verklaring tot Farao: Zo heeft de HEERE, die mij nauwkeurig van Zijn verdere raadsbesluiten onderricht heeft, eer ik tot u gekomen ben (Exodus 11:1), gezegd: Omtrent middernacht 1) van een van de eerstvolgende dagen, wanneer bij Mijn volk Israël eerst alles in orde zal zijn, wat nog voorbereid en ten uitvoer gebracht moet worden (Exodus 12:1-Exodus 12:28), a) zal Ik van Mijn heilige woning uitgaan 2) door het midden van Egypte.a)Exodus 12:29 Exodus 12:1) Te middernacht zou Hij komen, die steeds in het licht wandelt, die daar troont in het eeuwig ongeschapen licht, maar die ook de duisternis heeft geschapen en wandelt te midden van de donkerheid. Te middernacht zou Hij komen, Zijn machtige lendenen omgord met het kleed van de duistere nacht. Te middernacht, als alles sliep en aan de zorgeloze rust zich pas had overgegeven; te middernacht als slechts het verscheurend wouddier waakt en op zijn prooi loert, als de hyena rondom de graven sluipt en de jakhals schoffeert; onverwacht zou Hij optreden, als niemand Hem verwachtte. Want dit is steeds de betekenis van dit "te middernacht," ook in de gelijkenis van de Heere van de tien maagden, die sluimerig waren geworden, toen zij plotseling uit de zondige sluimering werden opgeschrikt door de kreet: "de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet". (Matthew 25:8).
2) Terwijl alle andere plagen door tussenkomst van Mozes en Aron zijn uitgevoerd, zal de Heere deze zelf als het ware onmiddellijk zenden. De Heere wordt hier gezegd te zullen uitgaan van uit Zijn heilige woning. Dit geeft aan, dat Hij rechterlijk zal optreden in het midden van zijn vijanden, om gericht te oefenen over hun zonden. Zie ook Isaiah 26:21.
Vers 4
4. Verder zei Mozes na die verklaring tot Farao: Zo heeft de HEERE, die mij nauwkeurig van Zijn verdere raadsbesluiten onderricht heeft, eer ik tot u gekomen ben (Exodus 11:1), gezegd: Omtrent middernacht 1) van een van de eerstvolgende dagen, wanneer bij Mijn volk Israël eerst alles in orde zal zijn, wat nog voorbereid en ten uitvoer gebracht moet worden (Exodus 12:1-Exodus 12:28), a) zal Ik van Mijn heilige woning uitgaan 2) door het midden van Egypte.a)Exodus 12:29 Exodus 12:1) Te middernacht zou Hij komen, die steeds in het licht wandelt, die daar troont in het eeuwig ongeschapen licht, maar die ook de duisternis heeft geschapen en wandelt te midden van de donkerheid. Te middernacht zou Hij komen, Zijn machtige lendenen omgord met het kleed van de duistere nacht. Te middernacht, als alles sliep en aan de zorgeloze rust zich pas had overgegeven; te middernacht als slechts het verscheurend wouddier waakt en op zijn prooi loert, als de hyena rondom de graven sluipt en de jakhals schoffeert; onverwacht zou Hij optreden, als niemand Hem verwachtte. Want dit is steeds de betekenis van dit "te middernacht," ook in de gelijkenis van de Heere van de tien maagden, die sluimerig waren geworden, toen zij plotseling uit de zondige sluimering werden opgeschrikt door de kreet: "de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet". (Matthew 25:8).
2) Terwijl alle andere plagen door tussenkomst van Mozes en Aron zijn uitgevoerd, zal de Heere deze zelf als het ware onmiddellijk zenden. De Heere wordt hier gezegd te zullen uitgaan van uit Zijn heilige woning. Dit geeft aan, dat Hij rechterlijk zal optreden in het midden van zijn vijanden, om gericht te oefenen over hun zonden. Zie ook Isaiah 26:21.
Vers 5
5. En a) alle eerstgeborenen 1) in Egypte zullen sterven, van Farao's eerstgeborene af, zijn zoon, die bestemd is zijn opvolger te zijn, die op zijn troon zitten zou, tot de eerstgeborene van de dienstmaagd, die achter de molen is, de geringste, die de moeilijkste slavendienst verrichten moet, en alle eerstgeborenen van het vee. 2)a)Exodus 12:12
1) Wij hebben hier bepaald aan de oudsten van de kinderen te denken en niet aan de voortreffelijkste. God zou rechterlijk optreden in het midden van Egypte en daarom zouden de eerstgeborene getroffen worden, opdat het openbaar zou worden, dat het niet aan een toeval, maar aan een eigen daad van God was toe te schrijven, wat geschiedde..
2) De Egyptenaren zouden een dubbel verlies lijden. Zowel in hun kinderen als in hun bezittingen. Zowel aan de aanzienlijkste als aan de geringste zou deze straf volvoerd worden. Hiermee toont de Heere aan hen duidelijk, wat zij verdiend hadden. Verdiend hadden zij, dat zij als volk uit de rij van de natiën werden uitgewist, maar de Heere beperkt de straf tot hen, die hun naam droegen, die vertegenwoordigers waren van hun geslacht. Zo wordt, wat bij de eerste oogopslag onbillijk zou schijnen, nog bewijs van Gods genadige verschoning omtrent het gehele volk..
Vers 5
5. En a) alle eerstgeborenen 1) in Egypte zullen sterven, van Farao's eerstgeborene af, zijn zoon, die bestemd is zijn opvolger te zijn, die op zijn troon zitten zou, tot de eerstgeborene van de dienstmaagd, die achter de molen is, de geringste, die de moeilijkste slavendienst verrichten moet, en alle eerstgeborenen van het vee. 2)a)Exodus 12:12
1) Wij hebben hier bepaald aan de oudsten van de kinderen te denken en niet aan de voortreffelijkste. God zou rechterlijk optreden in het midden van Egypte en daarom zouden de eerstgeborene getroffen worden, opdat het openbaar zou worden, dat het niet aan een toeval, maar aan een eigen daad van God was toe te schrijven, wat geschiedde..
2) De Egyptenaren zouden een dubbel verlies lijden. Zowel in hun kinderen als in hun bezittingen. Zowel aan de aanzienlijkste als aan de geringste zou deze straf volvoerd worden. Hiermee toont de Heere aan hen duidelijk, wat zij verdiend hadden. Verdiend hadden zij, dat zij als volk uit de rij van de natiën werden uitgewist, maar de Heere beperkt de straf tot hen, die hun naam droegen, die vertegenwoordigers waren van hun geslacht. Zo wordt, wat bij de eerste oogopslag onbillijk zou schijnen, nog bewijs van Gods genadige verschoning omtrent het gehele volk..
Vers 6
6. En er zal, om de dood van zo velen, een groot gehuil zijn in geheel Egypte, zoals er nooit geweest is, en zoals er niet meer wezen zal 1) (Exodus 10:14).1) Een hartverscheurend gekerm, een zieldoorborende kreet van radeloze angst en bange vertwijfeling zou alom, in ieder gezin opgaan, waar men deze of gene van de huisgenoten door de dood zag neervellen, zonder te weten vanwaar de jammer eigenlijk kwam en waar die jammer tenslotte zou eindigen. Al wat er ooit vroeger voor leed was geleden of voor de toekomst ooit werd geducht, dat alles zou in het niet wegzinken bij dat grote onheil. Ook dan zou het blijken, dat in de dood armen en rijken zich ontmoeten; dat de Heere ze allen gemaakt heeft en dat diezelfde God een woord spreekt en de mens doet wederkeren tot verbrijzeling..
Vers 6
6. En er zal, om de dood van zo velen, een groot gehuil zijn in geheel Egypte, zoals er nooit geweest is, en zoals er niet meer wezen zal 1) (Exodus 10:14).1) Een hartverscheurend gekerm, een zieldoorborende kreet van radeloze angst en bange vertwijfeling zou alom, in ieder gezin opgaan, waar men deze of gene van de huisgenoten door de dood zag neervellen, zonder te weten vanwaar de jammer eigenlijk kwam en waar die jammer tenslotte zou eindigen. Al wat er ooit vroeger voor leed was geleden of voor de toekomst ooit werd geducht, dat alles zou in het niet wegzinken bij dat grote onheil. Ook dan zou het blijken, dat in de dood armen en rijken zich ontmoeten; dat de Heere ze allen gemaakt heeft en dat diezelfde God een woord spreekt en de mens doet wederkeren tot verbrijzeling..
Vers 7
7. Maar bij alle kinderen van Israël zal niet een hond zijn tong verroeren; 1) in tegenstelling tot dit groot gehuil in Egypte, zal de diepste stilte gedurende die nacht bij mijn volk heersen; allen zullen rusten van de mensen af tot de beesten toe; opdat gij nog meer bepaald dan tot nu toe (Exodus 8:22; Exodus 9:4; Exodus 10:23) weet, dat de HEERE tussen de Egyptenaren en tussen de Israëlieten een afzondering maakt. 2)1) "De tong roeren." Deze uitdrukking wordt ook in Joshua 10:21 gebruikt. Daar beduidt het niet zoals hier, verroeren van pijn of smart, doch komt het voor in de zin van, bijten, bedreigen. Geen enkele bittere jammerklacht zou uit Gosen opgaan. Terwijl in Egypte een algemeen gekerm zou opgaan, zou het daar in dat opzichte stil zijn..
2) Ofschoon niet altijd zulk een onderscheid gezien wordt tussen gelovigen en ongelovigen, ja veeleer, dat beide tegelijk straffen ontvangen, scheidt God toch bij de dood de een van de ander, door een grote afstand. Dit geluk kan ons nooit ontvallen, omdat wij weten, dat de ellende ons, die Hij met Zijn welbehagen heeft omvat, tot ons heil overkomen..
Vers 7
7. Maar bij alle kinderen van Israël zal niet een hond zijn tong verroeren; 1) in tegenstelling tot dit groot gehuil in Egypte, zal de diepste stilte gedurende die nacht bij mijn volk heersen; allen zullen rusten van de mensen af tot de beesten toe; opdat gij nog meer bepaald dan tot nu toe (Exodus 8:22; Exodus 9:4; Exodus 10:23) weet, dat de HEERE tussen de Egyptenaren en tussen de Israëlieten een afzondering maakt. 2)1) "De tong roeren." Deze uitdrukking wordt ook in Joshua 10:21 gebruikt. Daar beduidt het niet zoals hier, verroeren van pijn of smart, doch komt het voor in de zin van, bijten, bedreigen. Geen enkele bittere jammerklacht zou uit Gosen opgaan. Terwijl in Egypte een algemeen gekerm zou opgaan, zou het daar in dat opzichte stil zijn..
2) Ofschoon niet altijd zulk een onderscheid gezien wordt tussen gelovigen en ongelovigen, ja veeleer, dat beide tegelijk straffen ontvangen, scheidt God toch bij de dood de een van de ander, door een grote afstand. Dit geluk kan ons nooit ontvallen, omdat wij weten, dat de ellende ons, die Hij met Zijn welbehagen heeft omvat, tot ons heil overkomen..
Vers 8
8. Als de Heere die plaag heeft uitgezonden, dan zullen al deze 1) knechten, in wier omgeving gij zo trots op uw troon bent gezeten en voor wie gij u als een almachtig en onbedwingbaar vorst gedraagt, die zelfs de hoge God durft te trotseren, zij zullen tot mij komen, en zich in uw naam voor mij neigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk, dat uw voetstappen volgt. 2) Wanneer uw knechten mij alzo zullen bidden in uw naam, om hetgeen, waarom ik zolang tevergeefs gebeden heb, zult gij het bewijs geven, dat de Heere mij over u tot God gesteld heeft, en daarna zal ikuitgaan, en met mij nemen wat ik wil, niet alleen jong en oud, zonen en dochters, schapen en runderen (Exodus 10:9) maar ook vele goederen van uw volk. (Genesis 15:14). En hij ging na deze krachtige woorden uit van Farao, in hitte van de toorn, 3) een voorteken van de grimmigheid van de Heere, die zich nu spoedig over de verstokte koning zou uitstorten (Exodus 14:24).1)"Deze knechten." Mozes wijst hen als met de vinger aan. Niet een knecht van de laagste rang zal Farao zenden, maar zijn raadslieden van de kroon, zijn hoogste staatsdienaren zullen komen, om hem te smeken, uit te trekken. Hiermee voorspelt Mozes het einde van de strijd, dat zal zijn volkomen, al is het ook gedwongen onderwerping aan Israëls God..
2) In het Hebreeuws Beragleegaa. Letterlijk: in uw benen, in uw gevolg.
3) Hoeveel reden wij ook hebben, wanneer een heilige ijver ons beweegt, om te bidden, om de geest van zachtmoedigheid en eenvoudigheid die ons voor buitensporigheden bewaart, zo zien wij uit Mozes' toorn: God wil niet, dat wij koud en onverschillig Zijn bevelen volbrengen..
III. Exodus 11:9, Exodus 11:10. Nadat nu Farao aan zichzelf en aan zijn verder lot overgelaten is, wordt het gebeurde met hem in het kort samengevat, eer Mozes ons bericht, hoe God zich tot Zijn volk wendt en het voor de nabijzijnde uittocht toerust. Het is een schijnbaar vruchteloos pogen met Farao geweest, maar toch zodanig een, als God het van het begin af aan Mozes en Aron voorzegd heeft, een pogen dat de laatste beslissende slag des te roemrijker voor de Heere en des te zegenrijker voor Israël maakt.
Vers 8
8. Als de Heere die plaag heeft uitgezonden, dan zullen al deze 1) knechten, in wier omgeving gij zo trots op uw troon bent gezeten en voor wie gij u als een almachtig en onbedwingbaar vorst gedraagt, die zelfs de hoge God durft te trotseren, zij zullen tot mij komen, en zich in uw naam voor mij neigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk, dat uw voetstappen volgt. 2) Wanneer uw knechten mij alzo zullen bidden in uw naam, om hetgeen, waarom ik zolang tevergeefs gebeden heb, zult gij het bewijs geven, dat de Heere mij over u tot God gesteld heeft, en daarna zal ikuitgaan, en met mij nemen wat ik wil, niet alleen jong en oud, zonen en dochters, schapen en runderen (Exodus 10:9) maar ook vele goederen van uw volk. (Genesis 15:14). En hij ging na deze krachtige woorden uit van Farao, in hitte van de toorn, 3) een voorteken van de grimmigheid van de Heere, die zich nu spoedig over de verstokte koning zou uitstorten (Exodus 14:24).1)"Deze knechten." Mozes wijst hen als met de vinger aan. Niet een knecht van de laagste rang zal Farao zenden, maar zijn raadslieden van de kroon, zijn hoogste staatsdienaren zullen komen, om hem te smeken, uit te trekken. Hiermee voorspelt Mozes het einde van de strijd, dat zal zijn volkomen, al is het ook gedwongen onderwerping aan Israëls God..
2) In het Hebreeuws Beragleegaa. Letterlijk: in uw benen, in uw gevolg.
3) Hoeveel reden wij ook hebben, wanneer een heilige ijver ons beweegt, om te bidden, om de geest van zachtmoedigheid en eenvoudigheid die ons voor buitensporigheden bewaart, zo zien wij uit Mozes' toorn: God wil niet, dat wij koud en onverschillig Zijn bevelen volbrengen..
III. Exodus 11:9, Exodus 11:10. Nadat nu Farao aan zichzelf en aan zijn verder lot overgelaten is, wordt het gebeurde met hem in het kort samengevat, eer Mozes ons bericht, hoe God zich tot Zijn volk wendt en het voor de nabijzijnde uittocht toerust. Het is een schijnbaar vruchteloos pogen met Farao geweest, maar toch zodanig een, als God het van het begin af aan Mozes en Aron voorzegd heeft, een pogen dat de laatste beslissende slag des te roemrijker voor de Heere en des te zegenrijker voor Israël maakt.
Vers 9
9. De HEERE dan had tot Mozes gesproken, 1) van het begin af aan, dat Hij hem naar Farao had gezonden met de last, dat hij Zijn volk zou laten vertrekken (Exodus 4:21), en dit woord daarna meer dan eenmaal herhaald (Exodus 7:3; Exodus 10:1): Farao zal naar u niet luisteren, opdat 2) Mijn wonderen in Egypteland vermenigvuldigd worden, daarom was Mozes niet telkens opnieuw getroffen en neergeslagen, wanneer hij met zijn broeder zonder enig resultaat van Farao wegging (Exodus 11:8).1) Hiermee wordt het bericht van de onderhandelingen tussen Mozes en Aron afgesloten. Beter vertaling is: De Heere had gesproken..
2) God wijst de zonde en het ongeloof de plaats aan, die zij in de geschiedenis van de openbaring hebben in te nemen en maakt ze dienstbaar aan de ontwikkeling van zijn heilsplan, aan de vestiging van Zijn Naam..
Vers 9
9. De HEERE dan had tot Mozes gesproken, 1) van het begin af aan, dat Hij hem naar Farao had gezonden met de last, dat hij Zijn volk zou laten vertrekken (Exodus 4:21), en dit woord daarna meer dan eenmaal herhaald (Exodus 7:3; Exodus 10:1): Farao zal naar u niet luisteren, opdat 2) Mijn wonderen in Egypteland vermenigvuldigd worden, daarom was Mozes niet telkens opnieuw getroffen en neergeslagen, wanneer hij met zijn broeder zonder enig resultaat van Farao wegging (Exodus 11:8).1) Hiermee wordt het bericht van de onderhandelingen tussen Mozes en Aron afgesloten. Beter vertaling is: De Heere had gesproken..
2) God wijst de zonde en het ongeloof de plaats aan, die zij in de geschiedenis van de openbaring hebben in te nemen en maakt ze dienstbaar aan de ontwikkeling van zijn heilsplan, aan de vestiging van Zijn Naam..
Vers 10
10. En Mozes en Aron hebben, hoewel zij van het begin af aan wisten, dat Farao geen toestemming zou geven, al deze wonderen 1) gedaan voor Farao's aangezicht, en wel met een ijver, alsof hun werk aan de koning hun eindelijk zou gelukken;a) doch de HEERE verhardde Farao's hart, dat hij de kinderen van Israël uit zijn land niet trekken liet; daarom hadden zij ook het vaste vertrouwen, dat deze raadsbesluiten desalniettemin de verlossing van Israël ten doel hadden en die zeker zouden uitwerken.a) Exodus 9:16 Romans 9:17
1) De wonderen, die Mozes en Aron voor Farao gedaan hebben, zijn tien in getal (1 de verandering van de staf in een slang, 2 van het water in bloed, 3 de plaag van de kikvorsen, 4 van de luizen, 5 van het ongedierte, 6 van de pest, 7 van de zweren, 8 van de hagel, 9 van de sprinkhanen, 10 van de duisternis); daarmee is de volledigheid (zie Genesis 31:7 en zie Genesis 46:27) bereikt, en het ambt van Mozes en Aron bij Farao voleindigd. Van deze wonderen is het eerste de bevestiging van hun goddelijke zending, en hierdoor is de vraag aan de koning gedaan, of hij Gods woord wil aannemen, of aan de zijde van zijn goden en tovenaars wil staan; als hij het tweede gekozen heeft, begint de rij van de plagen. Tot heden zijn er negen geschied, de eerste vier lastige, de volgende vier verderfelijke, de negende een zinnebeeldige; aan de volledigheid ontbreekt nog een, die echter Mozes en Aron niet te volbrengen hebben, deze zal de Heere, zonder bemiddeling van Zijn dienaars, zelf ten uitvoer brengen..
Wat de aard en de natuur van deze tien wondertekenen betreft, zo zijn zij allen wezenlijke wonderen, in zo verre zij, of geheel buiten de orde van de natuur liggende (Exodus 11:1-Exodus 11:7,Exodus 11:10) of tenminste zulke werken van God bevatten, die hetgeen in de gewone loop van de dingen dikwijls genoeg voorkomt, op buitengewone tijd en in ongekende mate teweeg brengen en op het gebed van een mens weer ophouden (Exodus 11:8,Exodus 11:9). Zij onderscheiden zich daardoor werkelijk van de deels magische, deels diabolische (duivelse) werken van de tovenaars, die niet van wonderbare, maar van zonderlinge, niet van buiten- maar van bovennatuurlijke aard zijn (niet "miracula," maar "mirabilia). Gezamenlijk staan zij in betrekking tot zekere voorvallen in dat land, waarvoor zij bestemd zijn, en zijn geenszins een rij van vreemdsoortige en willekeurig bedachte verschrikkingen; door deze moet openbaar worden, dat Jehova de Heere is in het midden van het land, waarin zij geschieden; door deze wil de ware, de levende God de goden van Egypte het gebied ontnemen, dat zij deels werkelijk, deels alleen in de verbeelding van de afgodische bewoners bezitten. Men vraagt eindelijk, welk gevolg met de tien wondertekenen bedoeld is. Afgezien nog van Israëls vrijlating uit de dienstbaarheid van Egypte, moeten wij zeggen, dat het gevolg groot en van veel betekenis geweest is; niet alleen zijn, door hetgeen geschied is, de goden van de Egyptenaren met hun werktuigen, waarvan zij zich bedienden, ter zijde gedreven, en zijn deze, de tovenaars, met de hovelingen van Farao, tot erkenning van de ware God gedwongen, maar ook heeft Farao zelf moeten bekennen, dat hij een zondaar was, om de genade van de Heere laten bidden en de eis van de Heere meer dan eenmaal moeten bewilligen. Wanneer hij nu die toestemming telkens weer terugneemt, de verkregen genade misbruikt, in zijn vorige zonde terug vervalt en de erkende waarheid in ongerechtigheid ten onder houdt, zo bestaat juist daarin zijn verstokking, die de Heere vanaf het begin voorzien heeft en om welke nog een teken en wonder nodig is, waardoor het doel, de vrijlating van Israël, bereikt wordt. Deze verstokking heeft twee zijden; aan de ene zijde is zij Farao's daad en zijn eigen schuld; aan de andere, Gods daad en Zijn rechtvaardig gericht; om deze schijnbare tegenstrijdigheid op te heffen, daartoe zal het menselijk verstand wel nooit volkomen geraken. "Hier is een diepte", zegt Luther, en hij waarschuwt voor ijdele nieuwsgierigheid. In al deze gevallen, waar wij met ons begrijpen van God en Zijn wegen aan het einde zijn, geldt het woord van een andere godgeleerde: "Wat wij in de Schrift kennen en verstaan, dat dient tot onze geestelijke blijdschap, waar wij daarentegen iets niet begrijpen, daar aanbidden wij en zijn zalig in het geloof, totdat dit geloof, aanschouwen wordt." Wel hebben wij in Farao een waarschuwend voorbeeld, hoe het van nature reeds harde hart van de mensen (Exodus 7:14) des te harder wordt, wanneer het onder de tucht van Gods genade zich niet buigt (Exodus 8:15,Exodus 8:19) en hoe degene die zich tegen God verhardt (Exodus 8:32; Exodus 9:14) tot straf van zijn zonden, door Hem verhard wordt (Exodus 9:12; Exodus 16:27). "Wij worden gewaarschuwd voor moedwillige zonden en voor verachting van het predikambt, opdat ook wij niet met verstokking gestraft worden. Hebben wij echter gezondigd, en roept God ons door de prediking tot boete, zo moeten wij horen en boete doen, dan zullen wij niet gestraft, maar van de straf worden verlost, vergeving van zonden en eindelijk het eeuwige leven verkrijgen."
Vers 10
10. En Mozes en Aron hebben, hoewel zij van het begin af aan wisten, dat Farao geen toestemming zou geven, al deze wonderen 1) gedaan voor Farao's aangezicht, en wel met een ijver, alsof hun werk aan de koning hun eindelijk zou gelukken;a) doch de HEERE verhardde Farao's hart, dat hij de kinderen van Israël uit zijn land niet trekken liet; daarom hadden zij ook het vaste vertrouwen, dat deze raadsbesluiten desalniettemin de verlossing van Israël ten doel hadden en die zeker zouden uitwerken.a) Exodus 9:16 Romans 9:17
1) De wonderen, die Mozes en Aron voor Farao gedaan hebben, zijn tien in getal (1 de verandering van de staf in een slang, 2 van het water in bloed, 3 de plaag van de kikvorsen, 4 van de luizen, 5 van het ongedierte, 6 van de pest, 7 van de zweren, 8 van de hagel, 9 van de sprinkhanen, 10 van de duisternis); daarmee is de volledigheid (zie Genesis 31:7 en zie Genesis 46:27) bereikt, en het ambt van Mozes en Aron bij Farao voleindigd. Van deze wonderen is het eerste de bevestiging van hun goddelijke zending, en hierdoor is de vraag aan de koning gedaan, of hij Gods woord wil aannemen, of aan de zijde van zijn goden en tovenaars wil staan; als hij het tweede gekozen heeft, begint de rij van de plagen. Tot heden zijn er negen geschied, de eerste vier lastige, de volgende vier verderfelijke, de negende een zinnebeeldige; aan de volledigheid ontbreekt nog een, die echter Mozes en Aron niet te volbrengen hebben, deze zal de Heere, zonder bemiddeling van Zijn dienaars, zelf ten uitvoer brengen..
Wat de aard en de natuur van deze tien wondertekenen betreft, zo zijn zij allen wezenlijke wonderen, in zo verre zij, of geheel buiten de orde van de natuur liggende (Exodus 11:1-Exodus 11:7,Exodus 11:10) of tenminste zulke werken van God bevatten, die hetgeen in de gewone loop van de dingen dikwijls genoeg voorkomt, op buitengewone tijd en in ongekende mate teweeg brengen en op het gebed van een mens weer ophouden (Exodus 11:8,Exodus 11:9). Zij onderscheiden zich daardoor werkelijk van de deels magische, deels diabolische (duivelse) werken van de tovenaars, die niet van wonderbare, maar van zonderlinge, niet van buiten- maar van bovennatuurlijke aard zijn (niet "miracula," maar "mirabilia). Gezamenlijk staan zij in betrekking tot zekere voorvallen in dat land, waarvoor zij bestemd zijn, en zijn geenszins een rij van vreemdsoortige en willekeurig bedachte verschrikkingen; door deze moet openbaar worden, dat Jehova de Heere is in het midden van het land, waarin zij geschieden; door deze wil de ware, de levende God de goden van Egypte het gebied ontnemen, dat zij deels werkelijk, deels alleen in de verbeelding van de afgodische bewoners bezitten. Men vraagt eindelijk, welk gevolg met de tien wondertekenen bedoeld is. Afgezien nog van Israëls vrijlating uit de dienstbaarheid van Egypte, moeten wij zeggen, dat het gevolg groot en van veel betekenis geweest is; niet alleen zijn, door hetgeen geschied is, de goden van de Egyptenaren met hun werktuigen, waarvan zij zich bedienden, ter zijde gedreven, en zijn deze, de tovenaars, met de hovelingen van Farao, tot erkenning van de ware God gedwongen, maar ook heeft Farao zelf moeten bekennen, dat hij een zondaar was, om de genade van de Heere laten bidden en de eis van de Heere meer dan eenmaal moeten bewilligen. Wanneer hij nu die toestemming telkens weer terugneemt, de verkregen genade misbruikt, in zijn vorige zonde terug vervalt en de erkende waarheid in ongerechtigheid ten onder houdt, zo bestaat juist daarin zijn verstokking, die de Heere vanaf het begin voorzien heeft en om welke nog een teken en wonder nodig is, waardoor het doel, de vrijlating van Israël, bereikt wordt. Deze verstokking heeft twee zijden; aan de ene zijde is zij Farao's daad en zijn eigen schuld; aan de andere, Gods daad en Zijn rechtvaardig gericht; om deze schijnbare tegenstrijdigheid op te heffen, daartoe zal het menselijk verstand wel nooit volkomen geraken. "Hier is een diepte", zegt Luther, en hij waarschuwt voor ijdele nieuwsgierigheid. In al deze gevallen, waar wij met ons begrijpen van God en Zijn wegen aan het einde zijn, geldt het woord van een andere godgeleerde: "Wat wij in de Schrift kennen en verstaan, dat dient tot onze geestelijke blijdschap, waar wij daarentegen iets niet begrijpen, daar aanbidden wij en zijn zalig in het geloof, totdat dit geloof, aanschouwen wordt." Wel hebben wij in Farao een waarschuwend voorbeeld, hoe het van nature reeds harde hart van de mensen (Exodus 7:14) des te harder wordt, wanneer het onder de tucht van Gods genade zich niet buigt (Exodus 8:15,Exodus 8:19) en hoe degene die zich tegen God verhardt (Exodus 8:32; Exodus 9:14) tot straf van zijn zonden, door Hem verhard wordt (Exodus 9:12; Exodus 16:27). "Wij worden gewaarschuwd voor moedwillige zonden en voor verachting van het predikambt, opdat ook wij niet met verstokking gestraft worden. Hebben wij echter gezondigd, en roept God ons door de prediking tot boete, zo moeten wij horen en boete doen, dan zullen wij niet gestraft, maar van de straf worden verlost, vergeving van zonden en eindelijk het eeuwige leven verkrijgen."