Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Exodus 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 10

Exodus 10:1.

SPRINKHANEN EN DUISTERNIS.

I. Exodus 10:1-Exodus 10:20. Nadat farao bij de vorige plaag weer alles beloofd en niets gehouden heeft, wordt het verderf, door deze begonnen, door de achtste plaag ten einde gebracht. Ontzettende zwermen sprinkhanen, die de oostewind aanvoert, eten al het groen weg, dat van een hagel verschoond gebleven was, en vernietigen de oogst voor het gehele jaar. Ten tweede maal belijdt farao een zondaar te zijn, en vraagt hij om vergeving; de sprinkhanen worden op Mozes gebed door de omkerende wind weggevoerd en in de Schelfzee geworpen, doch farao's verstokking wordt na dit rechtvaardig gericht altijd zwaarder en sterker.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 10

Exodus 10:1.

SPRINKHANEN EN DUISTERNIS.

I. Exodus 10:1-Exodus 10:20. Nadat farao bij de vorige plaag weer alles beloofd en niets gehouden heeft, wordt het verderf, door deze begonnen, door de achtste plaag ten einde gebracht. Ontzettende zwermen sprinkhanen, die de oostewind aanvoert, eten al het groen weg, dat van een hagel verschoond gebleven was, en vernietigen de oogst voor het gehele jaar. Ten tweede maal belijdt farao een zondaar te zijn, en vraagt hij om vergeving; de sprinkhanen worden op Mozes gebed door de omkerende wind weggevoerd en in de Schelfzee geworpen, doch farao's verstokking wordt na dit rechtvaardig gericht altijd zwaarder en sterker.

Vers 1

1. Daarna zei de HEERE tot Mozes, waarschijnlijk slechts weinige dagen na de vorige gebeurtenis (Exodus 9:13-Exodus 9:35), omdat Hij farao niet lang rust wilde laten, maar hem meer bepaald en spoediger het laatste deel, het einde van alle Zijn proeven met hem wilde tegemoet voeren: Ga in tot farao, want, dat hij Israël tot hiertoe niet heeft laten vertrekken heeft een goede reden; a) Ik heb hem, nadat hij zich tegen Mij gesteld heeft, niet aanstonds willen vernietigen, maar zijn hart verzwaard, 1)ook het hart van zijn knechten, opdat Ik deze Mijn tekenen, die deels reeds geschied zijn en deels nog geschieden moeten, in het midden van hem 2) zette, onder hen doe, tot verheerlijking van Mijn Naam.

a)Exodus 4:21; Exodus 9:34 Psalms 78:1 Psalms 105:1

1) Mozes leert niet, dat zijn hart van Godswege door het zien van de tekenen is verzwaard, maar dat het God behaagd heeft, op die wijze Zijn kracht groot te maken. Hieruit merken wij ook, dat het zeker naar Gods plannen was voorbeschikt, wat hier gebeurde. God nu wil zijn volk op singuliere en buitengewone wijze verlossen. Opdat deze verlossing meer in het oog zou vallen en meer zichtbaar zou zijn, wordt farao er tegenover gesteld als het beeld van een onvermurwbare steen, welke door zijn hardheid daarom oorzaak geeft voor steeds nieuwe en meer krachtig sprekende wonderen. Daarom wordt door de verwonderlijke Voorzienigheid Gods farao totdat doel verhard, opdat de genade van de bevrijding niet dubbelzinnig zou zijn of gering geacht zou worden. Want God heeft zijn volk meer op het oog dan de Egyptenaren. Zoals weldra volgt: Gij zult aan zoon en kleinzoon, enz. verhalen. Want veel overvloediger stof tot dankbetuiging voor en tot roemen op de bevrijding werd gegeven, wanneer de Israëlieten duidelijk zagen, dat de hand van God zo dikwijls en door zo verschillende tekenen vanuit de hemel openbaar werd. Want indien zij op de gewone wijze waren verlost, zou de roem van God kort daarna zijn kracht verloren hebben..

2) In het Hebreeuws Bekirboo. "In het midden van hem," nl. van Egypte, (In Exodus 10:2 slaat "onder hen" op de Egyptenaars), en niet van farao en zijn knechten. God heeft tekenen gesteld in Egypte en te midden van de Egyptenaren en niet alleen te midden van farao en zijn dienaren..

Vers 1

1. Daarna zei de HEERE tot Mozes, waarschijnlijk slechts weinige dagen na de vorige gebeurtenis (Exodus 9:13-Exodus 9:35), omdat Hij farao niet lang rust wilde laten, maar hem meer bepaald en spoediger het laatste deel, het einde van alle Zijn proeven met hem wilde tegemoet voeren: Ga in tot farao, want, dat hij Israël tot hiertoe niet heeft laten vertrekken heeft een goede reden; a) Ik heb hem, nadat hij zich tegen Mij gesteld heeft, niet aanstonds willen vernietigen, maar zijn hart verzwaard, 1)ook het hart van zijn knechten, opdat Ik deze Mijn tekenen, die deels reeds geschied zijn en deels nog geschieden moeten, in het midden van hem 2) zette, onder hen doe, tot verheerlijking van Mijn Naam.

a)Exodus 4:21; Exodus 9:34 Psalms 78:1 Psalms 105:1

1) Mozes leert niet, dat zijn hart van Godswege door het zien van de tekenen is verzwaard, maar dat het God behaagd heeft, op die wijze Zijn kracht groot te maken. Hieruit merken wij ook, dat het zeker naar Gods plannen was voorbeschikt, wat hier gebeurde. God nu wil zijn volk op singuliere en buitengewone wijze verlossen. Opdat deze verlossing meer in het oog zou vallen en meer zichtbaar zou zijn, wordt farao er tegenover gesteld als het beeld van een onvermurwbare steen, welke door zijn hardheid daarom oorzaak geeft voor steeds nieuwe en meer krachtig sprekende wonderen. Daarom wordt door de verwonderlijke Voorzienigheid Gods farao totdat doel verhard, opdat de genade van de bevrijding niet dubbelzinnig zou zijn of gering geacht zou worden. Want God heeft zijn volk meer op het oog dan de Egyptenaren. Zoals weldra volgt: Gij zult aan zoon en kleinzoon, enz. verhalen. Want veel overvloediger stof tot dankbetuiging voor en tot roemen op de bevrijding werd gegeven, wanneer de Israëlieten duidelijk zagen, dat de hand van God zo dikwijls en door zo verschillende tekenen vanuit de hemel openbaar werd. Want indien zij op de gewone wijze waren verlost, zou de roem van God kort daarna zijn kracht verloren hebben..

2) In het Hebreeuws Bekirboo. "In het midden van hem," nl. van Egypte, (In Exodus 10:2 slaat "onder hen" op de Egyptenaars), en niet van farao en zijn knechten. God heeft tekenen gesteld in Egypte en te midden van de Egyptenaren en niet alleen te midden van farao en zijn dienaren..

Vers 2

2. En opdat gij, 1) voor de oren van uw kinderen en van uw kindskinderen moogt vertellen, wat Ik in Egypte uitgericht heb, 2) en Mijn tekenen, die Ik onder hen gesteld heb, opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben, 3) de enig levende God, die doe, wat Ik wil, en komen laat, wat Ik heb aangezegd.

1)"Gij." Mozes is de Middelaar van het Oude Verbond van het volk van Israël. Tengevolge daarvan, spreekt God het volk aan in de persoon van Mozes, vertegenwoordigt Mozes hier voor God het gehele volk. Alzo is Mozes ook hier type van de Middelaar van het Nieuwe Verbond, in wie God al zijn volk aanziet..

2) In het Hebreeuws Hithallalthi, eigenlijk mijn macht heb tentoon gespreid in enz. De Heere wil hiermee zeggen, dat Hij als het ware geheel zijn macht heeft ontplooid, opdat Israël's volk te allen tijde een diepen indruk daarvan zou hebben, zich ermee zou sterken tegen al zijn vijanden..

3) Het doel van de Heere, waarom hij de in het hart van de Egyptische koning verborgen liggende boosheid zo geheel tot rijpheid laat komen, en zich ten volle openbaren, in plaats van hem spoedig te schande te maken en Zijn volk te verlossen, wordt hier duidelijk uitgesproken. De Heere wilde de gelegenheid waarnemen, om Zijn macht op bijzondere wijze te openbaren, opdat Zijn naam ook buiten de grenzen van Egypte bekend en geprezen zou worden (Exodus 9:16; Exodus 15:14), en Israël voor alle volgende tijden in het geloof zou worden bevestigd. Dat beide werkelijk de gevolgen geweest zijn, blijkt ons deels uit de Griekse en Romeinse schrijvers, die eveneens van farao's verschrikkelijk einde verhalen. (Diod. Sic. bibl. I. III: 39; Justin. I. XXXVI: 2; Euseb. praep. ev. I. IX: 26), deels uit Psalmen, als 78, 105..

Vers 2

2. En opdat gij, 1) voor de oren van uw kinderen en van uw kindskinderen moogt vertellen, wat Ik in Egypte uitgericht heb, 2) en Mijn tekenen, die Ik onder hen gesteld heb, opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben, 3) de enig levende God, die doe, wat Ik wil, en komen laat, wat Ik heb aangezegd.

1)"Gij." Mozes is de Middelaar van het Oude Verbond van het volk van Israël. Tengevolge daarvan, spreekt God het volk aan in de persoon van Mozes, vertegenwoordigt Mozes hier voor God het gehele volk. Alzo is Mozes ook hier type van de Middelaar van het Nieuwe Verbond, in wie God al zijn volk aanziet..

2) In het Hebreeuws Hithallalthi, eigenlijk mijn macht heb tentoon gespreid in enz. De Heere wil hiermee zeggen, dat Hij als het ware geheel zijn macht heeft ontplooid, opdat Israël's volk te allen tijde een diepen indruk daarvan zou hebben, zich ermee zou sterken tegen al zijn vijanden..

3) Het doel van de Heere, waarom hij de in het hart van de Egyptische koning verborgen liggende boosheid zo geheel tot rijpheid laat komen, en zich ten volle openbaren, in plaats van hem spoedig te schande te maken en Zijn volk te verlossen, wordt hier duidelijk uitgesproken. De Heere wilde de gelegenheid waarnemen, om Zijn macht op bijzondere wijze te openbaren, opdat Zijn naam ook buiten de grenzen van Egypte bekend en geprezen zou worden (Exodus 9:16; Exodus 15:14), en Israël voor alle volgende tijden in het geloof zou worden bevestigd. Dat beide werkelijk de gevolgen geweest zijn, blijkt ons deels uit de Griekse en Romeinse schrijvers, die eveneens van farao's verschrikkelijk einde verhalen. (Diod. Sic. bibl. I. III: 39; Justin. I. XXXVI: 2; Euseb. praep. ev. I. IX: 26), deels uit Psalmen, als 78, 105..

Vers 3

3. Zo ging Mozes en Aron tot farao en zei tot hem: Zo zegt de HEERE, de God van de Hebreeën: Hoe lang weigert gij u voor Mijn aangezicht te verootmoedigen? Laat Mijn volk vertrekken, dat zij Mij dienen; 1) genoeg toch hebt gijreeds de sterkte van Mijn macht ervaren.

1) Waar Mozes farao weer tegemoet komt, met de eis, om het volk van Israël te laten vertrekken, daar doet hij het hem tevens voelen, dat farao niet slechts strijdt tegen Israël, maar bovenal tegen Israëls God..

Vers 3

3. Zo ging Mozes en Aron tot farao en zei tot hem: Zo zegt de HEERE, de God van de Hebreeën: Hoe lang weigert gij u voor Mijn aangezicht te verootmoedigen? Laat Mijn volk vertrekken, dat zij Mij dienen; 1) genoeg toch hebt gijreeds de sterkte van Mijn macht ervaren.

1) Waar Mozes farao weer tegemoet komt, met de eis, om het volk van Israël te laten vertrekken, daar doet hij het hem tevens voelen, dat farao niet slechts strijdt tegen Israël, maar bovenal tegen Israëls God..

Vers 4

4. Want indien gij nog langer weigert Mijn volk te laten vertrekken, zie, zo zal Ik, opdat gij nog meer ervaart van Mijn macht over dit land, morgen sprinkhanen in uw gebied brengen. 1)

1) Deze straf zou niet alleen voor het ogenblik erg zijn, maar ook voor het vervolg, omdat noodzakelijkerwijs een hongersnood daarvan het gevolg zou zijn. De sprinkhanen zouden toch verteren, wat nog door de hagel was gespaard. De sprinkhanen waren wel een voortdurende plaag voor Egypte en geheel het Oosten, maar ook farao zou moeten erkennen, dat deze werkelijk door God gezonden was. Daarom moest Mozes haar ook tegen de dag van morgen aankondigen..

Vers 4

4. Want indien gij nog langer weigert Mijn volk te laten vertrekken, zie, zo zal Ik, opdat gij nog meer ervaart van Mijn macht over dit land, morgen sprinkhanen in uw gebied brengen. 1)

1) Deze straf zou niet alleen voor het ogenblik erg zijn, maar ook voor het vervolg, omdat noodzakelijkerwijs een hongersnood daarvan het gevolg zou zijn. De sprinkhanen zouden toch verteren, wat nog door de hagel was gespaard. De sprinkhanen waren wel een voortdurende plaag voor Egypte en geheel het Oosten, maar ook farao zou moeten erkennen, dat deze werkelijk door God gezonden was. Daarom moest Mozes haar ook tegen de dag van morgen aankondigen..

Vers 5

5. En zij zullen, door hun ontelbare menigte, het gezicht van het land 1) bedekken, alzo dat men de aarde niet zal kunnen zien, en zij zullen opeten het overige van hetgeen ontkomen is, hetgeen u overgebleven was van de hagel; zij zullen ook al het geboomte opeten, dat u uit het veld voorkomt, alle bladeren en vruchten van de bomen, die gij u geplant hebt, voor zoverre zij niet reeds door de hagel verwoest zijn (Exodus 10:15).

1)Letterlijk: het oog van het land of van de aarde.

Vers 5

5. En zij zullen, door hun ontelbare menigte, het gezicht van het land 1) bedekken, alzo dat men de aarde niet zal kunnen zien, en zij zullen opeten het overige van hetgeen ontkomen is, hetgeen u overgebleven was van de hagel; zij zullen ook al het geboomte opeten, dat u uit het veld voorkomt, alle bladeren en vruchten van de bomen, die gij u geplant hebt, voor zoverre zij niet reeds door de hagel verwoest zijn (Exodus 10:15).

1)Letterlijk: het oog van het land of van de aarde.

Vers 6

6. En zij zullen, evenals vroeger de kikvorsen (Exodus 8:3,Exodus 8:6), uw huizen vervullen, en de huizen van al uw knechten, en de huizen van alle Egyptenaren, die uw vaders, noch de vaderen van uw vaders, in zulk een ontzettende menigte, niet gezien hebben, van die dag af, dat zij op de aardbodem geweest zijn, tot op deze dag. 1) En hij, Mozes, keerde zich na deze aankondiging om, en ging met Aron uit van farao, om tot de volgende dag te wachten, en te zien, waartoe de koningbesluiten zou, hoewel hij wist, dat ook de nieuwe plaag geen gunstig gevolg zou hebben (Exodus 10:1,Exodus 10:2).

1) Er behoort een grote helderheid en vastheid van gemoed toe, wanneer een mens in de raad van de goddelijke voorbeschikking is ingeleid, en hij toch handelen moet, alsof hij niets van de toekomst wist. Mozes staat op deze hoogte; want wij bevinden, dat hij, ondanks de inwijding in het goddelijk geheim, zich in zijn betrekking tot farao geheel op het standpunt van het tegenwoordige plaatst, evenals Paulus (Acts 27:22), hoewel hij weet, dat volgens het goddelijk raadsbesluit niemand het leven zal verliezen, toch met alle krachten aanspoort, om het tegenwoordig gevaar af te wenden..

Met deze woorden kondigt Mozes aan dat de plaag van aangeven duur zal zijn, omdat de sprinkhanen eerst zullen verteren wat op het veld is en dan nog zullen vernielen wat in de huizen is. De plaag zou daarom zeer verschrikkelijk zijn..

Vers 6

6. En zij zullen, evenals vroeger de kikvorsen (Exodus 8:3,Exodus 8:6), uw huizen vervullen, en de huizen van al uw knechten, en de huizen van alle Egyptenaren, die uw vaders, noch de vaderen van uw vaders, in zulk een ontzettende menigte, niet gezien hebben, van die dag af, dat zij op de aardbodem geweest zijn, tot op deze dag. 1) En hij, Mozes, keerde zich na deze aankondiging om, en ging met Aron uit van farao, om tot de volgende dag te wachten, en te zien, waartoe de koningbesluiten zou, hoewel hij wist, dat ook de nieuwe plaag geen gunstig gevolg zou hebben (Exodus 10:1,Exodus 10:2).

1) Er behoort een grote helderheid en vastheid van gemoed toe, wanneer een mens in de raad van de goddelijke voorbeschikking is ingeleid, en hij toch handelen moet, alsof hij niets van de toekomst wist. Mozes staat op deze hoogte; want wij bevinden, dat hij, ondanks de inwijding in het goddelijk geheim, zich in zijn betrekking tot farao geheel op het standpunt van het tegenwoordige plaatst, evenals Paulus (Acts 27:22), hoewel hij weet, dat volgens het goddelijk raadsbesluit niemand het leven zal verliezen, toch met alle krachten aanspoort, om het tegenwoordig gevaar af te wenden..

Met deze woorden kondigt Mozes aan dat de plaag van aangeven duur zal zijn, omdat de sprinkhanen eerst zullen verteren wat op het veld is en dan nog zullen vernielen wat in de huizen is. De plaag zou daarom zeer verschrikkelijk zijn..

Vers 7

7. En de knechten van farao, onder welke reeds enigen waren (Exodus 9:20), die voor des Heeren woord beefden, en van welke anderen door schade wijs geworden waren, zeiden tot hem: Hoe lang zal ons deze tot een strik, 1) tot een verderf zijn, door de plagen, die hij over ons verwekt, en waartegen wij niets kunnen doen? Laat de mannen, om wier vrijlating hij gevraagd heeft, vertrekkendat zij de HEERE, hun God, dienen, zo worden wij van die plagen bevrijd! Weet gij nog niet, dat Egypte verdorven is, 2) dat het land de ondergang nabij is?

1) Tevoren hebben wij gezien, dat het hardnekkig verzet zowel bij hen als bij hun koning werd gevonden. Het is niet twijfelachtig of zij hebben hem door dit slaafs toevallen, meer en meer verblind. Nu echter, door de oordelen verwonnen en nog iets ergers vrezende, beproeven zij zijn woede te matigen. Niet omdat zij zich werkelijk hadden bekeerd, maar omdat zij voelen, dat zij door Gods hand zijn overwonnen en geen kracht meer hebben om tegen Hem te strijden. Zij noemen Mozes, totdat hij zal weggezonden zijn, een voortdurende schade voor Egypte. Hetzij gij het woord vqwm vertaalt door valstrik of aanstoot, is vrijwel hetzelfde; omdat het overdrachtelijk moet genomen worden, voor een soort van ongeluk of oordeel. Daarom willen zij daarmee zeggen, dat er geen einde van de rampen te hopen is zolang farao met Mozes strijdt, omdat de ene ramp de andere zal volgen. Maar door te vragen: Hoelang? tonen zij dat de hardnekkigheid van de koning meer dan genoeg tot hiertoe te veroordelen is geweest. Waardoor zij besluiten, dat het niets beters is, dan dat, door Mozes te verwijderen, hij zich van de strik bevrijdde of de aanstoot wegneme, omdat hij anders niet dan ongelukkig zal strijden..

2) Beter: Erkent gij nog niet, dat Egypte te gronde gaat? Ook vertalen sommigen: Wilt gij eerst de ondergang van Egypte zien? Weggelaten zou dan zijn: liever dan dat gij uw strijd met God opgeeft?.

Vers 7

7. En de knechten van farao, onder welke reeds enigen waren (Exodus 9:20), die voor des Heeren woord beefden, en van welke anderen door schade wijs geworden waren, zeiden tot hem: Hoe lang zal ons deze tot een strik, 1) tot een verderf zijn, door de plagen, die hij over ons verwekt, en waartegen wij niets kunnen doen? Laat de mannen, om wier vrijlating hij gevraagd heeft, vertrekkendat zij de HEERE, hun God, dienen, zo worden wij van die plagen bevrijd! Weet gij nog niet, dat Egypte verdorven is, 2) dat het land de ondergang nabij is?

1) Tevoren hebben wij gezien, dat het hardnekkig verzet zowel bij hen als bij hun koning werd gevonden. Het is niet twijfelachtig of zij hebben hem door dit slaafs toevallen, meer en meer verblind. Nu echter, door de oordelen verwonnen en nog iets ergers vrezende, beproeven zij zijn woede te matigen. Niet omdat zij zich werkelijk hadden bekeerd, maar omdat zij voelen, dat zij door Gods hand zijn overwonnen en geen kracht meer hebben om tegen Hem te strijden. Zij noemen Mozes, totdat hij zal weggezonden zijn, een voortdurende schade voor Egypte. Hetzij gij het woord vqwm vertaalt door valstrik of aanstoot, is vrijwel hetzelfde; omdat het overdrachtelijk moet genomen worden, voor een soort van ongeluk of oordeel. Daarom willen zij daarmee zeggen, dat er geen einde van de rampen te hopen is zolang farao met Mozes strijdt, omdat de ene ramp de andere zal volgen. Maar door te vragen: Hoelang? tonen zij dat de hardnekkigheid van de koning meer dan genoeg tot hiertoe te veroordelen is geweest. Waardoor zij besluiten, dat het niets beters is, dan dat, door Mozes te verwijderen, hij zich van de strik bevrijdde of de aanstoot wegneme, omdat hij anders niet dan ongelukkig zal strijden..

2) Beter: Erkent gij nog niet, dat Egypte te gronde gaat? Ook vertalen sommigen: Wilt gij eerst de ondergang van Egypte zien? Weggelaten zou dan zijn: liever dan dat gij uw strijd met God opgeeft?.

Vers 8

8. Toen, na deze toespraak van de hovelingen, werden Mozes en Aron weer tot farao gebracht, 1)en hij zei tot hen, daar hij voor een ogenblik het voornemen had de raad op te volgen (Exodus 10:7): Gaat heen, dient deHEERE, uw God! Doch er ver van verwijderd, om werkelijk de Heere te vrezen en zich onder Zijn machtige hand te verootmoedigen, nam hij de zo-even gegeven toestemming voor een groot deel terug, daar hij voortging: Wie en wie zijn zij, die gaan zullen? 2) Gij hebt toch niet het gehele volk bedoeld?

1) Het is waarschijnlijk, dat, nadat zijn toorn bedaard was, hij spoedig uit zijn hofstoet iemand heeft gezonden, om Mozes en Aron ogenblikkelijk terug te halen, opdat de straf, tegen de volgende dag aangekondigd, niet zou doorgaan. Want uit de woorden van de koning is op te maken, dat hij niet geheel en al door hun gebeden is overwonnen, maar omdat hij niet, door beslist te weigeren, alle gemoederen wilde beledigen heeft hij toegelaten, dat Mozes terug geroepen werd, om hen een rad voor de ogen te draaien. Doch hij keert terug tot het vroegere plan, terwijl hij midden in de onderhandeling met God afbrekende, zich wil verzekeren van de terugkeer van het volk. Het blijkt ook wel dat hij zelf verschrikt is geworden en een uitweg gezocht heeft om God te behagen. Ondertussen, alsof hij vrijheid had om een verdrag te sluiten, stelt hij voorwaarden die voor hem goed uitkwamen..

2) Het komt bij deze samenspraken met farao steeds op de vraag neer, of de koning de kinderen van Israël als zijn lijfeigenen zal mogen beschouwen, dan wel, of Israël de vrijheid heeft zijn God te dienen, gelijk Deze het wil. farao had over hen kunnen heersen, als over een zelfstandig volk dat, zijn God getrouw, naar eigen godsdienst en naar eigen wetten leefde; en er is geen spoor in de geschiedenis, dat het zich, onder die bepaling, aan zijn gezag zou onttrokken hebben. Maar onder geen voorwaarden, kan Israël zich dan ook datgene laten welgevallen, waardoor het in de gemeenschap met de God van zijn vaderen zou belemmerd zijn..

Het volk als volk wil hij dus niet laten vertrekken, wel enkelen uit dit volk, en deze slechts in beperkte getale; zo weinigen slechts, dat hij verwacht, dat hun namen op staande voet zouden kunnen meegedeeld worden. "Wie en wie zijn zij, die gaan zullen?" aldus vraagt hij. Misschien koestert hij een heimelijke hoop in het hart, dat hij aldus van de mannen zou bevrijd worden, die hij als opruiers en beroerders van het volk beschouwde. Want gewoonlijk zullen de tegenstanders van de waarheid en verdrukkers van des Heeren volk de onverbrekelijke tegenstand van het volk zelfs aan enkele leidslieden van het volk toeschrijven; als of deze slechts aan het volk voorspiegelden en ingaven wat het volk zelf niet voelt, begeert en wil.. 9. En Mozes zei: 1) Wij zullen gaan met onze jonge en met onze oude lieden; met onze zonen en met onze dochters, met onze schapen en met onze runderen zullen wij gaan; want wij hebben een feest voor de HEERE, 2)en daaraan zal ons gehele volk deelnemen, evenals ook gij, Egyptenaren, aan feesttochten ter ere van uw goden allen, zonder onderscheid van ouderdom en geslacht, deelneemt. Omdat wij nu allen moeten gaan, moeten wij ook ons vee meenemen, opdat het niet onverzorgd blijft.

1) Doch ofschoon Mozes door zijn antwoord zich vrijwillig de gelegenheid afsnijdt, om te schikken en te plooien, en hem niet met dubbelzinnige uitvluchten vleit, verzwijgt hij toch het plan, om het volk te bevrijden, niet omdat hij hem wil voorliegen of bedriegen, maar opdat hij zich houdt binnen de grenzen van zijn lastgeving. En opdat hem niet voor de voeten kan geworpen worden, dat de Israëlieten op deze wijze aan zijn wettige heerschappij onttrokken worden, verbergt hij niet, dat zij, omdat zij door God zijn aangenomen, onder de heerschappij van een ander staan. God eist derhalve de zijnen terug, welke Hij zich eenmaal heeft verkoren. En nu moet men niet menen, dat hij bedrieglijk met de tiran handelde, al is het ook, dat hij het eigenlijke plan voor hem verbergt. Hij zegt, dat zij de runderen en de kudden schapen met zich zullen voeren, opdat zij voorhanden zouden hebben, wat zij God zullen offeren. Wat de zonen en dochters betreft, hij voegt er bij, dat, hoe jong zij ook zijn mogen, zij de feestdag mee moeten vieren, daar God allen zich heeft verkozen, om hen tot vroomheid op te voeden..

Het is opmerkelijk, dat Mozes, ter beantwoording van farao's vragen, deze optelling doende, en dat wel zonder enige uitzondering, zulks niet doet bij wijze van verzoek, veel minder, dat hij zulks zou overlaten aan de keuze en het welgevallen van farao, niets minder dan dat; met een onbedwelmende vrijmoedigheid zegt hij hem: Wij zullen gaan met onze jongen enz., en dit zegt hij bij herhaling ten tweede maal, als hij er bij voegt: Met onze schapen en runderen zullen wij gaan; en dus toonde hij niet alleen, wat hun oogmerk was en wat zij wensten te doen, maar wat zij doen moesten, ja, ook doen zouden, of het farao lief of leed zou zijn..

2) Met dit laatste wordt de reden aangegeven, waarom allen, zowel ouden en jongen, mee moesten. Het was geen eigen gekozen feestviering, maar een feest, door de Heere, Jehova verordend. Daarom mocht niemand wegblijven. Ook de Egyptenaren hadden zulke feesten, waarbij niemand mocht gemist worden, noch groten, noch kleinen. farao kon er zich dus niet over verwonderen, dat Mozes nu ook aandrong op het meegaan van allen, omdat het een feest van de Heere, hun God, was..

Vers 8

8. Toen, na deze toespraak van de hovelingen, werden Mozes en Aron weer tot farao gebracht, 1)en hij zei tot hen, daar hij voor een ogenblik het voornemen had de raad op te volgen (Exodus 10:7): Gaat heen, dient deHEERE, uw God! Doch er ver van verwijderd, om werkelijk de Heere te vrezen en zich onder Zijn machtige hand te verootmoedigen, nam hij de zo-even gegeven toestemming voor een groot deel terug, daar hij voortging: Wie en wie zijn zij, die gaan zullen? 2) Gij hebt toch niet het gehele volk bedoeld?

1) Het is waarschijnlijk, dat, nadat zijn toorn bedaard was, hij spoedig uit zijn hofstoet iemand heeft gezonden, om Mozes en Aron ogenblikkelijk terug te halen, opdat de straf, tegen de volgende dag aangekondigd, niet zou doorgaan. Want uit de woorden van de koning is op te maken, dat hij niet geheel en al door hun gebeden is overwonnen, maar omdat hij niet, door beslist te weigeren, alle gemoederen wilde beledigen heeft hij toegelaten, dat Mozes terug geroepen werd, om hen een rad voor de ogen te draaien. Doch hij keert terug tot het vroegere plan, terwijl hij midden in de onderhandeling met God afbrekende, zich wil verzekeren van de terugkeer van het volk. Het blijkt ook wel dat hij zelf verschrikt is geworden en een uitweg gezocht heeft om God te behagen. Ondertussen, alsof hij vrijheid had om een verdrag te sluiten, stelt hij voorwaarden die voor hem goed uitkwamen..

2) Het komt bij deze samenspraken met farao steeds op de vraag neer, of de koning de kinderen van Israël als zijn lijfeigenen zal mogen beschouwen, dan wel, of Israël de vrijheid heeft zijn God te dienen, gelijk Deze het wil. farao had over hen kunnen heersen, als over een zelfstandig volk dat, zijn God getrouw, naar eigen godsdienst en naar eigen wetten leefde; en er is geen spoor in de geschiedenis, dat het zich, onder die bepaling, aan zijn gezag zou onttrokken hebben. Maar onder geen voorwaarden, kan Israël zich dan ook datgene laten welgevallen, waardoor het in de gemeenschap met de God van zijn vaderen zou belemmerd zijn..

Het volk als volk wil hij dus niet laten vertrekken, wel enkelen uit dit volk, en deze slechts in beperkte getale; zo weinigen slechts, dat hij verwacht, dat hun namen op staande voet zouden kunnen meegedeeld worden. "Wie en wie zijn zij, die gaan zullen?" aldus vraagt hij. Misschien koestert hij een heimelijke hoop in het hart, dat hij aldus van de mannen zou bevrijd worden, die hij als opruiers en beroerders van het volk beschouwde. Want gewoonlijk zullen de tegenstanders van de waarheid en verdrukkers van des Heeren volk de onverbrekelijke tegenstand van het volk zelfs aan enkele leidslieden van het volk toeschrijven; als of deze slechts aan het volk voorspiegelden en ingaven wat het volk zelf niet voelt, begeert en wil.. 9. En Mozes zei: 1) Wij zullen gaan met onze jonge en met onze oude lieden; met onze zonen en met onze dochters, met onze schapen en met onze runderen zullen wij gaan; want wij hebben een feest voor de HEERE, 2)en daaraan zal ons gehele volk deelnemen, evenals ook gij, Egyptenaren, aan feesttochten ter ere van uw goden allen, zonder onderscheid van ouderdom en geslacht, deelneemt. Omdat wij nu allen moeten gaan, moeten wij ook ons vee meenemen, opdat het niet onverzorgd blijft.

1) Doch ofschoon Mozes door zijn antwoord zich vrijwillig de gelegenheid afsnijdt, om te schikken en te plooien, en hem niet met dubbelzinnige uitvluchten vleit, verzwijgt hij toch het plan, om het volk te bevrijden, niet omdat hij hem wil voorliegen of bedriegen, maar opdat hij zich houdt binnen de grenzen van zijn lastgeving. En opdat hem niet voor de voeten kan geworpen worden, dat de Israëlieten op deze wijze aan zijn wettige heerschappij onttrokken worden, verbergt hij niet, dat zij, omdat zij door God zijn aangenomen, onder de heerschappij van een ander staan. God eist derhalve de zijnen terug, welke Hij zich eenmaal heeft verkoren. En nu moet men niet menen, dat hij bedrieglijk met de tiran handelde, al is het ook, dat hij het eigenlijke plan voor hem verbergt. Hij zegt, dat zij de runderen en de kudden schapen met zich zullen voeren, opdat zij voorhanden zouden hebben, wat zij God zullen offeren. Wat de zonen en dochters betreft, hij voegt er bij, dat, hoe jong zij ook zijn mogen, zij de feestdag mee moeten vieren, daar God allen zich heeft verkozen, om hen tot vroomheid op te voeden..

Het is opmerkelijk, dat Mozes, ter beantwoording van farao's vragen, deze optelling doende, en dat wel zonder enige uitzondering, zulks niet doet bij wijze van verzoek, veel minder, dat hij zulks zou overlaten aan de keuze en het welgevallen van farao, niets minder dan dat; met een onbedwelmende vrijmoedigheid zegt hij hem: Wij zullen gaan met onze jongen enz., en dit zegt hij bij herhaling ten tweede maal, als hij er bij voegt: Met onze schapen en runderen zullen wij gaan; en dus toonde hij niet alleen, wat hun oogmerk was en wat zij wensten te doen, maar wat zij doen moesten, ja, ook doen zouden, of het farao lief of leed zou zijn..

2) Met dit laatste wordt de reden aangegeven, waarom allen, zowel ouden en jongen, mee moesten. Het was geen eigen gekozen feestviering, maar een feest, door de Heere, Jehova verordend. Daarom mocht niemand wegblijven. Ook de Egyptenaren hadden zulke feesten, waarbij niemand mocht gemist worden, noch groten, noch kleinen. farao kon er zich dus niet over verwonderen, dat Mozes nu ook aandrong op het meegaan van allen, omdat het een feest van de Heere, hun God, was..

Vers 10

10. Toen zei hij tot hen, vol van bittere spot: De HEERE zij alzo met u, zoals ik u en uw kleine kinderen zal laten vertrekken! 1) Ziet toe, want er is kwaad voor uw aangezicht! 2) Gij hebt uw voornemen duidelijk genoeg verraden; het is u niet te doen, om uw God een feest te vieren. maar voor altijd weg te gaan.

1) farao spreekt hier op smadende en schimpende wijze. Het is geen zegenwens, maar veeleer een spotwoord. Moge, dit is zijn bedoeling, de Heere zo met u zijn, als ik het voornemen heb, u en uw kinderen te laten vertrekken. M.a.w.: Ik ben niet van plan uw kinderen en vrouwen te laten gaan. De vrouwen en kinderen wil hij als gijzelaars behouden, opdat hij zekerheid hebbe, dat zij, na drie dagen, terug zullen keren..

2) Hiermee wil farao zeggen, dat zij voor hem boze voornemens hebben, nl. om niet terug te keren, maar voorgoed uit Egypte te blijven. Eigenlijk was het beschimpen van Mozes en Aron een beschimpen van God zelf. Want niet Mozes vroeg de bevrijding van Israëls volk, maar Mozes vroeg het in de naam van God..

Vers 10

10. Toen zei hij tot hen, vol van bittere spot: De HEERE zij alzo met u, zoals ik u en uw kleine kinderen zal laten vertrekken! 1) Ziet toe, want er is kwaad voor uw aangezicht! 2) Gij hebt uw voornemen duidelijk genoeg verraden; het is u niet te doen, om uw God een feest te vieren. maar voor altijd weg te gaan.

1) farao spreekt hier op smadende en schimpende wijze. Het is geen zegenwens, maar veeleer een spotwoord. Moge, dit is zijn bedoeling, de Heere zo met u zijn, als ik het voornemen heb, u en uw kinderen te laten vertrekken. M.a.w.: Ik ben niet van plan uw kinderen en vrouwen te laten gaan. De vrouwen en kinderen wil hij als gijzelaars behouden, opdat hij zekerheid hebbe, dat zij, na drie dagen, terug zullen keren..

2) Hiermee wil farao zeggen, dat zij voor hem boze voornemens hebben, nl. om niet terug te keren, maar voorgoed uit Egypte te blijven. Eigenlijk was het beschimpen van Mozes en Aron een beschimpen van God zelf. Want niet Mozes vroeg de bevrijding van Israëls volk, maar Mozes vroeg het in de naam van God..

Vers 11

11. Niet alzo! Vrouwen en grijsaards, zonen en dochters, schapen en runderen laat ik niet gaan. Gij mannen, gaat nu heen, en dient de HEERE, want dat, en niets meer, hebt gij verzocht 1) met uw eerste vraag; met uw latere gedachten laat ik mij niet in. En men dreef hen uit van farao's aangezicht; 2)op bevel van de koning voerden de dienaren hen weg.

1) Hij veinst hen toe te staan, wat zij in het begin hebben geëist en beschuldigt hen alzo van onstandvastigheid, omdat zij niet bij dezelfde eis volhardden. Terwijl het echter zeker is, dat hij dit tot oorzaak genomen heeft voor zijn hardnekkigheid, om weerstand te bieden, omdat hij vreesde, dat het gehele volk uit Egypte zou trekken. Hij weet toch, omdat Mozes handelde in de naam van God, dat het bevel zich ook tot de kleinen uitstrekte, daar hij overigens niet zo verbitterd behoefde te zijn. Maar opdat hij op hen de schuld laadde, verwijt hij hen op een valse en arglistige manier, dat zij de onbillijke eisen verdubbeld hebben, dat hij daarentegen de grootste welwillendheid betoont, daar hij hun hun eerste wens toestaat. Maar hij wil niet de vaders van de kinderen beroven, maar hen als gijzelaars terughouden, omdat hij overtuigd was, dat zij nooit uit eigen beweging zich van zo dure panden zouden losmaken..

Hoewel farao met zijn beschuldiging: "Ziet toe, want er is kwaad voor uw aangezicht; gij vraagt verlof tot een feestviering, en het is uw voornemen voorgoed uit het land te vertrekken", recht schijnt te hebben, daar het inderdaad om het laatste, en niet om het eerste te doen was, is hij toch bepaald in het ongelijk; tot hem zelf is nooit een andere eis gekomen, en nog wordt er geen andere gesteld, dan aan Israël toe te staan, dat het drie dagreizen in de woestijn trekke, en de Heere, zijn God, daar offeranden doe. De gehele losscheuring van Egypte, en langs welke weg en door welke middelen zij zouden bewerkstelligd worden, had God zich voor Zijn verder raadsbesluit voorbehouden naar de toestand van de zaak, al naardat farao de eis wilde toestaan of niet. Bovengenoemde beschuldiging is ook in de grond niets meer dan een dekmantel van zijn hardheid en tyrannie, met welke hij de (Exodus 10:8) gegeven toestemming op zulk een wijze beperkt, dat zij door Mozes en Aron in het geheel niet aangenomen kan worden; hij wil in waarheid in het geheel geen toestemming geven; alleen op het aandringen van zijn grote (Exodus 10:7), opdat zij hem niet zouden kunnen verwijten, dat hij het land te gronde gericht had, geeft hij in schijn de toestemming; en opdat hij nu, bij verder samenspreken zich niet blootgeve en zijn eigenlijke mening verrade, breekt hij zonder meer af, en laat Mozes en Aron de deur uitwerpen..

2) farao kan zelfs de schijn van recht niet redden. Er is toch niet gevraagd dat alleen de mannen zouden gaan, maar het gehele volk. Dat voelt hij zelf zeer goed en daaruit is het te verklaren, dat hij Mozes en Aron met bedreigingen van zich weg zendt. Zelf al te zeer overtuigd van ongelijk, en om de schijn van zijn onschuld te bewaren, drijft hij de getuigen van zijn ongelijk van zich uit..

Vers 11

11. Niet alzo! Vrouwen en grijsaards, zonen en dochters, schapen en runderen laat ik niet gaan. Gij mannen, gaat nu heen, en dient de HEERE, want dat, en niets meer, hebt gij verzocht 1) met uw eerste vraag; met uw latere gedachten laat ik mij niet in. En men dreef hen uit van farao's aangezicht; 2)op bevel van de koning voerden de dienaren hen weg.

1) Hij veinst hen toe te staan, wat zij in het begin hebben geëist en beschuldigt hen alzo van onstandvastigheid, omdat zij niet bij dezelfde eis volhardden. Terwijl het echter zeker is, dat hij dit tot oorzaak genomen heeft voor zijn hardnekkigheid, om weerstand te bieden, omdat hij vreesde, dat het gehele volk uit Egypte zou trekken. Hij weet toch, omdat Mozes handelde in de naam van God, dat het bevel zich ook tot de kleinen uitstrekte, daar hij overigens niet zo verbitterd behoefde te zijn. Maar opdat hij op hen de schuld laadde, verwijt hij hen op een valse en arglistige manier, dat zij de onbillijke eisen verdubbeld hebben, dat hij daarentegen de grootste welwillendheid betoont, daar hij hun hun eerste wens toestaat. Maar hij wil niet de vaders van de kinderen beroven, maar hen als gijzelaars terughouden, omdat hij overtuigd was, dat zij nooit uit eigen beweging zich van zo dure panden zouden losmaken..

Hoewel farao met zijn beschuldiging: "Ziet toe, want er is kwaad voor uw aangezicht; gij vraagt verlof tot een feestviering, en het is uw voornemen voorgoed uit het land te vertrekken", recht schijnt te hebben, daar het inderdaad om het laatste, en niet om het eerste te doen was, is hij toch bepaald in het ongelijk; tot hem zelf is nooit een andere eis gekomen, en nog wordt er geen andere gesteld, dan aan Israël toe te staan, dat het drie dagreizen in de woestijn trekke, en de Heere, zijn God, daar offeranden doe. De gehele losscheuring van Egypte, en langs welke weg en door welke middelen zij zouden bewerkstelligd worden, had God zich voor Zijn verder raadsbesluit voorbehouden naar de toestand van de zaak, al naardat farao de eis wilde toestaan of niet. Bovengenoemde beschuldiging is ook in de grond niets meer dan een dekmantel van zijn hardheid en tyrannie, met welke hij de (Exodus 10:8) gegeven toestemming op zulk een wijze beperkt, dat zij door Mozes en Aron in het geheel niet aangenomen kan worden; hij wil in waarheid in het geheel geen toestemming geven; alleen op het aandringen van zijn grote (Exodus 10:7), opdat zij hem niet zouden kunnen verwijten, dat hij het land te gronde gericht had, geeft hij in schijn de toestemming; en opdat hij nu, bij verder samenspreken zich niet blootgeve en zijn eigenlijke mening verrade, breekt hij zonder meer af, en laat Mozes en Aron de deur uitwerpen..

2) farao kan zelfs de schijn van recht niet redden. Er is toch niet gevraagd dat alleen de mannen zouden gaan, maar het gehele volk. Dat voelt hij zelf zeer goed en daaruit is het te verklaren, dat hij Mozes en Aron met bedreigingen van zich weg zendt. Zelf al te zeer overtuigd van ongelijk, en om de schijn van zijn onschuld te bewaren, drijft hij de getuigen van zijn ongelijk van zich uit..

Vers 12

12. Toen zei de HEERE tot Mozes, na zulk een snode behandeling van zijn knechten aanstonds tot volvoering van de aangekondigde nieuwe plaag overgaande: Strek uw hand uit 1) over Egypte, om de sprinkhanen, 2) dat zij opkomen over Egypte, en al het kruid van het land opeten, al wat de hagel heeft overgelaten.

1) Met het uitstrekken van de hand wordt zijn macht afgebeeld. In zichzelf was Mozes niets, maar waar hij in het geloof Gods bevel gehoorzaamt, daar is Mozes alles, omdat hij daar is het door God gebruikte instrument om Zijn wil te volbrengen..

2)Spreukennkhanen, deze in ongelooflijke menigte zich vermeerderende insekten, zijn een van de vreselijkste landplagen in het Oosten. Zij hebben, in het klein, bijna de gedaante van een paard, daarbij vier, meestal groene of geelachtige vleugels, springvoeten, en grotendeels een lengte van ongeveer vijf duimen. Er zijn verschillende soorten (Leviticus 11:22); de meest gewone en ook hier vermelde Arbe heeft een platte kop, rood-bruine ogen, ongeveer drie vierde duim lange voelhorens, geelachtig-grauwe boven- en groene ondervleugels, en een groen, in het midden zich sterk verhogend borstschild. Zij ondergaan, evenals andere insecten, verscheiden veranderingen; in de toestand van poppen verwisselen zij viermaal van huid, en verschijnen daarna eerst gevleugeld. Hun zwermen komen met de wind aan, in dikke menigten, die bij het naderen aan een wolk gelijken, en meermalen 4 tot 6 uur lang, en 2 tot 3 uur breed zijn. Reeds op verre afstand veroorzaken zij een geel schijnsel aan de hemel, verduisteren bij meerdere nabijheid de zon, en maken een vreselijk geruis. Waar zij zich vestigen, liggen zij dikwijls ellenhoog op elkaar, zodat men geen grond kan zien; in korte tijd eten zij al het groen af en knagen zelfs aan de bast van de bomen en aan hun wortels. Is alles afgegeten en tot een woestijn geworden, dan trekken zij verder, en laten hun eieren en hun vuil achter, die een afschuwelijke stank verbreiden. Op hun tochten gaat het overigens zeer regelmatig toe; zij vliegen in verschillende afdelingen, doch alleen bij dag; `s avonds laten zij zich op de grond neer, en zoeken bescherming tegen de kou van de nacht achter muren en hellingen. Hun dood vinden zij deels door enige soorten van vogels, deels, en wel voornamelijk in de zee, waarop zij, afgemat van het vliegen, zich evenals op het land nederlaten of waarin zij, door vochtige lucht, regen enz., tot verder vliegen onbekwaam geworden, nedervallen; zij worden dan dood naar de oever gespoeld, waar zij tot verrotting overgaan en de lucht verpesten..

Vers 12

12. Toen zei de HEERE tot Mozes, na zulk een snode behandeling van zijn knechten aanstonds tot volvoering van de aangekondigde nieuwe plaag overgaande: Strek uw hand uit 1) over Egypte, om de sprinkhanen, 2) dat zij opkomen over Egypte, en al het kruid van het land opeten, al wat de hagel heeft overgelaten.

1) Met het uitstrekken van de hand wordt zijn macht afgebeeld. In zichzelf was Mozes niets, maar waar hij in het geloof Gods bevel gehoorzaamt, daar is Mozes alles, omdat hij daar is het door God gebruikte instrument om Zijn wil te volbrengen..

2)Spreukennkhanen, deze in ongelooflijke menigte zich vermeerderende insekten, zijn een van de vreselijkste landplagen in het Oosten. Zij hebben, in het klein, bijna de gedaante van een paard, daarbij vier, meestal groene of geelachtige vleugels, springvoeten, en grotendeels een lengte van ongeveer vijf duimen. Er zijn verschillende soorten (Leviticus 11:22); de meest gewone en ook hier vermelde Arbe heeft een platte kop, rood-bruine ogen, ongeveer drie vierde duim lange voelhorens, geelachtig-grauwe boven- en groene ondervleugels, en een groen, in het midden zich sterk verhogend borstschild. Zij ondergaan, evenals andere insecten, verscheiden veranderingen; in de toestand van poppen verwisselen zij viermaal van huid, en verschijnen daarna eerst gevleugeld. Hun zwermen komen met de wind aan, in dikke menigten, die bij het naderen aan een wolk gelijken, en meermalen 4 tot 6 uur lang, en 2 tot 3 uur breed zijn. Reeds op verre afstand veroorzaken zij een geel schijnsel aan de hemel, verduisteren bij meerdere nabijheid de zon, en maken een vreselijk geruis. Waar zij zich vestigen, liggen zij dikwijls ellenhoog op elkaar, zodat men geen grond kan zien; in korte tijd eten zij al het groen af en knagen zelfs aan de bast van de bomen en aan hun wortels. Is alles afgegeten en tot een woestijn geworden, dan trekken zij verder, en laten hun eieren en hun vuil achter, die een afschuwelijke stank verbreiden. Op hun tochten gaat het overigens zeer regelmatig toe; zij vliegen in verschillende afdelingen, doch alleen bij dag; `s avonds laten zij zich op de grond neer, en zoeken bescherming tegen de kou van de nacht achter muren en hellingen. Hun dood vinden zij deels door enige soorten van vogels, deels, en wel voornamelijk in de zee, waarop zij, afgemat van het vliegen, zich evenals op het land nederlaten of waarin zij, door vochtige lucht, regen enz., tot verder vliegen onbekwaam geworden, nedervallen; zij worden dan dood naar de oever gespoeld, waar zij tot verrotting overgaan en de lucht verpesten..

Vers 13

13. Toen strekte Mozes, gehoorzaam aan het goddelijk bevel, zijn staf over Egypte, en de HEERE bracht een oostenwind in dat land, die de gehele dag aanhield, en de gehele nacht; het geschiedde `s morgens dat, a) de oostenwindde sprinkhanen mee had gebracht. 1)

a) Psalms 78:46; Psalms 105:34,Psalms 105:35

1)Gewoonlijk komen de zwermen van sprinkhanen naar Egypte met de zuid- of zuidwestenwind, uit Ethiopië of Lybië; hier worden zij door de oostenwind uit de Arabische woestijn, of van nog verder gelegen streken aangevoerd. In de vorige wonderen heeft zich namelijk Egypte's eigen natuur in plagen uitgeput; het zegenrijke water van de Nijl (1e en 2e plaag), de vruchtbare bodem van het land (3e en 4e plaag), de heldere lucht die boven Egypte is (5e-7e plaag), en alzo zijn al de elementen, die in Egypte zijn, tot een vloek geworden. Nu moeten ook de omliggende landen, wat zij aan landplagen bezitten, voortbrengen (8e en 9e plaag), opdat farao de almacht van Jehova leert kennen, die ver over Egypte's grenzen reikt, en over alle landen van de aarde gebied voert. Nog heeft de Heere toch, met alle betoningen van Zijn macht en met alle Zijn straffen, niets op de trotse en overmoedige koning vermocht; nog heeft niet des Heeren, maar farao's wil de overhand behouden; ja, deze durft zich beroemen, dat hij, hoewel door zijn goden (Exodus 8:19), door zijn tovenaars (Exodus 9:11) en door zijn groten (Exodus 10:1) reeds alleen gelaten, toch de strijd tegen de God van de Hebreeën durft voortzetten. Nu zal het buitenland met zijn plagen wel niets bij de onbuigzame koning uitrichten (Exodus 10:20,Exodus 10:27), doch de Heere blijft nog n zaak over, dat Hij zelf, zonder hulp van Zijn knechten, Mozes en Aron, ingrijpt (Exodus 11:4) en zo de strijd, als van man tegen man, beslisst (10e plaag); daardoor zal dan Zijn overwinning des te heerlijker zijn, en des te rijker in gevolgen, en alle landen zullen daarvan spreken.

Vers 13

13. Toen strekte Mozes, gehoorzaam aan het goddelijk bevel, zijn staf over Egypte, en de HEERE bracht een oostenwind in dat land, die de gehele dag aanhield, en de gehele nacht; het geschiedde `s morgens dat, a) de oostenwindde sprinkhanen mee had gebracht. 1)

a) Psalms 78:46; Psalms 105:34,Psalms 105:35

1)Gewoonlijk komen de zwermen van sprinkhanen naar Egypte met de zuid- of zuidwestenwind, uit Ethiopië of Lybië; hier worden zij door de oostenwind uit de Arabische woestijn, of van nog verder gelegen streken aangevoerd. In de vorige wonderen heeft zich namelijk Egypte's eigen natuur in plagen uitgeput; het zegenrijke water van de Nijl (1e en 2e plaag), de vruchtbare bodem van het land (3e en 4e plaag), de heldere lucht die boven Egypte is (5e-7e plaag), en alzo zijn al de elementen, die in Egypte zijn, tot een vloek geworden. Nu moeten ook de omliggende landen, wat zij aan landplagen bezitten, voortbrengen (8e en 9e plaag), opdat farao de almacht van Jehova leert kennen, die ver over Egypte's grenzen reikt, en over alle landen van de aarde gebied voert. Nog heeft de Heere toch, met alle betoningen van Zijn macht en met alle Zijn straffen, niets op de trotse en overmoedige koning vermocht; nog heeft niet des Heeren, maar farao's wil de overhand behouden; ja, deze durft zich beroemen, dat hij, hoewel door zijn goden (Exodus 8:19), door zijn tovenaars (Exodus 9:11) en door zijn groten (Exodus 10:1) reeds alleen gelaten, toch de strijd tegen de God van de Hebreeën durft voortzetten. Nu zal het buitenland met zijn plagen wel niets bij de onbuigzame koning uitrichten (Exodus 10:20,Exodus 10:27), doch de Heere blijft nog n zaak over, dat Hij zelf, zonder hulp van Zijn knechten, Mozes en Aron, ingrijpt (Exodus 11:4) en zo de strijd, als van man tegen man, beslisst (10e plaag); daardoor zal dan Zijn overwinning des te heerlijker zijn, en des te rijker in gevolgen, en alle landen zullen daarvan spreken.

Vers 14

14. En de sprinkhanen kwamen op over geheel Egypte, en lieten zich neer aan alle gebieden van de Egyptenaren, zeer zwaar; v r deze zijn dergelijke sprinkhanen, zo groot, zo vele en zo verderfelijk als deze, nooit in Egypte geweest, en na deze zullen er zulke niet wezen, 1) tot aan de grote gerichten (Openbaring :9), van welke deze een voorbeeld zouden zijn.

1) Deze plaats is niet in strijd met Joel 1:4. Daar wordt toch niet van n plaag gesproken, maar van verschillende, op elkaar volgende..

Vers 14

14. En de sprinkhanen kwamen op over geheel Egypte, en lieten zich neer aan alle gebieden van de Egyptenaren, zeer zwaar; v r deze zijn dergelijke sprinkhanen, zo groot, zo vele en zo verderfelijk als deze, nooit in Egypte geweest, en na deze zullen er zulke niet wezen, 1) tot aan de grote gerichten (Openbaring :9), van welke deze een voorbeeld zouden zijn.

1) Deze plaats is niet in strijd met Joel 1:4. Daar wordt toch niet van n plaag gesproken, maar van verschillende, op elkaar volgende..

Vers 15

15. Want zij bedekten met hun ontelbare menigte het gezicht van het gehele land, terwijl anders de sprinkhanen slechts enkele streken bezochten, alzo dat het land verduisterd werd; 1) men kon geen aarde meer zien vanwege hunmenigte; en zij aten al het kruid van het land op, en al de vruchten van de bomen, die de hagel had over gelaten; en er bleef niets groens aan de bomen, noch aan de kruiden van het veld, in geheel Egypte. 2)

1) Soms werd in Afrika zulk een grote menigte van sprinkhanen gezien, dat zij al vliegende de stralen van de zon als een wolk bedekten.

De zon werd nu reeds verduisterd door de sprinkhanen, straks zou de zon als het ware weigeren haar licht te geven. Wat nu geschiedt, is daarom een voorspel van hetgeen volgen zou..

2) Daar van het land Gosen niet meer gesproken wordt, schijnt het, alsof de sprinkhanen de akkers van de kinderen van Israël ook verdorven en hun oogst vernietigd hebben; maar zij behoefden die ook niet meer, daar zij v r de oogsttijd Egypte reeds voor altijd zouden verlaten hebben..

Vers 15

15. Want zij bedekten met hun ontelbare menigte het gezicht van het gehele land, terwijl anders de sprinkhanen slechts enkele streken bezochten, alzo dat het land verduisterd werd; 1) men kon geen aarde meer zien vanwege hunmenigte; en zij aten al het kruid van het land op, en al de vruchten van de bomen, die de hagel had over gelaten; en er bleef niets groens aan de bomen, noch aan de kruiden van het veld, in geheel Egypte. 2)

1) Soms werd in Afrika zulk een grote menigte van sprinkhanen gezien, dat zij al vliegende de stralen van de zon als een wolk bedekten.

De zon werd nu reeds verduisterd door de sprinkhanen, straks zou de zon als het ware weigeren haar licht te geven. Wat nu geschiedt, is daarom een voorspel van hetgeen volgen zou..

2) Daar van het land Gosen niet meer gesproken wordt, schijnt het, alsof de sprinkhanen de akkers van de kinderen van Israël ook verdorven en hun oogst vernietigd hebben; maar zij behoefden die ook niet meer, daar zij v r de oogsttijd Egypte reeds voor altijd zouden verlaten hebben..

Vers 16

16. Toen haastte 1) zich Farao, daar hij geen andere raad wist, om Mozes en Aron te roepen, en hij zei tot hen: Ik heb gezondigd tegen de HEERE, uw God, en tegen u, 2) dat ik Israël niet heb laten gaan en u met beschimping van mij gedreven heb. 1) Deze haast ontstond uit angst en vrees, omdat het tot het uiterste was gekomen en de hevigheid van de plaag geen uitstel meer duldde. Door deze hevigheid verraadt Farao zijn angst, waar hij niet alleen uit eigen beweging zich ertoe leent, om Mozes, die hij straks had weggezonden, terug te roepen, maar haastig daartoe wordt aangezet..

2) Het ontbrak Farao niet aan een erkenning van zonde, maar aan waarachtig berouw en ware boete. De hoofdzaak is en blijft bij hem, wegneming van de plaag. Hij weet, dat Jehova alleen hem kan helpen..

Vers 16

16. Toen haastte 1) zich Farao, daar hij geen andere raad wist, om Mozes en Aron te roepen, en hij zei tot hen: Ik heb gezondigd tegen de HEERE, uw God, en tegen u, 2) dat ik Israël niet heb laten gaan en u met beschimping van mij gedreven heb. 1) Deze haast ontstond uit angst en vrees, omdat het tot het uiterste was gekomen en de hevigheid van de plaag geen uitstel meer duldde. Door deze hevigheid verraadt Farao zijn angst, waar hij niet alleen uit eigen beweging zich ertoe leent, om Mozes, die hij straks had weggezonden, terug te roepen, maar haastig daartoe wordt aangezet..

2) Het ontbrak Farao niet aan een erkenning van zonde, maar aan waarachtig berouw en ware boete. De hoofdzaak is en blijft bij hem, wegneming van de plaag. Hij weet, dat Jehova alleen hem kan helpen..

Vers 17

17. En nu vergeeft mij toch mijn zonde alleen ditmaal nog, gelijk de vorige maal (Exodus 9:27), en bidt vurig tot de HEERE uw God, dat Hij slechts deze dood, deze dood en verderf aanbrengende, deze het gehele land te gronde richtende plaag, van mij wegneme, ik zal u dan zeker niet langer terughouden.

Het is geen teken van waarachtige bekering, wanneer men, gebogen onder de slaande hand van God, schuld belijdt en zijn nood klaagt aan godvrezenden; dat deed ook de rijke man volgens de gelijkenis (Luke 16:24); daarvan kan het verootmoedigen van God nog ver zijn.

Vers 17

17. En nu vergeeft mij toch mijn zonde alleen ditmaal nog, gelijk de vorige maal (Exodus 9:27), en bidt vurig tot de HEERE uw God, dat Hij slechts deze dood, deze dood en verderf aanbrengende, deze het gehele land te gronde richtende plaag, van mij wegneme, ik zal u dan zeker niet langer terughouden.

Het is geen teken van waarachtige bekering, wanneer men, gebogen onder de slaande hand van God, schuld belijdt en zijn nood klaagt aan godvrezenden; dat deed ook de rijke man volgens de gelijkenis (Luke 16:24); daarvan kan het verootmoedigen van God nog ver zijn.

Vers 18

18. En hij, Mozes, ging uit 1) van Farao, en bad vurig tot de HEERE. Al wist hij, dat de koning nog altijd (Exodus 9:30) voor God, de Heere, niet vreesde, zo wist hij toch ook aan de andere zijde, dat deHeere eveneens met Zijn middelen niet ten einde was, en tot stand zou brengen, wat Hij zich voorgenomen had.

1) Het walgelijke in Farao's houding, die snelle omkeer van beledigende hoogmoed tot kruipende vleierij, die gewoonlijk de wereld kenmerkt, mag Mozes' edel gemoed stuiten; geen ogenblik evenwel wordt hij daardoor weerhouden, om aan de aandrang van zijn medelijdend hart gehoor te geven. "En hij ging uit van Farao en bad vurig tot de Heere." En ook de Heere, die barmhartig is en genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, de Heere hoorde het gebed van Mozes, al ging het voor een hardnekkige en verstokte Farao op. "Toen keerde de Heere een sterke westenwind, die hief de sprinkhanen op, en wierp ze in de Schelfzee (de Rode zee); er bleef niet n sprinkhaan over in geheel het land Egypte.".

Vers 18

18. En hij, Mozes, ging uit 1) van Farao, en bad vurig tot de HEERE. Al wist hij, dat de koning nog altijd (Exodus 9:30) voor God, de Heere, niet vreesde, zo wist hij toch ook aan de andere zijde, dat deHeere eveneens met Zijn middelen niet ten einde was, en tot stand zou brengen, wat Hij zich voorgenomen had.

1) Het walgelijke in Farao's houding, die snelle omkeer van beledigende hoogmoed tot kruipende vleierij, die gewoonlijk de wereld kenmerkt, mag Mozes' edel gemoed stuiten; geen ogenblik evenwel wordt hij daardoor weerhouden, om aan de aandrang van zijn medelijdend hart gehoor te geven. "En hij ging uit van Farao en bad vurig tot de Heere." En ook de Heere, die barmhartig is en genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, de Heere hoorde het gebed van Mozes, al ging het voor een hardnekkige en verstokte Farao op. "Toen keerde de Heere een sterke westenwind, die hief de sprinkhanen op, en wierp ze in de Schelfzee (de Rode zee); er bleef niet n sprinkhaan over in geheel het land Egypte.".

Vers 19

19. Toen keerde de HEERE een zeer sterke westenwind: God keerde de wind (Exodus 10:13) om; die hief de sprinkhanen op en wierp 1) ze in de Schelfzee, 2) die aan de zuidoostelijke grenzen van Egypte gelegen is; er bleef niet n sprinkhaan over in geheel het land Egypte.

1) Dit is niet minder een wonder, omdat het wel meermalen in Egypte geschiedde, dat gehele zwermen van sprinkhanen door een hevige wind in de zee worden geworpen; want het geschiedde hier op de voorbede van Mozes en was een volkomen verlossing van de plaag..

2) In het Hebreeuws Jamsoeph, vanwege het zeewier (waaruit een rode verf gemaakt wordt), dat op de wateren van deze zee dreef..

Vers 19

19. Toen keerde de HEERE een zeer sterke westenwind: God keerde de wind (Exodus 10:13) om; die hief de sprinkhanen op en wierp 1) ze in de Schelfzee, 2) die aan de zuidoostelijke grenzen van Egypte gelegen is; er bleef niet n sprinkhaan over in geheel het land Egypte.

1) Dit is niet minder een wonder, omdat het wel meermalen in Egypte geschiedde, dat gehele zwermen van sprinkhanen door een hevige wind in de zee worden geworpen; want het geschiedde hier op de voorbede van Mozes en was een volkomen verlossing van de plaag..

2) In het Hebreeuws Jamsoeph, vanwege het zeewier (waaruit een rode verf gemaakt wordt), dat op de wateren van deze zee dreef..

Vers 20

20. Doch de HEERE verstokte Farao's hart, zodat hij de kinderen van Israël wederom niet liet vertrekken. 1) 1) Al zijn nederigheid en ootmoed, al zijn goede voornemens, veronderstel dat hij er gehad heeft, schenen als met de sprinkhanen verdwenen te zijn, en het was er zo ver vandaan, dat hij des Heeren volk zou laten vertrekken, dat hij wederom die zo rechtmatige eis afsloeg..

De westenwind, die de sprinkhanen wegwaait, neemt ook Farao's huichelachtige boete mee weg; deze, die in de Schelfzee hun ondergang vinden, waren voorlopers van hem, van zijn paarden en van zijn ruiters..

II. Exodus 10:21-Exodus 10:11:8. Terwijl Farao's verstokking nu zo ver is voortgegaan, dat hij nog alleen als een ten gericht overgegevene verdient behandeld te worden, valt de negende plaag geheel onaangekondigd in. Een dikke duisternis van drie dagen, zo zwaar, dat het niet eens mogelijk is, lichten in de huizen aan te steken, noodzaakt de Egyptenaren onbewegelijk op de plaats te blijven waar zij zijn, terwijl het daarentegen in alle woningen van de kinderen van Israël licht blijft. Farao bemerkt ook het naderen van de dag van het gericht, en wil evenals bij de vorige plaag, onder voorwaarden, de uittocht toestaan. Daar echter Mozes zijn voorwaarde afwijst, raakt hij buiten zichzelf van woede, en verbiedt aan Mozes, hem ooit weer onder de ogen te komen.

Vers 20

20. Doch de HEERE verstokte Farao's hart, zodat hij de kinderen van Israël wederom niet liet vertrekken. 1) 1) Al zijn nederigheid en ootmoed, al zijn goede voornemens, veronderstel dat hij er gehad heeft, schenen als met de sprinkhanen verdwenen te zijn, en het was er zo ver vandaan, dat hij des Heeren volk zou laten vertrekken, dat hij wederom die zo rechtmatige eis afsloeg..

De westenwind, die de sprinkhanen wegwaait, neemt ook Farao's huichelachtige boete mee weg; deze, die in de Schelfzee hun ondergang vinden, waren voorlopers van hem, van zijn paarden en van zijn ruiters..

II. Exodus 10:21-Exodus 10:11:8. Terwijl Farao's verstokking nu zo ver is voortgegaan, dat hij nog alleen als een ten gericht overgegevene verdient behandeld te worden, valt de negende plaag geheel onaangekondigd in. Een dikke duisternis van drie dagen, zo zwaar, dat het niet eens mogelijk is, lichten in de huizen aan te steken, noodzaakt de Egyptenaren onbewegelijk op de plaats te blijven waar zij zijn, terwijl het daarentegen in alle woningen van de kinderen van Israël licht blijft. Farao bemerkt ook het naderen van de dag van het gericht, en wil evenals bij de vorige plaag, onder voorwaarden, de uittocht toestaan. Daar echter Mozes zijn voorwaarde afwijst, raakt hij buiten zichzelf van woede, en verbiedt aan Mozes, hem ooit weer onder de ogen te komen.

Vers 21

21. Toen, enige dagen na het verdwijnen van de sprinkhanen, toen het genoegzaam gebleken was, dat Farao Israël niet zou laten vertrekken, zei 1) de HEERE tot Mozes: Strek uw hand met de staf uit naar de hemel, en er zal duisternis 2) komen over Egypte, dat men de duisternis tasten zal.

1) Zonder voorafgaande aankondiging komt God met de straf, omdat Farao vals beloofd had, dat hij gehoorzamen zou. Daarom, toen hij op misdadige wijze de lankmoedigheid van God had misbruikt, moest hij plotseling door een nieuwe plaag aangegrepen worden, opdat hij in de duisternis de wrekende hand van God, welke hij veracht had, zou voelen. En immers, door bedreigingen zou hij niet afgeschrikt worden, zoals weldra zal blijken. Want toen hij gewaarschuwd werd, omtrent de dood van zijn eerstgeboren zoon en met gelijke slachting over het gehele land, zowel onder de mensen als onder de beesten, werd hij niet bewogen, maar heeft God zorgeloos getergd, alsof hij niets gehoord had. Het is daarom volstrekt niet te verwonderen, dat God de aarde eerder in duisternis hulde, dan dat Farao zoiets kon vermoeden..

2) De duisternis, als Bijbels begrip, en al wat daarmee samenhangt, als zonde, dood, verderf, en eeuwige rampzaligheid moeten niet maar door ontkenning en gemis (negatief) verklaard, maar als stellige en wezenlijke (positieve en reële) zaken en toestanden, als werkelijkheden opgevat worden. Daarom moet het een duisternis zijn, die men "tasten" kan. Misschien kwam een koude, dicht opeengepakte, klamme mist, kwamen er ondoordringbare nevelen op het reeds zo fel geteisterde Egypte nederstrijken en roofden het licht van de zon en hulden alles in meer dan nachtelijke duisternis. Een akelig en ijzingwekkend gezicht, omdat men niets meer zag, zelfs geen donkerheid, terwijl alles als met een lijkwade en dodenkleed was overspreid..

Dr. Van Ronkel en met hem anderen zijn van mening, dat die duisternis hoogstwaarschijnlijk ontstaan is door een zeer dikke mist. Anderen zijn van oordeel, dat zij veroorzaakt is door de Chamsin, een wind, die nu en dan in het voorjaar waait, en de lucht zo met zand en stof vervult, dat de glans van de zon geheel en al erdoor verdonkerd wordt, en de aarde omhult met een tastelijke duisternis. Mensen en dieren verbergen zich ervoor. Zelfs verkeert men in de benedenste verdiepingen, omdat het stof ook door de vensters heen dringt. Een bijna onhoudbare toestand ontstaat erdoor. Wij verenigen ons met het laatste..

Vers 21

21. Toen, enige dagen na het verdwijnen van de sprinkhanen, toen het genoegzaam gebleken was, dat Farao Israël niet zou laten vertrekken, zei 1) de HEERE tot Mozes: Strek uw hand met de staf uit naar de hemel, en er zal duisternis 2) komen over Egypte, dat men de duisternis tasten zal.

1) Zonder voorafgaande aankondiging komt God met de straf, omdat Farao vals beloofd had, dat hij gehoorzamen zou. Daarom, toen hij op misdadige wijze de lankmoedigheid van God had misbruikt, moest hij plotseling door een nieuwe plaag aangegrepen worden, opdat hij in de duisternis de wrekende hand van God, welke hij veracht had, zou voelen. En immers, door bedreigingen zou hij niet afgeschrikt worden, zoals weldra zal blijken. Want toen hij gewaarschuwd werd, omtrent de dood van zijn eerstgeboren zoon en met gelijke slachting over het gehele land, zowel onder de mensen als onder de beesten, werd hij niet bewogen, maar heeft God zorgeloos getergd, alsof hij niets gehoord had. Het is daarom volstrekt niet te verwonderen, dat God de aarde eerder in duisternis hulde, dan dat Farao zoiets kon vermoeden..

2) De duisternis, als Bijbels begrip, en al wat daarmee samenhangt, als zonde, dood, verderf, en eeuwige rampzaligheid moeten niet maar door ontkenning en gemis (negatief) verklaard, maar als stellige en wezenlijke (positieve en reële) zaken en toestanden, als werkelijkheden opgevat worden. Daarom moet het een duisternis zijn, die men "tasten" kan. Misschien kwam een koude, dicht opeengepakte, klamme mist, kwamen er ondoordringbare nevelen op het reeds zo fel geteisterde Egypte nederstrijken en roofden het licht van de zon en hulden alles in meer dan nachtelijke duisternis. Een akelig en ijzingwekkend gezicht, omdat men niets meer zag, zelfs geen donkerheid, terwijl alles als met een lijkwade en dodenkleed was overspreid..

Dr. Van Ronkel en met hem anderen zijn van mening, dat die duisternis hoogstwaarschijnlijk ontstaan is door een zeer dikke mist. Anderen zijn van oordeel, dat zij veroorzaakt is door de Chamsin, een wind, die nu en dan in het voorjaar waait, en de lucht zo met zand en stof vervult, dat de glans van de zon geheel en al erdoor verdonkerd wordt, en de aarde omhult met een tastelijke duisternis. Mensen en dieren verbergen zich ervoor. Zelfs verkeert men in de benedenste verdiepingen, omdat het stof ook door de vensters heen dringt. Een bijna onhoudbare toestand ontstaat erdoor. Wij verenigen ons met het laatste..

Vers 22

22. Toen Mozes zijn hand uitstrekte naar de hemel, a) kwam er een dikke duisternis 1)in geheel Egypte, drie dagen. 2)

a)Psalms 105:27,Psalms 105:28

1) In het Hebreeuws Choscheg afelah, eigenlijk duisternis van donkerheid. Deze wijze van spreken is in het Hebreeuws gebruikelijk, om een hevige graad van een of ander geval aan te duiden. In dit geval dus, een hevige graad van donkerheid..

2)"Drie dagen." Dit is ongetwijfeld niet zonder betekenis. Het werd hier nu het goddelijk strafgericht..

Vers 22

22. Toen Mozes zijn hand uitstrekte naar de hemel, a) kwam er een dikke duisternis 1)in geheel Egypte, drie dagen. 2)

a)Psalms 105:27,Psalms 105:28

1) In het Hebreeuws Choscheg afelah, eigenlijk duisternis van donkerheid. Deze wijze van spreken is in het Hebreeuws gebruikelijk, om een hevige graad van een of ander geval aan te duiden. In dit geval dus, een hevige graad van donkerheid..

2)"Drie dagen." Dit is ongetwijfeld niet zonder betekenis. Het werd hier nu het goddelijk strafgericht..

Vers 23

23. Zij zagen de een de ander niet; er stond ook niemand op van zijn plaats in drie dagen; 1)maar bij al de kinderen van Israël was het licht in hun woningen, 2)hoewel gewoonlijk het land Gosen veel meer aan nevelen was blootgesteld, dan de rest van Egypte.

1) Wel was de uitwerking van de plaag verschrikkelijk. In het apocriefe "Boek der Wijsheid" wordt gemeld, dat de Egyptenaars op allerlei manier werden gekweld. Uit de mededeling hier blijkt genoegzaam, dat zo iets nog nooit in Egypte had plaats gehad. Wel was de hand des Heeren zwaar op dat volk..

Lang genoeg had Egypte's heerser zich verheven boven zijn volk, en Israël in de donkerheid van de verdrukking doen wonen. Israëls Wreker is opgestaan, en de vijanden van het volk van God beven en sidderen, maar in Gosen is licht. Die drie dagen van duisternis waren een voorbode van Israëls verlossing uit Egypte; de drie uren van duisternis (Luke 23:44) over de hele aarde, zijn geëindigd met het: "het is volbracht," uw verlossingswoord Christenen! En wanneer de tekens zullen zijn in de zon en de maan en de sterren, en op de aarde benauwdheid van de volken, met twijfelmoedigheid; als de zee en de watergolven groot geluid zullen geven; als het hart van de mensen van vrees zal bezwijken en de krachten van de hemel bewogen zullen worden; heft u dan het hoofd opwaarts; de verdrukking is voorbij, het laatste uur van het rijk van de duisternis heeft geslagen; heft u het hoofd opwaarts; uw verlossing is nabij; zie, de Zoon des mensen komt in een volk, met grote kracht en heerlijkheid (Luke 21:25-Luke 21:28)

2) De duisternis bij de Egyptenaren is beeld van Gods toorn, het licht bij de kinderen van Israël teken van Gods genade. In de Heilige Schrift staan altijd duisternis en licht tegenover elkaar als teken van gemis aan de bestraling van Gods vriendelijk aangezicht, en als teken van Gods genadige gemeenschap. Daarom ook in het Heilige der Heiligen de lichtende wolk als teken van Gods voortdurende nabijheid en inwonen.. 24. Toen na de drie dagen (Exodus 10:22) de duisternis langzamerhand weer begon te wijken, riep Farao 1) Mozes, en zei: Gaat heen, dient de HEERE! niet alleen geef ik toestemming aan de mannen (Exodus 10:11) om te vertrekken, maar ook aan de vrouwen; alleen uw schapen en uw runderen zullen vast 2) blijven, opdat ik een onderpand heb, dat gij terugkomt; ook zullen uw kinderen met u gaan, zoala gij (Exodus 10:9) verlangd hebt.

1) Wij merken op, dat hij door deze plaag zeer beangst is geworden, omdat hij uit eigen beweging, de mensen, die het hem zo lastig hadden gemaakt en de bewerkers waren geweest van zo hevige verliezen, wederom tot zich riep om met hen over de uittocht te onderhandelen. Men vraagt echter, indien niemand gedurende drie dagen van zijn plaats opstond, hoe Farao dan Mozes en Aron heeft kunnen ontbieden. Indien wij antwoorden, dat hij zijn boden gezonden heeft, toen de duisternis verdwenen was, is het bezwaar opgelost. Het is echter niet waarschijnlijk, daar hij, indien de hevigheid van de straf was verminderd, niet zo bereidwillig zou geweest zijn. Wij hebben toch tot hiertoe gezien, zo dikwijls God zijn hand teruggetrokken heeft, dat die trotse tiran, na van de vrees bevrijd te zijn, tot zijn vroegere woestheid is teruggekeerd. Ik voor mij meen, dat toen de nood nog drong en hij voor een altijddurende duisternis vreesde, plan gemaakt heeft, om zich met God zich te verzoenen. Ik acht dan ook, dat wat vroeger verhaald is, hyperbolisch moet opgevat worden, alsof er gezegd was, dat zij alle plichten, waartoe het licht nodig was, hebben nagelaten..

2) In het Hebreeuws Jutsag. beter: zullen achtergelaten worden (als pand). Farao vertrouwt Mozes niet. En waar hij nu wil toegeven, wat de kinderen betreft, daar behoudt hij zich nu het recht voor op de bezittingen. De mening, dat Farao het vee van de Israëlieten wil behouden als vergoeding voor de schade van vee geleden door de plagen is te verwerpen. Het vee moet onderpand, blijven opdat Israël zal terugkeren..

Vers 23

23. Zij zagen de een de ander niet; er stond ook niemand op van zijn plaats in drie dagen; 1)maar bij al de kinderen van Israël was het licht in hun woningen, 2)hoewel gewoonlijk het land Gosen veel meer aan nevelen was blootgesteld, dan de rest van Egypte.

1) Wel was de uitwerking van de plaag verschrikkelijk. In het apocriefe "Boek der Wijsheid" wordt gemeld, dat de Egyptenaars op allerlei manier werden gekweld. Uit de mededeling hier blijkt genoegzaam, dat zo iets nog nooit in Egypte had plaats gehad. Wel was de hand des Heeren zwaar op dat volk..

Lang genoeg had Egypte's heerser zich verheven boven zijn volk, en Israël in de donkerheid van de verdrukking doen wonen. Israëls Wreker is opgestaan, en de vijanden van het volk van God beven en sidderen, maar in Gosen is licht. Die drie dagen van duisternis waren een voorbode van Israëls verlossing uit Egypte; de drie uren van duisternis (Luke 23:44) over de hele aarde, zijn geëindigd met het: "het is volbracht," uw verlossingswoord Christenen! En wanneer de tekens zullen zijn in de zon en de maan en de sterren, en op de aarde benauwdheid van de volken, met twijfelmoedigheid; als de zee en de watergolven groot geluid zullen geven; als het hart van de mensen van vrees zal bezwijken en de krachten van de hemel bewogen zullen worden; heft u dan het hoofd opwaarts; de verdrukking is voorbij, het laatste uur van het rijk van de duisternis heeft geslagen; heft u het hoofd opwaarts; uw verlossing is nabij; zie, de Zoon des mensen komt in een volk, met grote kracht en heerlijkheid (Luke 21:25-Luke 21:28)

2) De duisternis bij de Egyptenaren is beeld van Gods toorn, het licht bij de kinderen van Israël teken van Gods genade. In de Heilige Schrift staan altijd duisternis en licht tegenover elkaar als teken van gemis aan de bestraling van Gods vriendelijk aangezicht, en als teken van Gods genadige gemeenschap. Daarom ook in het Heilige der Heiligen de lichtende wolk als teken van Gods voortdurende nabijheid en inwonen.. 24. Toen na de drie dagen (Exodus 10:22) de duisternis langzamerhand weer begon te wijken, riep Farao 1) Mozes, en zei: Gaat heen, dient de HEERE! niet alleen geef ik toestemming aan de mannen (Exodus 10:11) om te vertrekken, maar ook aan de vrouwen; alleen uw schapen en uw runderen zullen vast 2) blijven, opdat ik een onderpand heb, dat gij terugkomt; ook zullen uw kinderen met u gaan, zoala gij (Exodus 10:9) verlangd hebt.

1) Wij merken op, dat hij door deze plaag zeer beangst is geworden, omdat hij uit eigen beweging, de mensen, die het hem zo lastig hadden gemaakt en de bewerkers waren geweest van zo hevige verliezen, wederom tot zich riep om met hen over de uittocht te onderhandelen. Men vraagt echter, indien niemand gedurende drie dagen van zijn plaats opstond, hoe Farao dan Mozes en Aron heeft kunnen ontbieden. Indien wij antwoorden, dat hij zijn boden gezonden heeft, toen de duisternis verdwenen was, is het bezwaar opgelost. Het is echter niet waarschijnlijk, daar hij, indien de hevigheid van de straf was verminderd, niet zo bereidwillig zou geweest zijn. Wij hebben toch tot hiertoe gezien, zo dikwijls God zijn hand teruggetrokken heeft, dat die trotse tiran, na van de vrees bevrijd te zijn, tot zijn vroegere woestheid is teruggekeerd. Ik voor mij meen, dat toen de nood nog drong en hij voor een altijddurende duisternis vreesde, plan gemaakt heeft, om zich met God zich te verzoenen. Ik acht dan ook, dat wat vroeger verhaald is, hyperbolisch moet opgevat worden, alsof er gezegd was, dat zij alle plichten, waartoe het licht nodig was, hebben nagelaten..

2) In het Hebreeuws Jutsag. beter: zullen achtergelaten worden (als pand). Farao vertrouwt Mozes niet. En waar hij nu wil toegeven, wat de kinderen betreft, daar behoudt hij zich nu het recht voor op de bezittingen. De mening, dat Farao het vee van de Israëlieten wil behouden als vergoeding voor de schade van vee geleden door de plagen is te verwerpen. Het vee moet onderpand, blijven opdat Israël zal terugkeren..

Vers 25

25. Doch Mozes zei: 1) Ook zult gij een toereikend aantal schapen en runderen voor slachtoffers en brandoffers 1) in onze handen geven, die wij de HEERE, onze God, doen mogen, anders helpt ons uw toestemming tot de reis niet.

1) Mozes wil niet, maar mag ook niet van uitzonderingen weten; de eis van de Heere is volstrekt. Daarvan mag niets afgelaten worden. In het geringste zelfs mag Mozes niet toegeven..

2)"Slachtoffers en brandoffers". Hiermee worden allerlei soorten van offeranden aangeduid. Bloedige en onbloedige. Mozes gebruikt dit als voorwendsel, opdat de toorn van Farao niet zal ontbranden, als hij zegt: dat zij voorgoed Egypte zullen verlaten..

Vers 25

25. Doch Mozes zei: 1) Ook zult gij een toereikend aantal schapen en runderen voor slachtoffers en brandoffers 1) in onze handen geven, die wij de HEERE, onze God, doen mogen, anders helpt ons uw toestemming tot de reis niet.

1) Mozes wil niet, maar mag ook niet van uitzonderingen weten; de eis van de Heere is volstrekt. Daarvan mag niets afgelaten worden. In het geringste zelfs mag Mozes niet toegeven..

2)"Slachtoffers en brandoffers". Hiermee worden allerlei soorten van offeranden aangeduid. Bloedige en onbloedige. Mozes gebruikt dit als voorwendsel, opdat de toorn van Farao niet zal ontbranden, als hij zegt: dat zij voorgoed Egypte zullen verlaten..

Vers 26

26. Daarom kunnen wij niet toegeven, en met lege handen weggaan; ons vee zal ook met ons gaan, er zal niet n klauw, geen enkel stuk van onze schapen en runderen achterblijven,1) want hiervan zullen wij nemen, om de HEERE, onze God, te dienen, opdat het een werkelijk offer zij (zie "Leviticus 1:2) Een gedeelte van de offerande mee te nemen en het overige achter te laten kunnen wij niet, want wij weten niet, waarmee 2) wij de HEERE, onze God, dienen zullen, 3) en wij zullen het ook niet weten, totdat wij daar komen, waarheen de Heere ons geroepen heeft. Daar zal onze God, die wij in zoveel jaren geen offeranden gebracht hebben, het ons leren, hoe Hij van ons gediend wil zijn (Exodus 5:3).

1) Hiermee doet Mozes reeds enigszins uitkomen, wat het doel is, nl. om niet weer naar Egypte terug te keren..

2) Mozes wijst Farao er op, dat hij nog niet weet welke offeranden, van welke dieren, de Heere aangenaam zouden zijn. Daarom moesten zij al hun vee mee hebben, zowel de runderen als de schapen en geiten..

3) Alles wil Mozes meenemen. Zichzelf met heel zijn volk en met al het hunne wil hij ter beschikking stellen van de Heere zijn God. Belangrijke vingerwijzing voor de Kerk van alle eeuwen, om zich enig en alleen te wijden, in de eerste en voornaamste plaats aan de dienst van God..

Er zou geen klauw achterblijven van Israël in Egypte. Zo ook zal eenmaal niets achterblijven, van wat tot het ware, het geestelijke Israël, tot het Israël van God behoort..

Vers 26

26. Daarom kunnen wij niet toegeven, en met lege handen weggaan; ons vee zal ook met ons gaan, er zal niet n klauw, geen enkel stuk van onze schapen en runderen achterblijven,1) want hiervan zullen wij nemen, om de HEERE, onze God, te dienen, opdat het een werkelijk offer zij (zie "Leviticus 1:2) Een gedeelte van de offerande mee te nemen en het overige achter te laten kunnen wij niet, want wij weten niet, waarmee 2) wij de HEERE, onze God, dienen zullen, 3) en wij zullen het ook niet weten, totdat wij daar komen, waarheen de Heere ons geroepen heeft. Daar zal onze God, die wij in zoveel jaren geen offeranden gebracht hebben, het ons leren, hoe Hij van ons gediend wil zijn (Exodus 5:3).

1) Hiermee doet Mozes reeds enigszins uitkomen, wat het doel is, nl. om niet weer naar Egypte terug te keren..

2) Mozes wijst Farao er op, dat hij nog niet weet welke offeranden, van welke dieren, de Heere aangenaam zouden zijn. Daarom moesten zij al hun vee mee hebben, zowel de runderen als de schapen en geiten..

3) Alles wil Mozes meenemen. Zichzelf met heel zijn volk en met al het hunne wil hij ter beschikking stellen van de Heere zijn God. Belangrijke vingerwijzing voor de Kerk van alle eeuwen, om zich enig en alleen te wijden, in de eerste en voornaamste plaats aan de dienst van God..

Er zou geen klauw achterblijven van Israël in Egypte. Zo ook zal eenmaal niets achterblijven, van wat tot het ware, het geestelijke Israël, tot het Israël van God behoort..

Vers 27

27. Doch de HEERE verhardde Farao's hart, en hij wilde hen niet laten vertrekken. 1) Elke toestemming was hem afgedwongen; daar nu Mozes het volledige wilde, trok hij weer alles terug, wat hij eerst had toegestaan.

1) Hierdoor mag men de gissing wagen, dat bij de aankomst van Mozes weer enig licht begon door te breken, zodat de duisternis minder dicht was. Daar Farao het nimmer zou gewaagd hebben, zonder vertrouwen op de verdwijning van de straf, zich zo trots te gedragen. Maar wat hij in het begin geveinsd heeft, is hier door Mozes overgeslagen. Daarvan hangt de verzachting van de verschrikkelijke straf af, welke hem tot afbidden van deze heeft gedreven. Ofschoon hij nog vreest, wordt hij echter verhard en maakt zich liever gereed tot het uiterste, hoe het ook zijn moge, dan dat hij eenvoudig aan God gehoorzaamt. Hier wijst Mozes ook God, volgens zijn gewoonte als de auteur van de verharding aan. Niet, alsof Hij in zijn hart, dat anders wel tot zachtmoedigheid en gehoorzaamheid bereid zou geweest zijn, het hardnekkig verzet had ingezet, maar omdat Hij dit verwaten mensenkind, dat vrijwillig zijn eigen verderf wilde, aan satans heerschappij had overgegeven, zodat het snel, met steeds grotere driestheid zijn paden van de goddeloosheid afliep..

Maar dit wilde Farao juist niet, dat die Jehova, die Koning, welke hij met zijn gehele hart haatte, niet slechts een geheel volk, maar bovendien een rijk en machtig volk zou toevallen. Dat gunde hij noch de Heere zelf, noch dat verachte volk. "Doch de Heere verhardde Farao's hart en hij wilde hen niet laten vertrekken." Daardoor ging alles, wat overigens de schrik van de dood en de buitengewone ontroering van de ziel voor goeds en edels in een hart kunnen werken, dit wrede en trotse hart vruchteloos voorbij. Het werd hem tot gal en alsem, tot verhoging van de wrevel en tot bitterheid van de geest, wat bij een ander wellicht verootmoediging en toegeeflijkheid zou hebben gewerkt. Tot steeds onstuimiger en driester drift schreed hij voort, na elk ogenblik van aandoening; als scheen hij daarover zich wel het meest als over enige onwaardige zwakheid te schamen..

Farao verklaart zich thans bereid Gods eis ten dele in te willigen, maar ontsteekt in toorn, toen Mozes hem in al zijn uitgestrektheid handhaaft. Zelf breekt hij daarop de onderhandelingen af..

Vers 27

27. Doch de HEERE verhardde Farao's hart, en hij wilde hen niet laten vertrekken. 1) Elke toestemming was hem afgedwongen; daar nu Mozes het volledige wilde, trok hij weer alles terug, wat hij eerst had toegestaan.

1) Hierdoor mag men de gissing wagen, dat bij de aankomst van Mozes weer enig licht begon door te breken, zodat de duisternis minder dicht was. Daar Farao het nimmer zou gewaagd hebben, zonder vertrouwen op de verdwijning van de straf, zich zo trots te gedragen. Maar wat hij in het begin geveinsd heeft, is hier door Mozes overgeslagen. Daarvan hangt de verzachting van de verschrikkelijke straf af, welke hem tot afbidden van deze heeft gedreven. Ofschoon hij nog vreest, wordt hij echter verhard en maakt zich liever gereed tot het uiterste, hoe het ook zijn moge, dan dat hij eenvoudig aan God gehoorzaamt. Hier wijst Mozes ook God, volgens zijn gewoonte als de auteur van de verharding aan. Niet, alsof Hij in zijn hart, dat anders wel tot zachtmoedigheid en gehoorzaamheid bereid zou geweest zijn, het hardnekkig verzet had ingezet, maar omdat Hij dit verwaten mensenkind, dat vrijwillig zijn eigen verderf wilde, aan satans heerschappij had overgegeven, zodat het snel, met steeds grotere driestheid zijn paden van de goddeloosheid afliep..

Maar dit wilde Farao juist niet, dat die Jehova, die Koning, welke hij met zijn gehele hart haatte, niet slechts een geheel volk, maar bovendien een rijk en machtig volk zou toevallen. Dat gunde hij noch de Heere zelf, noch dat verachte volk. "Doch de Heere verhardde Farao's hart en hij wilde hen niet laten vertrekken." Daardoor ging alles, wat overigens de schrik van de dood en de buitengewone ontroering van de ziel voor goeds en edels in een hart kunnen werken, dit wrede en trotse hart vruchteloos voorbij. Het werd hem tot gal en alsem, tot verhoging van de wrevel en tot bitterheid van de geest, wat bij een ander wellicht verootmoediging en toegeeflijkheid zou hebben gewerkt. Tot steeds onstuimiger en driester drift schreed hij voort, na elk ogenblik van aandoening; als scheen hij daarover zich wel het meest als over enige onwaardige zwakheid te schamen..

Farao verklaart zich thans bereid Gods eis ten dele in te willigen, maar ontsteekt in toorn, toen Mozes hem in al zijn uitgestrektheid handhaaft. Zelf breekt hij daarop de onderhandelingen af..

Vers 28

28. Maar Farao, in zulk een van God beslotene verstokking, over Mozes' eis (Exodus 10:26) en de vastberaden taal geheel buiten zichzelf, zei 1) tot hem: Ga van mij! wacht u, dat gij niet meer mijn aangezicht ziet; wantop welke dag gij mijn aangezicht zult zien, zult gij sterven! 2)

1) Farao heeft het toppunt van de verharding bereikt. Zo verblind is hij, dat hij stellig overtuigd is, dat elk toegeven van zijn zijde de vrijmoedigheid van Mozes staalt. Nog eenmaal staat hij, op menselijke wijze geredeneerd, op een tweesprong, nog eenmaal moet hij kiezen tussen zich aan God te onderwerpen of niet. Hij kiest het laatste, maar velt daarmee tevens zijn eigen oordeel..

2) Wij zien, dat de goddeloze, terwijl hij door zijn woede wordt vervoerd, voorspeld heeft, wat hij eigenlijk niet bedoelde, omdat God op zijn eigen hoofd heeft doen neerkomen, wat hij ten opzichte van een ander had bedreigd. Evenwel is het er tegelijk voor te houden, dat Mozes volgens Gods bevel, doch niet zo maar op goed geluk af, alzo gesproken heeft..

Beklagenswaardig besluit! Vreselijk afscheid! In de jongste dag zal Farao met schrik die Mozes aanschouwen, die hij op aarde zo dikwijls in zijn nabijheid had, van wie hij zo menig getuigenis van de waarheid gehoord en zo menig wonder gezien had, die hij ten laatste niet meer had willen zien. Op aarde kan een tiran wel tot een knecht van God zeggen: "Ga van mij weg" en hem daardoor ontheffen van een moeilijke en gevaarlijke arbeid; maar op die dag moet hij van de Heere Jezus het woord horen: "Ga weg van Mij, gij vervloekte! in het helse vuur!".

Vers 28

28. Maar Farao, in zulk een van God beslotene verstokking, over Mozes' eis (Exodus 10:26) en de vastberaden taal geheel buiten zichzelf, zei 1) tot hem: Ga van mij! wacht u, dat gij niet meer mijn aangezicht ziet; wantop welke dag gij mijn aangezicht zult zien, zult gij sterven! 2)

1) Farao heeft het toppunt van de verharding bereikt. Zo verblind is hij, dat hij stellig overtuigd is, dat elk toegeven van zijn zijde de vrijmoedigheid van Mozes staalt. Nog eenmaal staat hij, op menselijke wijze geredeneerd, op een tweesprong, nog eenmaal moet hij kiezen tussen zich aan God te onderwerpen of niet. Hij kiest het laatste, maar velt daarmee tevens zijn eigen oordeel..

2) Wij zien, dat de goddeloze, terwijl hij door zijn woede wordt vervoerd, voorspeld heeft, wat hij eigenlijk niet bedoelde, omdat God op zijn eigen hoofd heeft doen neerkomen, wat hij ten opzichte van een ander had bedreigd. Evenwel is het er tegelijk voor te houden, dat Mozes volgens Gods bevel, doch niet zo maar op goed geluk af, alzo gesproken heeft..

Beklagenswaardig besluit! Vreselijk afscheid! In de jongste dag zal Farao met schrik die Mozes aanschouwen, die hij op aarde zo dikwijls in zijn nabijheid had, van wie hij zo menig getuigenis van de waarheid gehoord en zo menig wonder gezien had, die hij ten laatste niet meer had willen zien. Op aarde kan een tiran wel tot een knecht van God zeggen: "Ga van mij weg" en hem daardoor ontheffen van een moeilijke en gevaarlijke arbeid; maar op die dag moet hij van de Heere Jezus het woord horen: "Ga weg van Mij, gij vervloekte! in het helse vuur!".

Vers 29

29. Mozes nu zei: Gij hebt recht gesproken, zo zal het zijn; a) Ik zal niet meer uw aangezicht zien! 1)

a)Hebrews 11:27

1) Zolang Farao Mozes wil aanhoren, spreekt hij, nu deze hem wegzendt, gehoorzaamt hij ook, wetende dat er voor de verstokte Farao geen genade meer te hopen is..

Farao spreekt zelf de scheiding uit tussen hem en de knecht van God. Hiermee is het pleit beslecht. Het leven heeft hij verworpen, de dood heeft hij verkozen. Dit is de eindgeschiedenis van de goddeloze in het bijzonder, van de wereld in het algemeen. Zo blijkt tenslotte, dat door ongeloof de goddeloze zich tijdelijke smart, maar bovenal de eeuwige rampzaligheid berokkent.. Zolang moet ook de Christen aanhouden, zijn medezondaar tot bekering te bewegen, als Mozes bij farao deed. Eerst dan als hem de deur wordt gesloten, en de spraak wordt geweigerd, mag hij het stof van zijn voeten afschudden..

Vers 29

29. Mozes nu zei: Gij hebt recht gesproken, zo zal het zijn; a) Ik zal niet meer uw aangezicht zien! 1)

a)Hebrews 11:27

1) Zolang Farao Mozes wil aanhoren, spreekt hij, nu deze hem wegzendt, gehoorzaamt hij ook, wetende dat er voor de verstokte Farao geen genade meer te hopen is..

Farao spreekt zelf de scheiding uit tussen hem en de knecht van God. Hiermee is het pleit beslecht. Het leven heeft hij verworpen, de dood heeft hij verkozen. Dit is de eindgeschiedenis van de goddeloze in het bijzonder, van de wereld in het algemeen. Zo blijkt tenslotte, dat door ongeloof de goddeloze zich tijdelijke smart, maar bovenal de eeuwige rampzaligheid berokkent.. Zolang moet ook de Christen aanhouden, zijn medezondaar tot bekering te bewegen, als Mozes bij farao deed. Eerst dan als hem de deur wordt gesloten, en de spraak wordt geweigerd, mag hij het stof van zijn voeten afschudden..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile