Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 10

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 10

In dit hoofdstuk hebben wij het bericht van de achtste en negende van de Egyptische plagen, die van de sprinkhanen en van de duisternis.

1. God deelt aan Mozes de betekenis mee van deze ontzettende beschikkingen van zijn voorzienigheid, Exodus 10:1.

2. Hij dreigt met de sprinkhanen, Exodus 10:3.

3. door overreding van zijn knechten is Farao bereid om nogmaals met Mozes te onderhandelen Exodus 10:7, maar zij kunnen tot geen overeenkomst geraken, Exodus 10:10, Exodus 10:11.

4. De sprinkhanen komen, Exodus 10:12.

5. Farao roept Peccavi, ik heb gezondigd, Exodus 10:16, Exodus 10:17, waarop Mozes bidt om de wegneming van de plaag, en zij wordt weggenomen, maar Farao's hart blijft verhard, Exodus 10:18.-

II. betreffende de plaag van de duisternis

1. Zij wordt opgelegd, Exodus 10:21.

2. Nogmaals onderhandelt Farao met Mozes over zijn onderwerping, maar de onderhandeling wordt plotseling afgebroken, Exodus 10:24

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 10

In dit hoofdstuk hebben wij het bericht van de achtste en negende van de Egyptische plagen, die van de sprinkhanen en van de duisternis.

1. God deelt aan Mozes de betekenis mee van deze ontzettende beschikkingen van zijn voorzienigheid, Exodus 10:1.

2. Hij dreigt met de sprinkhanen, Exodus 10:3.

3. door overreding van zijn knechten is Farao bereid om nogmaals met Mozes te onderhandelen Exodus 10:7, maar zij kunnen tot geen overeenkomst geraken, Exodus 10:10, Exodus 10:11.

4. De sprinkhanen komen, Exodus 10:12.

5. Farao roept Peccavi, ik heb gezondigd, Exodus 10:16, Exodus 10:17, waarop Mozes bidt om de wegneming van de plaag, en zij wordt weggenomen, maar Farao's hart blijft verhard, Exodus 10:18.-

II. betreffende de plaag van de duisternis

1. Zij wordt opgelegd, Exodus 10:21.

2. Nogmaals onderhandelt Farao met Mozes over zijn onderwerping, maar de onderhandeling wordt plotseling afgebroken, Exodus 10:24

Verzen 1-11

Exodus 10:1-11

I. Mozes wordt hier onderricht. Wij kunnen wel veronderstellen, dat hij voor zich verbaasd was, zowel over Farao's hardnekkigheid, als over Gods strengheid. Hij kon ook wel niet anders dan bewogen zijn door medelijden met de Egyptenaren bij al die verwoestingen over het land, en kon zich ook niet voorstellen waar die strijd ten slotte op zou uitlopen. Nu zegt God hem hier wat Zijn bedoeling is: niet alleen Israëls verlossing, maar ook de verheerlijking van Zijn naam. Opdat gij moogt vertellen in uw geschriften, die tot aan het einde van de wereld zullen blijven bestaan, wat Ik in Egypte uitgericht hebt, Exodus 10:1, Exodus 10:2. De tien plagen van Egypte moeten opgelegd worden, opdat zij aan de volgende geslachten verhaald zullen worden als onloochenbare bewijzen:

1. Van Gods albesturende macht in het rijk van de natuur, Zijn heerschappij over al de schepselen, en Zijn macht om ze te gebruiken, hetzij om Zijn gerechtigheid te dienen, of om er onder te lijden, overeenkomstig de raad van Zijn wil.

2. Van Gods zegevierende macht over het rijk van Satan, om de boosheid ten onder te houden en de onbeschaamdheid van Zijn vijanden en die van de kerk te straffen. Deze plagen zijn blijvende gedenktekenen van de grootheid Gods, het geluk van de kerk en de zondigheid van de zonde, en ook een blijvende waarschuwing aan de kinderen van de mensen in alle eeuwen, om de Heer niet tot ijver te verwekken, of met hun Maker te twisten. Het voordeel van dit onderricht aan de wereld weegt ruimschoots op tegen de kosten er van.

II. Farao wordt bestraft, Exodus 10:3. Zo zegt de Heer, de God van de arme, geminachte, vervolgde Hebreeën: Hoe lang weigert gij u voor Mijn aangezicht te verootmoedigen? Met recht wordt van de voornaamste, de aanzienlijkste mensen verwacht, dat zij zich voor het aangezicht van de grote God verootmoedigen, en het is voor hun verantwoording zo zij het weigeren. Dit is meer dan eens Gods twist geweest met vasten: Belsazar "heeft zijn hart niet vernederd" Daniel 5:22, Zedekia "verootmoedigde zich niet voor het aangezicht van de profeet Jeremia," 2 Chronicles 36:12. Hen, die zich niet willen verootmoedigen, zal God vernederen. Farao heeft soms voorgewend zich te verootmoedigen maar er werd geen acht op geslagen, omdat hij er evenmin oprecht als standvastig in was.

III. Farao wordt met de plaag van de sprinkhanen gedreigd, Exodus 10:4. De hagel had de vruchten van de aarde geslagen, maar deze sprinkhanen zullen opkomen en ze verslinden, en dat niet alleen, zij zullen hun huizen vervullen terwijl de vroegere invallen van die insecten tot hun landerijen beperkt bleven. Dit zal erger wezen dan al de rampen van die aard, die ooit bekend waren. Toen Mozes zijn boodschap had overgeleverd en geen beter antwoord verwachtte dan hij tevoren ontvangen had keerde hij zich om en ging uit van Farao, Exodus 10:6. Zo heeft Christus ook Zijn discipelen bevolen weg te gaan van hen, die hen niet wilden ontvangen, en "het stof van hun voeten te schudden als een getuigenis tegen hen," en dan is het verderf niet ver van degenen, die door de boodschappers van de Heer rechtvaardig worden verlaten, 1 Samuel 15:27 en verv.

IV. Farao's dienaren, zijn staatsministers of de leden van zijn raad treden tussenbeide en bewegen hem tot enigerlei overeenkomst zien te komen met Mozes, Exodus 10:7. Gelijk hun plicht was stellen zij hem de jammerlijke toestand voor het rijk, (Egypte is verdorven) en raden hem om zijn gevangenen los te laten (Laat de mannen trekken), want zij vonden dat Mozes hun tot een strik zal zijn, zolang dit niet is geschied, en het zou beter zijn dadelijk in te willigen, dan er ten slotte toe gedwongen te worden. De Israëlieten waren de Egyptenaren tot een lastige steen geworden, en nu willen de vorsten van Egypte hen eindelijk wel gaarne kwijt wezen, Zacheria 12:3. Het is te betreuren, (en, zo mogelijk, te voorkomen) dat een gehele natie ten verderve wordt gebracht om de hoogmoed en de weerstrevendheid van haar vorsten, "Salus populi suprema lex-Het welzijn van het volk te behartigen is de hoogste wet."

V. Een nieuwe onderhandeling wordt nu geopend tussen Farao en Mozes, waarbij Farao er in bewilligt, dat de Israëlieten in de woestijn zullen gaan om te offeren, maar het geschil betreft de vraag: wie gaan zal, Exodus 10:8.

1. Mozes staat er op, dat zij geheel hun gezin zullen medenemen en ook al hun roerend goed Exodus 10:9. Zij, die God dienen, moeten Hem dienen met alles wat zij hebben. Mozes voert aan: "Wij moeten een feest houden, en daarom moeten wij ons gezin medenemen om het feest met hen te vieren, en onze schapen en runderen, die wij moeten slachten en eten ter ere van onze God.

2. Farao wil hier volstrekt niet in bewilligen Hij wil de mannen laten gaan, voorgevende dat dit alles was, wat zij verlangden, hoewel er in de vorige onderhandelingen in het geheel niet over gesproken was, maar wat de kinderen aangaat, hij besluit deze als gijzelaars terug te houden, teneinde hen tot terugkeren te dwingen, Exodus 10:10, Exodus 10:11. Nog meer: hij wordt in toorn ontstoken en zweert, dat zij hun kinderen niet van de plaats zullen brengen, hun verzekerende, dat het op hun gevaar zou zijn, indien zij het wl deden. Satan doet alles wat hij kan om hen, die zelf God dienen, te verhinderen om hun kinderen er toe te brengen om Hem te dienen. Hij is een gezworen vijand van vroege godsvrucht, wetende hoe verderfelijk zij is voor zijn rijk. Wij hebben reden om bij alles wat ons er van afhoudt om onze kinderen ten uiterste te bewegen om zich tot de dienst van God te begeven, de hand van Satan te vermoeden.

3. Hierop wordt de onderhandeling plotseling afgebroken, zij die, van Farao waren uitgegaan, Exodus 10:6, werden nu van Farao's aangezicht uitgedreven. Diegenen zullen spoedig hun oordeel vernemen, die het niet dragen kunnen, dat zij op hun plicht worden gewezen. Zie 2 Chronicles 25:16 "Quos Deus destruct, eos dementat-Die God wil verderven geeft Hij over aan verdwaasdheid." Nooit is iemand zo verdwaasd geweest, als Farao het geweest is tot zijn eigen verderf.

Verzen 1-11

Exodus 10:1-11

I. Mozes wordt hier onderricht. Wij kunnen wel veronderstellen, dat hij voor zich verbaasd was, zowel over Farao's hardnekkigheid, als over Gods strengheid. Hij kon ook wel niet anders dan bewogen zijn door medelijden met de Egyptenaren bij al die verwoestingen over het land, en kon zich ook niet voorstellen waar die strijd ten slotte op zou uitlopen. Nu zegt God hem hier wat Zijn bedoeling is: niet alleen Israëls verlossing, maar ook de verheerlijking van Zijn naam. Opdat gij moogt vertellen in uw geschriften, die tot aan het einde van de wereld zullen blijven bestaan, wat Ik in Egypte uitgericht hebt, Exodus 10:1, Exodus 10:2. De tien plagen van Egypte moeten opgelegd worden, opdat zij aan de volgende geslachten verhaald zullen worden als onloochenbare bewijzen:

1. Van Gods albesturende macht in het rijk van de natuur, Zijn heerschappij over al de schepselen, en Zijn macht om ze te gebruiken, hetzij om Zijn gerechtigheid te dienen, of om er onder te lijden, overeenkomstig de raad van Zijn wil.

2. Van Gods zegevierende macht over het rijk van Satan, om de boosheid ten onder te houden en de onbeschaamdheid van Zijn vijanden en die van de kerk te straffen. Deze plagen zijn blijvende gedenktekenen van de grootheid Gods, het geluk van de kerk en de zondigheid van de zonde, en ook een blijvende waarschuwing aan de kinderen van de mensen in alle eeuwen, om de Heer niet tot ijver te verwekken, of met hun Maker te twisten. Het voordeel van dit onderricht aan de wereld weegt ruimschoots op tegen de kosten er van.

II. Farao wordt bestraft, Exodus 10:3. Zo zegt de Heer, de God van de arme, geminachte, vervolgde Hebreeën: Hoe lang weigert gij u voor Mijn aangezicht te verootmoedigen? Met recht wordt van de voornaamste, de aanzienlijkste mensen verwacht, dat zij zich voor het aangezicht van de grote God verootmoedigen, en het is voor hun verantwoording zo zij het weigeren. Dit is meer dan eens Gods twist geweest met vasten: Belsazar "heeft zijn hart niet vernederd" Daniel 5:22, Zedekia "verootmoedigde zich niet voor het aangezicht van de profeet Jeremia," 2 Chronicles 36:12. Hen, die zich niet willen verootmoedigen, zal God vernederen. Farao heeft soms voorgewend zich te verootmoedigen maar er werd geen acht op geslagen, omdat hij er evenmin oprecht als standvastig in was.

III. Farao wordt met de plaag van de sprinkhanen gedreigd, Exodus 10:4. De hagel had de vruchten van de aarde geslagen, maar deze sprinkhanen zullen opkomen en ze verslinden, en dat niet alleen, zij zullen hun huizen vervullen terwijl de vroegere invallen van die insecten tot hun landerijen beperkt bleven. Dit zal erger wezen dan al de rampen van die aard, die ooit bekend waren. Toen Mozes zijn boodschap had overgeleverd en geen beter antwoord verwachtte dan hij tevoren ontvangen had keerde hij zich om en ging uit van Farao, Exodus 10:6. Zo heeft Christus ook Zijn discipelen bevolen weg te gaan van hen, die hen niet wilden ontvangen, en "het stof van hun voeten te schudden als een getuigenis tegen hen," en dan is het verderf niet ver van degenen, die door de boodschappers van de Heer rechtvaardig worden verlaten, 1 Samuel 15:27 en verv.

IV. Farao's dienaren, zijn staatsministers of de leden van zijn raad treden tussenbeide en bewegen hem tot enigerlei overeenkomst zien te komen met Mozes, Exodus 10:7. Gelijk hun plicht was stellen zij hem de jammerlijke toestand voor het rijk, (Egypte is verdorven) en raden hem om zijn gevangenen los te laten (Laat de mannen trekken), want zij vonden dat Mozes hun tot een strik zal zijn, zolang dit niet is geschied, en het zou beter zijn dadelijk in te willigen, dan er ten slotte toe gedwongen te worden. De Israëlieten waren de Egyptenaren tot een lastige steen geworden, en nu willen de vorsten van Egypte hen eindelijk wel gaarne kwijt wezen, Zacheria 12:3. Het is te betreuren, (en, zo mogelijk, te voorkomen) dat een gehele natie ten verderve wordt gebracht om de hoogmoed en de weerstrevendheid van haar vorsten, "Salus populi suprema lex-Het welzijn van het volk te behartigen is de hoogste wet."

V. Een nieuwe onderhandeling wordt nu geopend tussen Farao en Mozes, waarbij Farao er in bewilligt, dat de Israëlieten in de woestijn zullen gaan om te offeren, maar het geschil betreft de vraag: wie gaan zal, Exodus 10:8.

1. Mozes staat er op, dat zij geheel hun gezin zullen medenemen en ook al hun roerend goed Exodus 10:9. Zij, die God dienen, moeten Hem dienen met alles wat zij hebben. Mozes voert aan: "Wij moeten een feest houden, en daarom moeten wij ons gezin medenemen om het feest met hen te vieren, en onze schapen en runderen, die wij moeten slachten en eten ter ere van onze God.

2. Farao wil hier volstrekt niet in bewilligen Hij wil de mannen laten gaan, voorgevende dat dit alles was, wat zij verlangden, hoewel er in de vorige onderhandelingen in het geheel niet over gesproken was, maar wat de kinderen aangaat, hij besluit deze als gijzelaars terug te houden, teneinde hen tot terugkeren te dwingen, Exodus 10:10, Exodus 10:11. Nog meer: hij wordt in toorn ontstoken en zweert, dat zij hun kinderen niet van de plaats zullen brengen, hun verzekerende, dat het op hun gevaar zou zijn, indien zij het wl deden. Satan doet alles wat hij kan om hen, die zelf God dienen, te verhinderen om hun kinderen er toe te brengen om Hem te dienen. Hij is een gezworen vijand van vroege godsvrucht, wetende hoe verderfelijk zij is voor zijn rijk. Wij hebben reden om bij alles wat ons er van afhoudt om onze kinderen ten uiterste te bewegen om zich tot de dienst van God te begeven, de hand van Satan te vermoeden.

3. Hierop wordt de onderhandeling plotseling afgebroken, zij die, van Farao waren uitgegaan, Exodus 10:6, werden nu van Farao's aangezicht uitgedreven. Diegenen zullen spoedig hun oordeel vernemen, die het niet dragen kunnen, dat zij op hun plicht worden gewezen. Zie 2 Chronicles 25:16 "Quos Deus destruct, eos dementat-Die God wil verderven geeft Hij over aan verdwaasdheid." Nooit is iemand zo verdwaasd geweest, als Farao het geweest is tot zijn eigen verderf.

Verzen 12-20

Exodus 10:12-20

I. Hier is de inval van de sprinkhanen in het land, het legerscharen van de Heer, Joel 2:11. God gebiedt Mozes zijn hand uit te strekken, Exodus 10:12, om ze als het ware herwaarts te wenken, want zij kwamen op de wenk, toen strekte Mozes zijn staf uit, Exodus 10:13. Vergel. Exodus 9:22, Exodus 9:23. Mozes schrijft het toe aan het uitstrekken, niet van zijn hand, maar van de staf van God het ingestelde teken van Gods tegenwoordigheid bij hem. De sprinkhanen gehoorzamen aan de oproep, en vliegen op de vleugels van de wind, van de oostenwind, maar niet alleen de sprinkhanen maar ook kevers zonder getal, komen, zoals ons meegedeeld wordt in Psalms 105:34, Psalms 105:35. Een geducht leger van ruiters en voetknechten zou gemakkelijker te weerstaan zijn geweest, dat dit leger van insecten. Wie kan dan bestaan voor het aangezicht van de grote God?

II. De verwoesting, die zij aanrichtten, Exodus 10:15. Zij bedekten het oppervlak van het hele land, en zij aten al het kruid van het land op. De aarde heeft God de kinderen van de mensen gegeven, maar als het Hem behaagt, kan Hij hun bezit verstoren, en sprinkhanen en kevers zenden om hen uit het bezit te verdringen. Kruiden groeien ten diepste voor de mensen, maar als het God behaagt, zullen deze verachtelijke insecten niet slechts deelgenoten met hen zijn, maar hen beroven, hun het brood uit de mond wegeten. Laat ons dan niet werken voor de woning en de spijs, die aan deze verwoestingen zijn blootgesteld, maar voor die welke blijven tot in het eeuwige leven, en niet aldus overweldigd of aldus verdorven kunnen worden.

III. Farao's onderwerping hierop, Exodus 10:16,Exodus 10:17. Hij had Mozes en Aron van zich uitgedreven Exodus 10:11, hun waarschijnlijk zeggende, dat hij nu niets meer van doen met hen wilde hebben. Nu echter laat hij hen in allerijl tot zich roepen, en richt nu met evenveel beleefdheid het woord tot hen, als hij hen tevoren met verachting van zich weg had gezonden. De dag zal komen, wanneer zij, die hun raadgevers hebben afgewezen en hun bestraffingen hebben veracht, zeer blij zijn zullen met hun belangstelling, en hun voorbede graag zullen inroepen. De dwaze maagden smeken de wijze maagden "om van haar olie te geven." Zie ook Psalms 141:6.

1. Farao bekent schuld: Ik heb gezondigd tegen de Heer, uw God, en tegen u. Nu ziet hij zijn dwaasheid in zijn smaden en beledigen van God en Zijn gezanten, en schijnt er tenminste berouw van te hebben. Als God de mensen overtuigt van zonde en er hen om verootmoedigt, dan zal hun minachting van Gods dienstknechten en van het woord van de Heer in hun mond voorzeker mee in rekening komen, en zwaar op hun geweten drukken. Sommigen denken dat Farao door te zeggen: "De Heer, uw God", eigenlijk te kennen wilde geven: "De Heer zal mijn God niet zijn". Velen handelen met God als met een machtigen vijand, met wie zij niet gaarne in oorlog willen zijn, maar willen niet met Hem handelen als met hun rechtmatige vorst, aan wie zij zich met trouw en liefde willen onderwerpen. Ware boetvaardigen betreuren de zonde als begaan tegen God, hun God, aan wie zij trouw en gehoorzaamheid verschuldigd zijn,

2. Hij vraagt om vergeving, niet aan God, zoals boetvaardigen behoren te doen, maar aan Mozes, hetgeen meer verschoonbaar in hem was, omdat Mozes door een bijzondere opdracht aan Farao tot een God was gesteld, en zo hij iemands zonden vergeeft, die worden zij vergeven. Als hij bidt: vergeeft mij toch ditmaal, belooft hij hiermede niet weer op die wijze te zullen zondigen. Toch schijnt hij er afkerig van die belofte bepaaldelijk af te leggen, en ook zegt hij niet, dat hij het volk zal laten trekken. Een berouw in schijn bedriegt de mensen gewoonlijk met algemene beloften, maar wil zich niet tegen bepaalde zonden verbinden. 3. Hij gebruikt Mozes en Aron om voor hem te bidden. Er zijn van degenen, die in benauwdheid de hulp van het gebed van een ander inroepen, maar niet geneigd zijn zelf te bidden, waardoor zij tonen, dat zij geen ware liefde hebben tot God en geen lust hebben om gemeenschap met Hem te oefenen. Farao wenst dat zij bidden, dat slechts deze dood van hem weggenomen worde, niet deze zonde, hij bidt de plaag af van de sprinkhanen, niet de plaag van een verhard hart, die toch oneindig meer gevaarlijk was.

IV. De wegneming van het oordeel op het gebed van Mozes, Exodus 10:18, Exodus 10:19.

Dit was:

1. Een even groot voorbeeld van Gods macht als het oordeel zelf. Een oostenwind bracht de sprinkhanen, en nu komt een westenwind ze wegvoeren. In welk punt van het kompas de wind ook zij, altijd doet hij Gods woord, en draait overeenkomstig Zijn raad. De wind blaast waarheen hij wil ten opzichte van ons bestuur er over, maar niet ten opzichte van Gods bestuur er over, Hij zendt hem rechtuit onder de gehele hemel.

2. Het was ook een even groot blijk van Mozes' gezag, en een even sterke bevestiging van zijn opdracht en van zijn invloed bij God, die "de vrede maakt en het kwaad schept," Isaiah 45:7. En hiermede heeft hij niet slechts de eerbied afgedwongen van de Egyptenaren, maar zich ook hun genegenheid aanbevolen, want gelijk het oordeel op zijn oproep gekomen is, zo geschiedde de wegneming er van als verhoring van zijn gebed. Hij heeft de treurige dag van leed en ellende niet gewenst, al heeft hij er ook mee gedreigd, zijn opdracht ging wel tegen Egypte, maar zijn gebed was voor Egypte, hetgeen een goede reden was waarom zij hem zouden liefhebben, al was het ook dat zij hem vreesden.

3. Het was ook een even sterke reden voor hun bekering, hun berouw, als het oordeel zelf, want hieruit bleek, dat God bereid is om te vergeven, spoedig geneigd om genade te betonen. Indien Hij reeds op een bekentenis van berouw en de uitwendige tekenen van verootmoediging een bijzonder oordeel wegneemt, zoals Hij het dikwijls van Farao heeft weggenomen, of het uitstelt, zoals Hij in Achabs geval gedaan heeft, wat zal Hij dan niet doen, als wij oprecht zijn, en hoe welkom zullen ware boetvaardigen Hem dan niet wezen! O mocht deze goedheid Gods ons tot bekering leiden!

V. Farao's terugkeren tot zijn goddeloos besluit om het volk niet te laten trekken, Exodus 10:20, door de rechtvaardige hand van God op hem, zijn hart verhardende en hem stijvende in zijn hardnekkigheid. Zij, die hun overtuiging gesmoord hebben, haar weerstaan hebben, verbeuren er de weldaad van, en worden dan rechtvaardiglijk overgegeven aan de lusten van hun eigen hart, die (hoe sterk hun overtuiging ook zij) hun te sterk blijken te zijn.

Verzen 12-20

Exodus 10:12-20

I. Hier is de inval van de sprinkhanen in het land, het legerscharen van de Heer, Joel 2:11. God gebiedt Mozes zijn hand uit te strekken, Exodus 10:12, om ze als het ware herwaarts te wenken, want zij kwamen op de wenk, toen strekte Mozes zijn staf uit, Exodus 10:13. Vergel. Exodus 9:22, Exodus 9:23. Mozes schrijft het toe aan het uitstrekken, niet van zijn hand, maar van de staf van God het ingestelde teken van Gods tegenwoordigheid bij hem. De sprinkhanen gehoorzamen aan de oproep, en vliegen op de vleugels van de wind, van de oostenwind, maar niet alleen de sprinkhanen maar ook kevers zonder getal, komen, zoals ons meegedeeld wordt in Psalms 105:34, Psalms 105:35. Een geducht leger van ruiters en voetknechten zou gemakkelijker te weerstaan zijn geweest, dat dit leger van insecten. Wie kan dan bestaan voor het aangezicht van de grote God?

II. De verwoesting, die zij aanrichtten, Exodus 10:15. Zij bedekten het oppervlak van het hele land, en zij aten al het kruid van het land op. De aarde heeft God de kinderen van de mensen gegeven, maar als het Hem behaagt, kan Hij hun bezit verstoren, en sprinkhanen en kevers zenden om hen uit het bezit te verdringen. Kruiden groeien ten diepste voor de mensen, maar als het God behaagt, zullen deze verachtelijke insecten niet slechts deelgenoten met hen zijn, maar hen beroven, hun het brood uit de mond wegeten. Laat ons dan niet werken voor de woning en de spijs, die aan deze verwoestingen zijn blootgesteld, maar voor die welke blijven tot in het eeuwige leven, en niet aldus overweldigd of aldus verdorven kunnen worden.

III. Farao's onderwerping hierop, Exodus 10:16,Exodus 10:17. Hij had Mozes en Aron van zich uitgedreven Exodus 10:11, hun waarschijnlijk zeggende, dat hij nu niets meer van doen met hen wilde hebben. Nu echter laat hij hen in allerijl tot zich roepen, en richt nu met evenveel beleefdheid het woord tot hen, als hij hen tevoren met verachting van zich weg had gezonden. De dag zal komen, wanneer zij, die hun raadgevers hebben afgewezen en hun bestraffingen hebben veracht, zeer blij zijn zullen met hun belangstelling, en hun voorbede graag zullen inroepen. De dwaze maagden smeken de wijze maagden "om van haar olie te geven." Zie ook Psalms 141:6.

1. Farao bekent schuld: Ik heb gezondigd tegen de Heer, uw God, en tegen u. Nu ziet hij zijn dwaasheid in zijn smaden en beledigen van God en Zijn gezanten, en schijnt er tenminste berouw van te hebben. Als God de mensen overtuigt van zonde en er hen om verootmoedigt, dan zal hun minachting van Gods dienstknechten en van het woord van de Heer in hun mond voorzeker mee in rekening komen, en zwaar op hun geweten drukken. Sommigen denken dat Farao door te zeggen: "De Heer, uw God", eigenlijk te kennen wilde geven: "De Heer zal mijn God niet zijn". Velen handelen met God als met een machtigen vijand, met wie zij niet gaarne in oorlog willen zijn, maar willen niet met Hem handelen als met hun rechtmatige vorst, aan wie zij zich met trouw en liefde willen onderwerpen. Ware boetvaardigen betreuren de zonde als begaan tegen God, hun God, aan wie zij trouw en gehoorzaamheid verschuldigd zijn,

2. Hij vraagt om vergeving, niet aan God, zoals boetvaardigen behoren te doen, maar aan Mozes, hetgeen meer verschoonbaar in hem was, omdat Mozes door een bijzondere opdracht aan Farao tot een God was gesteld, en zo hij iemands zonden vergeeft, die worden zij vergeven. Als hij bidt: vergeeft mij toch ditmaal, belooft hij hiermede niet weer op die wijze te zullen zondigen. Toch schijnt hij er afkerig van die belofte bepaaldelijk af te leggen, en ook zegt hij niet, dat hij het volk zal laten trekken. Een berouw in schijn bedriegt de mensen gewoonlijk met algemene beloften, maar wil zich niet tegen bepaalde zonden verbinden. 3. Hij gebruikt Mozes en Aron om voor hem te bidden. Er zijn van degenen, die in benauwdheid de hulp van het gebed van een ander inroepen, maar niet geneigd zijn zelf te bidden, waardoor zij tonen, dat zij geen ware liefde hebben tot God en geen lust hebben om gemeenschap met Hem te oefenen. Farao wenst dat zij bidden, dat slechts deze dood van hem weggenomen worde, niet deze zonde, hij bidt de plaag af van de sprinkhanen, niet de plaag van een verhard hart, die toch oneindig meer gevaarlijk was.

IV. De wegneming van het oordeel op het gebed van Mozes, Exodus 10:18, Exodus 10:19.

Dit was:

1. Een even groot voorbeeld van Gods macht als het oordeel zelf. Een oostenwind bracht de sprinkhanen, en nu komt een westenwind ze wegvoeren. In welk punt van het kompas de wind ook zij, altijd doet hij Gods woord, en draait overeenkomstig Zijn raad. De wind blaast waarheen hij wil ten opzichte van ons bestuur er over, maar niet ten opzichte van Gods bestuur er over, Hij zendt hem rechtuit onder de gehele hemel.

2. Het was ook een even groot blijk van Mozes' gezag, en een even sterke bevestiging van zijn opdracht en van zijn invloed bij God, die "de vrede maakt en het kwaad schept," Isaiah 45:7. En hiermede heeft hij niet slechts de eerbied afgedwongen van de Egyptenaren, maar zich ook hun genegenheid aanbevolen, want gelijk het oordeel op zijn oproep gekomen is, zo geschiedde de wegneming er van als verhoring van zijn gebed. Hij heeft de treurige dag van leed en ellende niet gewenst, al heeft hij er ook mee gedreigd, zijn opdracht ging wel tegen Egypte, maar zijn gebed was voor Egypte, hetgeen een goede reden was waarom zij hem zouden liefhebben, al was het ook dat zij hem vreesden.

3. Het was ook een even sterke reden voor hun bekering, hun berouw, als het oordeel zelf, want hieruit bleek, dat God bereid is om te vergeven, spoedig geneigd om genade te betonen. Indien Hij reeds op een bekentenis van berouw en de uitwendige tekenen van verootmoediging een bijzonder oordeel wegneemt, zoals Hij het dikwijls van Farao heeft weggenomen, of het uitstelt, zoals Hij in Achabs geval gedaan heeft, wat zal Hij dan niet doen, als wij oprecht zijn, en hoe welkom zullen ware boetvaardigen Hem dan niet wezen! O mocht deze goedheid Gods ons tot bekering leiden!

V. Farao's terugkeren tot zijn goddeloos besluit om het volk niet te laten trekken, Exodus 10:20, door de rechtvaardige hand van God op hem, zijn hart verhardende en hem stijvende in zijn hardnekkigheid. Zij, die hun overtuiging gesmoord hebben, haar weerstaan hebben, verbeuren er de weldaad van, en worden dan rechtvaardiglijk overgegeven aan de lusten van hun eigen hart, die (hoe sterk hun overtuiging ook zij) hun te sterk blijken te zijn.

Verzen 21-29

Exodus 10:21-29

I. Hier is de plaag van de duisternis over Egypte gebracht, en het was een zeer vreeslijke, ontzettende plaag, derhalve zij als de eerste van de tien genoemd wordt, Psalms 105:28, hoewel zij een van de laatste was. In de verwoesting van het geestelijk Egypte wordt zij voortgebracht door "de vijfde schaal, die uitgegoten wordt op de troon van het beest", Revelation 16:10, "en zijn rijk is verduisterd geworden." Omtrent deze plaag valt bijzonder op te merken:

1. Dat het een algehele duisternis was. Wij hebben reden te denken dat niet slechts de hemellichten omfloerst waren, maar dat ook hun vuren en kaarsen uitgeblust werden door de vochtige, kleverige dampen, waardoor deze duisternis veroorzaakt werd, want er wordt gezegd in Exodus 10:23 :zij zagen de een de ander niet. De goddeloze wordt er mee gedreigd, Job 18:5, Job 18:6, dat "de vonk van zijn vuur niet zal glinsteren (de spranken, namelijk die hij ontstoken heeft," zoals zij genoemd worden in Isaiah 50:1, en dat "het licht zal verduisteren in zijn tent." De hel is "de buitenste duisternis, het licht van de kaars zal in u niet meer schijnen," Revelation 18:23.

2. Dat het een duisternis was, die men kon tasten, die gevoeld kon worden met hun vingers in de oorzaken er van, (zo dicht en dik waren de dampen) gevoeld kon worden, denken sommigen, in haar uitwerkselen, door hun ogen die gestoken werden van pijn, en nog pijnlijker werden door ze te wrijven. Er wordt gesproken van zware pijn als uitwerking van die duisternis Revelation 16:10, hetgeen een toespeling hierop is.

3. Ongetwijfeld waren zij er door verbaasd en verschrikt. Hierbij vergeleken was de wolk van sprinkhanen, die het land verduisterd hadden Exodus 10:15, nog niets. De overlevering van de Joden zegt dat zij in deze duisternis verschrikt werden door verschijningen van boze geesten of liever door verschrikkelijke geluiden en fluisteringen, die zij maakten, of (hetgeen niet minder verschrikkelijk is) door de angst van hun eigen geweten, en dit is de plaag die, naar sommigen denken, bedoeld is in Psalms 78:49, (want anders wordt zij daar in het geheel niet vermeld) Hij zond onder hen de hitte van Zijn toorn, verbolgenheid en verstoordheid en benauwdheid met uitzending van de boden van veel kwaads, want hun, voor wie de duivel een bedrieger was, zal hij ten slotte een verschrikking wezen.

4. Zij hield drie dagen aan, zes nachten (zegt bisschop Hall) aaneen, zo lang waren zij gevangen gehouden door die ketenen van de duisternis, en de helderste paleizen werden tot kerkerholen. Niemand stond op van zijn plaats, Exodus 10:23. Zij waren allen gevangen in hun huizen, en de schrik heeft hen zo bevangen, dat slechts weinigen onder hen de moed hadden om van hun stoel naar hun bed te gaan, of van hun bed naar een stoel. Aldus "zwegen zij in duisternis," 1 Samuel 2:9. Nu had Farao tijd om na te denken, zo hij hem slechts had willen gebruiken. Geestelijke duisternis is geestelijke gevangenschap terwijl Satan de ogen van de mensen verblindt, zodat zij niet zien bindt hij hun handen en voeten, opdat zij niet werken voor God, noch zich hemelwaarts bewegen. Zij zijn gezeten in duisternis.

5. Het was rechtvaardig in God hen aldus te straffen. Farao en zijn volk hadden gerebelleerd tegen het licht van het woord van God, dat Mozes tot hen had gesproken, rechtvaardig worden zij dus gestraft met duisternis, want zij hadden haar lief en verkozen haar boven het licht. De blindheid van hun geest brengt deze duisternis van de lucht over hen, nooit was iemands geest z verblind als die van Farao, nooit was de lucht z verduisterd als die van Egypte. Door hun wreedheid zouden de Egyptenaren de lamp van Israël willen uitblussen en hun kool uitblussen, daarom heeft God rechtvaardig hun lichten uitgeblust. Vergelijk dit met de straf van de Sodomieten, Genesis 19:11. Laat ons vrezen voor de gevolgen van de zonde, indien drie dagen van duisternis zo schrikkelijk waren, wat zal de eeuwige duisternis dan niet wezen!

6. Intussen was het bij de kinderen Israëls licht in hun woningen, Exodus 10:23, niet alleen in het land Gosen, waar de meesten van hen woonden, maar ook in de woningen van hen, die onder de Egyptenaren verstrooid waren. Dat sommigen van hen aldus verstrooid zijn geweest, blijkt uit het teken ter onderscheiding, dat hun later bevolen was aan de posten van hun deuren te maken, Exodus 12:7. Dit is een voorbeeld van:

a. De macht van God boven de gewone kracht van de natuur. Wij moeten niet denken dat het zo maar vanzelf spreekt, dat wij delen in de algemene zegeningen en weldaden, en er dus aan God geen dank voor verschuldigd zijn. Hij zou een onderscheid kunnen maken, en ons onthouden wat Hij aan anderen geeft. Wel laat Hij gewoonlijk Zijn zon schijnen over de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen, maar Hij zou een verschil kunnen maken, en wij moeten erkennen dat het Zijn genade is, als Hij het niet doet.

b. De bijzondere gunst voor Zijn volk, zij wandelen in het licht, als anderen eindeloos in dikke duisternis ronddwalen. Aan alle plaatsen waar een Israëliet is, n, die waarlijk een Israëliet is, al is het ook in deze duistere wereld, daar is licht, daar is een kind van het licht, en voor wie licht gezaaid is, en die door de opgang uit de hoogte wordt bezocht. Wie zou, toen God dit onderscheid maakte tussen de Israëlieten en de Egyptenaren, niet aan de armoedigste hut van een Israëliet de voorkeur hebben gegeven boven het schoonste paleis van een Egyptenaar? Nog is er een wezenlijk verschil, hoewel niet zo merkbaar, tussen het huis van de goddelozen, waarin de vloek van de Heer is, en de woning van de rechtvaardigen, "die door Hem wordt gezegend," Proverbs 3:33. Wij moeten geloven in dat verschil en er ons naar gedragen. Sommigen gronden een gissing op het woord in Psalms 105:28 :"Hij zond duisternis, en maakte het duister, en zij waren Zijn woord niet weerspannig," dat de Israëlieten gedurende deze driedaagse duisternis besneden werden, ten einde hun paasfeest, dat nu naderde, te kunnen vieren, en dat dit het woord was, waaraan zij niet weerspannig waren, want van hun besnijdenis toen zij het land Kanan binnenkwamen, wordt gesproken als van een tweede algemene besnijdenis, Joshua 5:2. Hoe dit nu zij, indien het God had behaagd, dan zouden de Israëlieten gedurende deze drie dagen van duisternis voor de Egyptenaren, toen het voor henzelf licht was, hebben kunnen vertrekken, zonder er Farao verlof voor te vragen, maar God wilde hen uitvoeren door een hoge hand, en niet steelsgewijze of in haast, Isaiah 52:12.

II. Hier is de indruk, op Farao teweeggebracht door deze plaag, welke tamelijk gelijk was aan die, welke door de vorige plagen bij hem teweeggebracht werd.

1. Het heeft hem in zoverre wakker geschud, dat hij de onderhandeling met Mozes en Aron weer aanknoopte, en er nu eindelijk in toestemde, dat zij hun kinderen zouden medenemen, hij wilde nu slechts hun vee als onderpand houden, Exodus 10:24. Het is het gewone doen van de zondaren om aldus met loven en bieden bij de Almachtige aan te komen, sommige zonden zullen zij nalaten, maar niet alle, voor een tijd zullen zij aflaten van hun zonden, maar niet voor altijd. Zij willen Hem een deel van hun hart toestaan, maar de wereld en het vlees moeten het met Hem delen, en aldus spotten zij met God, maar bedriegen zichzelf. Mozes besluit om niets van zijn eis te laten vallen, ons vee zal ook met ons gaan, Exodus 10:26. De voorwaarden van de verzoening zijn zo vastgesteld, dat de mensen, hoe zij ze ook betwisten, ze toch niet kunnen veranderen of er van kunnen afdingen. Wij moeten toestemmen in de eis van Gods wil, want wij kunnen niet verwachten dat Hij zal toestemmen in de voorwaarden van onze lusten. Boodschappers van God moeten altijd aan die regel gebonden zijn: "laat hen tot u weerkeren, maar gij zult tot hen niet weerkeren," Jeremiah 15:19. Mozes geeft een zeer goede reden op, waarom zij hun vee moeten medenemen, zij moeten gaan offeren en daarom moeten zij meenemen hetgeen daartoe nodig is. Welk aantal en welke soort van offers geëist zullen worden, wisten zij nog niet, en dus moesten zij alles meenemen wat zij hadden. Met onszelf en onze kinderen moeten wij ook al onze wereldlijke bezittingen de dienst van God toewijden, omdat wij niet weten welk gebruik God maken wil van hetgeen wij hebben, noch op welke wijze wij geroepen kunnen worden om er God mee te eren.

2. Maar toen hij zijn eigen voorwaarden niet kon opleggen, werd hij z verbitterd, dat hij de onderhandelingen plotseling afbrak, en het besluit nam in het geheel niet meer te onderhandelen. Thans is de toorn over hem gekomen tot het einde, en hij werd tot het uiterste beledigend, Exodus 10:28. Mozes wordt in toorn weggezonden, op straffe van de dood hem verboden weer aan het hof te komen, ja hem werd verboden Farao ook elders te ontmoeten, zoals hij hem placht te ontmoeten aan de oever van de rivier: op welke dag gij mijn aangezicht zult zien, zult gij sterven. Ontzettende waanzin! Had hij dan niet ondervonden dat Mozes plagen over hem kon brengen zonder zijn aangezicht te zien? Of had hij vergeten, hoe dikwijls hij om hem had gezonden als zijn arts, om hem te genezen, en hem van zijn plagen te verlossen, dat hij hem nu moet gebieden om nooit meer tot hem te naderen? Onmachtige boosaardigheid! Hem met de dood te dreigen, die gewapend was met zulk een macht, en aan wiens genade hij zich zo dikwijls had overgegeven. Waartoe zal verharding van hart en minachting van Gods woord en geboden de mensen al niet brengen!

Mozes hield hem aan zijn woord, Exodus 10:29. Ik zal niet meer uw aangezicht zien, dat is: "na ditmaal", want deze onderhandeling werd niet afgebroken dan Exodus 11:8, toen Mozes van Farao uitging in hitte van de toorn, en hem zei hoe spoedig hij van zin zou veranderen, en zijn trots gemoed verslagen zou worden, hetgeen vervuld werd, Exodus 12:31, toen Farao Mozes nederig smeekte om te vertrekken, zodat Mozes na dit onderhoud niet meer tot hem kwam, v r hij geroepen werd. Als de mensen Gods woord van zich wegdrijven, laat Hij rechtvaardiglijk hen in hun zinsbegoochelingen blijven, en antwoordt hun naar de menigte van hun afgoden. Toen de Gadarenen begeerden dat Christus van hen zou weggaan heeft Hij hen terstond verlaten.

Verzen 21-29

Exodus 10:21-29

I. Hier is de plaag van de duisternis over Egypte gebracht, en het was een zeer vreeslijke, ontzettende plaag, derhalve zij als de eerste van de tien genoemd wordt, Psalms 105:28, hoewel zij een van de laatste was. In de verwoesting van het geestelijk Egypte wordt zij voortgebracht door "de vijfde schaal, die uitgegoten wordt op de troon van het beest", Revelation 16:10, "en zijn rijk is verduisterd geworden." Omtrent deze plaag valt bijzonder op te merken:

1. Dat het een algehele duisternis was. Wij hebben reden te denken dat niet slechts de hemellichten omfloerst waren, maar dat ook hun vuren en kaarsen uitgeblust werden door de vochtige, kleverige dampen, waardoor deze duisternis veroorzaakt werd, want er wordt gezegd in Exodus 10:23 :zij zagen de een de ander niet. De goddeloze wordt er mee gedreigd, Job 18:5, Job 18:6, dat "de vonk van zijn vuur niet zal glinsteren (de spranken, namelijk die hij ontstoken heeft," zoals zij genoemd worden in Isaiah 50:1, en dat "het licht zal verduisteren in zijn tent." De hel is "de buitenste duisternis, het licht van de kaars zal in u niet meer schijnen," Revelation 18:23.

2. Dat het een duisternis was, die men kon tasten, die gevoeld kon worden met hun vingers in de oorzaken er van, (zo dicht en dik waren de dampen) gevoeld kon worden, denken sommigen, in haar uitwerkselen, door hun ogen die gestoken werden van pijn, en nog pijnlijker werden door ze te wrijven. Er wordt gesproken van zware pijn als uitwerking van die duisternis Revelation 16:10, hetgeen een toespeling hierop is.

3. Ongetwijfeld waren zij er door verbaasd en verschrikt. Hierbij vergeleken was de wolk van sprinkhanen, die het land verduisterd hadden Exodus 10:15, nog niets. De overlevering van de Joden zegt dat zij in deze duisternis verschrikt werden door verschijningen van boze geesten of liever door verschrikkelijke geluiden en fluisteringen, die zij maakten, of (hetgeen niet minder verschrikkelijk is) door de angst van hun eigen geweten, en dit is de plaag die, naar sommigen denken, bedoeld is in Psalms 78:49, (want anders wordt zij daar in het geheel niet vermeld) Hij zond onder hen de hitte van Zijn toorn, verbolgenheid en verstoordheid en benauwdheid met uitzending van de boden van veel kwaads, want hun, voor wie de duivel een bedrieger was, zal hij ten slotte een verschrikking wezen.

4. Zij hield drie dagen aan, zes nachten (zegt bisschop Hall) aaneen, zo lang waren zij gevangen gehouden door die ketenen van de duisternis, en de helderste paleizen werden tot kerkerholen. Niemand stond op van zijn plaats, Exodus 10:23. Zij waren allen gevangen in hun huizen, en de schrik heeft hen zo bevangen, dat slechts weinigen onder hen de moed hadden om van hun stoel naar hun bed te gaan, of van hun bed naar een stoel. Aldus "zwegen zij in duisternis," 1 Samuel 2:9. Nu had Farao tijd om na te denken, zo hij hem slechts had willen gebruiken. Geestelijke duisternis is geestelijke gevangenschap terwijl Satan de ogen van de mensen verblindt, zodat zij niet zien bindt hij hun handen en voeten, opdat zij niet werken voor God, noch zich hemelwaarts bewegen. Zij zijn gezeten in duisternis.

5. Het was rechtvaardig in God hen aldus te straffen. Farao en zijn volk hadden gerebelleerd tegen het licht van het woord van God, dat Mozes tot hen had gesproken, rechtvaardig worden zij dus gestraft met duisternis, want zij hadden haar lief en verkozen haar boven het licht. De blindheid van hun geest brengt deze duisternis van de lucht over hen, nooit was iemands geest z verblind als die van Farao, nooit was de lucht z verduisterd als die van Egypte. Door hun wreedheid zouden de Egyptenaren de lamp van Israël willen uitblussen en hun kool uitblussen, daarom heeft God rechtvaardig hun lichten uitgeblust. Vergelijk dit met de straf van de Sodomieten, Genesis 19:11. Laat ons vrezen voor de gevolgen van de zonde, indien drie dagen van duisternis zo schrikkelijk waren, wat zal de eeuwige duisternis dan niet wezen!

6. Intussen was het bij de kinderen Israëls licht in hun woningen, Exodus 10:23, niet alleen in het land Gosen, waar de meesten van hen woonden, maar ook in de woningen van hen, die onder de Egyptenaren verstrooid waren. Dat sommigen van hen aldus verstrooid zijn geweest, blijkt uit het teken ter onderscheiding, dat hun later bevolen was aan de posten van hun deuren te maken, Exodus 12:7. Dit is een voorbeeld van:

a. De macht van God boven de gewone kracht van de natuur. Wij moeten niet denken dat het zo maar vanzelf spreekt, dat wij delen in de algemene zegeningen en weldaden, en er dus aan God geen dank voor verschuldigd zijn. Hij zou een onderscheid kunnen maken, en ons onthouden wat Hij aan anderen geeft. Wel laat Hij gewoonlijk Zijn zon schijnen over de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen, maar Hij zou een verschil kunnen maken, en wij moeten erkennen dat het Zijn genade is, als Hij het niet doet.

b. De bijzondere gunst voor Zijn volk, zij wandelen in het licht, als anderen eindeloos in dikke duisternis ronddwalen. Aan alle plaatsen waar een Israëliet is, n, die waarlijk een Israëliet is, al is het ook in deze duistere wereld, daar is licht, daar is een kind van het licht, en voor wie licht gezaaid is, en die door de opgang uit de hoogte wordt bezocht. Wie zou, toen God dit onderscheid maakte tussen de Israëlieten en de Egyptenaren, niet aan de armoedigste hut van een Israëliet de voorkeur hebben gegeven boven het schoonste paleis van een Egyptenaar? Nog is er een wezenlijk verschil, hoewel niet zo merkbaar, tussen het huis van de goddelozen, waarin de vloek van de Heer is, en de woning van de rechtvaardigen, "die door Hem wordt gezegend," Proverbs 3:33. Wij moeten geloven in dat verschil en er ons naar gedragen. Sommigen gronden een gissing op het woord in Psalms 105:28 :"Hij zond duisternis, en maakte het duister, en zij waren Zijn woord niet weerspannig," dat de Israëlieten gedurende deze driedaagse duisternis besneden werden, ten einde hun paasfeest, dat nu naderde, te kunnen vieren, en dat dit het woord was, waaraan zij niet weerspannig waren, want van hun besnijdenis toen zij het land Kanan binnenkwamen, wordt gesproken als van een tweede algemene besnijdenis, Joshua 5:2. Hoe dit nu zij, indien het God had behaagd, dan zouden de Israëlieten gedurende deze drie dagen van duisternis voor de Egyptenaren, toen het voor henzelf licht was, hebben kunnen vertrekken, zonder er Farao verlof voor te vragen, maar God wilde hen uitvoeren door een hoge hand, en niet steelsgewijze of in haast, Isaiah 52:12.

II. Hier is de indruk, op Farao teweeggebracht door deze plaag, welke tamelijk gelijk was aan die, welke door de vorige plagen bij hem teweeggebracht werd.

1. Het heeft hem in zoverre wakker geschud, dat hij de onderhandeling met Mozes en Aron weer aanknoopte, en er nu eindelijk in toestemde, dat zij hun kinderen zouden medenemen, hij wilde nu slechts hun vee als onderpand houden, Exodus 10:24. Het is het gewone doen van de zondaren om aldus met loven en bieden bij de Almachtige aan te komen, sommige zonden zullen zij nalaten, maar niet alle, voor een tijd zullen zij aflaten van hun zonden, maar niet voor altijd. Zij willen Hem een deel van hun hart toestaan, maar de wereld en het vlees moeten het met Hem delen, en aldus spotten zij met God, maar bedriegen zichzelf. Mozes besluit om niets van zijn eis te laten vallen, ons vee zal ook met ons gaan, Exodus 10:26. De voorwaarden van de verzoening zijn zo vastgesteld, dat de mensen, hoe zij ze ook betwisten, ze toch niet kunnen veranderen of er van kunnen afdingen. Wij moeten toestemmen in de eis van Gods wil, want wij kunnen niet verwachten dat Hij zal toestemmen in de voorwaarden van onze lusten. Boodschappers van God moeten altijd aan die regel gebonden zijn: "laat hen tot u weerkeren, maar gij zult tot hen niet weerkeren," Jeremiah 15:19. Mozes geeft een zeer goede reden op, waarom zij hun vee moeten medenemen, zij moeten gaan offeren en daarom moeten zij meenemen hetgeen daartoe nodig is. Welk aantal en welke soort van offers geëist zullen worden, wisten zij nog niet, en dus moesten zij alles meenemen wat zij hadden. Met onszelf en onze kinderen moeten wij ook al onze wereldlijke bezittingen de dienst van God toewijden, omdat wij niet weten welk gebruik God maken wil van hetgeen wij hebben, noch op welke wijze wij geroepen kunnen worden om er God mee te eren.

2. Maar toen hij zijn eigen voorwaarden niet kon opleggen, werd hij z verbitterd, dat hij de onderhandelingen plotseling afbrak, en het besluit nam in het geheel niet meer te onderhandelen. Thans is de toorn over hem gekomen tot het einde, en hij werd tot het uiterste beledigend, Exodus 10:28. Mozes wordt in toorn weggezonden, op straffe van de dood hem verboden weer aan het hof te komen, ja hem werd verboden Farao ook elders te ontmoeten, zoals hij hem placht te ontmoeten aan de oever van de rivier: op welke dag gij mijn aangezicht zult zien, zult gij sterven. Ontzettende waanzin! Had hij dan niet ondervonden dat Mozes plagen over hem kon brengen zonder zijn aangezicht te zien? Of had hij vergeten, hoe dikwijls hij om hem had gezonden als zijn arts, om hem te genezen, en hem van zijn plagen te verlossen, dat hij hem nu moet gebieden om nooit meer tot hem te naderen? Onmachtige boosaardigheid! Hem met de dood te dreigen, die gewapend was met zulk een macht, en aan wiens genade hij zich zo dikwijls had overgegeven. Waartoe zal verharding van hart en minachting van Gods woord en geboden de mensen al niet brengen!

Mozes hield hem aan zijn woord, Exodus 10:29. Ik zal niet meer uw aangezicht zien, dat is: "na ditmaal", want deze onderhandeling werd niet afgebroken dan Exodus 11:8, toen Mozes van Farao uitging in hitte van de toorn, en hem zei hoe spoedig hij van zin zou veranderen, en zijn trots gemoed verslagen zou worden, hetgeen vervuld werd, Exodus 12:31, toen Farao Mozes nederig smeekte om te vertrekken, zodat Mozes na dit onderhoud niet meer tot hem kwam, v r hij geroepen werd. Als de mensen Gods woord van zich wegdrijven, laat Hij rechtvaardiglijk hen in hun zinsbegoochelingen blijven, en antwoordt hun naar de menigte van hun afgoden. Toen de Gadarenen begeerden dat Christus van hen zou weggaan heeft Hij hen terstond verlaten.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/exodus-10.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile