Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Exodus 9

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 9

In dit hoofdstuk hebben wij een bericht van nog drie plagen over Egypte.

I. Sterfte onder het vee, Exodus 9:1.

II. Zweren aan mensen en dieren, Exodus 9:8

III. Hagel met donder en bliksemen.

1. Van deze plaag wordt vooraf kennis gegeven, Exodus 9:13.

2. Zij komt over hen met grote verschrikking, Exodus 9:22.

3. In zijn angst onderhandelt Farao nogmaals met Mozes, maar breekt terstond zijn woord, Exodus 9:27

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 9

In dit hoofdstuk hebben wij een bericht van nog drie plagen over Egypte.

I. Sterfte onder het vee, Exodus 9:1.

II. Zweren aan mensen en dieren, Exodus 9:8

III. Hagel met donder en bliksemen.

1. Van deze plaag wordt vooraf kennis gegeven, Exodus 9:13.

2. Zij komt over hen met grote verschrikking, Exodus 9:22.

3. In zijn angst onderhandelt Farao nogmaals met Mozes, maar breekt terstond zijn woord, Exodus 9:27

Verzen 1-7

Exodus 9:1-7

I. Hier wordt kennis gegeven van nog een plaag, namelijk die van de veepest. Toen Farao's hart verhard werd, nadat hij onder de vorige plaag geneigd scheen tot toegeven, werd Mozes tot hem gezonden om hem te zeggen, dat er weer een plaag komen zal om te zien wat deze doen zou om de indrukken, door de vorige plagen teweeggebracht, weer te verlevendigen. Aldus wordt de toorn van God geopenbaard van de hemel, beide in Zijn woord en in Zijn werken, over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen.

1. Mozes gaf Farao het middel aan de hand om die plaag te voorkomen, Laat Mijn volk trekken, Exodus 9:1. Dit bleef nog de eis van God, God wil Israël losgelaten hebben, Farao kant zich hier tegen aan, en nu is de vraag wiens woord zal bestaan. Zie hoe naijverig God is op Zijn volk, als het jaar van Zijn verlosten gekomen is, zal Hij Egypte tot hun losgeld geven. Dat koninkrijk zal veeleer te gronde gaan, dan dat Israël niet verlost zou worden. Zie hoe redelijk Gods eisen zijn, waar Hij om vraagt is slechts het Zijne, zij zijn Mijn volk, en daarom: laat hen trekken.

2. Hij beschrijft de plaag, die komen zou indien hij weigerde, Exodus 9:2, Exodus 9:8. De hand van de Heer is onmiddellijk, zonder dat Arons hand wordt uitgestrekt, over het vee, waarvan veel door een soort besmettelijke ziekte zal sterven, en wel vee van allerlei aard. Dit was een groot verlies voor de eigenaars. Zij hadden Israël arm gemaakt. en nu zal God hen arm maken. De hand Gods moet erkend worden, zelfs in de ziekte en het sterven van vee, of van enigerlei andere schade er in, want geen musje valt ter aarde zonder onze Vader.

3. Als een bewijs, dat het Gods hand er in is, en van Zijn bijzondere gunst jegens Zijn volk, voorzegt hij, dat er van het vee van de Israëlieten niets zal sterven, hoewel die dieren dezelfde lucht inademden en hetzelfde water dronken als het vee van de Egyptenaren, Exodus 9:4. De Heere zal een afzondering maken. Als Gods oordelen zijn uitgegaan, dan kunnen zij wel de rechtvaardigen en de goddelozen treffen maar toch zal God zo'n onderscheid maken, dat zij voor de een niet hetzelfde zijn, wat zij voor de ander zullen wezen, zie Isaiah 27:7. De voorzienigheid van God moet met dankbaarheid erkend worden in het leven van het vee, want Hij behoudt mensen en beesten, Psalms 36:7.

4. Om die waarschuwing nog opmerkelijker te maken, wordt er een tijd voor bepaald, Exodus 9:5. Morgen zal het gedaan worden. Wij weten niet wat een dag brengen zal, en daarom kunnen wij niet zeggen wat wij morgen doen zullen, maar God kan het.

II. De plaag is gekomen. Het vee stierf, Exodus 9:6. Door de zonde van de mens is het schepsel aan de ijdelheid onderworpen, daar het naar zijn aard en vermogen beide zijn goddeloosheid dient en deelt in zijn straf, zoals in de zondvloed, Romans 8:20, Romans 8:22. Farao en de Egyptenaars zondigden, maar wat hebben deze schapen gedaan? Toch zijn zij geplaagd, zie Jeremiah 12:4. Vanwege de boosheid van degenen, die in het land wonen, vergaan de beesten. De Egyptenaars hebben later, en sommigen denken ook nu, hun vee aangebeden, het was onder hen, dat de Israëlieten hebben geleerd een god te maken van een kalf. Daarom komt in dit dier de plaag over hen. Het is rechtvaardig in God om datgene van ons weg te nemen, waar wij een afgod van maken, of het een bitterheid voor ons te maken, zie Isaiah 19:1.

III. Het onderscheid, dat gemaakt is tussen het vee van de Egyptenaren en dat van de Israëlieten naar het woord van God. Van het vee van de kinderen van Israël stierf niet een, Exodus 9:6, Exodus 9:7. Zorgt God voor ossen? Ja, Zijn voorzienigheid strekt zich uit over het geringste van Zijn schepselen. Maar het is ook om onzentwil geschreven, opdat wij, vertrouwende op God, en Hem gesteld hebbende tot onze toevlucht, "niet zullen vrezen voor de pestilentie, die in de donkerheid wandelt, ja zelfs niet als er duizend aan onze zijde vallen, en tienduizend aan onze rechterhand", Psalms 91:6, Psalms 91:7. Farao liet zien, of het vee van de Israëlieten ook besmet was, niet om zijn consciëntie, maar zijn nieuwsgierigheid te bevredigen, of wel met het doel, om bij wijze van weerwraak zijn verliezen met hun vee te vergoeden. En daar hij niets goeds voorhad met dit onderzoek, heeft het rapport, dat hem gebracht werd, ook geen indruk op hem gemaakt integendeel, zijn hart werd er slechts nog meer door verhard. Voor hen, die willens blind zijn, zullen zelfs de methodes van de overtuiging, die verordineerd zijn ten leven, een reuke des doods ten dode blijken te wezen.

Verzen 1-7

Exodus 9:1-7

I. Hier wordt kennis gegeven van nog een plaag, namelijk die van de veepest. Toen Farao's hart verhard werd, nadat hij onder de vorige plaag geneigd scheen tot toegeven, werd Mozes tot hem gezonden om hem te zeggen, dat er weer een plaag komen zal om te zien wat deze doen zou om de indrukken, door de vorige plagen teweeggebracht, weer te verlevendigen. Aldus wordt de toorn van God geopenbaard van de hemel, beide in Zijn woord en in Zijn werken, over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen.

1. Mozes gaf Farao het middel aan de hand om die plaag te voorkomen, Laat Mijn volk trekken, Exodus 9:1. Dit bleef nog de eis van God, God wil Israël losgelaten hebben, Farao kant zich hier tegen aan, en nu is de vraag wiens woord zal bestaan. Zie hoe naijverig God is op Zijn volk, als het jaar van Zijn verlosten gekomen is, zal Hij Egypte tot hun losgeld geven. Dat koninkrijk zal veeleer te gronde gaan, dan dat Israël niet verlost zou worden. Zie hoe redelijk Gods eisen zijn, waar Hij om vraagt is slechts het Zijne, zij zijn Mijn volk, en daarom: laat hen trekken.

2. Hij beschrijft de plaag, die komen zou indien hij weigerde, Exodus 9:2, Exodus 9:8. De hand van de Heer is onmiddellijk, zonder dat Arons hand wordt uitgestrekt, over het vee, waarvan veel door een soort besmettelijke ziekte zal sterven, en wel vee van allerlei aard. Dit was een groot verlies voor de eigenaars. Zij hadden Israël arm gemaakt. en nu zal God hen arm maken. De hand Gods moet erkend worden, zelfs in de ziekte en het sterven van vee, of van enigerlei andere schade er in, want geen musje valt ter aarde zonder onze Vader.

3. Als een bewijs, dat het Gods hand er in is, en van Zijn bijzondere gunst jegens Zijn volk, voorzegt hij, dat er van het vee van de Israëlieten niets zal sterven, hoewel die dieren dezelfde lucht inademden en hetzelfde water dronken als het vee van de Egyptenaren, Exodus 9:4. De Heere zal een afzondering maken. Als Gods oordelen zijn uitgegaan, dan kunnen zij wel de rechtvaardigen en de goddelozen treffen maar toch zal God zo'n onderscheid maken, dat zij voor de een niet hetzelfde zijn, wat zij voor de ander zullen wezen, zie Isaiah 27:7. De voorzienigheid van God moet met dankbaarheid erkend worden in het leven van het vee, want Hij behoudt mensen en beesten, Psalms 36:7.

4. Om die waarschuwing nog opmerkelijker te maken, wordt er een tijd voor bepaald, Exodus 9:5. Morgen zal het gedaan worden. Wij weten niet wat een dag brengen zal, en daarom kunnen wij niet zeggen wat wij morgen doen zullen, maar God kan het.

II. De plaag is gekomen. Het vee stierf, Exodus 9:6. Door de zonde van de mens is het schepsel aan de ijdelheid onderworpen, daar het naar zijn aard en vermogen beide zijn goddeloosheid dient en deelt in zijn straf, zoals in de zondvloed, Romans 8:20, Romans 8:22. Farao en de Egyptenaars zondigden, maar wat hebben deze schapen gedaan? Toch zijn zij geplaagd, zie Jeremiah 12:4. Vanwege de boosheid van degenen, die in het land wonen, vergaan de beesten. De Egyptenaars hebben later, en sommigen denken ook nu, hun vee aangebeden, het was onder hen, dat de Israëlieten hebben geleerd een god te maken van een kalf. Daarom komt in dit dier de plaag over hen. Het is rechtvaardig in God om datgene van ons weg te nemen, waar wij een afgod van maken, of het een bitterheid voor ons te maken, zie Isaiah 19:1.

III. Het onderscheid, dat gemaakt is tussen het vee van de Egyptenaren en dat van de Israëlieten naar het woord van God. Van het vee van de kinderen van Israël stierf niet een, Exodus 9:6, Exodus 9:7. Zorgt God voor ossen? Ja, Zijn voorzienigheid strekt zich uit over het geringste van Zijn schepselen. Maar het is ook om onzentwil geschreven, opdat wij, vertrouwende op God, en Hem gesteld hebbende tot onze toevlucht, "niet zullen vrezen voor de pestilentie, die in de donkerheid wandelt, ja zelfs niet als er duizend aan onze zijde vallen, en tienduizend aan onze rechterhand", Psalms 91:6, Psalms 91:7. Farao liet zien, of het vee van de Israëlieten ook besmet was, niet om zijn consciëntie, maar zijn nieuwsgierigheid te bevredigen, of wel met het doel, om bij wijze van weerwraak zijn verliezen met hun vee te vergoeden. En daar hij niets goeds voorhad met dit onderzoek, heeft het rapport, dat hem gebracht werd, ook geen indruk op hem gemaakt integendeel, zijn hart werd er slechts nog meer door verhard. Voor hen, die willens blind zijn, zullen zelfs de methodes van de overtuiging, die verordineerd zijn ten leven, een reuke des doods ten dode blijken te wezen.

Verzen 8-12

Exodus 9:8-12

Merk hier op betreffende de plaag van de zweren:

1. Dat God, toen de sterfte onder hun vee geen uitwerking op hen had, een plaag zond, die hun eigen lichaam aangreep en hen zwaar deed lijden. Als de kleinere oordelen hun werk niet doen, dan zal God grotere zenden. Laat ons dus ons verootmoedigen onder de machtige hand van God, en uitgaan om Hem te ontmoeten op de weg van Zijn oordelen, opdat Zijn toorn van ons worde afgewend.

2. Het sein, waarmee de plaag opgeroepen werd, was het strooien van warme as uit de oven naar de hemel, Exodus 9:8, hetgeen de verhitting van de lucht aanduidde met zodanige besmetting, dat er in het lichaam van de Egyptenaren erge zweren door teweeggebracht werden, die even schadelijk als pijnlijk waren. Terstond na het strooien van de as kwam er een hete, verschroeiende dauw neer uit de lucht, die blaren trok op het lichaam, waar hij op viel. Soms toont God aan de mensen hun zonde in hun straf. Zij hadden Israël verdrukt in de steenovens, en nu wordt de as van de ovens een even grote verschrikking voor hen gemaakt, als ooit de aandrijvers een verschrikking voor de Israëlieten geweest zijn.

3. De plaag zelf was zeer zwaar: een gewone uitslag zou dit reeds zijn, inzonderheid voor hen, die een teer gestel hebben, maar deze uitslag was ontsteking, zoals die van Job. Later werd die ziekte "zweren van Egypte" genoemd, Deuteronomy 28:27, alsof het een nieuwe kwaal was, waarvan nooit tevoren gehoord was, en die daarna altijd onder die naam bekend is gebleven. Wonden, of zweren, op het lichaam moeten beschouwd worden als een straf op de zonde, en er moet naar geluisterd worden als naar een roepstem tot bekering.

4. De tovenaars zelf waren met deze zweren bezocht, Exodus 9:11.

A. Aldus werden zij gestraft beide:

a. Voor hun medewerken om Farao's hart te verharden zoals Elymas gestraft werd voor het verkeren van de rechte wegen van de Heer. God zal streng afrekenen met hen, die de handen sterken van de goddelozen in hun goddeloosheid. En

b. Ook voor hun voorgeven dat zij de vorige plagen konden nadoen en ze voor zich en Farao tot een spel maakten. Zij, die luizen wilden voortbrengen, zullen, zeer tegen hun zin en wil, zweren voortbrengen. Met Gods oordelen is het slecht spelen, gevaarlijker dan het spelen met vuur. Drijft de spot niet, opdat uw banden niet vaster gemaakt worden.

B. Aldus worden zij beschaamd voor het aangezicht van hun bewonderaars. Hoe zwak waren hun bezweringen, daar zij niet eens zichzelf konden beveiligen! De duivel kan hen niet beschermen, die in verbond met hem zijn!

C. Aldus werden zij verdreven van het veld. Tevoren was hun macht reeds onder bedwang Exodus 8:18, maar zij bleven Mozes het hoofd bieden en stijfden Farao in zijn ongeloof, totdat zij nu eindelijk tot terugtrekken zijn genoodzaakt, en niet bestaan kunnen voor Mozes, waarop de apostel zinspeelt, 2 Timothy 3:9, als hij zegt dat hun uitzinnigheid allen openbaar zal worden. 5. Farao bleef hardnekkig, want nu heeft de Heer zijn hart verstokt, Exodus 9:12. Tevoren had hij zijn hart verhard en de genade Gods weerstaan, en nu geeft God hem rechtvaardiglijk over aan de begeerlijkheden van zijn hart, aan een verkeerde zin en een kracht van de dwaling, aan Satan toelatende hem te verblinden en te verharden, en van nu voortaan alles schikkende om hem hoe langer hoe hardnekkiger te maken. Moedwillige hardheid wordt in het algemeen gestraft met gerechtelijke verharding. Als de mensen hun ogen sluiten tegen het licht, dan is het rechtvaardig in God dat Hij hun ogen toesluit. Laat ons dit vrezen als het zwaarste oordeel, waaronder de mens, aan deze zijde van de hel, komen kan.

Verzen 8-12

Exodus 9:8-12

Merk hier op betreffende de plaag van de zweren:

1. Dat God, toen de sterfte onder hun vee geen uitwerking op hen had, een plaag zond, die hun eigen lichaam aangreep en hen zwaar deed lijden. Als de kleinere oordelen hun werk niet doen, dan zal God grotere zenden. Laat ons dus ons verootmoedigen onder de machtige hand van God, en uitgaan om Hem te ontmoeten op de weg van Zijn oordelen, opdat Zijn toorn van ons worde afgewend.

2. Het sein, waarmee de plaag opgeroepen werd, was het strooien van warme as uit de oven naar de hemel, Exodus 9:8, hetgeen de verhitting van de lucht aanduidde met zodanige besmetting, dat er in het lichaam van de Egyptenaren erge zweren door teweeggebracht werden, die even schadelijk als pijnlijk waren. Terstond na het strooien van de as kwam er een hete, verschroeiende dauw neer uit de lucht, die blaren trok op het lichaam, waar hij op viel. Soms toont God aan de mensen hun zonde in hun straf. Zij hadden Israël verdrukt in de steenovens, en nu wordt de as van de ovens een even grote verschrikking voor hen gemaakt, als ooit de aandrijvers een verschrikking voor de Israëlieten geweest zijn.

3. De plaag zelf was zeer zwaar: een gewone uitslag zou dit reeds zijn, inzonderheid voor hen, die een teer gestel hebben, maar deze uitslag was ontsteking, zoals die van Job. Later werd die ziekte "zweren van Egypte" genoemd, Deuteronomy 28:27, alsof het een nieuwe kwaal was, waarvan nooit tevoren gehoord was, en die daarna altijd onder die naam bekend is gebleven. Wonden, of zweren, op het lichaam moeten beschouwd worden als een straf op de zonde, en er moet naar geluisterd worden als naar een roepstem tot bekering.

4. De tovenaars zelf waren met deze zweren bezocht, Exodus 9:11.

A. Aldus werden zij gestraft beide:

a. Voor hun medewerken om Farao's hart te verharden zoals Elymas gestraft werd voor het verkeren van de rechte wegen van de Heer. God zal streng afrekenen met hen, die de handen sterken van de goddelozen in hun goddeloosheid. En

b. Ook voor hun voorgeven dat zij de vorige plagen konden nadoen en ze voor zich en Farao tot een spel maakten. Zij, die luizen wilden voortbrengen, zullen, zeer tegen hun zin en wil, zweren voortbrengen. Met Gods oordelen is het slecht spelen, gevaarlijker dan het spelen met vuur. Drijft de spot niet, opdat uw banden niet vaster gemaakt worden.

B. Aldus worden zij beschaamd voor het aangezicht van hun bewonderaars. Hoe zwak waren hun bezweringen, daar zij niet eens zichzelf konden beveiligen! De duivel kan hen niet beschermen, die in verbond met hem zijn!

C. Aldus werden zij verdreven van het veld. Tevoren was hun macht reeds onder bedwang Exodus 8:18, maar zij bleven Mozes het hoofd bieden en stijfden Farao in zijn ongeloof, totdat zij nu eindelijk tot terugtrekken zijn genoodzaakt, en niet bestaan kunnen voor Mozes, waarop de apostel zinspeelt, 2 Timothy 3:9, als hij zegt dat hun uitzinnigheid allen openbaar zal worden. 5. Farao bleef hardnekkig, want nu heeft de Heer zijn hart verstokt, Exodus 9:12. Tevoren had hij zijn hart verhard en de genade Gods weerstaan, en nu geeft God hem rechtvaardiglijk over aan de begeerlijkheden van zijn hart, aan een verkeerde zin en een kracht van de dwaling, aan Satan toelatende hem te verblinden en te verharden, en van nu voortaan alles schikkende om hem hoe langer hoe hardnekkiger te maken. Moedwillige hardheid wordt in het algemeen gestraft met gerechtelijke verharding. Als de mensen hun ogen sluiten tegen het licht, dan is het rechtvaardig in God dat Hij hun ogen toesluit. Laat ons dit vrezen als het zwaarste oordeel, waaronder de mens, aan deze zijde van de hel, komen kan.

Verzen 13-21

Exodus 9:13-21

Hier is een algemene verklaring van de toorn van God tegen Farao vanwege zijn hardnekkigheid. Hoewel God zijn hart verhard heeft, Exodus 9:12, moet Mozes toch telkens weer met Gods eis tot hem komen. God weerhoudt Zijn genade, maar eist toch gehoorzaamheid om hem te straffen voor zijn eis aan de kinderen van Israël om tichelstenen te maken, terwijl hij hun het daartoe benodigde stro weigerde. God wilde ook een voorbeeld tonen van lankmoedigheid, en hoe Hij wacht om een ongehoorzaam en tegensprekend volk genadig te zijn. Zesmaal is de eis tevergeefs gedaan, maar Mozes moet hem voor de zevende maal doen: Laat Mijn volk trekken, Exodus 9:13.

Aan Mozes wordt bevolen hem, hetzij dat hij het horen zal, hetzij dat hij het laten zal, een schrikkelijke boodschap te brengen.

1. Hij moet hem zeggen dat hij ten verderve is opgeschreven, dat hij nu ten doelwit gesteld wordt, waarop God al de pijlen van Zijn toorn zal afschieten, Exodus 9:14, Exodus 9:15. Ditmaal zal Ik al Mijn plagen zenden. Nu er in Farao geen plaats is voor berouw, kan niets zijn volkomen verderf afwenden, want dat alleen, namelijk berouw, had het kunnen afweren. Nu God begint zijn hart te verharden, is zijn toestand hopeloos. "Ik zal Mijn plagen in uw hart zenden, niet slechts tijdelijke plagen op uw lichaam, maar geestelijke plagen in uw ziel." God kan plagen zenden in het hart, hetzij door het ongevoelig hetzij door het hopeloos te maken-en dat zijn de ergste plagen. Farao moet nu geen verademing verwachten, geen wapenstilstand, niets anders dan door plaag op plaag te worden vervolgd, totdat hij helemaal verteerd is. Als God oordeelt, zal Hij overwinnen, niemand heeft ooit zijn hart tegen Hem verhard en voorspoed gehad.

2. Hij moet hem zeggen dat hij in de geschiedenis vermeld zal blijven als een gedenkteken van Gods gerechtigheid en van de sterkte van Zijn toorn, Exodus 9:16 "Daarom heb Ik u verwekt op de troon in deze tijd, en u totnutoe de schok van de plagen doen doorstaan, ten einde in u Mijn macht te tonen." Godsvoorzienigheid heeft het zo beschikt, dat Mozes met een man van zo'n woest, halsstarrig karakter had te handelen, en bij die onderhandeling was alles zo geregeld, dat het een bij uitnemendheid gedenkwaardig voorbeeld werd van de macht, die God had in het vernederen en ten onder te brengen van de hoogmoedigste van Zijn vijanden. Alles heeft er toe medegewerkt om te doen uitkomen, dat Gods naam, dat is: Zijn onbetwistbare opperheerschappij, Zijn onweerstaanbare macht, en Zijn onbuigzame gerechtigheid, op de gehele aarde bekend zal gemaakt worden, niet slechts aan alle plaatsen, maar door alle eeuwen, zolang de aarde bestaat. God heft soms zeer slechte mensen op tot eer en macht, spaart hen lang, en laat hen ondraaglijk onbeschaamd en onbeschoft worden, opdat Hij des te meer verheerlijkt zal worden in hun eindelijk verderf. Zie hoe de naburige volken in die tijd God verheerlijkt hebben in het verderf van Farao, Exodus 18:11. Nu weet ik, zei Jethro toen, dat de Heer groter is dan alle goden. De apostel verklaart Gods soevereiniteit met dit voorbeeld, Romans 9:17. Ten einde God in deze voornemens en besluiten te rechtvaardigen, wordt aan Mozes bevolen hem te vragen, Exodus 9:17 :Verheft gij uzelf nog tegen Mijn volk? Farao was een groot koning, Gods volk bestond op zijn best genomen, uit arme herders, en nu uit arme slaven en toch zal Farao tot de ondergang worden gebracht, als hij zichzelf tegen hen verheft want dat wordt dan beschouwd als een zichzelf verheffen tegen God. Het was niet de eerste maal, dat Hij om hunnentwil koningen heeft bestraft. Laat hen weten, dat Hij Zijn volk niet zal laten vertreden en beledigen, ja zelfs niet door de machtigsten onder hen. II. Hier is een bijzondere voorzegging van de plaag van de hagel, Exodus 9:18, en een genaderijke raad aan Farao en zijn volk om hun knechten en hun vee uit het veld te doen komen, teneinde beschut te zijn tegen de hagel, Exodus 9:19. Als Gods gerechtigheid verderf dreigt, toont Zijn goedertierenheid terzelfder tijd een weg ter ontkoming er van, z weinig wil Hij dat iemand zal omkomen. Zie hier welke zorg God droeg, niet slechts om te onderscheiden tussen Egyptenaren en Israëlieten, maar ook tussen sommige Egyptenaren en anderen. Indien Farao niet wil toegeven en aldus het oordeel zelf voorkomen, zal toch aan hen, die nog enige vrees voor God hebben en nog beven voor Zijn woord, gelegenheid gegeven worden om er zich voor te behoeden van in het oordeel te delen. Zij, die de waarschuwing ter harte nemen, kunnen zich beschutten, en zij, die haar niet ter harte nemen, hebben het zichzelf te wijten, indien zij onder de overvloeiende gesel vallen, en onder de hagel, die de toevlucht van de leugen zal wegvagen, Isaiah 28:17. Zie de verschillende uitwerking van deze waarschuwing.

1. Sommigen vreesden het woord van de Heer en deden hun knechten en hun vee in de hulzen vluchten. Exodus 9:20, zoals Noach gedaan heeft, Hebrews 11:7, en het was verstandig van hen. Zelfs onder Farao's knechten waren sommigen, die beefden voor het woord van God, en zullen de zonen van Israël er dan niet voor beven? Maar:

2. Anderen geloofden het niet, ofschoon bij iedere plaag die Mozes voorzegd had, de voorzegging juist en nauwkeurig uitkwam, en of schoon, al meenden zij ook redenen te hebben om hieraan te twijfelen, het hun geen grote schade gedaan zou hebben om hun vee voor een dag in huis te houden, en zij dus, al ware de zaak ook twijfelachtig geweest, de veiliger weg gekozen zouden hebben, maar zij waren roekeloos genoeg, om in trotsering van de waarheid, van Mozes en de macht van God (en van beide hadden zij, tot hun schade, al ervaring genoeg) hun vee op het veld te laten, daar Farao zelf hun waarschijnlijk het voorbeeld van die trotse vermetelheid had gegeven, Exodus 9:21. Hardnekkig ongeloof is doof voor iedere eerlijke waarschuwing en de verstandigste raad, en zo blijft het bloed van hen, die omkomen, op hun eigen hoofd.

Verzen 13-21

Exodus 9:13-21

Hier is een algemene verklaring van de toorn van God tegen Farao vanwege zijn hardnekkigheid. Hoewel God zijn hart verhard heeft, Exodus 9:12, moet Mozes toch telkens weer met Gods eis tot hem komen. God weerhoudt Zijn genade, maar eist toch gehoorzaamheid om hem te straffen voor zijn eis aan de kinderen van Israël om tichelstenen te maken, terwijl hij hun het daartoe benodigde stro weigerde. God wilde ook een voorbeeld tonen van lankmoedigheid, en hoe Hij wacht om een ongehoorzaam en tegensprekend volk genadig te zijn. Zesmaal is de eis tevergeefs gedaan, maar Mozes moet hem voor de zevende maal doen: Laat Mijn volk trekken, Exodus 9:13.

Aan Mozes wordt bevolen hem, hetzij dat hij het horen zal, hetzij dat hij het laten zal, een schrikkelijke boodschap te brengen.

1. Hij moet hem zeggen dat hij ten verderve is opgeschreven, dat hij nu ten doelwit gesteld wordt, waarop God al de pijlen van Zijn toorn zal afschieten, Exodus 9:14, Exodus 9:15. Ditmaal zal Ik al Mijn plagen zenden. Nu er in Farao geen plaats is voor berouw, kan niets zijn volkomen verderf afwenden, want dat alleen, namelijk berouw, had het kunnen afweren. Nu God begint zijn hart te verharden, is zijn toestand hopeloos. "Ik zal Mijn plagen in uw hart zenden, niet slechts tijdelijke plagen op uw lichaam, maar geestelijke plagen in uw ziel." God kan plagen zenden in het hart, hetzij door het ongevoelig hetzij door het hopeloos te maken-en dat zijn de ergste plagen. Farao moet nu geen verademing verwachten, geen wapenstilstand, niets anders dan door plaag op plaag te worden vervolgd, totdat hij helemaal verteerd is. Als God oordeelt, zal Hij overwinnen, niemand heeft ooit zijn hart tegen Hem verhard en voorspoed gehad.

2. Hij moet hem zeggen dat hij in de geschiedenis vermeld zal blijven als een gedenkteken van Gods gerechtigheid en van de sterkte van Zijn toorn, Exodus 9:16 "Daarom heb Ik u verwekt op de troon in deze tijd, en u totnutoe de schok van de plagen doen doorstaan, ten einde in u Mijn macht te tonen." Godsvoorzienigheid heeft het zo beschikt, dat Mozes met een man van zo'n woest, halsstarrig karakter had te handelen, en bij die onderhandeling was alles zo geregeld, dat het een bij uitnemendheid gedenkwaardig voorbeeld werd van de macht, die God had in het vernederen en ten onder te brengen van de hoogmoedigste van Zijn vijanden. Alles heeft er toe medegewerkt om te doen uitkomen, dat Gods naam, dat is: Zijn onbetwistbare opperheerschappij, Zijn onweerstaanbare macht, en Zijn onbuigzame gerechtigheid, op de gehele aarde bekend zal gemaakt worden, niet slechts aan alle plaatsen, maar door alle eeuwen, zolang de aarde bestaat. God heft soms zeer slechte mensen op tot eer en macht, spaart hen lang, en laat hen ondraaglijk onbeschaamd en onbeschoft worden, opdat Hij des te meer verheerlijkt zal worden in hun eindelijk verderf. Zie hoe de naburige volken in die tijd God verheerlijkt hebben in het verderf van Farao, Exodus 18:11. Nu weet ik, zei Jethro toen, dat de Heer groter is dan alle goden. De apostel verklaart Gods soevereiniteit met dit voorbeeld, Romans 9:17. Ten einde God in deze voornemens en besluiten te rechtvaardigen, wordt aan Mozes bevolen hem te vragen, Exodus 9:17 :Verheft gij uzelf nog tegen Mijn volk? Farao was een groot koning, Gods volk bestond op zijn best genomen, uit arme herders, en nu uit arme slaven en toch zal Farao tot de ondergang worden gebracht, als hij zichzelf tegen hen verheft want dat wordt dan beschouwd als een zichzelf verheffen tegen God. Het was niet de eerste maal, dat Hij om hunnentwil koningen heeft bestraft. Laat hen weten, dat Hij Zijn volk niet zal laten vertreden en beledigen, ja zelfs niet door de machtigsten onder hen. II. Hier is een bijzondere voorzegging van de plaag van de hagel, Exodus 9:18, en een genaderijke raad aan Farao en zijn volk om hun knechten en hun vee uit het veld te doen komen, teneinde beschut te zijn tegen de hagel, Exodus 9:19. Als Gods gerechtigheid verderf dreigt, toont Zijn goedertierenheid terzelfder tijd een weg ter ontkoming er van, z weinig wil Hij dat iemand zal omkomen. Zie hier welke zorg God droeg, niet slechts om te onderscheiden tussen Egyptenaren en Israëlieten, maar ook tussen sommige Egyptenaren en anderen. Indien Farao niet wil toegeven en aldus het oordeel zelf voorkomen, zal toch aan hen, die nog enige vrees voor God hebben en nog beven voor Zijn woord, gelegenheid gegeven worden om er zich voor te behoeden van in het oordeel te delen. Zij, die de waarschuwing ter harte nemen, kunnen zich beschutten, en zij, die haar niet ter harte nemen, hebben het zichzelf te wijten, indien zij onder de overvloeiende gesel vallen, en onder de hagel, die de toevlucht van de leugen zal wegvagen, Isaiah 28:17. Zie de verschillende uitwerking van deze waarschuwing.

1. Sommigen vreesden het woord van de Heer en deden hun knechten en hun vee in de hulzen vluchten. Exodus 9:20, zoals Noach gedaan heeft, Hebrews 11:7, en het was verstandig van hen. Zelfs onder Farao's knechten waren sommigen, die beefden voor het woord van God, en zullen de zonen van Israël er dan niet voor beven? Maar:

2. Anderen geloofden het niet, ofschoon bij iedere plaag die Mozes voorzegd had, de voorzegging juist en nauwkeurig uitkwam, en of schoon, al meenden zij ook redenen te hebben om hieraan te twijfelen, het hun geen grote schade gedaan zou hebben om hun vee voor een dag in huis te houden, en zij dus, al ware de zaak ook twijfelachtig geweest, de veiliger weg gekozen zouden hebben, maar zij waren roekeloos genoeg, om in trotsering van de waarheid, van Mozes en de macht van God (en van beide hadden zij, tot hun schade, al ervaring genoeg) hun vee op het veld te laten, daar Farao zelf hun waarschijnlijk het voorbeeld van die trotse vermetelheid had gegeven, Exodus 9:21. Hardnekkig ongeloof is doof voor iedere eerlijke waarschuwing en de verstandigste raad, en zo blijft het bloed van hen, die omkomen, op hun eigen hoofd.

Verzen 22-35

Exodus 9:22-35

De bedreigde plaag van de hagel wordt hier door de machtige hand en staf van Mozes opgeroepen, Exodus 9:22, Exodus 9:23, en zij gehoorzaamt de oproeping, of liever het gebod van God, want "vuur en hagel doen Gods woord," Psalms 148:8. En hier wordt ons gezegd:

I. Welke verwoestingen hij aanrichtte op de aarde. De donder en het hemelvuur (of bliksem) maakten de plaag nog meer ontzagwekkend en meer verwoestend, Exodus 9:23, Exodus 9:24. God maakt de wolken niet slechts tot Zijn voorraadkameren, van waar Hij vettigheid doet druipen op Zijn volk, maar tot Zijn wapenhuis van waar Hij, als het Hem behaagt, een ontzaglijke trein van geschut kan doen voortkomen, om er Zijn vijanden mee te vernielen. Hij zelf spreekt van "de schatkamers van de hagel," die Hij "ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag van de strijd en de oorlog," Job 38:22, Job 38:23. Ontzettende verwoesting werd door die hagel aangericht in het land van Egypte. Mens en dier werd er door gedood, gras en kruid neergeslagen en bomen gebroken, Exodus 9:25. Het koren, dat reeds boven de grond was, werd vernield, alleen datgene bleef bewaard dat nog niet ontsproten was, Exodus 9:31,Exodus 9:32. God heeft velerlei middelen om "het koren weg te nemen op Zijn tijd," Hosea 2:8, hetzij door een stille verborgen verwoesting, of door een knetterende hagelslag. Bij deze plaag hebben de vurige kolen hun vee gedood, zowel als de hagel, Psalms 78:47, Psalms 78:48, zie ook Psalms 105:32, Psalms 105:33. Misschien zinspeelt David hierop als hij, wijzende op Gods glorierijke verschijning ter verdelging van Zijn vijanden, spreekt van de hagel en de vurige kolen, die Hij onder hen wierp Psalms 18:13, Psalms 18:14. En er wordt duidelijk op gezinspeeld in het uitgieten van de zevende schaal, Revelation 16:21. In Exodus 9:26 wordt er op gewezen, dat het land Gosen generlei letsel ondervond van deze plaag. God heeft het bestuur over de wolken, en doet regenen of hagelen over de ene stad en niet over de andere, hetzij in goedertierenheid en zegen of in oordeel.

II. In welk een ontsteltenis Farao er door gekomen is, zie de uitwerking, die het op hem had:

1. Hij verootmoedigde zich voor Mozes in de taal van berouw, Exodus 9:27,Exodus 9:28. Niemand zou beter hebben kunnen spreken. Hij erkent dat hij het aan het verkeerde einde heeft in zijn strijd met de God van de Hebreeën: "Ik heb gezondigd door die strijd zolang vol te houden." Hij erkent de billijkheid van Gods handelwijze jegens hem, de Heere is rechtvaardig, en moet als Hij spreekt, gerechtvaardigd worden, al is het ook, dat Hij spreekt in donderslagen en bliksemen hij veroordeelt zich en zijn land: "Ik en mijn volk zijn goddeloos, en wij verdienen wat over ons gebracht is." Hij verzoekt om Mozes' gebed: Bidt vuriglijk tot de Heer, dat deze ontzettende plaag weggenomen worde."

Eindelijk: hij belooft zijn gevangenen los te zullen laten: dan zal ik u laten trekken. Wat zou men meer kunnen begeren? En toch was zijn hart onder dit alles verhard. De verschrikkingen van de roede dwingen dikwijls bekentenissen af van berouw van hen die geen berouw hebben en niet boetvaardig zijn. Onder de overrompeling en pijn van de beproeving zijn zij opgeschrikt en zeggen dan wat gepast en van belang is, niet omdat zij diep getroffen zijn, maar omdat zij weten dat zij het behoorden te wezen, en dat het gepast is het te zeggen.

2. Hierop wordt Mozes zijn voorspraak bij God. Hoewel hij alle reden had om te denken, dat hij terstond berouw zal hebben van zijn berouw, en hem dit ook zegt, Exodus 9:30, belooft hij toch zijn vriend te wezen aan het hof van de hemel. Zelfs voor hen, van wie wij weinig hoop kunnen koesteren, moeten wij toch blijven bidden, en hen blijven vermanen, 1 Samuel 12:23. Merk op:

A. De plaats, die Mozes uitkoos om er zijn voorbede te doen: hij ging de stad uit, Exodus 9:33, niet slechts voor afzondering in zijn gemeenschapsoefening met God, maar om te tonen dat hij zich naar buiten, op het open veld durfde wagen, in weerwil van de hagel en de bliksem, die Farao en zijn knechten binnenshuis hielden, wetende dat iedere hagelsteen door God bestuurd wordt, die hem niet wilde schaden. Vrede met God maakt dat de mens beveiligd is tegen het onweer, want de donder is de stem van zijn Vader.

B. De houding: hij breidde zijn handen uit tot de Heer, een uitwendige uitdrukking van vurige begeerte en ootmoedige verwachting. Zij, die tot God komen om genade, moeten gereed staan om haar te ontvangen.

C. Wat Mozes beoogde met zijn voorbede voor hem: opdat gij weet, en er van overtuigd zijt, dat de aarde van de Heer is Exodus 9:29, dat is: dat God soevereine heerschappij heeft over alle schepselen, dat zij allen door Hem geregeerd en bestuurd worden, en dat ook gij u dus door Hem moet laten regeren. Zie hoe verschillende methodes God gebruikt om de mensen tot bezinning te brengen. Oordelen worden gezonden, en oordelen worden weggenomen alles tot hetzelfde doel, namelijk de mensen te doen weten, dat de Heer regeert.

D. De uitslag er van.

a. Hij overmocht bij God, Exodus 9:33. Maar:

b. Bij Farao heeft hij niet overmocht: die verzondigde zich nog verder, en hij verzwaarde zijn hart, Exodus 9:34, Exodus 9:35. Evenals het gebed van Elia, heeft ook het gebed van Mozes de hemel geopend en gesloten, James 5:17, James 5:18, en zo is ook de macht van de twee getuigen van God, Revelation 11:6, maar noch Mozes, noch Elia, noch deze twee getuigen vermochten het harde hart van de mensen tot onderwerping te brengen. Door het ontzettend oordeel werd Farao tot toegeven verschrikt, maar toen het oordeel was opgeheven verdween zijn overtuiging, en waren zijn schone beloften vergeten. Er moet weinig geloof worden geschonken aan bekentenissen, die op de pijnbank worden afgelegd. Zij, die door oordelen en zegeningen van Gods goedertierenheid niet beter gemaakt worden, worden er gewoonlijk slechter door.

Verzen 22-35

Exodus 9:22-35

De bedreigde plaag van de hagel wordt hier door de machtige hand en staf van Mozes opgeroepen, Exodus 9:22, Exodus 9:23, en zij gehoorzaamt de oproeping, of liever het gebod van God, want "vuur en hagel doen Gods woord," Psalms 148:8. En hier wordt ons gezegd:

I. Welke verwoestingen hij aanrichtte op de aarde. De donder en het hemelvuur (of bliksem) maakten de plaag nog meer ontzagwekkend en meer verwoestend, Exodus 9:23, Exodus 9:24. God maakt de wolken niet slechts tot Zijn voorraadkameren, van waar Hij vettigheid doet druipen op Zijn volk, maar tot Zijn wapenhuis van waar Hij, als het Hem behaagt, een ontzaglijke trein van geschut kan doen voortkomen, om er Zijn vijanden mee te vernielen. Hij zelf spreekt van "de schatkamers van de hagel," die Hij "ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag van de strijd en de oorlog," Job 38:22, Job 38:23. Ontzettende verwoesting werd door die hagel aangericht in het land van Egypte. Mens en dier werd er door gedood, gras en kruid neergeslagen en bomen gebroken, Exodus 9:25. Het koren, dat reeds boven de grond was, werd vernield, alleen datgene bleef bewaard dat nog niet ontsproten was, Exodus 9:31,Exodus 9:32. God heeft velerlei middelen om "het koren weg te nemen op Zijn tijd," Hosea 2:8, hetzij door een stille verborgen verwoesting, of door een knetterende hagelslag. Bij deze plaag hebben de vurige kolen hun vee gedood, zowel als de hagel, Psalms 78:47, Psalms 78:48, zie ook Psalms 105:32, Psalms 105:33. Misschien zinspeelt David hierop als hij, wijzende op Gods glorierijke verschijning ter verdelging van Zijn vijanden, spreekt van de hagel en de vurige kolen, die Hij onder hen wierp Psalms 18:13, Psalms 18:14. En er wordt duidelijk op gezinspeeld in het uitgieten van de zevende schaal, Revelation 16:21. In Exodus 9:26 wordt er op gewezen, dat het land Gosen generlei letsel ondervond van deze plaag. God heeft het bestuur over de wolken, en doet regenen of hagelen over de ene stad en niet over de andere, hetzij in goedertierenheid en zegen of in oordeel.

II. In welk een ontsteltenis Farao er door gekomen is, zie de uitwerking, die het op hem had:

1. Hij verootmoedigde zich voor Mozes in de taal van berouw, Exodus 9:27,Exodus 9:28. Niemand zou beter hebben kunnen spreken. Hij erkent dat hij het aan het verkeerde einde heeft in zijn strijd met de God van de Hebreeën: "Ik heb gezondigd door die strijd zolang vol te houden." Hij erkent de billijkheid van Gods handelwijze jegens hem, de Heere is rechtvaardig, en moet als Hij spreekt, gerechtvaardigd worden, al is het ook, dat Hij spreekt in donderslagen en bliksemen hij veroordeelt zich en zijn land: "Ik en mijn volk zijn goddeloos, en wij verdienen wat over ons gebracht is." Hij verzoekt om Mozes' gebed: Bidt vuriglijk tot de Heer, dat deze ontzettende plaag weggenomen worde."

Eindelijk: hij belooft zijn gevangenen los te zullen laten: dan zal ik u laten trekken. Wat zou men meer kunnen begeren? En toch was zijn hart onder dit alles verhard. De verschrikkingen van de roede dwingen dikwijls bekentenissen af van berouw van hen die geen berouw hebben en niet boetvaardig zijn. Onder de overrompeling en pijn van de beproeving zijn zij opgeschrikt en zeggen dan wat gepast en van belang is, niet omdat zij diep getroffen zijn, maar omdat zij weten dat zij het behoorden te wezen, en dat het gepast is het te zeggen.

2. Hierop wordt Mozes zijn voorspraak bij God. Hoewel hij alle reden had om te denken, dat hij terstond berouw zal hebben van zijn berouw, en hem dit ook zegt, Exodus 9:30, belooft hij toch zijn vriend te wezen aan het hof van de hemel. Zelfs voor hen, van wie wij weinig hoop kunnen koesteren, moeten wij toch blijven bidden, en hen blijven vermanen, 1 Samuel 12:23. Merk op:

A. De plaats, die Mozes uitkoos om er zijn voorbede te doen: hij ging de stad uit, Exodus 9:33, niet slechts voor afzondering in zijn gemeenschapsoefening met God, maar om te tonen dat hij zich naar buiten, op het open veld durfde wagen, in weerwil van de hagel en de bliksem, die Farao en zijn knechten binnenshuis hielden, wetende dat iedere hagelsteen door God bestuurd wordt, die hem niet wilde schaden. Vrede met God maakt dat de mens beveiligd is tegen het onweer, want de donder is de stem van zijn Vader.

B. De houding: hij breidde zijn handen uit tot de Heer, een uitwendige uitdrukking van vurige begeerte en ootmoedige verwachting. Zij, die tot God komen om genade, moeten gereed staan om haar te ontvangen.

C. Wat Mozes beoogde met zijn voorbede voor hem: opdat gij weet, en er van overtuigd zijt, dat de aarde van de Heer is Exodus 9:29, dat is: dat God soevereine heerschappij heeft over alle schepselen, dat zij allen door Hem geregeerd en bestuurd worden, en dat ook gij u dus door Hem moet laten regeren. Zie hoe verschillende methodes God gebruikt om de mensen tot bezinning te brengen. Oordelen worden gezonden, en oordelen worden weggenomen alles tot hetzelfde doel, namelijk de mensen te doen weten, dat de Heer regeert.

D. De uitslag er van.

a. Hij overmocht bij God, Exodus 9:33. Maar:

b. Bij Farao heeft hij niet overmocht: die verzondigde zich nog verder, en hij verzwaarde zijn hart, Exodus 9:34, Exodus 9:35. Evenals het gebed van Elia, heeft ook het gebed van Mozes de hemel geopend en gesloten, James 5:17, James 5:18, en zo is ook de macht van de twee getuigen van God, Revelation 11:6, maar noch Mozes, noch Elia, noch deze twee getuigen vermochten het harde hart van de mensen tot onderwerping te brengen. Door het ontzettend oordeel werd Farao tot toegeven verschrikt, maar toen het oordeel was opgeheven verdween zijn overtuiging, en waren zijn schone beloften vergeten. Er moet weinig geloof worden geschonken aan bekentenissen, die op de pijnbank worden afgelegd. Zij, die door oordelen en zegeningen van Gods goedertierenheid niet beter gemaakt worden, worden er gewoonlijk slechter door.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://studylight.org/commentaries/dut/mhm/exodus-9.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile