Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Exodus 12

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 12

Exodus 12:1.

INSTELLING VAN HET PASCHA. DOOD VAN DE EERSTGEBORENEN. BEGIN VAN DE UITTOCHT.

I. Exodus 12:1-Exodus 12:20. Na het weggaan uit Farao's paleis, ongeveer 5 of 6 dagen v r de uittocht, ontvangen Mozes en Aron bevel van God, om met die maand een nieuwe jaartelling onder het volk Israël te beginnen, en van dat tijdstip af de maanden van het jaar te berekenen; tevens worden hun de nauwkeurigste voorschriften gegeven omtrent het Paaslam, dat op de tiende dag van de maand moet uitgekozen en op de veertiende geslacht worden, alsook omtrent het daarmee verbonden feest van zeven dagen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 12

Exodus 12:1.

INSTELLING VAN HET PASCHA. DOOD VAN DE EERSTGEBORENEN. BEGIN VAN DE UITTOCHT.

I. Exodus 12:1-Exodus 12:20. Na het weggaan uit Farao's paleis, ongeveer 5 of 6 dagen v r de uittocht, ontvangen Mozes en Aron bevel van God, om met die maand een nieuwe jaartelling onder het volk Israël te beginnen, en van dat tijdstip af de maanden van het jaar te berekenen; tevens worden hun de nauwkeurigste voorschriften gegeven omtrent het Paaslam, dat op de tiende dag van de maand moet uitgekozen en op de veertiende geslacht worden, alsook omtrent het daarmee verbonden feest van zeven dagen.

Vers 1

1. De HEERE nu had (heeft) tot Mozes en tot Aron, toen zij nog in Egypte waren, gesproken (de andere wetten zou God eerst later bij de Sinaï en in de woestijn meedelen), zeggende:

Vers 1

1. De HEERE nu had (heeft) tot Mozes en tot Aron, toen zij nog in Egypte waren, gesproken (de andere wetten zou God eerst later bij de Sinaï en in de woestijn meedelen), zeggende:

Vers 2

2. Deze maand, de maand Abib of maand van de aren (Exodus 13:4) zal u het hoofd van de maanden zijn; zij zal u, in plaats van de herfstdag- en nacht-evening (Genesis 7:11), de eerste van de maanden van het jaar zijn. 1)

1) De oorspronkelijke berekening van het jaar begon met het intreden van de zon in de balans, dus, volgens onze verbeterde kalender, met de 22 september, de dag van de Herfstdag- en nacht-evening. Deze telling heeft Mozes overal in het eerste boek gevolgd, en nog in het tweede boek (Exodus 23:16; Exodus 34:22) komt zij voor; zij is ook, met betrekking tot het burgerlijk leven, de natuurlijkste, daar zij met de zaaitijd begint en met het slot van de oogst eindigt (Leviticus 25:9). Als een soort van economisch jaar is die berekening dan ook voortaan in Israël voor vele landelijke zaken gebleven, bijv. voor verpachting, verkoop enz., totdat zij na de Babylonische ballingschap als een burgerlijk jaar nevens het kerkelijke in zwang kwam. Met de ballingschap kwamen ook namen voor de gezamenlijke 12 maanden in gebruik, terwijl ten tijde van Mozes alleen de eerste maand, ten tijde van de koningen, ook de tweede, zevende en achtste benoemd (Deuteronomy 16:1; 1 Kings 6:37,1 Kings 6:38; 1 Kings 8:2), de overige eenvoudig geteld werden. Deze na-exilische (na de ballingschap) namen, zijn andere dan de voor-exilische (voor de ballingschap) en zijn duidelijk van Babylonische oorsprong, zij zijn (het eerste getal betekent de kerkelijke, de tweede de burgerlijke maand):

I. 7. Nisan, vroeger Abib. (Nehemiah. 2:1). II. 8. Ijar, vroeger Zif d.i. bloeimaand. III. 9. Sivan (Esther. 8:9). IV. 10. Thammuz. V. 11. Ab. VI. 12. Elul (Nehemiah. 6:15). VII. 1. Tischri, vroeger Etanim, d.i. stromende vloed. VIII. 2. Marchesvan, vroeger Bul, d.i. regenmaand. IX. 3. Chisleu (Nehemiah. 1:1). X. 4. Thebet (Esther. 2:16). XI. 5. Schebat (Zacheria 1:7). XII. 6. Adar (Esther. 3:7).

De maand Nisan of Abib komt ongeveer overeen met onze april, Tischri met oktober; toch waren al deze maanden slechts zogenaamde Synodale maanden van 29 dagen, 12 uren, 44 minuten en 3 seconden, en begonnen met het eerste verschijnen van de nieuwe maan. Werd, wanneer de 29ste dag van een maand voorbij was, de avond of de nacht daarop de nieuwe maan gezien, zo begon met de volgende dag een nieuwe maand; vertoonde zich de nieuwe maan nog niet na het einde van de 29ste dag, maar eerst aan de avond van de 30ste dag, dan had die maand 30 dagen. Alzo waren de jaren van de Israëlieten, evenals nog die van de hedendaagse Joden, maanjaren van 354 dagen, 8 uren, 48 minuten en 38 seconden. Om nu een gelijkheid met het zonnejaar te verkrijgen werd van tijd tot tijd een schrikkelmaand ingeschoven, die als verdubbeling of herhaling van de maand Adar beschouwd en daarom Veadar genoemd werd; deze inlassing werd later door de Hoge Raad vastgesteld; vroeger geschiedde het bij de vaststelling van een schrikkelmaand, dat men eerst tegen het einde van de twaalfde maand de zaadvelden bezichtigde, om na te gaan, of de gerst tegen het midden van de volgende maand rijp kon worden. Kon men dit verwachten, zo werd met de nieuwe maand een nieuw jaar begonnen, zo niet, dan werd het oude jaar met een dertiende maand verlengd. Wat-om dit punt hier af te handelen-de berekening van de dagen betreft, zo werd de natuurlijke dag, die van de opgang van het morgenrood tot het verschijnen van de sterren duurde, in het begin slechts in morgen, middag en avond onderscheiden; uit de ballingschap brachten de Joden de verdeling in 12 uur (John 11:9) mee, het waren echter, daar de lengte van de dagen in Palestina zich tussen 14 uur 12 minuten en 9 uur 48 minuten beweegt, zeer ongelijke uren, naar de verschillende jaargetijden, nu eens langer, dan eens korter, tot bepaling daarvan dienden de, reeds v r de ballingschap, volgens het voorbeeld van de Babylonische uurwerken in Palestina gebruikelijk geworden, zonnewijzers Isaiah 38:8; Isaiah 38:2Kon.20:9) De nacht verdeelde men in twee helften (Exodus 12:29) of in drie nachtwaken (Klaagliederen2:19 Judges 7:19 Exodus 14:24 ); met de opperheerschappij van de Romeinen kwam de verdeling in vier nachtwaken (Matthew 14:25 Mark 13:35 ). De burgerlijke dag, die uit n nacht en een dag bestond, werd van zonsondergang tot zonsondergang gerekend (Leviticus 23:32 zie Genesis 1:5); de verschillende dagen van een week voerden geen afzonderlijke namen, maar werden als de eerste, tweede, derde enz. dag onderscheiden, terwijl de Egyptenaren ze naar de planeten noemden, evenals op hun voorbeeld ook de Romeinen. Dat elke week met de zevende dag of Sabbat gesloten werd, is bekend; daarom werden de weken soms Sabbatten dat is, zeven met een rustdag eindigende dagen genoemd (Leviticus 13:15 Deuteronomy 16:9 )

Met de uittocht, of liever, met de instelling van het Pascha begint de geschiedenis van Israël als volk. Het is daarom, dat het nu ook een nieuwe tijdrekening ontvangt. Begon het jaar vroeger met de aanvang van de Herfst, voortaan zal het beginnen met de Lente, omdat met de instelling van het Pascha en met de uittocht uit Egypte er voor Israël een nieuw leven als volk begon. De ellende van de verdrukking was voorbij, de lentezon van de vrijheid was opgegaan..

Vers 2

2. Deze maand, de maand Abib of maand van de aren (Exodus 13:4) zal u het hoofd van de maanden zijn; zij zal u, in plaats van de herfstdag- en nacht-evening (Genesis 7:11), de eerste van de maanden van het jaar zijn. 1)

1) De oorspronkelijke berekening van het jaar begon met het intreden van de zon in de balans, dus, volgens onze verbeterde kalender, met de 22 september, de dag van de Herfstdag- en nacht-evening. Deze telling heeft Mozes overal in het eerste boek gevolgd, en nog in het tweede boek (Exodus 23:16; Exodus 34:22) komt zij voor; zij is ook, met betrekking tot het burgerlijk leven, de natuurlijkste, daar zij met de zaaitijd begint en met het slot van de oogst eindigt (Leviticus 25:9). Als een soort van economisch jaar is die berekening dan ook voortaan in Israël voor vele landelijke zaken gebleven, bijv. voor verpachting, verkoop enz., totdat zij na de Babylonische ballingschap als een burgerlijk jaar nevens het kerkelijke in zwang kwam. Met de ballingschap kwamen ook namen voor de gezamenlijke 12 maanden in gebruik, terwijl ten tijde van Mozes alleen de eerste maand, ten tijde van de koningen, ook de tweede, zevende en achtste benoemd (Deuteronomy 16:1; 1 Kings 6:37,1 Kings 6:38; 1 Kings 8:2), de overige eenvoudig geteld werden. Deze na-exilische (na de ballingschap) namen, zijn andere dan de voor-exilische (voor de ballingschap) en zijn duidelijk van Babylonische oorsprong, zij zijn (het eerste getal betekent de kerkelijke, de tweede de burgerlijke maand):

I. 7. Nisan, vroeger Abib. (Nehemiah. 2:1). II. 8. Ijar, vroeger Zif d.i. bloeimaand. III. 9. Sivan (Esther. 8:9). IV. 10. Thammuz. V. 11. Ab. VI. 12. Elul (Nehemiah. 6:15). VII. 1. Tischri, vroeger Etanim, d.i. stromende vloed. VIII. 2. Marchesvan, vroeger Bul, d.i. regenmaand. IX. 3. Chisleu (Nehemiah. 1:1). X. 4. Thebet (Esther. 2:16). XI. 5. Schebat (Zacheria 1:7). XII. 6. Adar (Esther. 3:7).

De maand Nisan of Abib komt ongeveer overeen met onze april, Tischri met oktober; toch waren al deze maanden slechts zogenaamde Synodale maanden van 29 dagen, 12 uren, 44 minuten en 3 seconden, en begonnen met het eerste verschijnen van de nieuwe maan. Werd, wanneer de 29ste dag van een maand voorbij was, de avond of de nacht daarop de nieuwe maan gezien, zo begon met de volgende dag een nieuwe maand; vertoonde zich de nieuwe maan nog niet na het einde van de 29ste dag, maar eerst aan de avond van de 30ste dag, dan had die maand 30 dagen. Alzo waren de jaren van de Israëlieten, evenals nog die van de hedendaagse Joden, maanjaren van 354 dagen, 8 uren, 48 minuten en 38 seconden. Om nu een gelijkheid met het zonnejaar te verkrijgen werd van tijd tot tijd een schrikkelmaand ingeschoven, die als verdubbeling of herhaling van de maand Adar beschouwd en daarom Veadar genoemd werd; deze inlassing werd later door de Hoge Raad vastgesteld; vroeger geschiedde het bij de vaststelling van een schrikkelmaand, dat men eerst tegen het einde van de twaalfde maand de zaadvelden bezichtigde, om na te gaan, of de gerst tegen het midden van de volgende maand rijp kon worden. Kon men dit verwachten, zo werd met de nieuwe maand een nieuw jaar begonnen, zo niet, dan werd het oude jaar met een dertiende maand verlengd. Wat-om dit punt hier af te handelen-de berekening van de dagen betreft, zo werd de natuurlijke dag, die van de opgang van het morgenrood tot het verschijnen van de sterren duurde, in het begin slechts in morgen, middag en avond onderscheiden; uit de ballingschap brachten de Joden de verdeling in 12 uur (John 11:9) mee, het waren echter, daar de lengte van de dagen in Palestina zich tussen 14 uur 12 minuten en 9 uur 48 minuten beweegt, zeer ongelijke uren, naar de verschillende jaargetijden, nu eens langer, dan eens korter, tot bepaling daarvan dienden de, reeds v r de ballingschap, volgens het voorbeeld van de Babylonische uurwerken in Palestina gebruikelijk geworden, zonnewijzers Isaiah 38:8; Isaiah 38:2Kon.20:9) De nacht verdeelde men in twee helften (Exodus 12:29) of in drie nachtwaken (Klaagliederen2:19 Judges 7:19 Exodus 14:24 ); met de opperheerschappij van de Romeinen kwam de verdeling in vier nachtwaken (Matthew 14:25 Mark 13:35 ). De burgerlijke dag, die uit n nacht en een dag bestond, werd van zonsondergang tot zonsondergang gerekend (Leviticus 23:32 zie Genesis 1:5); de verschillende dagen van een week voerden geen afzonderlijke namen, maar werden als de eerste, tweede, derde enz. dag onderscheiden, terwijl de Egyptenaren ze naar de planeten noemden, evenals op hun voorbeeld ook de Romeinen. Dat elke week met de zevende dag of Sabbat gesloten werd, is bekend; daarom werden de weken soms Sabbatten dat is, zeven met een rustdag eindigende dagen genoemd (Leviticus 13:15 Deuteronomy 16:9 )

Met de uittocht, of liever, met de instelling van het Pascha begint de geschiedenis van Israël als volk. Het is daarom, dat het nu ook een nieuwe tijdrekening ontvangt. Begon het jaar vroeger met de aanvang van de Herfst, voortaan zal het beginnen met de Lente, omdat met de instelling van het Pascha en met de uittocht uit Egypte er voor Israël een nieuw leven als volk begon. De ellende van de verdrukking was voorbij, de lentezon van de vrijheid was opgegaan..

Vers 3

3. Spreukenekt, terwijl gij dit Mijn besluit bekend maakt, tot de gehele vergadering van Israël, zeggende: Op de tiende dag van deze maand 1) neemt een ieder een lam, naar de huizen van de vaderen; 2) iedere vader zoekt voor zich en de leden van zijn gezin een lam van de kudde, gelijk Ik dit nader (Exodus 12:5) aanwijzen zal; een lam zal altijd voor een huis genomen worden, zodat niet een gezelschap naar welgevallen, maar alleen degenen, die totdat huis behoren (Exodus 6:14) zich tot gemeenschappelijk genot daarvan verenigen.

1) Gewis is het, dat Israël een onderscheid moest leren kennen tussen de gewijde en natuurlijke tijdkring, die op een rijk van de natuur en van de genade moest wijzen. Maar dan moest daarbij wel bedacht worden, dat ook het natuurlijk of burgerlijk jaar geheiligd dient door de ordeningen van, en aldus mede gewijd aan de dienst van die God, en aldus mede heeft: "Weest heilig, want Ik ben heilig." O, mijn lieve! een stroom van het heilige leven van God moet ook door en over de stroming van ons tijdelijk leven heengaan: opdat dit voorbereiding kan zijn voor en een heenleiding tot het eeuwige. Valt daartoe wellicht de gang van het burgerlijk en kerkelijk jaar soms zo merkwaardig samen, om door die treffende overeenkomst onwillekeurig de aandacht te boeien?.

De tiende dag van de eerste maand van het Kerkelijk jaar, (de zevende van het burgerlijk) het Paaslam afgezonderd. De tiende dag van de zevende maand van het Kerkelijk jaar, (de eerste van het burgerlijk) de Grote Verzoendag met zijn zoen- of schuldoffer. Bij beiden dus de getallen zeven en tien. Zeven het getal van het Verbond. Tien het getal van de volkomenheid..

2) In het Hebreeuws Lebeeth aboth, naar de huizen van de vaderen, in de zin van, naar de natuurlijke afdelingen van het volk in families. Niet willekeurig gekozen mocht dus het gezelschap zijn, maar volgens de goddelijke ordening. De heiligheid van het gezin heeft de Heere hier voor aller ogen willen tekenen; het organisch verband tussen de leden van dezelfde familie..

Vers 3

3. Spreukenekt, terwijl gij dit Mijn besluit bekend maakt, tot de gehele vergadering van Israël, zeggende: Op de tiende dag van deze maand 1) neemt een ieder een lam, naar de huizen van de vaderen; 2) iedere vader zoekt voor zich en de leden van zijn gezin een lam van de kudde, gelijk Ik dit nader (Exodus 12:5) aanwijzen zal; een lam zal altijd voor een huis genomen worden, zodat niet een gezelschap naar welgevallen, maar alleen degenen, die totdat huis behoren (Exodus 6:14) zich tot gemeenschappelijk genot daarvan verenigen.

1) Gewis is het, dat Israël een onderscheid moest leren kennen tussen de gewijde en natuurlijke tijdkring, die op een rijk van de natuur en van de genade moest wijzen. Maar dan moest daarbij wel bedacht worden, dat ook het natuurlijk of burgerlijk jaar geheiligd dient door de ordeningen van, en aldus mede gewijd aan de dienst van die God, en aldus mede heeft: "Weest heilig, want Ik ben heilig." O, mijn lieve! een stroom van het heilige leven van God moet ook door en over de stroming van ons tijdelijk leven heengaan: opdat dit voorbereiding kan zijn voor en een heenleiding tot het eeuwige. Valt daartoe wellicht de gang van het burgerlijk en kerkelijk jaar soms zo merkwaardig samen, om door die treffende overeenkomst onwillekeurig de aandacht te boeien?.

De tiende dag van de eerste maand van het Kerkelijk jaar, (de zevende van het burgerlijk) het Paaslam afgezonderd. De tiende dag van de zevende maand van het Kerkelijk jaar, (de eerste van het burgerlijk) de Grote Verzoendag met zijn zoen- of schuldoffer. Bij beiden dus de getallen zeven en tien. Zeven het getal van het Verbond. Tien het getal van de volkomenheid..

2) In het Hebreeuws Lebeeth aboth, naar de huizen van de vaderen, in de zin van, naar de natuurlijke afdelingen van het volk in families. Niet willekeurig gekozen mocht dus het gezelschap zijn, maar volgens de goddelijke ordening. De heiligheid van het gezin heeft de Heere hier voor aller ogen willen tekenen; het organisch verband tussen de leden van dezelfde familie..

Vers 4

4. Maar indien een huis te klein is voor een lam, om het geheel te kunnen verteren, zo neemt hij het en zijn buurman, de naaste aan zijn huis gezamenlijk, en, zo nodig, kunnen meerdere families worden samengevoegd, naar het getal van de zielen, een ieder zodat hij, ten gevolge van het getal van zijn huisgenoten met hen eten kan; gij zult rekening maken, hoeveel bij elkaar gevoegd kunnen worden, naar het lam. 1)

1) In latere tijden rekenden de Joden het getal van de deelnemers aan zulke gezelschappen op minstens tien en hoogstens twintig..

Ook dit is niet zonder hoge betekenis. Er mochten niet te weinig aan tafel zitten van hen, die de Paasmaaltijd zouden genieten, opdat alle gedachte van overdaad ver verwijderd zou zijn, en altijd de gedachte van een heilige, God gewijde, maaltijd allen zou beheersen. Daarom was het denkbeeld van meer dan twee gezinnen niet uitgesloten.

Vers 4

4. Maar indien een huis te klein is voor een lam, om het geheel te kunnen verteren, zo neemt hij het en zijn buurman, de naaste aan zijn huis gezamenlijk, en, zo nodig, kunnen meerdere families worden samengevoegd, naar het getal van de zielen, een ieder zodat hij, ten gevolge van het getal van zijn huisgenoten met hen eten kan; gij zult rekening maken, hoeveel bij elkaar gevoegd kunnen worden, naar het lam. 1)

1) In latere tijden rekenden de Joden het getal van de deelnemers aan zulke gezelschappen op minstens tien en hoogstens twintig..

Ook dit is niet zonder hoge betekenis. Er mochten niet te weinig aan tafel zitten van hen, die de Paasmaaltijd zouden genieten, opdat alle gedachte van overdaad ver verwijderd zou zijn, en altijd de gedachte van een heilige, God gewijde, maaltijd allen zou beheersen. Daarom was het denkbeeld van meer dan twee gezinnen niet uitgesloten.

Vers 5

5. a) Gij zult een volkomen 1) lam hebben, een mannetje, omdat het in de plaats zal treden voor uw mannelijke eerstgeboren, een jaar oud, want eerst dan ishet in zijn volle, frisse levenskracht; van de schapen of, indien die lammeren niet toereikend zijn, van de geitenbokken zult gij het nemen. 2) a) Leviticus 1:3 Malachi 1:8; 1 Peter 1:19.

1) Het lam moest volkomen zijn, d.i. zonder gebreken. In Leviticus 22:22-Leviticus 22:24 worden de gebreken opgesomd, welke een offerlam niet mocht hebben. Verder moest het een mannetje zijn, omdat de man en niet de vrouw het hoofd is en de vertegenwoordiger van het geslacht; de man is het verbondshoofd. Vervolgens njarig, d.i. volwassen. Christus Jezus is opgetreden, terwijl Hij, voor zoveel het vlees aangaat, was in de volle kracht van zijn leeftijd. Bovendien moest het uit de kudde genomen. Wel afgezonderd van de kudde moest het worden, maar overigens niets van de anderen verschillende, omdat Christus, het waarachtig Pascha, wel afgescheiden van de zondaren is geweest, maar toch in alles de broeders gelijk is geworden, uitgenomen de zonde..

2) Van die vergunning werd later geen gebruik gemaakt, maar altijd een lam genomen. Het lam moest reeds vier dagen v r het feest afgezonderd worden, opdat men er zich aan gewennen zou, het als iets heiligs te beschouwen, opdat men met het oog op de goddelijke inzetting de gewone natuur gemakkelijker zou vergeten, maar nog meer, opdat reeds enige tijd v r het feest de gemoederen aanleiding zouden hebben, om zich voor het feest voor te bereiden, de hun te geven, grote weldaad recht te bedenken en zich voor het ontvangen waardig voor te bereiden..

Dat juist vier dagen bepaald werden, heeft wellicht zijn grond in de vier geslachten, waarvan de Heere (Genesis 15:16) tot Mozes gesproken had; de kinderen van Israël moesten dus tevens bedenken, dat de verlossing juist in die tijd kwam, die voorzegd was geworden. Zo is ook Christus het ware offerlam, vier dagen v r Zijn opoffering Israël voor ogen gesteld, daar Hij op Palmzondag (10 Abib of Nisan) feestelijk Jeruzalem binnentrok, en van toen af dagelijks in de tempel verscheen tot de avond van de Dinsdag. (Matthew 21:1-Matthew 21:24).

Vers 5

5. a) Gij zult een volkomen 1) lam hebben, een mannetje, omdat het in de plaats zal treden voor uw mannelijke eerstgeboren, een jaar oud, want eerst dan ishet in zijn volle, frisse levenskracht; van de schapen of, indien die lammeren niet toereikend zijn, van de geitenbokken zult gij het nemen. 2) a) Leviticus 1:3 Malachi 1:8; 1 Peter 1:19.

1) Het lam moest volkomen zijn, d.i. zonder gebreken. In Leviticus 22:22-Leviticus 22:24 worden de gebreken opgesomd, welke een offerlam niet mocht hebben. Verder moest het een mannetje zijn, omdat de man en niet de vrouw het hoofd is en de vertegenwoordiger van het geslacht; de man is het verbondshoofd. Vervolgens njarig, d.i. volwassen. Christus Jezus is opgetreden, terwijl Hij, voor zoveel het vlees aangaat, was in de volle kracht van zijn leeftijd. Bovendien moest het uit de kudde genomen. Wel afgezonderd van de kudde moest het worden, maar overigens niets van de anderen verschillende, omdat Christus, het waarachtig Pascha, wel afgescheiden van de zondaren is geweest, maar toch in alles de broeders gelijk is geworden, uitgenomen de zonde..

2) Van die vergunning werd later geen gebruik gemaakt, maar altijd een lam genomen. Het lam moest reeds vier dagen v r het feest afgezonderd worden, opdat men er zich aan gewennen zou, het als iets heiligs te beschouwen, opdat men met het oog op de goddelijke inzetting de gewone natuur gemakkelijker zou vergeten, maar nog meer, opdat reeds enige tijd v r het feest de gemoederen aanleiding zouden hebben, om zich voor het feest voor te bereiden, de hun te geven, grote weldaad recht te bedenken en zich voor het ontvangen waardig voor te bereiden..

Dat juist vier dagen bepaald werden, heeft wellicht zijn grond in de vier geslachten, waarvan de Heere (Genesis 15:16) tot Mozes gesproken had; de kinderen van Israël moesten dus tevens bedenken, dat de verlossing juist in die tijd kwam, die voorzegd was geworden. Zo is ook Christus het ware offerlam, vier dagen v r Zijn opoffering Israël voor ogen gesteld, daar Hij op Palmzondag (10 Abib of Nisan) feestelijk Jeruzalem binnentrok, en van toen af dagelijks in de tempel verscheen tot de avond van de Dinsdag. (Matthew 21:1-Matthew 21:24).

Vers 6

6. En gij zult het in bewaring hebben, het afgezonderd van de kudde houden tot de veertiende dag van deze maand; met welke dag de maand, wegens de aan de avond invallende nieuwe maan, haar hoogste punt bereikt heeft; en de gehelegemeente van de vergadering van Israël, 1) ieder gezin, zonder uitzondering, hetzij afzonderlijk, hetzij met een ander verenigd, zal het slachten, allen op dezelfde tijd, tussen de twee avonden, 2) in de tussentijd van de dubbele avond, tegen het ondergaan van de zon.

1) ieder gezin moest dus op hetzelfde ogenblik het lam slachten. Dit diende, om het organisch verband tussen de families van hetzelfde volk te kennen te geven. Wel bestond het volk uit gezinnen, gelijk het gezin uit leden, maar deze stonden niet los naast elkaar, maar werden door dezelfde banden van het bloed en van de geest verbonden. Bovendien was dit gezamenlijk slachten een gezamenlijk getuigen van gehoorzaamheid aan het Woord des Heeren, een zich gezamenlijk voorbereiden voor de te houden samenkomst. Iedere samenkomst vormde een gemeente..

2) Deze tijdsbepaling werd reeds door de Joden verschillend opgevat. Enige (de Karaïten en Samaritanen) verklaarden de eerste avond voor de tijd, dat de zon onder de horizon verschijnt, de tweede voor het komen van de gehele duisternis; zij rekenden dus van 6 tot 7« uur `s avonds; anderen (de Farizeeërs en Rabbaniten) daarentegen verstonden onder de eerste avond de namiddag van de tijd af, dat de zon zich ten ondergang begon te neigen; onder de tweede de werkelijke ondergang, en rekenden alzo van 3 tot 6 uur. (Op deze tijd is Jezus Christus, het echte Paaslam gestorven. De eerste opvatting is zonder twijfel de juiste; toch werd de andere later aan de tempeldienst ten grondslag gelegd, omdat ook het dagelijks avondoffer benevens het reukoffer "tussen de beide avonden" moest gebracht worden (Exodus 29:39,Exodus 29:41; Exodus 30:8), en beide handelingen niet tegelijk konden geschieden. Dit is met de wet in geen bepaalde tegenspraak, daar het uitgebreide gebruik van het woord avond in het Hebreeuws ruimte genoeg voor deze vroegere termijn van het slachten overlaat..

Wij veronderstellen dan, dat men het Paaslam uitkoos op de tiende dag van de maand; dat men de volgende tijd tot op de 14de dag besteedde tot onderzoek, of er niet enig gebrek aan was, dat het onbekwaam of onwettig maakte, dat men het slachtte de 14de, in de tussentijd van drie tot zes uur..

Vers 6

6. En gij zult het in bewaring hebben, het afgezonderd van de kudde houden tot de veertiende dag van deze maand; met welke dag de maand, wegens de aan de avond invallende nieuwe maan, haar hoogste punt bereikt heeft; en de gehelegemeente van de vergadering van Israël, 1) ieder gezin, zonder uitzondering, hetzij afzonderlijk, hetzij met een ander verenigd, zal het slachten, allen op dezelfde tijd, tussen de twee avonden, 2) in de tussentijd van de dubbele avond, tegen het ondergaan van de zon.

1) ieder gezin moest dus op hetzelfde ogenblik het lam slachten. Dit diende, om het organisch verband tussen de families van hetzelfde volk te kennen te geven. Wel bestond het volk uit gezinnen, gelijk het gezin uit leden, maar deze stonden niet los naast elkaar, maar werden door dezelfde banden van het bloed en van de geest verbonden. Bovendien was dit gezamenlijk slachten een gezamenlijk getuigen van gehoorzaamheid aan het Woord des Heeren, een zich gezamenlijk voorbereiden voor de te houden samenkomst. Iedere samenkomst vormde een gemeente..

2) Deze tijdsbepaling werd reeds door de Joden verschillend opgevat. Enige (de Karaïten en Samaritanen) verklaarden de eerste avond voor de tijd, dat de zon onder de horizon verschijnt, de tweede voor het komen van de gehele duisternis; zij rekenden dus van 6 tot 7« uur `s avonds; anderen (de Farizeeërs en Rabbaniten) daarentegen verstonden onder de eerste avond de namiddag van de tijd af, dat de zon zich ten ondergang begon te neigen; onder de tweede de werkelijke ondergang, en rekenden alzo van 3 tot 6 uur. (Op deze tijd is Jezus Christus, het echte Paaslam gestorven. De eerste opvatting is zonder twijfel de juiste; toch werd de andere later aan de tempeldienst ten grondslag gelegd, omdat ook het dagelijks avondoffer benevens het reukoffer "tussen de beide avonden" moest gebracht worden (Exodus 29:39,Exodus 29:41; Exodus 30:8), en beide handelingen niet tegelijk konden geschieden. Dit is met de wet in geen bepaalde tegenspraak, daar het uitgebreide gebruik van het woord avond in het Hebreeuws ruimte genoeg voor deze vroegere termijn van het slachten overlaat..

Wij veronderstellen dan, dat men het Paaslam uitkoos op de tiende dag van de maand; dat men de volgende tijd tot op de 14de dag besteedde tot onderzoek, of er niet enig gebrek aan was, dat het onbekwaam of onwettig maakte, dat men het slachtte de 14de, in de tussentijd van drie tot zes uur..

Vers 7

7. En zij zullen van het bloed nemen, door er een bundeltje hysop in te dopen (Exodus 12:22), en het strijken aan de beide zijposten, en aan de bovendorpel, aan de huizen, in welke zij het lam eten zullen. 1)

1) Later, toen Israël een heiligdom met een altaar, en een bijzondere priesterschap had, werd veel in deze voorschriften veranderd (Deuteronomy 16:2,Deuteronomy 16:5,Deuteronomy 16:6). In hun strijd tegen de Roomse kerk, welke de viering van het Heilig Avondmaal voor een onbloedige herhaling van het offer van Christus uitgeeft, hebben de oudere protestantse theologen ontkend, dat het Joodse Paasfeest de betekenis van een werkelijk offer had; zij deden dit om aan die opvatting van het Heilig Avondmaal de schijnbaar bijbelse grond te ontnemen. Intussen wordt het Pascha (Exodus 12:27) Exodus 34:25 ) niet alleen uitdrukkelijk een offer genoemd, maar het draagt ook in de slachting en bloedsprenging twee hoofdkentekenen van een bloedig offer; door de slachting leed het lam, plaatsbekledend voor de vader en de zijnen, de dood als bezoldiging van de zonde; in de bloedsprenging werd het verdiende door de geleden dood, de vergeving van de zonden en de verlossing van de toorn van God, de in het huis wonende toegeëigend. Wanneer nu het Pascha volgens zijn eerste deel een zoenoffer is, zo wordt het in zijn tweede deel, in de daaraan verbonden Paasmaaltijd (Exodus 12:4,Exodus 12:8) tot een dankoffer. Ten opzichte van het eerste, kan het Heilig Avondmaal slechts in zo verre daarmee in vergelijking gebracht worden, als ook hier de verdiensten van de geleden dood van Christus ons ten eigendom gegeven worden; van een herhaling van de offerdood zelf kan echter geen sprake zijn, omdat deze nmaal voor altijd geleden is en eeuwig geldt (Romans 6:10 Hebrews 7:27; Hebrews 9:28 ); met het Pascha was het ten opzichte van de slachting geheel anders; wegens de ontoereikendheid van de oudtestamentische offers, die ook slechts voorafschaduwingen waren, moest dat natuurlijk altijd weer opnieuw geschieden, gelijk er dan ook altijd nieuwe offerlammeren waren, die de plaats bekleedden en de offerdood leden. Ten opzichte van het tweede deel daarentegen, de offermaaltijd, komen Avondmaal en Pascha geheel overeen; bij beide wordt de communie gevierd, de gemeenschap met de Heere en de gemeenschap van de disgenoten onder elkaar. (zie Leviticus 3:1e.v.). De gehele ingang dus van het huis was als met bloed geverfd en wees aldus aan, dat daar als een ingang van de doemschuld en van de dood was. Want dit is de betekenis van het bloed. Met rode letteren was dan als het ware voor het huis geschreven: hier is de poort van de dood; wie hier binnentreden zijn kinderen van de dood, kinderen van de bloedschuld, wier eigen bloed verdiende vergoten te worden..

Wie door het bloed wordt verschoond, moest door het vlees worden gevoed. De beide handelingen vulden elkaar slechts aan en behoorden onafscheidelijk samen. Het lam werd niet alleen v r hen geslacht, maar ook met hen verenigd en in hen opgenomen. 1 Corinthians 5:7, John 6:53-John 6:57.

Opmerkelijk, dat het bloed niet op de benedendorpel mocht uitgestort worden. Het mocht niet vertreden of onrein worden geacht. (Hebrews 10:29).

Vers 7

7. En zij zullen van het bloed nemen, door er een bundeltje hysop in te dopen (Exodus 12:22), en het strijken aan de beide zijposten, en aan de bovendorpel, aan de huizen, in welke zij het lam eten zullen. 1)

1) Later, toen Israël een heiligdom met een altaar, en een bijzondere priesterschap had, werd veel in deze voorschriften veranderd (Deuteronomy 16:2,Deuteronomy 16:5,Deuteronomy 16:6). In hun strijd tegen de Roomse kerk, welke de viering van het Heilig Avondmaal voor een onbloedige herhaling van het offer van Christus uitgeeft, hebben de oudere protestantse theologen ontkend, dat het Joodse Paasfeest de betekenis van een werkelijk offer had; zij deden dit om aan die opvatting van het Heilig Avondmaal de schijnbaar bijbelse grond te ontnemen. Intussen wordt het Pascha (Exodus 12:27) Exodus 34:25 ) niet alleen uitdrukkelijk een offer genoemd, maar het draagt ook in de slachting en bloedsprenging twee hoofdkentekenen van een bloedig offer; door de slachting leed het lam, plaatsbekledend voor de vader en de zijnen, de dood als bezoldiging van de zonde; in de bloedsprenging werd het verdiende door de geleden dood, de vergeving van de zonden en de verlossing van de toorn van God, de in het huis wonende toegeëigend. Wanneer nu het Pascha volgens zijn eerste deel een zoenoffer is, zo wordt het in zijn tweede deel, in de daaraan verbonden Paasmaaltijd (Exodus 12:4,Exodus 12:8) tot een dankoffer. Ten opzichte van het eerste, kan het Heilig Avondmaal slechts in zo verre daarmee in vergelijking gebracht worden, als ook hier de verdiensten van de geleden dood van Christus ons ten eigendom gegeven worden; van een herhaling van de offerdood zelf kan echter geen sprake zijn, omdat deze nmaal voor altijd geleden is en eeuwig geldt (Romans 6:10 Hebrews 7:27; Hebrews 9:28 ); met het Pascha was het ten opzichte van de slachting geheel anders; wegens de ontoereikendheid van de oudtestamentische offers, die ook slechts voorafschaduwingen waren, moest dat natuurlijk altijd weer opnieuw geschieden, gelijk er dan ook altijd nieuwe offerlammeren waren, die de plaats bekleedden en de offerdood leden. Ten opzichte van het tweede deel daarentegen, de offermaaltijd, komen Avondmaal en Pascha geheel overeen; bij beide wordt de communie gevierd, de gemeenschap met de Heere en de gemeenschap van de disgenoten onder elkaar. (zie Leviticus 3:1e.v.). De gehele ingang dus van het huis was als met bloed geverfd en wees aldus aan, dat daar als een ingang van de doemschuld en van de dood was. Want dit is de betekenis van het bloed. Met rode letteren was dan als het ware voor het huis geschreven: hier is de poort van de dood; wie hier binnentreden zijn kinderen van de dood, kinderen van de bloedschuld, wier eigen bloed verdiende vergoten te worden..

Wie door het bloed wordt verschoond, moest door het vlees worden gevoed. De beide handelingen vulden elkaar slechts aan en behoorden onafscheidelijk samen. Het lam werd niet alleen v r hen geslacht, maar ook met hen verenigd en in hen opgenomen. 1 Corinthians 5:7, John 6:53-John 6:57.

Opmerkelijk, dat het bloed niet op de benedendorpel mocht uitgestort worden. Het mocht niet vertreden of onrein worden geacht. (Hebrews 10:29).

Vers 8

8. a) En zij zullen het vlees eten in dezelfde nacht (van 14-15 Abib), aan het vuur, met behulp van een braadspit, gebraden, met ongezuurde broden1) daarbij; zij zullen het vlees met bittere saus, 2) uit kruiden, als wilde latuw, andijvie, radijs enz., eten. 3)

1) Wel was het ongezuurde brood spoediger gereed dan het gezuurde, maar daarom alleen gaf de Heere dit bevel niet. Het zuurdeeg is zinnebeeld van het zedelijk bederf. Met de uittocht moest al wat onzuiver was uit Egypte, uitgezuiverd worden. Het moest een heilig en gereinigd volk zijn en worden. (Galaten. 5:9).

2) De bittere saus herinnerde aan de verdrukking en het lijden in Egypte. Dat lijden mocht niet vergeten worden. Het zoete Paaslam van de verlossing deed echter de bittere saus van de verdrukking als niets achten. Zoals altijd: de hoop op de hemelse zaligheid doet de tijdelijke ellende en smarten als gering achten..

3) De spijs, die de kinderen van Israël in die nacht eten moesten, bestond dus uit vlees en brood, de gewone voedingsmiddelen van de mensen: het vlees is heilig, de Heere gewijd offervlees, het brood is ongezuurd, dat is eveneens heilig brood, en alzo zijn beide geschikt tot een heilig voedsel voor het natuurlijke en geestelijke leven, tot een spijs, die niet alleen de lichamelijke, maar tevens de geestelijke mens verzadigt, en krachten van het hogere leven werkt..

De bittere kruiden staan ongetwijfeld in betrekking tot de bitterheid van de verdrukking in Egypte, van welke in Exodus 1:14, gezegd is: "Zij maakten hun het leven bitter." Overigens komt het genot van bittere spijzen en dranken ook voor als een beeld van het lijden, van smart en gevaren (Psalms 69:22, Jeremiah 8:14). Als bijgerecht bij het zoete lamsvlees krijgen zij tevens de betekenis van kruiding; het zoete vlees moet door het bittere bijgerecht smakelijker worden, want de bitterheid wordt weggenomen door de zoetheid van het vlees, en dit krijgt daardoor eerst zijn ware kruiding. Wat voor de zoete spijs het bittere kruid is, dat is voor de verlossing uit Egypte de herinnering aan het lijden in Egypte. Hier is echter nog meer bedoeld dan alleen de herinnering aan dit lijden. Gelijk bij het maal bitterheid en zoetheid aanvullen, zo staat ook het lijden in Egypte tot de redding in Egypte in een nauw en redelijk verband; zonder het eerste zou het tweede niet geweest zijn, en door het verlevendigd bewustzijn van het eerste, krijgt de herinnering aan het tweede eerst haar ware wijding. Vergelijk Hebreeën 12:11: "Alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid aan hen, die daarin geoefend zijn..

Vers 8

8. a) En zij zullen het vlees eten in dezelfde nacht (van 14-15 Abib), aan het vuur, met behulp van een braadspit, gebraden, met ongezuurde broden1) daarbij; zij zullen het vlees met bittere saus, 2) uit kruiden, als wilde latuw, andijvie, radijs enz., eten. 3)

1) Wel was het ongezuurde brood spoediger gereed dan het gezuurde, maar daarom alleen gaf de Heere dit bevel niet. Het zuurdeeg is zinnebeeld van het zedelijk bederf. Met de uittocht moest al wat onzuiver was uit Egypte, uitgezuiverd worden. Het moest een heilig en gereinigd volk zijn en worden. (Galaten. 5:9).

2) De bittere saus herinnerde aan de verdrukking en het lijden in Egypte. Dat lijden mocht niet vergeten worden. Het zoete Paaslam van de verlossing deed echter de bittere saus van de verdrukking als niets achten. Zoals altijd: de hoop op de hemelse zaligheid doet de tijdelijke ellende en smarten als gering achten..

3) De spijs, die de kinderen van Israël in die nacht eten moesten, bestond dus uit vlees en brood, de gewone voedingsmiddelen van de mensen: het vlees is heilig, de Heere gewijd offervlees, het brood is ongezuurd, dat is eveneens heilig brood, en alzo zijn beide geschikt tot een heilig voedsel voor het natuurlijke en geestelijke leven, tot een spijs, die niet alleen de lichamelijke, maar tevens de geestelijke mens verzadigt, en krachten van het hogere leven werkt..

De bittere kruiden staan ongetwijfeld in betrekking tot de bitterheid van de verdrukking in Egypte, van welke in Exodus 1:14, gezegd is: "Zij maakten hun het leven bitter." Overigens komt het genot van bittere spijzen en dranken ook voor als een beeld van het lijden, van smart en gevaren (Psalms 69:22, Jeremiah 8:14). Als bijgerecht bij het zoete lamsvlees krijgen zij tevens de betekenis van kruiding; het zoete vlees moet door het bittere bijgerecht smakelijker worden, want de bitterheid wordt weggenomen door de zoetheid van het vlees, en dit krijgt daardoor eerst zijn ware kruiding. Wat voor de zoete spijs het bittere kruid is, dat is voor de verlossing uit Egypte de herinnering aan het lijden in Egypte. Hier is echter nog meer bedoeld dan alleen de herinnering aan dit lijden. Gelijk bij het maal bitterheid en zoetheid aanvullen, zo staat ook het lijden in Egypte tot de redding in Egypte in een nauw en redelijk verband; zonder het eerste zou het tweede niet geweest zijn, en door het verlevendigd bewustzijn van het eerste, krijgt de herinnering aan het tweede eerst haar ware wijding. Vergelijk Hebreeën 12:11: "Alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid aan hen, die daarin geoefend zijn..

Vers 9

9. Gij zult daarvan niet rauw, niets in de haast half gebraden, eten, ook geenszins in water gekookt, maar aan het vuur gebraden; 1) niet in stukken gesneden, maar geheel en al, met zijn hoofd, met zijn schenkels en ingewanden, dat tevoren gereinigd eveneens in de buik mee gebraden moet worden.

1) Hier valt ons het uitdrukkelijk bevel in het oog, het dier niet in stukken te verdelen, het niet eens een been te breken. In zoverre bij het lichaam van mensen en dieren de beenderen de eigenlijke bouw, de vaste grond vormen, waarop al het overige rust, is de Schrift gewoon, door het lijden aan de beenderen, of nog meer door het breken daarvan het innigste, diepste lijden en een verwoesting tot de grond toe aan te duiden (Job 30:17; Job 33:21, Psalms 102:4; Psalms 38:4 Klaagliederen3:4 Isaiah 38:13 Micah 3:3 ). Omgekeerd is het bewaren voor verbreking van de beenderen een bewaren als geheel (Psalms 34:21). Dat gebod wil dus dat het te eten paaslam geheel en volkomen zal zijn, zodat het bij het eten als n geheel zal verschijnen; want niet het verdeelde, het in stukken gesnedene, maar alleen het geheel is n. Dit had geen ander doel dan om aan te duiden, dat al degene, die van het geheel en het n, een deel verkregen en daarvan aten, zich als een geheel, als een gemeenschap zouden beschouwen, evenals het nieuwtestamentische Pascha het eten van het lichaam van Christus 1 Corinthiers 5:7) beschouwt, waarvan de Apostel in 1 Corinthians 10:17 zegt: "En brood is het, zo zijn wij velen n lichaam, omdat wij allen n brood deelachtig zijn." Daarin heeft dan ook de bepaling van het volgende vers zijn grond.

Ook hierin ligt niet het begrip van, haast, opgesloten. Want toch evengoed kon het dan gekookt worden. Het gebod van niet rauw te mogen eten, sloot alle denkbeeld van overhaasting uit. Maar het lam moest in zijn geheel, zodat geen been gebroken werd, aan het braadspit worden gestoken en alzo met het vuur in aanraking gebracht. Waarom? Om daarmee af te beelden het waarachtige Paaslam Christus, hetwelk ook met het vuur van Gods strafeisende gerechtigheid in aanraking kwam en wel dientengevolge de dood inging, maar niet werd vernietigd. Vuur is altijd, tenminste zeer dikwijls, beeld van Gods toorn, van Zijn strafeisende gerechtigheid..

Vers 9

9. Gij zult daarvan niet rauw, niets in de haast half gebraden, eten, ook geenszins in water gekookt, maar aan het vuur gebraden; 1) niet in stukken gesneden, maar geheel en al, met zijn hoofd, met zijn schenkels en ingewanden, dat tevoren gereinigd eveneens in de buik mee gebraden moet worden.

1) Hier valt ons het uitdrukkelijk bevel in het oog, het dier niet in stukken te verdelen, het niet eens een been te breken. In zoverre bij het lichaam van mensen en dieren de beenderen de eigenlijke bouw, de vaste grond vormen, waarop al het overige rust, is de Schrift gewoon, door het lijden aan de beenderen, of nog meer door het breken daarvan het innigste, diepste lijden en een verwoesting tot de grond toe aan te duiden (Job 30:17; Job 33:21, Psalms 102:4; Psalms 38:4 Klaagliederen3:4 Isaiah 38:13 Micah 3:3 ). Omgekeerd is het bewaren voor verbreking van de beenderen een bewaren als geheel (Psalms 34:21). Dat gebod wil dus dat het te eten paaslam geheel en volkomen zal zijn, zodat het bij het eten als n geheel zal verschijnen; want niet het verdeelde, het in stukken gesnedene, maar alleen het geheel is n. Dit had geen ander doel dan om aan te duiden, dat al degene, die van het geheel en het n, een deel verkregen en daarvan aten, zich als een geheel, als een gemeenschap zouden beschouwen, evenals het nieuwtestamentische Pascha het eten van het lichaam van Christus 1 Corinthiers 5:7) beschouwt, waarvan de Apostel in 1 Corinthians 10:17 zegt: "En brood is het, zo zijn wij velen n lichaam, omdat wij allen n brood deelachtig zijn." Daarin heeft dan ook de bepaling van het volgende vers zijn grond.

Ook hierin ligt niet het begrip van, haast, opgesloten. Want toch evengoed kon het dan gekookt worden. Het gebod van niet rauw te mogen eten, sloot alle denkbeeld van overhaasting uit. Maar het lam moest in zijn geheel, zodat geen been gebroken werd, aan het braadspit worden gestoken en alzo met het vuur in aanraking gebracht. Waarom? Om daarmee af te beelden het waarachtige Paaslam Christus, hetwelk ook met het vuur van Gods strafeisende gerechtigheid in aanraking kwam en wel dientengevolge de dood inging, maar niet werd vernietigd. Vuur is altijd, tenminste zeer dikwijls, beeld van Gods toorn, van Zijn strafeisende gerechtigheid..

Vers 10

10. Gij zult daarvan ook niets uit uw huis dragen (Exodus 12:46), ook niet laten overblijven tot de morgen, om het dan nog te genieten; maar hetgeen daarvan overblijft tot de morgen, omdat gij het in de Paasnacht niet kon verteren, zult gij de volgende morgen met vuur verbranden. 1)

1) Ditzelfde voorschrift wordt later (Leviticus 7:15; Leviticus 22:30) met betrekking tot het overblijvende van de dankoffers gegeven. Het diende om de heiligheid van het Paaslam hoog te houden. Geen onreine en onheilige Egyptenaar mocht van hetgeen voor het heilig Verbondsvolk bestemd was iets genieten.. 11. Aldus, op de volgende wijze, nu zult gij het eten: uw lenden zullen opgeschort zijn, evenals bij degenen, die willen uitgaan, en door het ongegord, lang, afhangend kleed in het gaan zouden gehinderd worden (1 Kings 18:46; 2 Kings 4:29); uw schoenen, sandalen, aan uw voeten, terwijl gij thuis barrevoets gaat (Acts 12:8), en uw staf in uw hand (Genesis 32:10), en gij zult het vervolgens, in zulk een reisvaardige toestand, met haast eten, alsdegenen, die in een spanning ieder ogenblik het teken verwachten, dat zij moeten wegtrekken en een lange reis aanvaarden; alzo zult gij het eten; want het is het Pascha van de HEERE, 1) een door hem ingesteld maal, dat tot Zijn eer moet gehouden worden, en waardoor Hij geestelijk en lichamelijk sterkt tot de aanstonds aan te vangen reis.

1) De bepaling ten opzichte van de reisvaardige toestand bij het eten van het Pascha, geldt slechts voor deze eerste viering; zij is echter daarom van eeuwig gedenkwaardige betekenis, omdat met de verschoning en de uitvoering van Israël, het nu tot een eigen, zelfstandig volk en wel tot een eigen volk des Heeren en tot Zijn priesterlijk koninkrijk werd. In het Pascha viert alzo Israël zijn geboorte of schepping Isaiah 43:1,Isaiah 43:15); het is het feest van zijn geestelijke geboorte en de grondlegging van alle overige feesten. Het werkwoord, waarvan de naam Passah (eigenlijk Pesach, in het Aramees Pascha) afgeleid is, betekent vooreerst springen, huppelen, over iets heenstappen, om het niet te vertreden, daarom ook verschonen. De uitdrukking wordt dus hier gebruikt 1. van het voorbijgaan van de slaande engel voorbij de met bloed bestreken deuren van de kinderen van Israël, en het verschonen van hun eerstgeborenen (Exodus 12:27); 2. van het lam, waarvan het bloed aan de deuren moest gestreken worden, opdat de Heere, terwijl Hij het ziet, verschonen en voorbij gaan kon (Exodus 12:21); 3. van de bereiding van het lam, tot het door de Heere bevolen maal en de viering van dit maal (Exodus 12:11); 4.van de gehele feestviering, die met de maaltijd begon en zeven dagen duurde, en van de overige offers, die op het feest moesten gebracht worden (Deuteronomy 16:1,Deuteronomy 16:2). Het laatste, het feest van de zeven dagen, heet gewoonlijk het feest van de ongezuurde broden (Exodus 23:15; Exodus 34:18 Leviticus 23:6 Deuteronomy 16:16 ), omdat gedurende de viering daarvan slechts ongezuurd brood genoten werd (Exodus 12:15)

Wij zouden deze laatste woorden bijna als de instellingswoorden van het sacrament van het Paaslam willen beschouwen, die er het gehele karakter van moesten aangeven, en die, straks verklaard, ook de diepere betekenis, die erin lag, in het licht moesten stellen. Eigenlijk staat er in het oorspronkelijke, en dit, door de tegenstelling met al het voorgaande, des te krachtiger uitgedrukt, "het is het pascha, de Heere gewijd"; dat wil zeggen, dat het Jehova en niet het volk Israël toebehoort; dat het er is, om op Jehova te wijzen, Zijn tegenwoordigheid aan te duiden en Zijn gewisse hulp te verkondigen. Evenals het elders heet: "dat is mijn lichaam", "het brood dat we breken is de gemeenschap van het lichaam van de Heere," zo klinkt het hier plechtig en statig: "het is het pascha van de Heere," of liever nog "het pascha voor de Heere.".

Van zeven merkwaardige Paasfeesten wordt in de Heilige Schrift melding gemaakt. De eerste bij de uittocht uit Egypte; de tweede in de woestijn (Numbers 9:1); de derde door Jozua en de Israëlieten bij de intocht in Kanan Joshua 5:1); de vierde bij de hervorming door Hiskia (2 Kron.30); de vijfde onder koning Josia (2 Chronicles 5:1); de zesde door Israël, na de terugkomst uit Babel (Ezra 6:1); de zevende door de Heere Jezus Christus in de nacht, in welke Hij verraden werd (Luke 22:1). Bij het zevende stelde de Heere het Avondmaal in, waarmee het Sacrament van het Oude Verbond door dat van het Nieuwe vervangen werd..

Vers 10

10. Gij zult daarvan ook niets uit uw huis dragen (Exodus 12:46), ook niet laten overblijven tot de morgen, om het dan nog te genieten; maar hetgeen daarvan overblijft tot de morgen, omdat gij het in de Paasnacht niet kon verteren, zult gij de volgende morgen met vuur verbranden. 1)

1) Ditzelfde voorschrift wordt later (Leviticus 7:15; Leviticus 22:30) met betrekking tot het overblijvende van de dankoffers gegeven. Het diende om de heiligheid van het Paaslam hoog te houden. Geen onreine en onheilige Egyptenaar mocht van hetgeen voor het heilig Verbondsvolk bestemd was iets genieten.. 11. Aldus, op de volgende wijze, nu zult gij het eten: uw lenden zullen opgeschort zijn, evenals bij degenen, die willen uitgaan, en door het ongegord, lang, afhangend kleed in het gaan zouden gehinderd worden (1 Kings 18:46; 2 Kings 4:29); uw schoenen, sandalen, aan uw voeten, terwijl gij thuis barrevoets gaat (Acts 12:8), en uw staf in uw hand (Genesis 32:10), en gij zult het vervolgens, in zulk een reisvaardige toestand, met haast eten, alsdegenen, die in een spanning ieder ogenblik het teken verwachten, dat zij moeten wegtrekken en een lange reis aanvaarden; alzo zult gij het eten; want het is het Pascha van de HEERE, 1) een door hem ingesteld maal, dat tot Zijn eer moet gehouden worden, en waardoor Hij geestelijk en lichamelijk sterkt tot de aanstonds aan te vangen reis.

1) De bepaling ten opzichte van de reisvaardige toestand bij het eten van het Pascha, geldt slechts voor deze eerste viering; zij is echter daarom van eeuwig gedenkwaardige betekenis, omdat met de verschoning en de uitvoering van Israël, het nu tot een eigen, zelfstandig volk en wel tot een eigen volk des Heeren en tot Zijn priesterlijk koninkrijk werd. In het Pascha viert alzo Israël zijn geboorte of schepping Isaiah 43:1,Isaiah 43:15); het is het feest van zijn geestelijke geboorte en de grondlegging van alle overige feesten. Het werkwoord, waarvan de naam Passah (eigenlijk Pesach, in het Aramees Pascha) afgeleid is, betekent vooreerst springen, huppelen, over iets heenstappen, om het niet te vertreden, daarom ook verschonen. De uitdrukking wordt dus hier gebruikt 1. van het voorbijgaan van de slaande engel voorbij de met bloed bestreken deuren van de kinderen van Israël, en het verschonen van hun eerstgeborenen (Exodus 12:27); 2. van het lam, waarvan het bloed aan de deuren moest gestreken worden, opdat de Heere, terwijl Hij het ziet, verschonen en voorbij gaan kon (Exodus 12:21); 3. van de bereiding van het lam, tot het door de Heere bevolen maal en de viering van dit maal (Exodus 12:11); 4.van de gehele feestviering, die met de maaltijd begon en zeven dagen duurde, en van de overige offers, die op het feest moesten gebracht worden (Deuteronomy 16:1,Deuteronomy 16:2). Het laatste, het feest van de zeven dagen, heet gewoonlijk het feest van de ongezuurde broden (Exodus 23:15; Exodus 34:18 Leviticus 23:6 Deuteronomy 16:16 ), omdat gedurende de viering daarvan slechts ongezuurd brood genoten werd (Exodus 12:15)

Wij zouden deze laatste woorden bijna als de instellingswoorden van het sacrament van het Paaslam willen beschouwen, die er het gehele karakter van moesten aangeven, en die, straks verklaard, ook de diepere betekenis, die erin lag, in het licht moesten stellen. Eigenlijk staat er in het oorspronkelijke, en dit, door de tegenstelling met al het voorgaande, des te krachtiger uitgedrukt, "het is het pascha, de Heere gewijd"; dat wil zeggen, dat het Jehova en niet het volk Israël toebehoort; dat het er is, om op Jehova te wijzen, Zijn tegenwoordigheid aan te duiden en Zijn gewisse hulp te verkondigen. Evenals het elders heet: "dat is mijn lichaam", "het brood dat we breken is de gemeenschap van het lichaam van de Heere," zo klinkt het hier plechtig en statig: "het is het pascha van de Heere," of liever nog "het pascha voor de Heere.".

Van zeven merkwaardige Paasfeesten wordt in de Heilige Schrift melding gemaakt. De eerste bij de uittocht uit Egypte; de tweede in de woestijn (Numbers 9:1); de derde door Jozua en de Israëlieten bij de intocht in Kanan Joshua 5:1); de vierde bij de hervorming door Hiskia (2 Kron.30); de vijfde onder koning Josia (2 Chronicles 5:1); de zesde door Israël, na de terugkomst uit Babel (Ezra 6:1); de zevende door de Heere Jezus Christus in de nacht, in welke Hij verraden werd (Luke 22:1). Bij het zevende stelde de Heere het Avondmaal in, waarmee het Sacrament van het Oude Verbond door dat van het Nieuwe vervangen werd..

Vers 12

12. Want 1) een bijzondere bewaring zal werkelijk plaats hebben ten tijde, dat gij de maaltijd houden zult. Ik zal in deze nacht door Egypte gaan, en alleeerstgeborenen 2) in Egypte slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal, door zulk een verslaan van de eerstgeborenen, gerichten oefenen aan al de goden van de Egyptenaren, die Mij zolang tegengestreefd hebben; Ik, de HEERE, zal het doen, die Mij wel als de enige, waarachtige God tegenover hen door teken en wonderen genoegzaam bewezen heb, maar nu ook nog Mijn gericht over hen volbrengen moet, opdat de wereld erkent, dat Ik Mijn eer aan geen andere geven wil (Jeremia. 42:8).

1) Door Exodus 12:12, Exodus 12:13 wordt nader verklaard: "Het is het Pascha van de Heere". Jehova zal Zijn gerichten oefenen aan Egypte, maar zal Israël, als het Zijn bevel gehoorzaamt, voorbijgaan..

2) De eerstgeborene, als de eerste macht van de vader (Genesis 49:3) en de eerste vrucht van de moeder (Exodus 13:2) staat tot het geheel in een bijzonder nauwe betrekking; als de eerste geboorte is zij de bloesem van alle volgende geboorten, zij representeert dus een geheel volk of de gehele soort, zowel naar boven als naar beneden, zowel in de v r- als in nageslachten; zij neemt, om zo te zeggen, een universele, een op het geheel en al zijn delen betrekking hebbende plaats in. Terwijl dan de Heer hen slaat, beide onder mensen en vee, slaat Hij eigenlijk alles in Egypte, wat een levensadem heeft; slechts Zijn lankmoedigheid en barmhartigheid is het, dat Hij niet werkelijk allen doodt, evenals eens bij de zondvloed, maar alleen de plaatsbekleders van het geheel. Nu is de vraag, in hoeverre dit gericht, dat aan mensen en vee moet volbracht worden, tevens voor een vernietigingswerk aan alle goden van de Egyptenaren moet aangezien worden, en niet alleen voor een strafgerecht aan mensen en vee (Numbers 33:4). Ter beantwoording van deze vraag moeten wij ons voorstellen, deels hoe Egyptische koningen op de geschriften van hun gedenktekens zich als zonen of zelfs als Incarnaties (vlees- of menswording) van de goden lieten prijzen, deels hoe ontelbare dieren door de Egyptenaren als heilig vereerd en voor verschijningen van een Godheid aangezien werden. Nadat de Heere Zijn gericht reeds aan de werkelijke goden van de Egyptenaren, de demonen en boze geesten onder de hemel (zie Exodus 7:20) uitgeoefend, en al hun macht te schande gemaakt heeft (Exodus 8:18,Exodus 8:19), houdt Hij nu ook gericht over alle hun ingebeelde goden, over de als god aanbeden koning, daar Hij zijn eerstgeboren zoon geheel gelijk stelt met de eerste zoon van de gevangene in de gevangenis, en de eerste zoon van de maagd, die achter de molen is, en over de voor heilig gehouden, en tegen alle aanranding door de wetten in bescherming genomen dieren, daar Hij deze eveneens behandelt als de onreinste van hun soort, bijvoorbeeld: als de zwijnen, aan wier herders het niet eens geoorloofd was, een tempel te betreden (zie Genesis 41:46). Waarlijk, wanneer de zonde en de dwaasheid van de mensen ooit toelieten, dat de gerichten van God datgene werkelijk op hen konden vermogen, wat zij moesten vermogen, zo hadden de Egyptenaars, na de dood van hun eerstgeborenen, zich voor een brandhout, dat uit het vuur gerukt is, moeten aanzien, en na de slachting van de eerstgeborene van hun koning en van alle heilige dieren het voor altijd moeten afleren, om valse en nietige goden te dienen! Doch gelijk overal, zo is het ook hier: "Gij hebt ze geslagen, maar zij hebben geen pijn gehad; gij hebt ze verteerd, maar zij hebben geweigerd de tucht aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een steenrots; zij hebben geweigerd zich te bekeren". (Jeremia. 5:3).

Vers 12

12. Want 1) een bijzondere bewaring zal werkelijk plaats hebben ten tijde, dat gij de maaltijd houden zult. Ik zal in deze nacht door Egypte gaan, en alleeerstgeborenen 2) in Egypte slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal, door zulk een verslaan van de eerstgeborenen, gerichten oefenen aan al de goden van de Egyptenaren, die Mij zolang tegengestreefd hebben; Ik, de HEERE, zal het doen, die Mij wel als de enige, waarachtige God tegenover hen door teken en wonderen genoegzaam bewezen heb, maar nu ook nog Mijn gericht over hen volbrengen moet, opdat de wereld erkent, dat Ik Mijn eer aan geen andere geven wil (Jeremia. 42:8).

1) Door Exodus 12:12, Exodus 12:13 wordt nader verklaard: "Het is het Pascha van de Heere". Jehova zal Zijn gerichten oefenen aan Egypte, maar zal Israël, als het Zijn bevel gehoorzaamt, voorbijgaan..

2) De eerstgeborene, als de eerste macht van de vader (Genesis 49:3) en de eerste vrucht van de moeder (Exodus 13:2) staat tot het geheel in een bijzonder nauwe betrekking; als de eerste geboorte is zij de bloesem van alle volgende geboorten, zij representeert dus een geheel volk of de gehele soort, zowel naar boven als naar beneden, zowel in de v r- als in nageslachten; zij neemt, om zo te zeggen, een universele, een op het geheel en al zijn delen betrekking hebbende plaats in. Terwijl dan de Heer hen slaat, beide onder mensen en vee, slaat Hij eigenlijk alles in Egypte, wat een levensadem heeft; slechts Zijn lankmoedigheid en barmhartigheid is het, dat Hij niet werkelijk allen doodt, evenals eens bij de zondvloed, maar alleen de plaatsbekleders van het geheel. Nu is de vraag, in hoeverre dit gericht, dat aan mensen en vee moet volbracht worden, tevens voor een vernietigingswerk aan alle goden van de Egyptenaren moet aangezien worden, en niet alleen voor een strafgerecht aan mensen en vee (Numbers 33:4). Ter beantwoording van deze vraag moeten wij ons voorstellen, deels hoe Egyptische koningen op de geschriften van hun gedenktekens zich als zonen of zelfs als Incarnaties (vlees- of menswording) van de goden lieten prijzen, deels hoe ontelbare dieren door de Egyptenaren als heilig vereerd en voor verschijningen van een Godheid aangezien werden. Nadat de Heere Zijn gericht reeds aan de werkelijke goden van de Egyptenaren, de demonen en boze geesten onder de hemel (zie Exodus 7:20) uitgeoefend, en al hun macht te schande gemaakt heeft (Exodus 8:18,Exodus 8:19), houdt Hij nu ook gericht over alle hun ingebeelde goden, over de als god aanbeden koning, daar Hij zijn eerstgeboren zoon geheel gelijk stelt met de eerste zoon van de gevangene in de gevangenis, en de eerste zoon van de maagd, die achter de molen is, en over de voor heilig gehouden, en tegen alle aanranding door de wetten in bescherming genomen dieren, daar Hij deze eveneens behandelt als de onreinste van hun soort, bijvoorbeeld: als de zwijnen, aan wier herders het niet eens geoorloofd was, een tempel te betreden (zie Genesis 41:46). Waarlijk, wanneer de zonde en de dwaasheid van de mensen ooit toelieten, dat de gerichten van God datgene werkelijk op hen konden vermogen, wat zij moesten vermogen, zo hadden de Egyptenaars, na de dood van hun eerstgeborenen, zich voor een brandhout, dat uit het vuur gerukt is, moeten aanzien, en na de slachting van de eerstgeborene van hun koning en van alle heilige dieren het voor altijd moeten afleren, om valse en nietige goden te dienen! Doch gelijk overal, zo is het ook hier: "Gij hebt ze geslagen, maar zij hebben geen pijn gehad; gij hebt ze verteerd, maar zij hebben geweigerd de tucht aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een steenrots; zij hebben geweigerd zich te bekeren". (Jeremia. 5:3).

Vers 13

13. En dat aan de deurposten en de bovendorpel gestreken bloed 1) (Exodus 12:7) zal u, die daardoor van de Egyptenaren afgescheiden zijt (Exodus 11:7) tot een onderscheidend teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan, en er zal geen plaag onder u ten verderve zijn, die u eveneens zou verderven als degenen, die in het land zijn, in wiens midden gij woont, wanneer Ik Egypte slaan zal.

1) Op zichzelf beschouwd, had ook Israël de dood verdiend. Alleen dan, wanneer het werkelijk geloofde in de kracht van het bloed van de bevrijding en daarmee Gods woord door het geloof aanvaardde, zou het verschoond blijven. In zichzelf had Israël geen grond, om te hopen van het verderf verschoond te blijven. Het teken van het bloed, als door God ingesteld en aangegeven, werd het teken van de verschoning. Hier wordt duidelijk geleerd, dat zonder bloedstorting geen vergeving is, en wederom: In Christus hebben wij de verlossing door Zijn bloed (Efeze1:7). Gelijk het bloed van het Paaslam het teken was voor Israël ter verlossing, zo is het bloed van Christus het teken van de verlossing voor alle gelovigen. Daarom luidt het ook (Hebrews 11:28): "Daartoe heeft Hij het Pascha uitgericht en de besprenging vna het bloed..

Vers 13

13. En dat aan de deurposten en de bovendorpel gestreken bloed 1) (Exodus 12:7) zal u, die daardoor van de Egyptenaren afgescheiden zijt (Exodus 11:7) tot een onderscheidend teken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan, en er zal geen plaag onder u ten verderve zijn, die u eveneens zou verderven als degenen, die in het land zijn, in wiens midden gij woont, wanneer Ik Egypte slaan zal.

1) Op zichzelf beschouwd, had ook Israël de dood verdiend. Alleen dan, wanneer het werkelijk geloofde in de kracht van het bloed van de bevrijding en daarmee Gods woord door het geloof aanvaardde, zou het verschoond blijven. In zichzelf had Israël geen grond, om te hopen van het verderf verschoond te blijven. Het teken van het bloed, als door God ingesteld en aangegeven, werd het teken van de verschoning. Hier wordt duidelijk geleerd, dat zonder bloedstorting geen vergeving is, en wederom: In Christus hebben wij de verlossing door Zijn bloed (Efeze1:7). Gelijk het bloed van het Paaslam het teken was voor Israël ter verlossing, zo is het bloed van Christus het teken van de verlossing voor alle gelovigen. Daarom luidt het ook (Hebrews 11:28): "Daartoe heeft Hij het Pascha uitgericht en de besprenging vna het bloed..

Vers 14

14. a) En deze dag, waarop het geschieden zal dat gij verschoond wordt van het algemeen verderf, zal u wezen ter gedachtenis van de ondervonden genade, en gij zult hem jaarlijks de HEERE tot een feest vieren; gij zult hemvieren onder uw geslachten 1) tot een eeuwige inzetting, evenals uw bewaring zelf van een eeuwige betekenis is.

a) Exodus 5:1

1) Deze dag mocht nimmer vergeten worden. Daarom zegt de Heere, onder of in uw geslachten, d.w.z. in de opvolgende geslachten, van geslacht tot geslacht..

Vers 14

14. a) En deze dag, waarop het geschieden zal dat gij verschoond wordt van het algemeen verderf, zal u wezen ter gedachtenis van de ondervonden genade, en gij zult hem jaarlijks de HEERE tot een feest vieren; gij zult hemvieren onder uw geslachten 1) tot een eeuwige inzetting, evenals uw bewaring zelf van een eeuwige betekenis is.

a) Exodus 5:1

1) Deze dag mocht nimmer vergeten worden. Daarom zegt de Heere, onder of in uw geslachten, d.w.z. in de opvolgende geslachten, van geslacht tot geslacht..

Vers 15

15. Zeven dagen achter elkaar zult gij ongezuurde broden eten; maar 1) op de eerste dag, de 15de van Abib, zult gij het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen, nadat gij reeds bij het aan die dag onmiddellijk voorafgegaan Paasmaal ongezuurd brood gegeten hebt (Exodus 12:8); want wie het gedesemde eet, van de eerste dag af tot op de zevende dag, die ziel zal, omdat zij een misdaad begaan en Mijn verbond nagelaten heeft, (Genesis 17:14 Numbers 15:30 ), uitgeroeid worden 2) uit Israël.

1) In het Hebreeuws eigenlijk slecht tot. De betekenis is, dat niet later dan de eerste dag het zuurdeeg moest weggedaan worden..

2) De hoge betekenis ligt in het eten van de ongezuurde broden. Waarmee aangeduid wordt, de aflegging, het uitzuiveren van de oude mens van de zonde en het aandoen van de nieuwe mens. Duidelijk straalt dan hier het veband door tussen rechtvaardigmaking en heiligmaking. Wie dus wel het Paaslam wilde eten, maar niet de ongezuurde broden, toonde daarmee, dat hij wel wilde de vergeving, maar niet de verlossing van de zonde. Israël eenmaal verlost uit de banden van de slavernij, moest een heilig en geheiligd volk zijn en worden. Ook hier is Israël beeld van de Kerk van Christus. Wie de heiligmaking niet wilde, zou uitgeroeid worden. Hij vertrad daarmee het bloed van de verzoening..

Vers 15

15. Zeven dagen achter elkaar zult gij ongezuurde broden eten; maar 1) op de eerste dag, de 15de van Abib, zult gij het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen, nadat gij reeds bij het aan die dag onmiddellijk voorafgegaan Paasmaal ongezuurd brood gegeten hebt (Exodus 12:8); want wie het gedesemde eet, van de eerste dag af tot op de zevende dag, die ziel zal, omdat zij een misdaad begaan en Mijn verbond nagelaten heeft, (Genesis 17:14 Numbers 15:30 ), uitgeroeid worden 2) uit Israël.

1) In het Hebreeuws eigenlijk slecht tot. De betekenis is, dat niet later dan de eerste dag het zuurdeeg moest weggedaan worden..

2) De hoge betekenis ligt in het eten van de ongezuurde broden. Waarmee aangeduid wordt, de aflegging, het uitzuiveren van de oude mens van de zonde en het aandoen van de nieuwe mens. Duidelijk straalt dan hier het veband door tussen rechtvaardigmaking en heiligmaking. Wie dus wel het Paaslam wilde eten, maar niet de ongezuurde broden, toonde daarmee, dat hij wel wilde de vergeving, maar niet de verlossing van de zonde. Israël eenmaal verlost uit de banden van de slavernij, moest een heilig en geheiligd volk zijn en worden. Ook hier is Israël beeld van de Kerk van Christus. Wie de heiligmaking niet wilde, zou uitgeroeid worden. Hij vertrad daarmee het bloed van de verzoening..

Vers 16

16. En op de eerste dag (15 Abib) zal er, wanneer gij een heiligdom (Exodus 25:1-31) zult bezitten, een heilige verzameling 1) zijn, er zal een algemene samenkomst tot verheerlijking van Mij plaats hebben; ook zult gij eenheilige verzameling hebben op de zevende dag (21 Abib); er zal geen werk, dat tot de dagelijkse bemoeiingen behoort (Leviticus 23:7), op dezelfde dag gedaan worden; maar wat van iedere ziel gegeten zal worden; zoveel als tot spijziging nodig is, dat alleen mag van u toebereid, gereed gemaakt worden, hetgeen op de Sabbat en de Grote Verzoendag ook niet geoorloofd zal zijn (Exodus 35:2, Leviticus 16:29-Leviticus 16:31 ).

1) In het Hebreeuws Mikra Kodesch, een gebeurtenis tot een heilig doel, nl. om de Heere te aanbidden. Men had burgerlijke en heilige verzamelingen van het volk. Op de laatste mocht niets gedaan worden, dan de dienst van de Heere waarnemen. Geen zaken mochten worden behandeld, geen strafgerichten gehouden..

Vers 16

16. En op de eerste dag (15 Abib) zal er, wanneer gij een heiligdom (Exodus 25:1-31) zult bezitten, een heilige verzameling 1) zijn, er zal een algemene samenkomst tot verheerlijking van Mij plaats hebben; ook zult gij eenheilige verzameling hebben op de zevende dag (21 Abib); er zal geen werk, dat tot de dagelijkse bemoeiingen behoort (Leviticus 23:7), op dezelfde dag gedaan worden; maar wat van iedere ziel gegeten zal worden; zoveel als tot spijziging nodig is, dat alleen mag van u toebereid, gereed gemaakt worden, hetgeen op de Sabbat en de Grote Verzoendag ook niet geoorloofd zal zijn (Exodus 35:2, Leviticus 16:29-Leviticus 16:31 ).

1) In het Hebreeuws Mikra Kodesch, een gebeurtenis tot een heilig doel, nl. om de Heere te aanbidden. Men had burgerlijke en heilige verzamelingen van het volk. Op de laatste mocht niets gedaan worden, dan de dienst van de Heere waarnemen. Geen zaken mochten worden behandeld, geen strafgerichten gehouden..

Vers 17

17. Zo onderhoudt dan de ongezuurde broden, ook gedurende de dagen tussen 15, 21 Abib, hoewel gij dan niet samenkomt, maar uw gewone bezigheden verricht, omdat Ikeven aan dezelfde dag, waarop het feest begint, uw legers rond middernacht uit Egypte geleid zal hebben; 1) daarom zult gij, op de zo-even beschreven wijze, deze dag houden; en niet alleen onder u, maar ook onder uw geslachten 2) zal die dag gevierd worden; tot eeneeuwige inzetting heb Ik u dit gebod gegeven.

1) Nu wordt nog in het kort het geschiedkundig feit herinnerd, dat aan de feestviering en aan het sacrament zelf ten grondslag ligt en waaraan beide steeds moesten vastgeknoopt blijven. Want weet dit wel, als men het sacrament van zijn eigenlijke geschiedkundige oorsprong losmaakt, dan heft men het ware wezen van het sacrament, evenals dat van de heilige feestdagen op. Daardoor zullen zij al het heiligende en waarlijk opbouwende verliezen, en geheel ophouden dit te zijn, wat zij eigenlijk willen en moeten zijn, waartoe zij ook ingesteld zijn en gevierd worden. Zo doen immers de ongelovigen van onze dagen, in onze kerk, onder onze ogen, met de Christelijke feestdagen en de sacramenten van doop en avondmaal. Men kan zich aan het sacrament vergrijpen; f door het feit te loochenen, waaraan het zijn goddelijke oorsprong dankt, f door de heilige betekenis te ontkennen, die God zelf erin gelegd en waartoe hij het ingesteld heeft..

2) De uitleiding van Israël, waarvan de Heere hier spreekt, was nog niet geschied, maar zou eerst na enige dagen plaats hebben; toch geeft de Heere reeds voorschriften voor het feest "ter gedachtenis" (Exodus 12:14). Zo wordt de weldaad, waaraan Israël in volgende jaren gedenken zal, beschouwd, alsof zij reeds ervaren ware; voor de Heere toch is alles, wat Hij zich voorgenomen heeft, zo goed alsof het reeds geschied was. Dat hier en vervolgens zo sterk wordt aangedrongen, dat Israël op het feest van zijn uitleiding uit Egypte gedurende al de zeven dagen alleen ongezuurd brood eet, heeft zijn grond in de zinnebeeldige betekenis van het zuurdeeg. Het is, als door de gisting bedorven, in de Heilige Schrift meestal een beeld van het oude en ontaaarde wezen van de mens (Matthew 16:16), van boosheid en listigheid 1 Corinthiers 5:6-8), en stelt alzo in zijn ook het overige deeg aanstekend zuur de verderfelijke en verzurende invloed voor, die al het zondige en ongoddelijke overal, waar het geduld wordt, uitoefent (Galaten. 5:9); daarom wordt later streng verboden, het te vermengen onder de koeken, die voor een spijsoffer bestemd waren (Leviticus 2:4-Leviticus 2:12). Door de uitleiding uit Egypte nu wil de Heere niet alleen Israël uitwendig verlossen van de ellende, die het tot hiertoe ondervonden heeft, maar het tevens tot Zijn volk, tot een heilig volk (Exodus 19:6) maken, dat van de zuurdeeg van het oude Egypte gereinigd is, en na zijn redding krachtens het verzoeningsbloed van het lam in een nieuw leven wandelt. Dit nieuwe leven, waarin het geplaatst is, moet door het eten van ongezuurd brood afgeschaduwd worden; de straf van de uitroeiing, welke op het eten van ongezuurd brood gesteld is, wijst op de waarheid van het Nieuwe Testament, dat zonder heiligmaking niemand de Heere zien zal. (Hebrews 12:14 1 Thessalonians 4:1, ).

Vers 17

17. Zo onderhoudt dan de ongezuurde broden, ook gedurende de dagen tussen 15, 21 Abib, hoewel gij dan niet samenkomt, maar uw gewone bezigheden verricht, omdat Ikeven aan dezelfde dag, waarop het feest begint, uw legers rond middernacht uit Egypte geleid zal hebben; 1) daarom zult gij, op de zo-even beschreven wijze, deze dag houden; en niet alleen onder u, maar ook onder uw geslachten 2) zal die dag gevierd worden; tot eeneeuwige inzetting heb Ik u dit gebod gegeven.

1) Nu wordt nog in het kort het geschiedkundig feit herinnerd, dat aan de feestviering en aan het sacrament zelf ten grondslag ligt en waaraan beide steeds moesten vastgeknoopt blijven. Want weet dit wel, als men het sacrament van zijn eigenlijke geschiedkundige oorsprong losmaakt, dan heft men het ware wezen van het sacrament, evenals dat van de heilige feestdagen op. Daardoor zullen zij al het heiligende en waarlijk opbouwende verliezen, en geheel ophouden dit te zijn, wat zij eigenlijk willen en moeten zijn, waartoe zij ook ingesteld zijn en gevierd worden. Zo doen immers de ongelovigen van onze dagen, in onze kerk, onder onze ogen, met de Christelijke feestdagen en de sacramenten van doop en avondmaal. Men kan zich aan het sacrament vergrijpen; f door het feit te loochenen, waaraan het zijn goddelijke oorsprong dankt, f door de heilige betekenis te ontkennen, die God zelf erin gelegd en waartoe hij het ingesteld heeft..

2) De uitleiding van Israël, waarvan de Heere hier spreekt, was nog niet geschied, maar zou eerst na enige dagen plaats hebben; toch geeft de Heere reeds voorschriften voor het feest "ter gedachtenis" (Exodus 12:14). Zo wordt de weldaad, waaraan Israël in volgende jaren gedenken zal, beschouwd, alsof zij reeds ervaren ware; voor de Heere toch is alles, wat Hij zich voorgenomen heeft, zo goed alsof het reeds geschied was. Dat hier en vervolgens zo sterk wordt aangedrongen, dat Israël op het feest van zijn uitleiding uit Egypte gedurende al de zeven dagen alleen ongezuurd brood eet, heeft zijn grond in de zinnebeeldige betekenis van het zuurdeeg. Het is, als door de gisting bedorven, in de Heilige Schrift meestal een beeld van het oude en ontaaarde wezen van de mens (Matthew 16:16), van boosheid en listigheid 1 Corinthiers 5:6-8), en stelt alzo in zijn ook het overige deeg aanstekend zuur de verderfelijke en verzurende invloed voor, die al het zondige en ongoddelijke overal, waar het geduld wordt, uitoefent (Galaten. 5:9); daarom wordt later streng verboden, het te vermengen onder de koeken, die voor een spijsoffer bestemd waren (Leviticus 2:4-Leviticus 2:12). Door de uitleiding uit Egypte nu wil de Heere niet alleen Israël uitwendig verlossen van de ellende, die het tot hiertoe ondervonden heeft, maar het tevens tot Zijn volk, tot een heilig volk (Exodus 19:6) maken, dat van de zuurdeeg van het oude Egypte gereinigd is, en na zijn redding krachtens het verzoeningsbloed van het lam in een nieuw leven wandelt. Dit nieuwe leven, waarin het geplaatst is, moet door het eten van ongezuurd brood afgeschaduwd worden; de straf van de uitroeiing, welke op het eten van ongezuurd brood gesteld is, wijst op de waarheid van het Nieuwe Testament, dat zonder heiligmaking niemand de Heere zien zal. (Hebrews 12:14 1 Thessalonians 4:1, ).

Vers 18

18. a) In de eerste maand, aan de veertiende dag van de maand, in de avond, wanneer gij Pascha houdt, en de 15de dag is ingegaan, zult gij ongezuurde broden eten, tot de eenentwintigste dag van de maand, in de avond, wanneer het einde van het feest is.

a) Leviticus 23:5 Numbers 28:16

Niet alleen op de eerste dag, maar zeven dagen lang moest Israël zich onthouden van het eten van gedesemd brood. Het getal zeven is ook hier weer opzettelijk gekozen. Dit bevel strekt, om aan het volk te leren, dat het niet genoeg was de oude zuurdesem aanvankelijk uit te zuiveren, maar dat dit een voortdurend werk moest zijn. Niet alleen de rechtvaardiging, maar ook de heiligmaking is doel van Gods uitredding..

Vers 18

18. a) In de eerste maand, aan de veertiende dag van de maand, in de avond, wanneer gij Pascha houdt, en de 15de dag is ingegaan, zult gij ongezuurde broden eten, tot de eenentwintigste dag van de maand, in de avond, wanneer het einde van het feest is.

a) Leviticus 23:5 Numbers 28:16

Niet alleen op de eerste dag, maar zeven dagen lang moest Israël zich onthouden van het eten van gedesemd brood. Het getal zeven is ook hier weer opzettelijk gekozen. Dit bevel strekt, om aan het volk te leren, dat het niet genoeg was de oude zuurdesem aanvankelijk uit te zuiveren, maar dat dit een voortdurend werk moest zijn. Niet alleen de rechtvaardiging, maar ook de heiligmaking is doel van Gods uitredding..

Vers 19

19. Dat er zeven dagen lang geen zuurdesem in uw huizen gevonden worde! Want al wie het gedesemde eten zal, die ziel zal uit de vergadering van Israël uitgeroeid worden, 1) hij zij een vreemdeling,2) of een ingeborene 3) van het land, een nakomeling van Abraham, een geborene in het land, dat God, de Heere, u geven zal.

1) Door de straf van de "uitroeiing uit het volk", welke dikwijls in de wet voorkomt (Exodus. 31:14 Leviticus 17:4; Leviticus 20:17 ) dreigt God de overtreder, dat hem alles treffen zal, waartegen hij door het verbond met God beschermd was; hij werd daardoor te midden van het volk in zekere zin vogelvrij; iedereen kon hem aan de eerste de beste overheidspersoon aangeven, en hem laten vonnissen; zo dit niet geschiedde, moest de schuldige in aanhoudende bezorgdheid verkeren, dat God zelf op een meer onmiddellijke wijze de straf aan hem zou ten uitvoer leggen. (Exodus 4:24). Daarom zien wij, dat aan sommigen de bedreiging van de uitroeiing uit het volk werd vervuld door hen ter dood te brengen (Numbers 15:30,Numbers 15:31), terwijl b.v. het nalaten van de besnijdenis in de woestijn door het algemeen Godsgericht, dat in Numeri. 14:22-24, wordt aangekondigd, werd gestraft (Genesis 17:14)

2) Onder "vreemdeling" is te verstaan, elke niet-Israëliet, die voor kortere of langere tijd onder Israël verkeerde, maar Israël niet was ingelijfd.. 3) In het Hebreeuws Ezrach harets, ingeborene van het land. Het eerste woord betekent eigenlijk een inlandse boom, en van daar de betekenis van, ingeboren, van iemand, die in het land zelf geboren, met het land onafscheidelijk n is. Deze zijn de Israëlieten, die in Kanan geboren zijn. De laatste staat dus tegenover de eerste. Al wie niet ingeboren is, d.i. uit Abraham voortgekomen, is vreemdeling, hij moge al of niet tot Israëls godsdienst zijn overgegaan en proseliet van de gerechtigheid zijn geworden..

Vers 19

19. Dat er zeven dagen lang geen zuurdesem in uw huizen gevonden worde! Want al wie het gedesemde eten zal, die ziel zal uit de vergadering van Israël uitgeroeid worden, 1) hij zij een vreemdeling,2) of een ingeborene 3) van het land, een nakomeling van Abraham, een geborene in het land, dat God, de Heere, u geven zal.

1) Door de straf van de "uitroeiing uit het volk", welke dikwijls in de wet voorkomt (Exodus. 31:14 Leviticus 17:4; Leviticus 20:17 ) dreigt God de overtreder, dat hem alles treffen zal, waartegen hij door het verbond met God beschermd was; hij werd daardoor te midden van het volk in zekere zin vogelvrij; iedereen kon hem aan de eerste de beste overheidspersoon aangeven, en hem laten vonnissen; zo dit niet geschiedde, moest de schuldige in aanhoudende bezorgdheid verkeren, dat God zelf op een meer onmiddellijke wijze de straf aan hem zou ten uitvoer leggen. (Exodus 4:24). Daarom zien wij, dat aan sommigen de bedreiging van de uitroeiing uit het volk werd vervuld door hen ter dood te brengen (Numbers 15:30,Numbers 15:31), terwijl b.v. het nalaten van de besnijdenis in de woestijn door het algemeen Godsgericht, dat in Numeri. 14:22-24, wordt aangekondigd, werd gestraft (Genesis 17:14)

2) Onder "vreemdeling" is te verstaan, elke niet-Israëliet, die voor kortere of langere tijd onder Israël verkeerde, maar Israël niet was ingelijfd.. 3) In het Hebreeuws Ezrach harets, ingeborene van het land. Het eerste woord betekent eigenlijk een inlandse boom, en van daar de betekenis van, ingeboren, van iemand, die in het land zelf geboren, met het land onafscheidelijk n is. Deze zijn de Israëlieten, die in Kanan geboren zijn. De laatste staat dus tegenover de eerste. Al wie niet ingeboren is, d.i. uit Abraham voortgekomen, is vreemdeling, hij moge al of niet tot Israëls godsdienst zijn overgegaan en proseliet van de gerechtigheid zijn geworden..

Vers 20

20. Gij zult, om zulk een straf van uitroeiing te ontgaan, niets eten, dat gedesemd is; a) in al uw woningen zult gij ongezuurde broden eten, 1) gedurende de in Exodus 12:18 genoemde zeven dagen.

a) Deuteronomy 16:3

1)Overeenkomstig dit bevel werd naderhand, op de dag v r het feest, al het zuurdeeg met grote angstvalligheid en zorg uit de huizen verwijderd; iedere vader stelde een formele huiszoeking in, zag alle vertrekken, kisten, kasten en hoeken zorgvuldig na, of ergens een stukje of kruimeltje gezuurd brood gevonden werd, en sprak, na dit onderzoek, een gebed uit, dat alles, wat hij soms niet gezien of gevonden had, door God zelf tot stof en as mocht gemaakt worden..

II. Exodus 12:21-Exodus 12:28. Mozes verzamelt vervolgens alle oudsten in Israël en openbaart hun Gods bevel ten opzichte van het Pascha. Deze gaan heen en zorgen voor de volbrenging op de bepaalde dagen.

Vers 20

20. Gij zult, om zulk een straf van uitroeiing te ontgaan, niets eten, dat gedesemd is; a) in al uw woningen zult gij ongezuurde broden eten, 1) gedurende de in Exodus 12:18 genoemde zeven dagen.

a) Deuteronomy 16:3

1)Overeenkomstig dit bevel werd naderhand, op de dag v r het feest, al het zuurdeeg met grote angstvalligheid en zorg uit de huizen verwijderd; iedere vader stelde een formele huiszoeking in, zag alle vertrekken, kisten, kasten en hoeken zorgvuldig na, of ergens een stukje of kruimeltje gezuurd brood gevonden werd, en sprak, na dit onderzoek, een gebed uit, dat alles, wat hij soms niet gezien of gevonden had, door God zelf tot stof en as mocht gemaakt worden..

II. Exodus 12:21-Exodus 12:28. Mozes verzamelt vervolgens alle oudsten in Israël en openbaart hun Gods bevel ten opzichte van het Pascha. Deze gaan heen en zorgen voor de volbrenging op de bepaalde dagen.

Vers 21

21. Mozes dan riep al de oudsten 1) van Israël, die hoofden van stammen, geslachten en families waren (Exodus 3:16; Exodus 4:29), en zei tot hen: Leest uit, zoekt naar het beste, en neemt u, op de tiende dag van deze maand, lammeren van schapen of geiten, die njarig zijn, en waaraan geen gebrek is, voor uw gezinnen (Exodus 12:3,Exodus 12:4) a) en slacht, nadat gij het tot de veertiende afzonderlijk gehouden hebt, het Pascha, 2) tussen de twee avonden (Exodus 12:6).

a)Hebrews 11:28

1) Het gesprek wordt in het bijzonder met de oudsten gevoerd, welke het vervolgens aan het volk moesten overbrengen. Want het kon niet tegelijk door zulk een grote menigte aangehoord worden. Doch ofschoon de verdeling van dat volk onder die wrede tyrannie veel te wensen overliet, toch wilde God, dat er toch enig bewijs van orde zou blijven, en heeft Hij niet geduld, dat zij, die Hij zich aangenomen had, van alle bestuur zouden verstoken zijn. Ook deze reden was er voor, om de eenheid te bevorderen, opdat het uitverkoren zaad van Abraham niet tot niets zou worden..

2) Mozes spreekt hier bevelend. Hij is de overbrenger van de last van God. En nu heeft Israël alleen te gehoorzamen, zonder enig beding..

Vers 21

21. Mozes dan riep al de oudsten 1) van Israël, die hoofden van stammen, geslachten en families waren (Exodus 3:16; Exodus 4:29), en zei tot hen: Leest uit, zoekt naar het beste, en neemt u, op de tiende dag van deze maand, lammeren van schapen of geiten, die njarig zijn, en waaraan geen gebrek is, voor uw gezinnen (Exodus 12:3,Exodus 12:4) a) en slacht, nadat gij het tot de veertiende afzonderlijk gehouden hebt, het Pascha, 2) tussen de twee avonden (Exodus 12:6).

a)Hebrews 11:28

1) Het gesprek wordt in het bijzonder met de oudsten gevoerd, welke het vervolgens aan het volk moesten overbrengen. Want het kon niet tegelijk door zulk een grote menigte aangehoord worden. Doch ofschoon de verdeling van dat volk onder die wrede tyrannie veel te wensen overliet, toch wilde God, dat er toch enig bewijs van orde zou blijven, en heeft Hij niet geduld, dat zij, die Hij zich aangenomen had, van alle bestuur zouden verstoken zijn. Ook deze reden was er voor, om de eenheid te bevorderen, opdat het uitverkoren zaad van Abraham niet tot niets zou worden..

2) Mozes spreekt hier bevelend. Hij is de overbrenger van de last van God. En nu heeft Israël alleen te gehoorzamen, zonder enig beding..

Vers 22

22. Neemt dan een bundeltje hysop, 1) en doopt het in het bloed, dat in het bekken zal wezen, dat gij in het bekken bij het slachten zult opvangen; en strijkt aan de bovendorpel en aan de beide zijposten van dat bloed, dat in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand zal, gedurende de volgende nacht, uitgaan uit de deur van zijn huis, tot aan de, na middernacht beginnende morgen. 2)

1) Onder hysop verstaan de uitleggers hier en in Leviticus 14:4,Leviticus 14:51 Numbers 19:6,Numbers 19:18 Psalm. 51:9, waar het als besprengings- en reinigingsmiddel voorkomt, f de Hijssopus officinalus, een ook in ons vaderland op muren groeiende plant met smalle, stijve lancetvormige bladeren, die ongeveer een duim lang zijn, een stengel van 1 tot anderhalve voet hebben, en blauwe of zeer witte bloemen dragen, die van juni tot augustus verschijnen en de bijen veel honing aanbieden; f een met de hysop zeer overeenkomstige soort van Origanum (agrimonie, orego of kattestaart). Dit is een aromatische plant met een sterke, een voet hoge stengel, veel wolachtige bladeren en witte bloesems; hij groeit veel op steenachtige grond. Het is niet te beslissen, welke van beide meningen de ware is, daar over datgene, wat de ouden onder hysop verstonden, nog veel onzekerheid heerst; in ieder geval komt het niet alleen als werktuig van bestrijken voor, waartoe het wegens zijn tedere harige bladeren, die een vocht, waarin zij gedoopt zijn, licht opzuigen en even zo gemakkelijk bij drukking weer van zich geven, zeer geschikt is; maar, meer nog, wegens zijn medicinale kracht, daar men het oudtijds zowel onder spijzen en andere dingen vermengde, om deze van onreine bestanddelen te zuiveren, als ook in het bijzonder gebruikte tot reiniging van het lichaam van verkeerde vochten enz. Op onze plaats dient het "zeker" tot het eerste, "Symbolisch" tot het tweede doel; het is dus deels werktuig, deels symbool..

Mozes spreekt alleen van de besprenging van het bloed, omdat hij over het eten van het lam zich reeds had verklaard. Hij beveelt hysopstengels in het bloed, dat in het bekken was opgevangen, te dopen en aan ieder alzo de bovendorpel van zijn eigen huis en de beide zijposten te besprenkelen. Door welk teken God getuigd heeft, dat Hij het volk aan het algemeen verderf ontrukte, omdat het door het teken van het bloed van de goddeloze werd afgezonderd. Want het moest de Israëlieten met nadruk vemaand worden, vooreerst, dat zij door de verzoening door het offer van de plaag werden bevrijd, en hun gezinnen ongedeerd bewaard bleven; vervolgens, dat alzo het offer hun alleen voordelig was, indien het teken ervan duidelijk bij hen naar buiten trad. Elders zien wij, dat het Paaslam type is geweest van Christus, die door Zijn dood ons de vrede heeft verzekerd, opdat wij niet met de overige wereld zouden omkomen. Maar reeds van vroege tijden af heeft Hij gewild, dat onder de wet aan de ouden zou betuigd worden, dat Hij hen niet anders genadig kon zijn. En nu is het volstrekt niet twijfelachtig, of door een zichtbaar teken heeft Hij hun zinnen willen vestigen op het ware en hemelse voorbeeld, dat van de ceremonieën van de wet af te scheiden, ongerijmd en onwettig zou zijn. Want wat is kinderachtiger, dan het bloed van vee te stellen tegen de macht van God, of om daarin oorzaak van redding te zoeken? Doch God toont, dat Hij niet anders dan uit kracht van het offer Israël spaart. Waaruit blijkt, dat Hij door deze heilige handeling hun de dood van Christus heeft voorgesteld, welke alleen het onderscheid daarstelde tussen hen en de Egyptenaren. Maar tegelijk leert Hij, dat geen vrucht van het vergoten bloed is te hopen zonder besprenging. Niet, omdat de werkelijke en zichtbare besprenging iets nut aanbrengt, maar omdat door deze ceremonie, welke door het gezin gepleegd werd, het nuttig was, dat de onervarene als het ware op de zaak zelf werd gewezen,, opdat zij wisten, dat geestelijk verstaan moest worden, wat zij voor hun ogen zagen gebeuren. "Dat door het bloed van Christus onze zielen door de Geest besprengd worden", is uit de brief van Petrus wel bekend. Van deze zaak is nu het beeld in de hysopstengel voorgesteld, welk kruid een uitnemende kracht bezit, om te zuiveren, en daarom ook bij andere offeranden wordt gebruikt..

Besprengd worden met de hysopstengel was tot reiniging, tot ontzondiging. David bidt in Psalms 51:1, om daarmee ontzondigd te worden, waardoor hij inroept de reinigmakende kracht van het bloed van de verzoening..

2) Alleen de huizen, getekend door het bloed van het Paaslam, waren schuilplaatsen tegen de slaande hand van de engel van het verderf. Waarschijnlijk zinspeelt de Heere hierop in Isaiah 26:20

Vers 22

22. Neemt dan een bundeltje hysop, 1) en doopt het in het bloed, dat in het bekken zal wezen, dat gij in het bekken bij het slachten zult opvangen; en strijkt aan de bovendorpel en aan de beide zijposten van dat bloed, dat in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand zal, gedurende de volgende nacht, uitgaan uit de deur van zijn huis, tot aan de, na middernacht beginnende morgen. 2)

1) Onder hysop verstaan de uitleggers hier en in Leviticus 14:4,Leviticus 14:51 Numbers 19:6,Numbers 19:18 Psalm. 51:9, waar het als besprengings- en reinigingsmiddel voorkomt, f de Hijssopus officinalus, een ook in ons vaderland op muren groeiende plant met smalle, stijve lancetvormige bladeren, die ongeveer een duim lang zijn, een stengel van 1 tot anderhalve voet hebben, en blauwe of zeer witte bloemen dragen, die van juni tot augustus verschijnen en de bijen veel honing aanbieden; f een met de hysop zeer overeenkomstige soort van Origanum (agrimonie, orego of kattestaart). Dit is een aromatische plant met een sterke, een voet hoge stengel, veel wolachtige bladeren en witte bloesems; hij groeit veel op steenachtige grond. Het is niet te beslissen, welke van beide meningen de ware is, daar over datgene, wat de ouden onder hysop verstonden, nog veel onzekerheid heerst; in ieder geval komt het niet alleen als werktuig van bestrijken voor, waartoe het wegens zijn tedere harige bladeren, die een vocht, waarin zij gedoopt zijn, licht opzuigen en even zo gemakkelijk bij drukking weer van zich geven, zeer geschikt is; maar, meer nog, wegens zijn medicinale kracht, daar men het oudtijds zowel onder spijzen en andere dingen vermengde, om deze van onreine bestanddelen te zuiveren, als ook in het bijzonder gebruikte tot reiniging van het lichaam van verkeerde vochten enz. Op onze plaats dient het "zeker" tot het eerste, "Symbolisch" tot het tweede doel; het is dus deels werktuig, deels symbool..

Mozes spreekt alleen van de besprenging van het bloed, omdat hij over het eten van het lam zich reeds had verklaard. Hij beveelt hysopstengels in het bloed, dat in het bekken was opgevangen, te dopen en aan ieder alzo de bovendorpel van zijn eigen huis en de beide zijposten te besprenkelen. Door welk teken God getuigd heeft, dat Hij het volk aan het algemeen verderf ontrukte, omdat het door het teken van het bloed van de goddeloze werd afgezonderd. Want het moest de Israëlieten met nadruk vemaand worden, vooreerst, dat zij door de verzoening door het offer van de plaag werden bevrijd, en hun gezinnen ongedeerd bewaard bleven; vervolgens, dat alzo het offer hun alleen voordelig was, indien het teken ervan duidelijk bij hen naar buiten trad. Elders zien wij, dat het Paaslam type is geweest van Christus, die door Zijn dood ons de vrede heeft verzekerd, opdat wij niet met de overige wereld zouden omkomen. Maar reeds van vroege tijden af heeft Hij gewild, dat onder de wet aan de ouden zou betuigd worden, dat Hij hen niet anders genadig kon zijn. En nu is het volstrekt niet twijfelachtig, of door een zichtbaar teken heeft Hij hun zinnen willen vestigen op het ware en hemelse voorbeeld, dat van de ceremonieën van de wet af te scheiden, ongerijmd en onwettig zou zijn. Want wat is kinderachtiger, dan het bloed van vee te stellen tegen de macht van God, of om daarin oorzaak van redding te zoeken? Doch God toont, dat Hij niet anders dan uit kracht van het offer Israël spaart. Waaruit blijkt, dat Hij door deze heilige handeling hun de dood van Christus heeft voorgesteld, welke alleen het onderscheid daarstelde tussen hen en de Egyptenaren. Maar tegelijk leert Hij, dat geen vrucht van het vergoten bloed is te hopen zonder besprenging. Niet, omdat de werkelijke en zichtbare besprenging iets nut aanbrengt, maar omdat door deze ceremonie, welke door het gezin gepleegd werd, het nuttig was, dat de onervarene als het ware op de zaak zelf werd gewezen,, opdat zij wisten, dat geestelijk verstaan moest worden, wat zij voor hun ogen zagen gebeuren. "Dat door het bloed van Christus onze zielen door de Geest besprengd worden", is uit de brief van Petrus wel bekend. Van deze zaak is nu het beeld in de hysopstengel voorgesteld, welk kruid een uitnemende kracht bezit, om te zuiveren, en daarom ook bij andere offeranden wordt gebruikt..

Besprengd worden met de hysopstengel was tot reiniging, tot ontzondiging. David bidt in Psalms 51:1, om daarmee ontzondigd te worden, waardoor hij inroept de reinigmakende kracht van het bloed van de verzoening..

2) Alleen de huizen, getekend door het bloed van het Paaslam, waren schuilplaatsen tegen de slaande hand van de engel van het verderf. Waarschijnlijk zinspeelt de Heere hierop in Isaiah 26:20

Vers 23

23. Want 1) de HEERE zal door Egypte gaan om middernacht om de Egyptenaren voor de tiende maal te slaan, door het doden van alle eerstgeborenen onder mensen en vee; doch wanneer Hij bij het omgaan het bloed zien zal aan de bovendorpel, en aan de twee zijposten van uw deur, zo zal de HEERE de deur voorbijgaan, en de verderver 2) van de eerstgeborenen (Hebrews 11:28), die Hem ter zijde staat en het gericht in zijn naam volbrengt, niet toelaten in uw huizen te komen, om u, gelijk de Egyptenaren, te slaan. 3)

1) Hij verbiedt hun `s nachts uit te trekken, opdat zij zich niet vermengden met de Egyptenaars, maar zich rustig onder de bescherming van het bloed verborgen hielden. Waardoor zij herinnerd werden, dat ook zij aan het verderf waren blootgesteld, tenzij zij door het bloed van de ongelovige werden gescheiden. Daarna voegt Hij de belofte erbij dat, indien zij zich slechts hielden onder de bescherming van het bloed, de engel zou voorbijgaan, om hen geen schade toe te brengen. Waarom Hij dit wederom herhaalt, dat zij eerst door middel van het bloed behouden waren, die niet verzuimden zich ermee te besprenkelen, omdat alleen het geloof ons het heil, door het brengen van het offer verkregen, deelachtig maakt. Als verderver wordt hier zonder twijfel de Engel genoemd, welke God had verordend, om Egypte te slaan. Doch ofschoon Hij dikwijls door kwade engelen Zijn oordelen laat uitoefenen, is toch uit andere plaatsen op te maken, dat hier n bedoeld wordt uit de uitgekozenen; dezelfde, die onder het Hoofd Christus, diens aanvoerder van de bevrijding van het volk is geweest..

2) Onder de verderver is zonder twijfel een werkelijke Engel te verstaan, niet gelijk sommigen willen, die Engel van God, van wie in Exodus 3:2, gesproken is; toch was de Heere in en door deze Engel werkzaam, zodat, wat Hij deed, aan God zelf toegeschreven wordt (2 Samuel 24:16; 2 Kings 19:35). Omgekeerd eigenen (Genesis 19:13) de beide Engelen, die tot Lot kwamen, zich het werk toe, dat in Exodus 12:24, de Heere onmiddellijk volvoert, omdat zij het voorbereid en tot het punt gebracht hebben, waarop de Heere weer persoonlijk bij hen aanwezig kon zijn. (Exodus 12:17).

In het Hebreeuws Hamaschchee, verderver. Sommigen vertalen verderf. In Hebrews 11:28 lezen we: de verderver. Wie het Hebreeuwse woord door "verderf" vertalen, zijn van oordeel, dat onder het Griekse woord, de dood, wordt verstaan. Echter is het beter hier verderver en niet verderf te behouden. Wat God in het begin van dit vers aan Zichzelf toeschrijft als aan de eerste oorzaak van alles, dat, zegt Hij aan het einde, te zullen doen door Zijn Engel, als midden oorzaak. Het is daarom dan ook, dat sommigen van mening zijn, dat hier de Engel van God bedoeld wordt, die aan de aartsvaderen verscheen..

3) De Heere eist dus volstrekte gehoorzaamheid. Daarin ligt bevrijding van de dood. En onvoorwaardelijk geloof, daarin ligt het behoud en het leven..

Vers 23

23. Want 1) de HEERE zal door Egypte gaan om middernacht om de Egyptenaren voor de tiende maal te slaan, door het doden van alle eerstgeborenen onder mensen en vee; doch wanneer Hij bij het omgaan het bloed zien zal aan de bovendorpel, en aan de twee zijposten van uw deur, zo zal de HEERE de deur voorbijgaan, en de verderver 2) van de eerstgeborenen (Hebrews 11:28), die Hem ter zijde staat en het gericht in zijn naam volbrengt, niet toelaten in uw huizen te komen, om u, gelijk de Egyptenaren, te slaan. 3)

1) Hij verbiedt hun `s nachts uit te trekken, opdat zij zich niet vermengden met de Egyptenaars, maar zich rustig onder de bescherming van het bloed verborgen hielden. Waardoor zij herinnerd werden, dat ook zij aan het verderf waren blootgesteld, tenzij zij door het bloed van de ongelovige werden gescheiden. Daarna voegt Hij de belofte erbij dat, indien zij zich slechts hielden onder de bescherming van het bloed, de engel zou voorbijgaan, om hen geen schade toe te brengen. Waarom Hij dit wederom herhaalt, dat zij eerst door middel van het bloed behouden waren, die niet verzuimden zich ermee te besprenkelen, omdat alleen het geloof ons het heil, door het brengen van het offer verkregen, deelachtig maakt. Als verderver wordt hier zonder twijfel de Engel genoemd, welke God had verordend, om Egypte te slaan. Doch ofschoon Hij dikwijls door kwade engelen Zijn oordelen laat uitoefenen, is toch uit andere plaatsen op te maken, dat hier n bedoeld wordt uit de uitgekozenen; dezelfde, die onder het Hoofd Christus, diens aanvoerder van de bevrijding van het volk is geweest..

2) Onder de verderver is zonder twijfel een werkelijke Engel te verstaan, niet gelijk sommigen willen, die Engel van God, van wie in Exodus 3:2, gesproken is; toch was de Heere in en door deze Engel werkzaam, zodat, wat Hij deed, aan God zelf toegeschreven wordt (2 Samuel 24:16; 2 Kings 19:35). Omgekeerd eigenen (Genesis 19:13) de beide Engelen, die tot Lot kwamen, zich het werk toe, dat in Exodus 12:24, de Heere onmiddellijk volvoert, omdat zij het voorbereid en tot het punt gebracht hebben, waarop de Heere weer persoonlijk bij hen aanwezig kon zijn. (Exodus 12:17).

In het Hebreeuws Hamaschchee, verderver. Sommigen vertalen verderf. In Hebrews 11:28 lezen we: de verderver. Wie het Hebreeuwse woord door "verderf" vertalen, zijn van oordeel, dat onder het Griekse woord, de dood, wordt verstaan. Echter is het beter hier verderver en niet verderf te behouden. Wat God in het begin van dit vers aan Zichzelf toeschrijft als aan de eerste oorzaak van alles, dat, zegt Hij aan het einde, te zullen doen door Zijn Engel, als midden oorzaak. Het is daarom dan ook, dat sommigen van mening zijn, dat hier de Engel van God bedoeld wordt, die aan de aartsvaderen verscheen..

3) De Heere eist dus volstrekte gehoorzaamheid. Daarin ligt bevrijding van de dood. En onvoorwaardelijk geloof, daarin ligt het behoud en het leven..

Vers 24

24. Onderhoudt1) dan deze zaak 2), dit slachten van het paaslam op de avond van de 14 Abib, tot een inzetting voor u en uw kinderen, tot in eeuwigheid, daar de Heere u, dat is iedere vader in het bijzonder, in die verschrikkelijke nacht om het bloed van het Pascha bewaard heeft.

1) Altijd, ook later moest Israël zich dat herinneren, om zich in gehoorzaamheid te oefenen. "Onderhoudt dan deze zaak, tot een inzetting voor u en uw kinderen tot in eeuwigheid". Het is de heilige roeping van de getuigen van Gods grote daden, de herinnering daaraan ongerept en ongeschonden te bewaren. En niet slechts omwille van hen zelf, maar ook en bovenal omwille van de geslachten, die na hen komen zouden en misschien dergelijke tekenen en blijken van Gods macht en grootheid niet zo van nabij zouden aanschouwen. Immers de heilige instellingen en gewijde feesten reiken van eeuw tot eeuw de heugenis van de grote daden van God aan de opvolgende geslachten over. Daarom is de plechtige viering en waarderende wijding van de gedenkdagen en overgeleverde instellingen een plicht van het volk. Zo getuigt het ook in Psalms 78:1, die als een herinnering aan de paasnacht, als een Paaspsalm kan beschouwd worden..

2)"Deze zaak", eigenlijk dit woord, dit voorschrift, maar hier terecht door "zaak" vertaald, omdat het niet alleen zag op het bestrijken van het bloed, maar op het gehele voorschrift van de Paasviering..

Vers 24

24. Onderhoudt1) dan deze zaak 2), dit slachten van het paaslam op de avond van de 14 Abib, tot een inzetting voor u en uw kinderen, tot in eeuwigheid, daar de Heere u, dat is iedere vader in het bijzonder, in die verschrikkelijke nacht om het bloed van het Pascha bewaard heeft.

1) Altijd, ook later moest Israël zich dat herinneren, om zich in gehoorzaamheid te oefenen. "Onderhoudt dan deze zaak, tot een inzetting voor u en uw kinderen tot in eeuwigheid". Het is de heilige roeping van de getuigen van Gods grote daden, de herinnering daaraan ongerept en ongeschonden te bewaren. En niet slechts omwille van hen zelf, maar ook en bovenal omwille van de geslachten, die na hen komen zouden en misschien dergelijke tekenen en blijken van Gods macht en grootheid niet zo van nabij zouden aanschouwen. Immers de heilige instellingen en gewijde feesten reiken van eeuw tot eeuw de heugenis van de grote daden van God aan de opvolgende geslachten over. Daarom is de plechtige viering en waarderende wijding van de gedenkdagen en overgeleverde instellingen een plicht van het volk. Zo getuigt het ook in Psalms 78:1, die als een herinnering aan de paasnacht, als een Paaspsalm kan beschouwd worden..

2)"Deze zaak", eigenlijk dit woord, dit voorschrift, maar hier terecht door "zaak" vertaald, omdat het niet alleen zag op het bestrijken van het bloed, maar op het gehele voorschrift van de Paasviering..

Vers 25

25. En het zal geschieden; als gij in dat land komt, dat u de HEERE geven zal, gelijk Hij in vroegere tijden tot de vaderen en nu weer tot u gesproken 1) heeft, zo zult gij jaarlijks deze door de Heere u voorgeschreven dienst 2) onderhouden.

1) Naast het middel tot bevrijding van de plaag, geeft de Heere hier hen uitzicht op algehele verlossing, en verzekert hun, dat zij eenmaal zeker in Kanan zullen komen. Zonder twijfel, om het geloof te versterken. Gelijk bij het Avondmaal de Gemeente van Christus niet alleen gedachtenis moet vieren, van het lijden en sterven van het volmaakte Paaslam, maar ook daarbij gewezen wordt op de komst van Christus, als wanneer al hetgeen ten dele was, zal teniet gedaan zijn en de eeuwige verlossing een aanvang neemt, zo ook wordt hier Israël bij de instelling van het tweede Sacrament van het Oude Verbond niet alleen op ogenblikkelijke bevrijding en verlossing gewezen, maar het ook een uitzicht geschonken op volkomen bevrijding, als het in Kanan op eigen erfgoed zou gesteld zijn.. 2) In het Hebreeuws Avoodah, dienst. Met opzet wordt het onderhouden van het paasfeest hier een dienst genoemd, omdat het niet aan Israëls willekeur werd overgelaten om het te vieren, maar omdat het tot zijn dure verplichtingen behoorde. Met de plechtige viering van het Paasfeest zou Israël zijn geloof en geloofsgehoorzaamheid aan de Heere God tonen..

Vers 25

25. En het zal geschieden; als gij in dat land komt, dat u de HEERE geven zal, gelijk Hij in vroegere tijden tot de vaderen en nu weer tot u gesproken 1) heeft, zo zult gij jaarlijks deze door de Heere u voorgeschreven dienst 2) onderhouden.

1) Naast het middel tot bevrijding van de plaag, geeft de Heere hier hen uitzicht op algehele verlossing, en verzekert hun, dat zij eenmaal zeker in Kanan zullen komen. Zonder twijfel, om het geloof te versterken. Gelijk bij het Avondmaal de Gemeente van Christus niet alleen gedachtenis moet vieren, van het lijden en sterven van het volmaakte Paaslam, maar ook daarbij gewezen wordt op de komst van Christus, als wanneer al hetgeen ten dele was, zal teniet gedaan zijn en de eeuwige verlossing een aanvang neemt, zo ook wordt hier Israël bij de instelling van het tweede Sacrament van het Oude Verbond niet alleen op ogenblikkelijke bevrijding en verlossing gewezen, maar het ook een uitzicht geschonken op volkomen bevrijding, als het in Kanan op eigen erfgoed zou gesteld zijn.. 2) In het Hebreeuws Avoodah, dienst. Met opzet wordt het onderhouden van het paasfeest hier een dienst genoemd, omdat het niet aan Israëls willekeur werd overgelaten om het te vieren, maar omdat het tot zijn dure verplichtingen behoorde. Met de plechtige viering van het Paasfeest zou Israël zijn geloof en geloofsgehoorzaamheid aan de Heere God tonen..

Vers 26

26. a) En het zal geschieden, wanneer uw kinderen, als zij tot de ouderdom van opmerken en vragen gekomen zijn, tot u zullen zeggen, terwijl zij de verschillende gebruiken van de feestviering zien: Wat hebt gij daar voor een dienst; wat betekenen deze plechtigheden?

a) Joshua 4:6

Vers 26

26. a) En het zal geschieden, wanneer uw kinderen, als zij tot de ouderdom van opmerken en vragen gekomen zijn, tot u zullen zeggen, terwijl zij de verschillende gebruiken van de feestviering zien: Wat hebt gij daar voor een dienst; wat betekenen deze plechtigheden?

a) Joshua 4:6

Vers 27

27. Zo zult gij zeggen; Dit geslachte lam, dat wij eten, is de HEERE een Paasoffer, 1) waardoor wij Hem prijzen voor Zijn bewaring in Egypte; het is een offer voor Hem,die voor de huizen van de kinderen van Israël voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaars sloeg, en door dit voorbijgaan, onze huizen bevrijdde. 2) Toen Mozes dit aan de oudsten geopenbaard had, boog zich in hen, het door hen vertegenwoordigde volk, en neigde zich, 3) om zijn geloof aan het Woord des Heeren en zijn bereidwilligheid tot nauwkeurige gehoorzaamheid te betuigen (Exodus 4:31).

1) In het Hebreeuws Zvach psach. Paasoffer, of het offer van de voorbijgang. Het woord komt van een werkwoord, dat eigenlijk springen betekent. Vandaar de betekenis van hinken en van overgaan, voorbijgaan. Het woord betekent eigenlijk slachtoffer. Het Pascha was daarom een offerande. Het bloed was zonder twijfel strekkende tot een voorbeeldige verzoening. Het bloed van het Paaslam was als het ware het rantsoen voor de eerstgeborenen van Isaëls volk om deze te bevrijden van het verderf..

2) Met dit bevel heeft God ten doel. Zijn grote daden door mondelinge overlevering onder het volk in levendige herinnering te houden. (John 4:16); daartoe bestond in latere dagen een feestorde, de Haggada of de verkondiging. Deze hield in, dat v r de eigenlijke maaltijd, als het bepaalde gedeelte uit de wet was voorgedragen en de tweede beker wijn ingeschonken was, de oudste zoon des huizes tot de vader de vraag richtte (Deuteronomy 32:7), wat dit alles betekende; deze antwoordde daarop (Exodus 13:8): "Dit Pascha eten wij daarom, omdat de Heere voor de huizen van onze vaderen in Egypte is voorbijgegaan." Terwijl hij hierop de bittere kruiden met de hand ophief, ging hij voort: "Deze bittere kruiden eten wij, omdat de Egyptenaren het leven van onze vaderen in Egypte bitter gemaakt hebben." Vervolgens nam hij ook een ongezuurd brood in zijn hand en zei: "Deze ongezuurde koeken eten wij, omdat onze vaderen geen tijd hadden om het deeg te verzuren, eer God hun verscheen en hen verloste. Daarom moeten wij Die, die onze vaderen en ons deze wonderen bewezen heeft, en ons uit de dienstbaarheid in de vrijheid, uit het leed in de vreugde, uit de duisternis tot groot licht gebracht heeft, belijden, loven, prijzen en verhogen. Zo laat ons dan spreken: "Halleluja! Looft de Heere, gij zijn knechten!" Hiermee was de volgende plechtigheid, het Hallel, of het lofgezang ingeleid; eerst werden psalm 113, 114 uitgesproken, waarop de vader de reeds ingeschonken tweede beker zegende en rondreikte; het tweede deel van het lofgezang, Psalms 115:1-118 werd eerst, nadat de maaltijd geheel geëindigd was, bij het genot van de vierde beker, voorgedragen. (Matt.26:30). De herhaling van deze plechtigheid bij de vernieuwing van elk jaar geschiedde 1e om terug te zien als een gedenkboek, opdat daarin verse heugenis zou blijven van de grote zaken, die God voor hen en hun vaders verricht had. 2e om vooruit te zien, als een onderpand van de grote offerande van het Lam Gods in de volheid van de tijd, in de plaats van ons en onze eerstgeborenen; wij waren aan het zwaard van de slaande engel onderworpen, maar Christus, ons Paaslam is voor ons geslacht en zijn dood verstrekt ons ten leven, en dus is hij het Lam, geslacht voor de grondlegging van de wereld. Mozes heeft door het geloof het Pascha uitgericht, want het einde van de wet is Christus..

3) Het buigen van het lichaam is tot de knieën toe; het buigen van het hoofd, is met het aangezicht nederwaarts; het buigen van zichzelf, is het uitbreiden van handen en voeten, totdat men met zijn aangezicht neer ligt op de aarde.

Vers 27

27. Zo zult gij zeggen; Dit geslachte lam, dat wij eten, is de HEERE een Paasoffer, 1) waardoor wij Hem prijzen voor Zijn bewaring in Egypte; het is een offer voor Hem,die voor de huizen van de kinderen van Israël voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaars sloeg, en door dit voorbijgaan, onze huizen bevrijdde. 2) Toen Mozes dit aan de oudsten geopenbaard had, boog zich in hen, het door hen vertegenwoordigde volk, en neigde zich, 3) om zijn geloof aan het Woord des Heeren en zijn bereidwilligheid tot nauwkeurige gehoorzaamheid te betuigen (Exodus 4:31).

1) In het Hebreeuws Zvach psach. Paasoffer, of het offer van de voorbijgang. Het woord komt van een werkwoord, dat eigenlijk springen betekent. Vandaar de betekenis van hinken en van overgaan, voorbijgaan. Het woord betekent eigenlijk slachtoffer. Het Pascha was daarom een offerande. Het bloed was zonder twijfel strekkende tot een voorbeeldige verzoening. Het bloed van het Paaslam was als het ware het rantsoen voor de eerstgeborenen van Isaëls volk om deze te bevrijden van het verderf..

2) Met dit bevel heeft God ten doel. Zijn grote daden door mondelinge overlevering onder het volk in levendige herinnering te houden. (John 4:16); daartoe bestond in latere dagen een feestorde, de Haggada of de verkondiging. Deze hield in, dat v r de eigenlijke maaltijd, als het bepaalde gedeelte uit de wet was voorgedragen en de tweede beker wijn ingeschonken was, de oudste zoon des huizes tot de vader de vraag richtte (Deuteronomy 32:7), wat dit alles betekende; deze antwoordde daarop (Exodus 13:8): "Dit Pascha eten wij daarom, omdat de Heere voor de huizen van onze vaderen in Egypte is voorbijgegaan." Terwijl hij hierop de bittere kruiden met de hand ophief, ging hij voort: "Deze bittere kruiden eten wij, omdat de Egyptenaren het leven van onze vaderen in Egypte bitter gemaakt hebben." Vervolgens nam hij ook een ongezuurd brood in zijn hand en zei: "Deze ongezuurde koeken eten wij, omdat onze vaderen geen tijd hadden om het deeg te verzuren, eer God hun verscheen en hen verloste. Daarom moeten wij Die, die onze vaderen en ons deze wonderen bewezen heeft, en ons uit de dienstbaarheid in de vrijheid, uit het leed in de vreugde, uit de duisternis tot groot licht gebracht heeft, belijden, loven, prijzen en verhogen. Zo laat ons dan spreken: "Halleluja! Looft de Heere, gij zijn knechten!" Hiermee was de volgende plechtigheid, het Hallel, of het lofgezang ingeleid; eerst werden psalm 113, 114 uitgesproken, waarop de vader de reeds ingeschonken tweede beker zegende en rondreikte; het tweede deel van het lofgezang, Psalms 115:1-118 werd eerst, nadat de maaltijd geheel geëindigd was, bij het genot van de vierde beker, voorgedragen. (Matt.26:30). De herhaling van deze plechtigheid bij de vernieuwing van elk jaar geschiedde 1e om terug te zien als een gedenkboek, opdat daarin verse heugenis zou blijven van de grote zaken, die God voor hen en hun vaders verricht had. 2e om vooruit te zien, als een onderpand van de grote offerande van het Lam Gods in de volheid van de tijd, in de plaats van ons en onze eerstgeborenen; wij waren aan het zwaard van de slaande engel onderworpen, maar Christus, ons Paaslam is voor ons geslacht en zijn dood verstrekt ons ten leven, en dus is hij het Lam, geslacht voor de grondlegging van de wereld. Mozes heeft door het geloof het Pascha uitgericht, want het einde van de wet is Christus..

3) Het buigen van het lichaam is tot de knieën toe; het buigen van het hoofd, is met het aangezicht nederwaarts; het buigen van zichzelf, is het uitbreiden van handen en voeten, totdat men met zijn aangezicht neer ligt op de aarde.

Vers 28

28. En de kinderen van Israël, van wie de oudsten, na het weggaan van Mozes, de ontvangen mededelingen van huis tot huis bekend maakten, gingen en deden het: zoals als de HEERE Mozes en Aron geboden had, alzo deden zij. 1)

1) Zij verdeelden zich naar de grootte van hun families in gezelschappen, kozen de 10 Abib een lam, slachtten het op de avond tussen de 14de en 15de dag van de maand, bestreken met het bloed de bovendorpel en de beide deurposten van hun huizen, en genoten hierop, geheel reisvaardig, het in zijn geheel aan het vuur gebraden paaslam, met de bittere kruiden en de ongezuurde broden; het overige gedeelte van de nacht bleven zij in de huizen tezamen die met bloed getekend waren, totdat geschied zou zijn, wat de Heere zich voorgenomen had. De Egyptenaren zullen zich verwonderd hebben, toen zij zagen, dat op dezelfde dag in alle Israëlitische families een lam ter maaltijd werd gereed gemaakt, en iedere huisdeur met bloed werd getekend; menigeen, die onder de vorige elkaar opvolgende plagen de God van Israël had leren vrezen, zal bij zulk een aanblik een bang voorgevoel gehad hebben. Toch legden zich allen, als de nacht inviel, ter ruste neer..

De dag neigde, de schaduwen van de nacht legerden zich over Egypte; Farao en zijn volk legden zich tot slapen neer. Ach, gij ongelukkige zielen! gij had het zo nodig gehad u de Heere aan te bevelen, wiens zware gerichten gij reeds door de vreselijke slagen kende. Maar er kwam geen avondzegen over deze lippen, er steeg geen smeken om genade en barmhartigheid uit deze harten op, die zich tegen de Heere verzetten; onder gedachten van tegenstand, onder beelden van wellust, onder dromen van zonde, in trotse zekerheid, sliepen deze ellendige mensen in. Ach, ook wij zijn wel reeds dikwijls genoeg ingeslapen met zondige gedachten, in plaats van met gebeden; met het hart vol onreine en boze lusten, in plaats van het zoeken van de genade; in trotse zekerheid, in plaats van in oprechte boete en ware verootmoediging voor Hem. God helpe ons, dat voor ons nooit weer een nacht aanbreke, dan in verbond met onze Heiland! Ons ontwaken kon anders wel eens vreselijk en ontzettend zijn!

Hiermee erkenden zij hun doemwaardigheid, toonden hun gehoorzaamheid, deden belijdenis van hun geloof, en brachten het offer van dankbaarheid.. III. Exodus 12:29-Exodus 12:42. Te middernacht, terwijl de kinderen van Israël na het genot van het Pascha reisvaardig achter hun deuren wachten, en lofgezangen en feestliederen van hun lippen klinken, volgt de laatste beslissende slag, de tiende plaag. De engel van het verderf gaat door geheel Egypte, en slaat alle eerstgeborenen van de Egyptenaren onder mensen en vee; Farao staat op in de algemene schrik van de nacht, en zendt een boodschap aan Mozes en Aron, dat hij het volk nu laat vertrekken; de Egyptenaren dringen en drijven de kinderen van Israël, om ten spoedigste van hen bevrijd te zijn.

Vers 28

28. En de kinderen van Israël, van wie de oudsten, na het weggaan van Mozes, de ontvangen mededelingen van huis tot huis bekend maakten, gingen en deden het: zoals als de HEERE Mozes en Aron geboden had, alzo deden zij. 1)

1) Zij verdeelden zich naar de grootte van hun families in gezelschappen, kozen de 10 Abib een lam, slachtten het op de avond tussen de 14de en 15de dag van de maand, bestreken met het bloed de bovendorpel en de beide deurposten van hun huizen, en genoten hierop, geheel reisvaardig, het in zijn geheel aan het vuur gebraden paaslam, met de bittere kruiden en de ongezuurde broden; het overige gedeelte van de nacht bleven zij in de huizen tezamen die met bloed getekend waren, totdat geschied zou zijn, wat de Heere zich voorgenomen had. De Egyptenaren zullen zich verwonderd hebben, toen zij zagen, dat op dezelfde dag in alle Israëlitische families een lam ter maaltijd werd gereed gemaakt, en iedere huisdeur met bloed werd getekend; menigeen, die onder de vorige elkaar opvolgende plagen de God van Israël had leren vrezen, zal bij zulk een aanblik een bang voorgevoel gehad hebben. Toch legden zich allen, als de nacht inviel, ter ruste neer..

De dag neigde, de schaduwen van de nacht legerden zich over Egypte; Farao en zijn volk legden zich tot slapen neer. Ach, gij ongelukkige zielen! gij had het zo nodig gehad u de Heere aan te bevelen, wiens zware gerichten gij reeds door de vreselijke slagen kende. Maar er kwam geen avondzegen over deze lippen, er steeg geen smeken om genade en barmhartigheid uit deze harten op, die zich tegen de Heere verzetten; onder gedachten van tegenstand, onder beelden van wellust, onder dromen van zonde, in trotse zekerheid, sliepen deze ellendige mensen in. Ach, ook wij zijn wel reeds dikwijls genoeg ingeslapen met zondige gedachten, in plaats van met gebeden; met het hart vol onreine en boze lusten, in plaats van het zoeken van de genade; in trotse zekerheid, in plaats van in oprechte boete en ware verootmoediging voor Hem. God helpe ons, dat voor ons nooit weer een nacht aanbreke, dan in verbond met onze Heiland! Ons ontwaken kon anders wel eens vreselijk en ontzettend zijn!

Hiermee erkenden zij hun doemwaardigheid, toonden hun gehoorzaamheid, deden belijdenis van hun geloof, en brachten het offer van dankbaarheid.. III. Exodus 12:29-Exodus 12:42. Te middernacht, terwijl de kinderen van Israël na het genot van het Pascha reisvaardig achter hun deuren wachten, en lofgezangen en feestliederen van hun lippen klinken, volgt de laatste beslissende slag, de tiende plaag. De engel van het verderf gaat door geheel Egypte, en slaat alle eerstgeborenen van de Egyptenaren onder mensen en vee; Farao staat op in de algemene schrik van de nacht, en zendt een boodschap aan Mozes en Aron, dat hij het volk nu laat vertrekken; de Egyptenaren dringen en drijven de kinderen van Israël, om ten spoedigste van hen bevrijd te zijn.

Vers 29

29. a) En het geschiedde te middernacht, 1) toen alles stil was en rustte (1 Thessalonians 5:3), dat de HEERE, door de uitgezonden verderver (Exodus 12:23) al de eerstgeborenen in Egypte sloeg, 2) van de eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, de erfgenaam van de troon, tot op de eerstgeborene van de gevangene, die in het gevangenhuis was, de tot de geringste slavenarbeid veroordeelde misdadiger, en alle eerstgeborenen van de beesten, 3) gelijk Hij ongeveer 5 of 6 dagen geleden Farao door Mozes bedreigd had, maarwaarnaar deze in verharding niet had geluisterd (Exodus 10:28-Exodus 11:8).

a) Psalms 78:51; Psalms 105:36; Psalms 135:8; Psalms 136:10.

1) Opdat de hand van God in dit wonder niet bedekt zou zijn, noch in het bewaren van zijn volk, noch in het oefenen van zijn strafgerichten over de Egyptenaren, verheerlijkt Mozes Zijn macht in vele bijzonderheden. Want eerst verhaalt hij, dat midden in de nacht, het vernielen is begonnen, welke tijd door God vantevoren was vastgesteld. Vervolgens voegt hij eraan toe, dat alle eerstgeborenen zijn geslagen, van de zoon van de koning af tot de zoon van de slaaf toe, die in het gevangenhuis was. Want hij noemt alzo de geringste bij wijze van spreken, daar hij vroeger gezegd heeft, tot aan de zoon de van de dienstmaagd, welke de molensteen draait in de molen. Wat niet anders dan door een bijzonder wonderteken had kunnen geschieden, dat op hetzelfde uur, huis voor huis hetzelfde verlies, zonder uitzondering trof, voornamelijk, omdat het zelfs tot het vee werd uitgestrekt. Ten derde vermeldt hij, dat in n ogenblik alle Egyptenaren opstonden en openlijk getuigenis gaven, dat zij wisten, dat de God van Israël hun tegenstander was. Ten vierde, dat Farao als smekeling gevraagd heeft, dat Mozes haastig het volk uitvoerde, ja zelfs hem op ongelegen tijd daartoe heeft gedwongen. En toch is door zo duidelijke en krachtige bewijzen, de goddeloosheid en lichtvaardigheid van sommigen niet weerhouden, om te beproeven, dit merkwaardige werk van God, door hun leugens te verduisteren..

2) Vele uitleggers denken hier, wijzende op 2 Samuel 24:15, dat een pest het middel geweest zal zijn, waardoor de verderver de dood van de eerstgeborenen volbracht. Intussen is van een plotselinge invallende ziekte, die zich door aansteking over geheel Egypte verspreidde, hier geen sprake. Geen aansteking die als de elektrische vonk op onbegrijpelijke wijze nu hier dan daar invalt, is de oorzaak dat een zo groot getal als offers van deze plaag vallen; niet door lichamelijke geschiktheid voor een raadselachtige ziekte stof zijn de offers die hier vallen gepredestineerd (vooraf bepaald); maar de hand van Jehova, of van de verderver, die Hij zendt, grijpt onmiddellijk in. Vantevoren is nauwkeurig bepaald, hoeveel en wie er vallen zullen, en wel volgens een regel, die niet het minst met de wetten van aansteking te doen heeft.. Alles pleit ervoor, dat het niet de gewone pest is geweest, die wel meer in Egypte, vooral in het voorjaar, voorkwam. Vooreerst, reeds vroeger had de Heere een pest onder het vee gezonden, en dit met name aangeduid. In de tweede plaats wordt duidelijk deze ziekte gewoonlijk bij name genoemd, en eindelijk, al werkt de pest snel en spoedig, toch niet zo spoedig in de regel, dat in een enkel uur alles afgelopen is. Het was een plotseling invallende dood, waardoor alle eerstgeborenen getroffen werden, voorafgegaan door verschijnselen, die de ziekte aankondigden, en waardoor de huisgenoten uit de slaap werden opgewekt. Onverwacht komt de Heere, gelijk een dief in de nacht..

3) De eerstgeboren zoon van farao heette wellicht Osiris; tenminste bestond in Egypte later de gewoonte, om in een bepaalde nacht, wanneer het volle maan was, een algemene weeklacht in het land om de verloren Osiris aan te heffen, en dat men daarna onder luid geween en geschreeuw uitging, om hem te zoeken..

Vers 29

29. a) En het geschiedde te middernacht, 1) toen alles stil was en rustte (1 Thessalonians 5:3), dat de HEERE, door de uitgezonden verderver (Exodus 12:23) al de eerstgeborenen in Egypte sloeg, 2) van de eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, de erfgenaam van de troon, tot op de eerstgeborene van de gevangene, die in het gevangenhuis was, de tot de geringste slavenarbeid veroordeelde misdadiger, en alle eerstgeborenen van de beesten, 3) gelijk Hij ongeveer 5 of 6 dagen geleden Farao door Mozes bedreigd had, maarwaarnaar deze in verharding niet had geluisterd (Exodus 10:28-Exodus 11:8).

a) Psalms 78:51; Psalms 105:36; Psalms 135:8; Psalms 136:10.

1) Opdat de hand van God in dit wonder niet bedekt zou zijn, noch in het bewaren van zijn volk, noch in het oefenen van zijn strafgerichten over de Egyptenaren, verheerlijkt Mozes Zijn macht in vele bijzonderheden. Want eerst verhaalt hij, dat midden in de nacht, het vernielen is begonnen, welke tijd door God vantevoren was vastgesteld. Vervolgens voegt hij eraan toe, dat alle eerstgeborenen zijn geslagen, van de zoon van de koning af tot de zoon van de slaaf toe, die in het gevangenhuis was. Want hij noemt alzo de geringste bij wijze van spreken, daar hij vroeger gezegd heeft, tot aan de zoon de van de dienstmaagd, welke de molensteen draait in de molen. Wat niet anders dan door een bijzonder wonderteken had kunnen geschieden, dat op hetzelfde uur, huis voor huis hetzelfde verlies, zonder uitzondering trof, voornamelijk, omdat het zelfs tot het vee werd uitgestrekt. Ten derde vermeldt hij, dat in n ogenblik alle Egyptenaren opstonden en openlijk getuigenis gaven, dat zij wisten, dat de God van Israël hun tegenstander was. Ten vierde, dat Farao als smekeling gevraagd heeft, dat Mozes haastig het volk uitvoerde, ja zelfs hem op ongelegen tijd daartoe heeft gedwongen. En toch is door zo duidelijke en krachtige bewijzen, de goddeloosheid en lichtvaardigheid van sommigen niet weerhouden, om te beproeven, dit merkwaardige werk van God, door hun leugens te verduisteren..

2) Vele uitleggers denken hier, wijzende op 2 Samuel 24:15, dat een pest het middel geweest zal zijn, waardoor de verderver de dood van de eerstgeborenen volbracht. Intussen is van een plotselinge invallende ziekte, die zich door aansteking over geheel Egypte verspreidde, hier geen sprake. Geen aansteking die als de elektrische vonk op onbegrijpelijke wijze nu hier dan daar invalt, is de oorzaak dat een zo groot getal als offers van deze plaag vallen; niet door lichamelijke geschiktheid voor een raadselachtige ziekte stof zijn de offers die hier vallen gepredestineerd (vooraf bepaald); maar de hand van Jehova, of van de verderver, die Hij zendt, grijpt onmiddellijk in. Vantevoren is nauwkeurig bepaald, hoeveel en wie er vallen zullen, en wel volgens een regel, die niet het minst met de wetten van aansteking te doen heeft.. Alles pleit ervoor, dat het niet de gewone pest is geweest, die wel meer in Egypte, vooral in het voorjaar, voorkwam. Vooreerst, reeds vroeger had de Heere een pest onder het vee gezonden, en dit met name aangeduid. In de tweede plaats wordt duidelijk deze ziekte gewoonlijk bij name genoemd, en eindelijk, al werkt de pest snel en spoedig, toch niet zo spoedig in de regel, dat in een enkel uur alles afgelopen is. Het was een plotseling invallende dood, waardoor alle eerstgeborenen getroffen werden, voorafgegaan door verschijnselen, die de ziekte aankondigden, en waardoor de huisgenoten uit de slaap werden opgewekt. Onverwacht komt de Heere, gelijk een dief in de nacht..

3) De eerstgeboren zoon van farao heette wellicht Osiris; tenminste bestond in Egypte later de gewoonte, om in een bepaalde nacht, wanneer het volle maan was, een algemene weeklacht in het land om de verloren Osiris aan te heffen, en dat men daarna onder luid geween en geschreeuw uitging, om hem te zoeken..

Vers 30

30. a) En Farao, aangegrepen door de verschrikking van God, stond op bij nacht, hij en al zijn knechten, en al de Egyptenaars; en er was een groot gehuil in Egypte; 1) want er was geen huis, waarin niet een dode was.2)

a) Psalms 105:38

1)Verschrikkelijk was die nacht de toestand in Egypte, een toestand des te verschrikkelijker, omdat de een de ander niet kon bijstaan, omdat ieder in zijn eigen huis een zieke had te verzorgen, of een dode had te betreuren..

2) Er kan gevraagd worden, of er dan in ieder huis een eerstgeborene was, in de zin van eerstgeboren zoon of dochter. Men vergete echter niet, dat hier niet van eerstgeboren kinderen sprake is, maar van eerstgeborenen. Ook de vader of de moeder, ook de man of de vrouw, ook de dienstbare kon een eerstgeborene zijn. En dan werden deze getroffen..

Vers 30

30. a) En Farao, aangegrepen door de verschrikking van God, stond op bij nacht, hij en al zijn knechten, en al de Egyptenaars; en er was een groot gehuil in Egypte; 1) want er was geen huis, waarin niet een dode was.2)

a) Psalms 105:38

1)Verschrikkelijk was die nacht de toestand in Egypte, een toestand des te verschrikkelijker, omdat de een de ander niet kon bijstaan, omdat ieder in zijn eigen huis een zieke had te verzorgen, of een dode had te betreuren..

2) Er kan gevraagd worden, of er dan in ieder huis een eerstgeborene was, in de zin van eerstgeboren zoon of dochter. Men vergete echter niet, dat hier niet van eerstgeboren kinderen sprake is, maar van eerstgeborenen. Ook de vader of de moeder, ook de man of de vrouw, ook de dienstbare kon een eerstgeborene zijn. En dan werden deze getroffen..

Vers 31

31. Toen riep1) hij Mozes en Aron in de nacht, en zei, hun de toestemming tot een onvoorwaardelijke aftocht gevende: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk weg, zo gij als de kinderen van Israël; en gaat heen, dientde HEERE, gelijk gij gesproken hebt 2) (Exodus 10:8-Exodus 11:24).

1) Vroeger had Farao Mozes met de dood gedreigd, indien hij weer voor zijn aangezicht verscheen, nu laat hij, in de ontzaglijke angst van zijn hart, hem weer ontbieden, of laat hem door zijn knechten aanzeggen, om heen te gaan. Alle wensen willigt hij in. Hij bedingt geen enkele voorwaarde meer. Hoe eerder zij vertrekken, hoe liever hij het heeft..

2) Dat zal steeds voor het geloof het einde van de volhardende kamp zijn, dat de vijandige wereld ten laatste het recht van Gods uitverkoren volk moet erkennen en de dienst van de Heere vrijlaten. Daartoe dwong de Heere in de dagen van onze moedige vaderen de wrede koning van Spanje; daartoe dwong Hij in Egypte de trotse en wrede Farao: om het recht van het geweten op de vrije uitoefening van de godsdienst te erkennen. En zo zal het, o mannen of vrouwen! ook onder u worden, indien een van beiden ongelovig de rechten van het geloof beperkt en betwist. Indien de gelovige volhardt, zal God het ongeloof tenslotte tot erkenning van het recht brengen. Indien gij slechts bidt en wacht, gelooft en vertrouwt..

Hiermee verklaart Farao, dat hij op dit ogenblik geheel en al aan de eisen van God zal gehoorzamen, niet gewillig, maar door de plagen gedwongen, en hierdoor wordt vervuld wat de Heere vroeger over hem gesproken heeft. In het Hebreeuws Berachtem, zegent (imperativus pluralis). Farao vraagt hier van Mozes, dat als zij de Heere zullen dienen, hun feest zullen vieren en tot de Heere zullen bidden, zij ook hem dan zullen gedenken, opdat hij van verdere plagen bevrijd moge blijven. Duidelijk straalt hierin door, dat hij op dit ogenblik een onvoorwaardelijke uittocht aanbiedt, zonder enige reserve..

Vers 31

31. Toen riep1) hij Mozes en Aron in de nacht, en zei, hun de toestemming tot een onvoorwaardelijke aftocht gevende: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk weg, zo gij als de kinderen van Israël; en gaat heen, dientde HEERE, gelijk gij gesproken hebt 2) (Exodus 10:8-Exodus 11:24).

1) Vroeger had Farao Mozes met de dood gedreigd, indien hij weer voor zijn aangezicht verscheen, nu laat hij, in de ontzaglijke angst van zijn hart, hem weer ontbieden, of laat hem door zijn knechten aanzeggen, om heen te gaan. Alle wensen willigt hij in. Hij bedingt geen enkele voorwaarde meer. Hoe eerder zij vertrekken, hoe liever hij het heeft..

2) Dat zal steeds voor het geloof het einde van de volhardende kamp zijn, dat de vijandige wereld ten laatste het recht van Gods uitverkoren volk moet erkennen en de dienst van de Heere vrijlaten. Daartoe dwong de Heere in de dagen van onze moedige vaderen de wrede koning van Spanje; daartoe dwong Hij in Egypte de trotse en wrede Farao: om het recht van het geweten op de vrije uitoefening van de godsdienst te erkennen. En zo zal het, o mannen of vrouwen! ook onder u worden, indien een van beiden ongelovig de rechten van het geloof beperkt en betwist. Indien de gelovige volhardt, zal God het ongeloof tenslotte tot erkenning van het recht brengen. Indien gij slechts bidt en wacht, gelooft en vertrouwt..

Hiermee verklaart Farao, dat hij op dit ogenblik geheel en al aan de eisen van God zal gehoorzamen, niet gewillig, maar door de plagen gedwongen, en hierdoor wordt vervuld wat de Heere vroeger over hem gesproken heeft. In het Hebreeuws Berachtem, zegent (imperativus pluralis). Farao vraagt hier van Mozes, dat als zij de Heere zullen dienen, hun feest zullen vieren en tot de Heere zullen bidden, zij ook hem dan zullen gedenken, opdat hij van verdere plagen bevrijd moge blijven. Duidelijk straalt hierin door, dat hij op dit ogenblik een onvoorwaardelijke uittocht aanbiedt, zonder enige reserve..

Vers 32

32. Neemt ook met u uw schapen en uw runderen, zoals gij gesproken hebt (Exodus 10:25-Exodus 10:27), en gaat heen, en zegent mij ook. 1)

1) Wanneer de gerichten van de Heere, het ene na het andere, wanneer de middernachten van het leven op ontzettende wijze over de zondaar aanbreken, dan erkent hij wel de lang bespotte en verachte God; dan voelt hij zich als een sidderende worm in de hand van de Almachtige: dan komt hij in een toestand, zeer gelijk aan die van de boete, hoewel hij van de ware boete verder verwijderd is, dan de hemel van de aarde. Zulk een boete heeft reeds menig hardnekkig zondaar gedaan, wanneer de Heere in onweer daar heen trok; wanneer zijn eerstgeborene koud en bleek voor hem lag; wanneer verschrikkelijke gevaren zijn leven bedreigden; of wanneer hij aan de poort van de dood stond en de verschrikkingen van het gericht in het laatste duistere uur indrongen en zijn hart bestormden; zulk een boete zullen zelfs de verdoemden doen, wanneer de laatste middernacht van de weeklacht van hun eeuwige kwellingen weerklinkt.

Vers 32

32. Neemt ook met u uw schapen en uw runderen, zoals gij gesproken hebt (Exodus 10:25-Exodus 10:27), en gaat heen, en zegent mij ook. 1)

1) Wanneer de gerichten van de Heere, het ene na het andere, wanneer de middernachten van het leven op ontzettende wijze over de zondaar aanbreken, dan erkent hij wel de lang bespotte en verachte God; dan voelt hij zich als een sidderende worm in de hand van de Almachtige: dan komt hij in een toestand, zeer gelijk aan die van de boete, hoewel hij van de ware boete verder verwijderd is, dan de hemel van de aarde. Zulk een boete heeft reeds menig hardnekkig zondaar gedaan, wanneer de Heere in onweer daar heen trok; wanneer zijn eerstgeborene koud en bleek voor hem lag; wanneer verschrikkelijke gevaren zijn leven bedreigden; of wanneer hij aan de poort van de dood stond en de verschrikkingen van het gericht in het laatste duistere uur indrongen en zijn hart bestormden; zulk een boete zullen zelfs de verdoemden doen, wanneer de laatste middernacht van de weeklacht van hun eeuwige kwellingen weerklinkt.

Vers 33

33. En de Egyptenaars, terwijl hun koning zelf of door zijn afgezanten, zo nederig, als om een gunst, Mozes tot vertrekken bidden moest, hielden sterk aan, drongen evenzo met gebeden en bezweringen, er hard op aan bij het volk van Israël, zich haastende om die uit het land te drijven, alle moeite aanwendende, om de aftocht zo spoedig mogelijk tot stand te brengen; want zij zeiden bij zichzelf: Wij zijn allen dood, 1) wanneer dit slaan en doden van de verderver nog langer aanhoudt.

1) Waar hij dus haastig alle uitzonderingen afsnijdt, daaruit treedt wel de verandering van de mens tevoorschijn, omdat God dit stalen gemoed, dat Hij vroeger verhard had, nu verbreekt. Vandaar die wanhoopskreet: Wij zijn allen dood. Vandaar de bereidwilligheid om hun uit eigen beweging een uitrusting te geven, zodat zij hen, welke zij vroeger hadden uitgeschud, nu met buit belaadden..

Vers 33

33. En de Egyptenaars, terwijl hun koning zelf of door zijn afgezanten, zo nederig, als om een gunst, Mozes tot vertrekken bidden moest, hielden sterk aan, drongen evenzo met gebeden en bezweringen, er hard op aan bij het volk van Israël, zich haastende om die uit het land te drijven, alle moeite aanwendende, om de aftocht zo spoedig mogelijk tot stand te brengen; want zij zeiden bij zichzelf: Wij zijn allen dood, 1) wanneer dit slaan en doden van de verderver nog langer aanhoudt.

1) Waar hij dus haastig alle uitzonderingen afsnijdt, daaruit treedt wel de verandering van de mens tevoorschijn, omdat God dit stalen gemoed, dat Hij vroeger verhard had, nu verbreekt. Vandaar die wanhoopskreet: Wij zijn allen dood. Vandaar de bereidwilligheid om hun uit eigen beweging een uitrusting te geven, zodat zij hen, welke zij vroeger hadden uitgeschud, nu met buit belaadden..

Vers 34

34. En het volk, terwijl het aan het dringen en drijven van de Egyptenaars toegaf en haastig opbrak, nam zijn deeg op, eer het gedesemd was, hun deegklompen, 1)die voor spijs op de reis in de baktrog reeds gekneed, maar nog nietmet zuurdeeg vermengd waren, gebonden in hun kleren, 2) op hun schouders. 1) In het Hebreeuws Mischarotham, hier vertaald door deegklompen. Beter is de vertaling van baktroggen, de bakken, waarin het deeg bereid werd (Deuteronomy 28:5). Zij konden het niet laten doorzuren en waren daarom genoodzaakt ongezuurd brood te eten. Zo zorgde God op bijzondere wijze voor de nakoming van zijn gebod..

2) De gewone kleding van de Israëlieten bestond uit een lijfrok of een onderkleed, en een mantel of opperkleed. De lijfrok (Matthew 5:40) was een kledingstuk van wol of boomwol, dat in de regel op het blote lichaam als hemd gedragen werd, nauw toesloot, tot aan de knieën reikte, en mouwen had; met een gordel werd het om de lendenen vastgebonden; de mantel daarentegen was een groot vierkant stuk doek, dat men om de schouders wierp. Wie alleen het onderkleed droeg, heette naar het gewone spraakgebruik "naakt" (1 Samuel 19:24 Job 24:10 Isaiah 20:2 ); het opperkleed, gelijk aan de Haik of Burnus van de tegenwoordige Arabieren, werd door armeren of reizigers als deken gedurende de nacht (Exodus 22:26), en in het gewone leven dikwijls voor een zak of voor een draagdoek gebruikt, daar men, hetgeen men verdragen wilde, daarin bond en de bundel op de schouder nam; zo hier en in Judges 3:15, Proverbs 30:4.

Vers 34

34. En het volk, terwijl het aan het dringen en drijven van de Egyptenaars toegaf en haastig opbrak, nam zijn deeg op, eer het gedesemd was, hun deegklompen, 1)die voor spijs op de reis in de baktrog reeds gekneed, maar nog nietmet zuurdeeg vermengd waren, gebonden in hun kleren, 2) op hun schouders. 1) In het Hebreeuws Mischarotham, hier vertaald door deegklompen. Beter is de vertaling van baktroggen, de bakken, waarin het deeg bereid werd (Deuteronomy 28:5). Zij konden het niet laten doorzuren en waren daarom genoodzaakt ongezuurd brood te eten. Zo zorgde God op bijzondere wijze voor de nakoming van zijn gebod..

2) De gewone kleding van de Israëlieten bestond uit een lijfrok of een onderkleed, en een mantel of opperkleed. De lijfrok (Matthew 5:40) was een kledingstuk van wol of boomwol, dat in de regel op het blote lichaam als hemd gedragen werd, nauw toesloot, tot aan de knieën reikte, en mouwen had; met een gordel werd het om de lendenen vastgebonden; de mantel daarentegen was een groot vierkant stuk doek, dat men om de schouders wierp. Wie alleen het onderkleed droeg, heette naar het gewone spraakgebruik "naakt" (1 Samuel 19:24 Job 24:10 Isaiah 20:2 ); het opperkleed, gelijk aan de Haik of Burnus van de tegenwoordige Arabieren, werd door armeren of reizigers als deken gedurende de nacht (Exodus 22:26), en in het gewone leven dikwijls voor een zak of voor een draagdoek gebruikt, daar men, hetgeen men verdragen wilde, daarin bond en de bundel op de schouder nam; zo hier en in Judges 3:15, Proverbs 30:4.

Vers 35

35. a) De kinderen van Israël nu hadden gedaan naar het woord van Mozes, en dien ten gevolge naar het goddlijk bevel (Exodus 3:21; Exodus 11:2), dat door hun oudsten tot hen gebracht was (Exodus 12:21), en hadden van de Egyptenaren geëist, 1)zilveren vaten, en gouden vaten, (kleinoden) en feestkleren.

a) Psalms 105:37

1) Het bevel, dat God aan de kinderen van Israël gaf, toen zij uit Egypte zouden geleid worden is zeer opmerkens- en nadenkenswaardig. Zoiets is geen diefstal geweest, omdat zij die vaten niet namen tegen het weten en willen van de Egyptenaren, maar zij vonden genade bij de Egyptenaren, zodat zij hun hetzelfde en het goed gaven. De Israëlieten hadden die mening niet, om daarmee weg te trekken, maar deden het alleen om Gods bevel in acht te nemen, wiens oogmerk zij niet wisten. De Egyptenaren eisten de vaten niet weer, maar drongen daarop aan, dat zij haastig het land moesten verlaten. God was de rechte Leenheer van de goederen, die een vrije macht heeft, deze de Egyptenaren te ontnemen en aan de Israëlieten te geven. Zij kwamen de Israëlieten toe, omdat zij de aangeven tijd van hun dienstbaarheid, om niet moesten arbeiden en geen loon hadden ontvangen; dus wilde God hebben, dat zij zich daarmee zouden betaald achten.

Vers 35

35. a) De kinderen van Israël nu hadden gedaan naar het woord van Mozes, en dien ten gevolge naar het goddlijk bevel (Exodus 3:21; Exodus 11:2), dat door hun oudsten tot hen gebracht was (Exodus 12:21), en hadden van de Egyptenaren geëist, 1)zilveren vaten, en gouden vaten, (kleinoden) en feestkleren.

a) Psalms 105:37

1) Het bevel, dat God aan de kinderen van Israël gaf, toen zij uit Egypte zouden geleid worden is zeer opmerkens- en nadenkenswaardig. Zoiets is geen diefstal geweest, omdat zij die vaten niet namen tegen het weten en willen van de Egyptenaren, maar zij vonden genade bij de Egyptenaren, zodat zij hun hetzelfde en het goed gaven. De Israëlieten hadden die mening niet, om daarmee weg te trekken, maar deden het alleen om Gods bevel in acht te nemen, wiens oogmerk zij niet wisten. De Egyptenaren eisten de vaten niet weer, maar drongen daarop aan, dat zij haastig het land moesten verlaten. God was de rechte Leenheer van de goederen, die een vrije macht heeft, deze de Egyptenaren te ontnemen en aan de Israëlieten te geven. Zij kwamen de Israëlieten toe, omdat zij de aangeven tijd van hun dienstbaarheid, om niet moesten arbeiden en geen loon hadden ontvangen; dus wilde God hebben, dat zij zich daarmee zouden betaald achten.

Vers 36

36. Daartoe had de HEERE, gelijk Hij beloofd had, het volk genade gegeven in de ogen van de Egyptenaren, dat zij hun begeerte 1) deden, het geëiste werkelijk brachten, daar de Egyptenaren, in dit uur van algemene schrik en angstvoor meerdere strafgerichten (Exodus 12:33), tot alles bereid waren, wat slechts enigszins kon bijdragen, om de aftocht van de kinderen van Israël te bespoedigen en de toorn van hun God te verzoenen; en zij, de kinderen van Israël, beroofden de Egyptenaren.

1) Een verkeerde vertaling: "dat zij hun leenden" (in de Lutherse vertaling) heeft veel aanstoot in oudere en nieuwere tijd tegen deze handelwijze opgewekt. Volgens die vertaling zouden de Israëlieten bedrieglijk hebben gehandeld, daar zij wel wisten, dat zij niet terug zouden komen, en hen voorgeven van lenen dus werkelijk ontvreemden, stelen was. En wat het ergste daarbij was, God zelf had dit geboden. De beste verklaring die bij behoud van dit woord gegeven is, is deze: Van het begin af tot het einde toe is voor Farao en de Egyptenaren van niets anders sprake geweest, dan van een reis van drie dagen in de woestijn tot viering van een feest. Daartoe hebben de Egyptenaren hun vaten en klederen de arme Israëlieten te leen gegeven, om ze waardig toe te rusten. Zij verwachtten niets anders, dan het terugkeren van de laatsten na afloop van de feesttijd, en hoopten dan weer in het bezit van het hunne te komen; en deze hadden inderdaad ook de bedoeling om weer te komen en alles weer mede te brengen. Maar Farao gaf door zijn achtervolging (hoofdstk 14) aan de zaak een geheel andere wending; Hij stelde zich daarmee op voet van oorlog tegen Israël, het leger van de Heere, en de Heere moest voor Zijn volk strijden. Deze nu gaf toen Farao in de Rode Zee was aangekomen, Egypte's goed aan de kinderen van Israël, als een weggedragen krijgsbuit, volgens krijgsrecht hun eigendom. Intussen heeft Farao de oorspronkelijke eis van Mozes reeds bij zijn laatste gesprek (Exodus 10:24-Exodus 11:8) daardoor teniet gedaan, dat hij met Mozes niet meer onderhandelen wilde; als hij vervolgens (Exodus 12:31) tot deze zendt, staat hij volledige en onvoorwaardelijke aftocht, om nooit weer te keren, toe, wel in de angst van het ogenblik, maar toch z dat hij werkelijk alle verdere aanspraak op Israël opgeeft. Met hem denken duidelijk ook de Egyptenaren er niet aan, dat de Israëlieten ooit zouden terugkeren. Er is dus hier in het geheel geen sprake van lenen van de vaten en van de kleren, maar van de zijde van de Israëlieten van een eisen, van de zijde van de Egyptenaren, van een toestaan van zulk een eis. Daartoe leidt dan ook de betekenis van het woord in de grondtekst; het ontvreemden is een beroven (spoliare), een als krijgsbuit wegnemen. Israël trekt, met de buit van zijn machtige vijanden beladen, weg, ten teken van de overwinning, die Gods almacht aan zijn machteloosheid verleend heeft..

Het Hebreeuwse woord door beroven vertaald, wordt niet altijd in een ongunstige zin gebezigd. Het betekent "wegnemen". Dit wegnemen kan, maar behoeft niet gelijk te staan met "ontvreemden"

Vers 36

36. Daartoe had de HEERE, gelijk Hij beloofd had, het volk genade gegeven in de ogen van de Egyptenaren, dat zij hun begeerte 1) deden, het geëiste werkelijk brachten, daar de Egyptenaren, in dit uur van algemene schrik en angstvoor meerdere strafgerichten (Exodus 12:33), tot alles bereid waren, wat slechts enigszins kon bijdragen, om de aftocht van de kinderen van Israël te bespoedigen en de toorn van hun God te verzoenen; en zij, de kinderen van Israël, beroofden de Egyptenaren.

1) Een verkeerde vertaling: "dat zij hun leenden" (in de Lutherse vertaling) heeft veel aanstoot in oudere en nieuwere tijd tegen deze handelwijze opgewekt. Volgens die vertaling zouden de Israëlieten bedrieglijk hebben gehandeld, daar zij wel wisten, dat zij niet terug zouden komen, en hen voorgeven van lenen dus werkelijk ontvreemden, stelen was. En wat het ergste daarbij was, God zelf had dit geboden. De beste verklaring die bij behoud van dit woord gegeven is, is deze: Van het begin af tot het einde toe is voor Farao en de Egyptenaren van niets anders sprake geweest, dan van een reis van drie dagen in de woestijn tot viering van een feest. Daartoe hebben de Egyptenaren hun vaten en klederen de arme Israëlieten te leen gegeven, om ze waardig toe te rusten. Zij verwachtten niets anders, dan het terugkeren van de laatsten na afloop van de feesttijd, en hoopten dan weer in het bezit van het hunne te komen; en deze hadden inderdaad ook de bedoeling om weer te komen en alles weer mede te brengen. Maar Farao gaf door zijn achtervolging (hoofdstk 14) aan de zaak een geheel andere wending; Hij stelde zich daarmee op voet van oorlog tegen Israël, het leger van de Heere, en de Heere moest voor Zijn volk strijden. Deze nu gaf toen Farao in de Rode Zee was aangekomen, Egypte's goed aan de kinderen van Israël, als een weggedragen krijgsbuit, volgens krijgsrecht hun eigendom. Intussen heeft Farao de oorspronkelijke eis van Mozes reeds bij zijn laatste gesprek (Exodus 10:24-Exodus 11:8) daardoor teniet gedaan, dat hij met Mozes niet meer onderhandelen wilde; als hij vervolgens (Exodus 12:31) tot deze zendt, staat hij volledige en onvoorwaardelijke aftocht, om nooit weer te keren, toe, wel in de angst van het ogenblik, maar toch z dat hij werkelijk alle verdere aanspraak op Israël opgeeft. Met hem denken duidelijk ook de Egyptenaren er niet aan, dat de Israëlieten ooit zouden terugkeren. Er is dus hier in het geheel geen sprake van lenen van de vaten en van de kleren, maar van de zijde van de Israëlieten van een eisen, van de zijde van de Egyptenaren, van een toestaan van zulk een eis. Daartoe leidt dan ook de betekenis van het woord in de grondtekst; het ontvreemden is een beroven (spoliare), een als krijgsbuit wegnemen. Israël trekt, met de buit van zijn machtige vijanden beladen, weg, ten teken van de overwinning, die Gods almacht aan zijn machteloosheid verleend heeft..

Het Hebreeuwse woord door beroven vertaald, wordt niet altijd in een ongunstige zin gebezigd. Het betekent "wegnemen". Dit wegnemen kan, maar behoeft niet gelijk te staan met "ontvreemden"

Vers 37

37. Alzo reisden de kinderen van Israël uit van Ramses, 1) Heronpolis (Exodus 1:11), de hoofdstad van het land Gosen (zie "Genesis 47:4), waar zij zich, voor zover zij die stad in diezelfde nacht bereiken konden, na het gebeurde (Exodus 12:35-Exodus 12:36), verzameld hadden; vandaar gingen zij naar Sukkoth (tenten), een legerplaats, ongeveer 5 of 6 uur zuidoostelijk; daar hielden zij hun eerste rust; onderweg sloten zich meerdere scharen aan, totdat het gehele volk verzameld was; er waren omtrent zeshonderdduizend te voet, mannen alleen, behalve de vrouwen en de kinderen. 2)

1) Het is evenwel mogelijk, dat zij zich verder verbreid hebben, omdat die landstreek zo grote menigte niet kon bevatten, vooral omdat de Egyptenaren er tegelijk woonden. Daar echter de herinnering aan de belofte van God bij hen voortleefde, waardoor de hoop op de verlossing op enige tijd altijd bij hen aanwezig was, is het niet verwonderlijk, indien zij liever wilden, al was het dan ook met groot ongemak, binnen een enge ruimte beperkt te blijven, dan door andere woonplaatsen te zoeken, zich van de massa af te scheiden. Dat dit nu de eigenlijke woonplaats van het volk is geweest, blijkt ook uit voornoemde dingen, waar Mozes verhaalt, dat zij tot slaafse arbeid gedwongen werden, opdat zij daar de versterkte steden bouwden, welke hen als het ware als een vesting zouden besluiten. In het getal van de mensen, dat hij noemt, blijkt het ongelooflijke wonder van de genade van God in het vormen en uitbreiden van hun geslacht. Zo wordt de vermetelheid van de goddelozen tot schande gemaakt, die menen, dat het een bespottelijke zaak was, dat uit n gezin, in zo kort tijdsbestek, een machtig volk kon voortkomen..

Dat niettegenstaande de zware verdrukking het volk Israëls toch zulk een groot aantal zielen telde, is tot troost en sterkte voor de Kerk van alle eeuwen. Onuitroeibaar, onvernietigbaar bleek Israël te zijn. God had door Zijn macht en sterke hand dat volk beschermd. Dit is en zal de ervaring van de Kerk zijn..

2) Van oudsher is de vruchtbaarheid in Egypte bij mensen en dieren een elders voorbeeldige geweest; het land was dus met betrekking tot de bedoelingen, die God voor Israël had (Genesis 46:3), bijzonder geschikt. Toch is de natuurlijke vruchtbaarheid van Egypte, daar, volgens de getuigenissen van de oude geboorten van meer dan n kind tegelijk daar aan de orde van de dag waren, niet genoegzaam, om een zo buitengewoon sterke vermeerdering van ongeveer 70 zielen, die in het land kwamen, tot boven de 2 miljoenen, voor een betrekkelijk korte tijdsruimte van 215 jaar, als natuurlijk te doen voorkomen; veelmeer is Gods voorzienigheid hier op bijzondere wijze werkzaam geweest, namelijk door bewaring van de kinderen bij het leven en door afwending van alle tegenspoeden, ziekten en andere gevaren. Dat zulk een vermeerdering niet onmogelijk is, toont het volgend overzicht, waarbij voor ieder huwelijk door elkaar niet niet meer dan op vier zonen gerekend is, en niet in aanmerking wordt genomen, dat menig man wellicht meer dan een vrouw gehad heeft.

Bij de aankomst in Egypte: 63 mannen, 30 jaren later 252 mannen, 60 jaren later 1.008 mannen, 90 jaren later 4.032 mannen, 120 jaren later 16:128 mannen, 150 jaren later 64:512 mannen, 180 jaren later 258.048 mannen, 210 jaren later 1.032:192 mannen.

Ten tijde van de uittocht leefden de laatste drie geslachten; van het eerste van deze laatste drie waren waarschijnlijk reeds velen dood, of tenminste boven de leeftijd, om nog krijgslieden te kunnen zijn, waarom wij slechts de helft daarvan in rekening brengen; van het laatste kon daarentegen slechts een derde boven de twintig jaren zijn, dit geeft:

laatste lid: 344.064 mannen, voorlaatste lid: 258.048 mannen, v r-voorlaatste lid: 32:256 mannen, totaal: 634:368 mannen. Er kunnen dus nog 34:368 afgerekend worden voor degenen, die vroeg gestorven zijn, of om enige andere omstandigheid moesten wegvallen. (Numbers 1:16).

Het getal, hier genoemd, is een zogenaamd rond getal. Volgens de telling bij Sinaï bedroeg het getal mannen 603:550 zielen van 20 jaar en ouder, en 22.000 mannelijke Levieten van n maand en daarboven (Numbers 1:46 Exodus 3:9

Vers 37

37. Alzo reisden de kinderen van Israël uit van Ramses, 1) Heronpolis (Exodus 1:11), de hoofdstad van het land Gosen (zie "Genesis 47:4), waar zij zich, voor zover zij die stad in diezelfde nacht bereiken konden, na het gebeurde (Exodus 12:35-Exodus 12:36), verzameld hadden; vandaar gingen zij naar Sukkoth (tenten), een legerplaats, ongeveer 5 of 6 uur zuidoostelijk; daar hielden zij hun eerste rust; onderweg sloten zich meerdere scharen aan, totdat het gehele volk verzameld was; er waren omtrent zeshonderdduizend te voet, mannen alleen, behalve de vrouwen en de kinderen. 2)

1) Het is evenwel mogelijk, dat zij zich verder verbreid hebben, omdat die landstreek zo grote menigte niet kon bevatten, vooral omdat de Egyptenaren er tegelijk woonden. Daar echter de herinnering aan de belofte van God bij hen voortleefde, waardoor de hoop op de verlossing op enige tijd altijd bij hen aanwezig was, is het niet verwonderlijk, indien zij liever wilden, al was het dan ook met groot ongemak, binnen een enge ruimte beperkt te blijven, dan door andere woonplaatsen te zoeken, zich van de massa af te scheiden. Dat dit nu de eigenlijke woonplaats van het volk is geweest, blijkt ook uit voornoemde dingen, waar Mozes verhaalt, dat zij tot slaafse arbeid gedwongen werden, opdat zij daar de versterkte steden bouwden, welke hen als het ware als een vesting zouden besluiten. In het getal van de mensen, dat hij noemt, blijkt het ongelooflijke wonder van de genade van God in het vormen en uitbreiden van hun geslacht. Zo wordt de vermetelheid van de goddelozen tot schande gemaakt, die menen, dat het een bespottelijke zaak was, dat uit n gezin, in zo kort tijdsbestek, een machtig volk kon voortkomen..

Dat niettegenstaande de zware verdrukking het volk Israëls toch zulk een groot aantal zielen telde, is tot troost en sterkte voor de Kerk van alle eeuwen. Onuitroeibaar, onvernietigbaar bleek Israël te zijn. God had door Zijn macht en sterke hand dat volk beschermd. Dit is en zal de ervaring van de Kerk zijn..

2) Van oudsher is de vruchtbaarheid in Egypte bij mensen en dieren een elders voorbeeldige geweest; het land was dus met betrekking tot de bedoelingen, die God voor Israël had (Genesis 46:3), bijzonder geschikt. Toch is de natuurlijke vruchtbaarheid van Egypte, daar, volgens de getuigenissen van de oude geboorten van meer dan n kind tegelijk daar aan de orde van de dag waren, niet genoegzaam, om een zo buitengewoon sterke vermeerdering van ongeveer 70 zielen, die in het land kwamen, tot boven de 2 miljoenen, voor een betrekkelijk korte tijdsruimte van 215 jaar, als natuurlijk te doen voorkomen; veelmeer is Gods voorzienigheid hier op bijzondere wijze werkzaam geweest, namelijk door bewaring van de kinderen bij het leven en door afwending van alle tegenspoeden, ziekten en andere gevaren. Dat zulk een vermeerdering niet onmogelijk is, toont het volgend overzicht, waarbij voor ieder huwelijk door elkaar niet niet meer dan op vier zonen gerekend is, en niet in aanmerking wordt genomen, dat menig man wellicht meer dan een vrouw gehad heeft.

Bij de aankomst in Egypte: 63 mannen, 30 jaren later 252 mannen, 60 jaren later 1.008 mannen, 90 jaren later 4.032 mannen, 120 jaren later 16:128 mannen, 150 jaren later 64:512 mannen, 180 jaren later 258.048 mannen, 210 jaren later 1.032:192 mannen.

Ten tijde van de uittocht leefden de laatste drie geslachten; van het eerste van deze laatste drie waren waarschijnlijk reeds velen dood, of tenminste boven de leeftijd, om nog krijgslieden te kunnen zijn, waarom wij slechts de helft daarvan in rekening brengen; van het laatste kon daarentegen slechts een derde boven de twintig jaren zijn, dit geeft:

laatste lid: 344.064 mannen, voorlaatste lid: 258.048 mannen, v r-voorlaatste lid: 32:256 mannen, totaal: 634:368 mannen. Er kunnen dus nog 34:368 afgerekend worden voor degenen, die vroeg gestorven zijn, of om enige andere omstandigheid moesten wegvallen. (Numbers 1:16).

Het getal, hier genoemd, is een zogenaamd rond getal. Volgens de telling bij Sinaï bedroeg het getal mannen 603:550 zielen van 20 jaar en ouder, en 22.000 mannelijke Levieten van n maand en daarboven (Numbers 1:46 Exodus 3:9

Vers 38

38. En veel vermengd volk 1) trok ook met hen op, een talrijke menigte, uit mensen van verschillende afstammingen dooreen gemengd, die, wel merendeels de geringsten kasten van de Egyptische bevolking toebehoorden, gelijke verdrukking met het volk van God hadden ondergaan.(Numbers 11:14); en schapen en runderen, heel veel vee (zie "Exodus 1:7).

1) Ofschoon Abraham veel slaven had bezeten, is het nauwelijks denkbaar, dat Jakob, tijdens de hongersnood, anderen heeft gevoed, dan zijn eigen kinderen, voor welke hij nauwelijks voldoende voedsel kon aanwezig hebben, opdat zij niet allen door vasten zouden uitgeput raken. Althans, omdat Mozes, als hij verhaalt, dat zij in Egypte kwamen, van de slaven niet gesproken heeft, mag men vermoeden, dat niet een grote menigte mee is opgetrokken, omdat de nood vorderde, tenminste met weinig tevreden te zijn. Daarom besluit men, dat het vermengd volk, hetwelk zich met de Israëlieten verenigde, of zijn oorsprong had uit Egypte, of uit de naburige landstreek daar waren komen wonen. Zodat de vruchtbare landstreek, door de liefelijkheid en overvloed, vele bewoners tot zich zou hebben getrokken. Indien het nu iemand ongerijmd toeschijnt, dat natuurlijke mensen, met geen hoop op iets hogers voor ogen, uit eigen beweging een geschikt en vruchtbaar oord hebben verlaten, om, zwervende en dolende, nieuwe woonplaatsen te zoeken, die bedenke, dat Egypte toen door zo vele verliezen was getroffen, dat het in zijn ontredderde toestand en gebrek, zijn eigen bewoners gemakkelijk kon verjagen. Een groot deel van het vee was gestorven, alle vruchten waren bedorven, de akkers verwoest en bijkans woest. Niet te verwonderen daarom, indien het vele vreemdelingen en ook enigen uit de ingezetenen zelf op de vlucht dreef. Doch het was ook mogelijk, dat zij, onmenselijk behandeld, en nu een weg tot de vrijheid ontsloten ziende, het juk van de tyrannie hebben afgeschud..

Ook is het niet onwaarschijnlijk, dat velen, door het zien van de tekenen en wonderen en behoeve van het volk van Israël geschied, zich gedwongen hebben gevoeld, mee op te trekken, om aldus in de zegeningen van Israël te delen. Later werden zij Israël tot een valstrik..

Vers 38

38. En veel vermengd volk 1) trok ook met hen op, een talrijke menigte, uit mensen van verschillende afstammingen dooreen gemengd, die, wel merendeels de geringsten kasten van de Egyptische bevolking toebehoorden, gelijke verdrukking met het volk van God hadden ondergaan.(Numbers 11:14); en schapen en runderen, heel veel vee (zie "Exodus 1:7).

1) Ofschoon Abraham veel slaven had bezeten, is het nauwelijks denkbaar, dat Jakob, tijdens de hongersnood, anderen heeft gevoed, dan zijn eigen kinderen, voor welke hij nauwelijks voldoende voedsel kon aanwezig hebben, opdat zij niet allen door vasten zouden uitgeput raken. Althans, omdat Mozes, als hij verhaalt, dat zij in Egypte kwamen, van de slaven niet gesproken heeft, mag men vermoeden, dat niet een grote menigte mee is opgetrokken, omdat de nood vorderde, tenminste met weinig tevreden te zijn. Daarom besluit men, dat het vermengd volk, hetwelk zich met de Israëlieten verenigde, of zijn oorsprong had uit Egypte, of uit de naburige landstreek daar waren komen wonen. Zodat de vruchtbare landstreek, door de liefelijkheid en overvloed, vele bewoners tot zich zou hebben getrokken. Indien het nu iemand ongerijmd toeschijnt, dat natuurlijke mensen, met geen hoop op iets hogers voor ogen, uit eigen beweging een geschikt en vruchtbaar oord hebben verlaten, om, zwervende en dolende, nieuwe woonplaatsen te zoeken, die bedenke, dat Egypte toen door zo vele verliezen was getroffen, dat het in zijn ontredderde toestand en gebrek, zijn eigen bewoners gemakkelijk kon verjagen. Een groot deel van het vee was gestorven, alle vruchten waren bedorven, de akkers verwoest en bijkans woest. Niet te verwonderen daarom, indien het vele vreemdelingen en ook enigen uit de ingezetenen zelf op de vlucht dreef. Doch het was ook mogelijk, dat zij, onmenselijk behandeld, en nu een weg tot de vrijheid ontsloten ziende, het juk van de tyrannie hebben afgeschud..

Ook is het niet onwaarschijnlijk, dat velen, door het zien van de tekenen en wonderen en behoeve van het volk van Israël geschied, zich gedwongen hebben gevoeld, mee op te trekken, om aldus in de zegeningen van Israël te delen. Later werden zij Israël tot een valstrik..

Vers 39

39. En zij bakten, in Sukkoth aangekomen, van het deeg, dat zij uit Egypte gebracht hadden, ongezuurde koeken, dunne, ronde koeken, gelijk zij tot hun Pascha gegeten hadden (Exodus 12:8), want het deeg, dat zij voor de reis meegenomen hadden, was niet gedesemd, daar zij het zo spoedig hadden moeten meenemen (Exodus 12:34); omdat zij uit Egypte uitgedreven werden (Exodus 12:33), zodat zij niet vertoeven konden, niet zolang de uittocht konden verschuiven, dat zij het deeg tot gewoon gezuurd brood hadden gemaakt; noch ook hadden zij, daar alle zuurdeeg om het Pascha onmiddellijk uit de huizen hadden moeten verwijderd worden, andere teerkost, voor zich kunnen bereiden.1) 1) De kinderen van Israël kwamen dus bij dit eerste paschavieren op gedwongen wijze ertoe, om ook de volgende dagen tot 21 Abib buitengewoon of rein brood te eten, evenals in de nacht van 14-15 Abib; zij volgden dus ten gevolge van de druk van de omstandigheden, de bepalingen in Exodus 12:15, die naar de gehele inhoud, hun noch wel niet meegedeeld waren (Exodus 12:21-Exodus 12:27). Deze dwang en druk van de omstandigheden behoort nog tot de periode van hun ellende, daar men hun niet eens tijd liet, om zich voor de reis toe te rusten, maar hen, zoals zij waren, uit het land dreef; daarom wordt in Deuteronomy 16:3 het ongezuurde brood "brood van de ellende" genoemd. Toch heeft het eten, gedurende zeven dagen, van zulk brood niet uitsluitend ten doel, om als een beeld van de doorgestane dienstbaarheid aan de volgende geslachten altijd opnieuw te herinneren; de eerste en voornaamste betekenis bestaat veelmeer hierin, om het nieuwe leven van de verlosten af te beelden, die de oude zuurdesem van de boosheid van zich weggedaan hebben, en nu in het zoete deeg van de reinheid en waarheid wandelen, 1 Corinthians 5:6,. Bovendien is het echter niet zonder geestelijke betekenis, dat Israël niet vrijwillig, maar gedwongen bij de broodbereiding te Sukkoth van het zuurdeeg afziet, en het eten van ongezuurd brood gedurende zeven dagen achter elkaar voor de smaak juist niet iets aangenaams heeft; want Israël, als nog in het oude verbond staande, heeft nog niet vrijwillig het oude wezen van de natuur, de zuurdeeg van Egypte losgelaten; dat zal eerst te Zijner tijd de Geest van de genade bewerken, wanneer de nieuwtestamentische verlossing geschied is, en heeft ook dan, in het Nieuwe Verbond, het nieuwe leven van de verlosten van de Heere niets met de zwakheid van het vlees te doen? Het kost veel een Christen te zijn en naar de mening van de Heilige Geest te leven. Onze natuur went zich er moeilijk aan, om zich altijd in de dood van Christus over te geven, en is hier in n strijd de overwinning behaald, wij zijn daarom nog niet veel verder..

Door welk voorbeeld wij leren, dat de weldaden van God altijd met enige ongemakken vermengd worden, opdat niet al te veel genot de gemoederen van de vromen zouden bederven..

Wordt het ongezuurde brood (Deuteronomy 16:3) een brood van de ellende genoemd, het is om te herinneren aan de haast, waarmee het volk uit Egypte was getogen, daar het geen tijd had, om het naar gewoonlijke wijze te bereiden en aangenaam of smakelijk te maken.

Vers 39

39. En zij bakten, in Sukkoth aangekomen, van het deeg, dat zij uit Egypte gebracht hadden, ongezuurde koeken, dunne, ronde koeken, gelijk zij tot hun Pascha gegeten hadden (Exodus 12:8), want het deeg, dat zij voor de reis meegenomen hadden, was niet gedesemd, daar zij het zo spoedig hadden moeten meenemen (Exodus 12:34); omdat zij uit Egypte uitgedreven werden (Exodus 12:33), zodat zij niet vertoeven konden, niet zolang de uittocht konden verschuiven, dat zij het deeg tot gewoon gezuurd brood hadden gemaakt; noch ook hadden zij, daar alle zuurdeeg om het Pascha onmiddellijk uit de huizen hadden moeten verwijderd worden, andere teerkost, voor zich kunnen bereiden.1) 1) De kinderen van Israël kwamen dus bij dit eerste paschavieren op gedwongen wijze ertoe, om ook de volgende dagen tot 21 Abib buitengewoon of rein brood te eten, evenals in de nacht van 14-15 Abib; zij volgden dus ten gevolge van de druk van de omstandigheden, de bepalingen in Exodus 12:15, die naar de gehele inhoud, hun noch wel niet meegedeeld waren (Exodus 12:21-Exodus 12:27). Deze dwang en druk van de omstandigheden behoort nog tot de periode van hun ellende, daar men hun niet eens tijd liet, om zich voor de reis toe te rusten, maar hen, zoals zij waren, uit het land dreef; daarom wordt in Deuteronomy 16:3 het ongezuurde brood "brood van de ellende" genoemd. Toch heeft het eten, gedurende zeven dagen, van zulk brood niet uitsluitend ten doel, om als een beeld van de doorgestane dienstbaarheid aan de volgende geslachten altijd opnieuw te herinneren; de eerste en voornaamste betekenis bestaat veelmeer hierin, om het nieuwe leven van de verlosten af te beelden, die de oude zuurdesem van de boosheid van zich weggedaan hebben, en nu in het zoete deeg van de reinheid en waarheid wandelen, 1 Corinthians 5:6,. Bovendien is het echter niet zonder geestelijke betekenis, dat Israël niet vrijwillig, maar gedwongen bij de broodbereiding te Sukkoth van het zuurdeeg afziet, en het eten van ongezuurd brood gedurende zeven dagen achter elkaar voor de smaak juist niet iets aangenaams heeft; want Israël, als nog in het oude verbond staande, heeft nog niet vrijwillig het oude wezen van de natuur, de zuurdeeg van Egypte losgelaten; dat zal eerst te Zijner tijd de Geest van de genade bewerken, wanneer de nieuwtestamentische verlossing geschied is, en heeft ook dan, in het Nieuwe Verbond, het nieuwe leven van de verlosten van de Heere niets met de zwakheid van het vlees te doen? Het kost veel een Christen te zijn en naar de mening van de Heilige Geest te leven. Onze natuur went zich er moeilijk aan, om zich altijd in de dood van Christus over te geven, en is hier in n strijd de overwinning behaald, wij zijn daarom nog niet veel verder..

Door welk voorbeeld wij leren, dat de weldaden van God altijd met enige ongemakken vermengd worden, opdat niet al te veel genot de gemoederen van de vromen zouden bederven..

Wordt het ongezuurde brood (Deuteronomy 16:3) een brood van de ellende genoemd, het is om te herinneren aan de haast, waarmee het volk uit Egypte was getogen, daar het geen tijd had, om het naar gewoonlijke wijze te bereiden en aangenaam of smakelijk te maken.

Vers 40

40. a) De tijd nu van de woning; die de kinderen van Israël in Egypte 1) gewoond hebben, gerekend van de tijd, dat Abrahem spoedig na zijn intrede in het land Kanan, voor de eerste maal naar Egypte verhuisde (Genesis 12:9), is vierhonderd en dertig jaar, 2) van het jaar 2083 tot 2513 na de wereldschepping = 1917-1487 v r Christus.

a) Genesis 15:13 Acts 7:6 Galaten. 3:17

1) Het begin van deze tijdrekening wordt niet genomen vanaf de tocht van Jakob, omdat uit andere plaatsen duidelijk blijkt, dat vanaf de tijd, dat Jakob naar Egypte trok, tot op de uittocht, er hoogstens 230 jaar zijn voorbij gegaan. De Hebreeën tellen er in het algemeen slechts tien. Maar Mozes begrijpt ook die tijd eronder, waarin Abraham en zijn zonen het bezit van het beloofde land moesten derven. De bedoeling is daarom, dat, sedert Kanan aan Abraham tot een wettige bezitting was gegeven, de belofte hangende was, gedurende vierhonderd jaar, voordat zijn nakomelingen hun recht konden genieten. Want ook Paulus lost deze zwarigheid alzo op in Galaten. 3, waar hij zegt, dat v r de Wet is afgekondigd, God sedert 430 jaar Zijn Verbond met Abraham had gesloten. Daarom neemt Mozes het begin van de tijdrekening van het als vreemdeling in Kanan vertoeven van Abraham, daar deze wel heer was van het land Kanan, volgens het recht van schenking. Dat nu in Genesis 15:1 God de dertig jaar weglaat, daarin is niets tegenstrijdigs te ontdekken, omdat reeds vele jaren tevoren aan Abraham het land, waarin hij nauwelijks als vreemdeling mocht verkeren, beloofd was; slechts kon hij niet zijn heerschappij erover voeren. Daarom maakte God hem opmerkzaam, dat er nog 400 jaar zouden voorbij gaan, voordat Hij zijn nakomelingen in het bezit zou zetten, en dat daarom die kleine tijd, welke hij heeft doorgebracht, niet voldoende is, om zijn geduld te beproeven, maar dat zowel voor hem zelf als voor zijn nakomelingen een buitengewone standvastigheid nodig zou zijn, opdat het niet uit verdriet, om het langer vertoeven, ten onder ging. Verder, omdat Hij nu niet precies de jaren telt, wijkt hij niet af van het gewone spraakgebruik. Wel restten er meer dan vierhonderd en twintig jaar of daaromtrent, maar omdat er bij God geen ander voornemen is, dan de Zijn tot verdraagzaamheid te vermanen, berekent of bepaalt Hij het niet tot een vast getal van jaren, omdat het genoeg was, dat hun in hoofdsom vierhonderd jaar werden voorgesteld. In dezelfde zin voegt hij er ook het volgende vers bij: "Ten einde van de 430 jaar," namelijk sedert Abraham begonnen was de wettige bezitter van het land te zijn. Want Mozes wil leren, dat, ofschoon God Zijn belofte op gegeven tijd na haar gedaan te hebben in vervulling bracht, echter Zijn waarheid en trouw althans voor beproed moest verklaard worden, niet slechts, omdat Hij getrouw vervulde, wat Hij beloofd had, maar ook, omdat Hij de vastgestelde tijd had bewaard..

Als de Apostel Paulus in de brief aan de Galaten (Galaten. 3:17) van dezelfde tijdruimte van 430 jaar spreekt, stelt hij, als de twee eindpunten van aanvang en uiteinde, het verbond van God met Abraham gemaakt (Genesis 15:1) en de wetgeving, die kort na Israëls uittocht uit Egypte geschiedde. Ook Stephanus bracht de ruim vier eeuwen van Israëls zijn in Egypte in verband met Abrahams vertrek uit Haran, met het verbond van God met hem gemaakt en met de belofte van de Heere, hem geschonken (Acts 7:6). Uit dit alles blijkt dan genoegzaam, dat bij de berekening van Israëls verblijf in Egypte ook het tijdelijk verblijf van de aartsvaderen daaronder gerekend werd. En wij weten ook niet, welke uitdrukking, in de grondtekst, gelijk men dan soms wel beweert, met recht tegen deze opvatting kan ingebracht worden..

De Septuaginta vertaalt: De inwoning van de kinderen van Israël, welke zij in het land van Egypte en in het land Kanan hebben doorgebracht, was 430 jaar. De "Zeventigen" hebben daarom ook het verblijf van de aartsvaderen bij het verblijf in Egypte getrokken. Dit kan trouwens ook niet anders. Wat Mozes hier schrijft, schrijft hij als het ware als profeet, met een profetische blik. Het is hem voornamelijk erom te doen, te wijzen op de vervulling van de belofte, welke God aan Abraham heeft gedaan. Daarom scheidt hij niet het wonen in Kanan en in Egypte. Ook het wonen in Kanan was een wonen als vreemdeling en bijwoner, een toestand van druk. Wat Israël in Egypte gebeurde, was eigenlijk de voltooiing van hetgeen Abraham en Izak reeds hadden ondervonden in Kanan. Het was n toestand van verdrukking geweest, slechts die in Egypte was wreder en hardvochtiger. En nu overziet de Godsman als met n blik al die eeuwen, die voorbij gegaan zijn. De eeuwen van verdrukking gaan zijn gedachten voorbij, maar hij ziet ook het einde. En waar hij tevens het einde ziet, daar vat hij alles in n wonen in Egypte samen, terwijl hij tegelijk wijst op Gods trouw en waarheid, waardoor op de bepaalde tijd aan de toestand van verdrukking een einde wordt gemaakt..

2) Dat bij de telling van 430 jaar werkelijk van Abrahams eerste verhuizen naar Egypte, en niet, gelijk anderen willen, van die van Jakob moet gerekend worden, blijkt deels uit het geslachtsregister (Exodus 6:16), deels uit de nieuwtestamentische plaats in Galaten. 3:17. De gehele tijdruimte is in twee delen te verdelen; 215 jaar van Abrahams tot Jakobs verhuizing (2083-2298 na de wereldschepping), en 215 jaar tot op de uittocht onder Mozes (2298-2513)

Vers 40

40. a) De tijd nu van de woning; die de kinderen van Israël in Egypte 1) gewoond hebben, gerekend van de tijd, dat Abrahem spoedig na zijn intrede in het land Kanan, voor de eerste maal naar Egypte verhuisde (Genesis 12:9), is vierhonderd en dertig jaar, 2) van het jaar 2083 tot 2513 na de wereldschepping = 1917-1487 v r Christus.

a) Genesis 15:13 Acts 7:6 Galaten. 3:17

1) Het begin van deze tijdrekening wordt niet genomen vanaf de tocht van Jakob, omdat uit andere plaatsen duidelijk blijkt, dat vanaf de tijd, dat Jakob naar Egypte trok, tot op de uittocht, er hoogstens 230 jaar zijn voorbij gegaan. De Hebreeën tellen er in het algemeen slechts tien. Maar Mozes begrijpt ook die tijd eronder, waarin Abraham en zijn zonen het bezit van het beloofde land moesten derven. De bedoeling is daarom, dat, sedert Kanan aan Abraham tot een wettige bezitting was gegeven, de belofte hangende was, gedurende vierhonderd jaar, voordat zijn nakomelingen hun recht konden genieten. Want ook Paulus lost deze zwarigheid alzo op in Galaten. 3, waar hij zegt, dat v r de Wet is afgekondigd, God sedert 430 jaar Zijn Verbond met Abraham had gesloten. Daarom neemt Mozes het begin van de tijdrekening van het als vreemdeling in Kanan vertoeven van Abraham, daar deze wel heer was van het land Kanan, volgens het recht van schenking. Dat nu in Genesis 15:1 God de dertig jaar weglaat, daarin is niets tegenstrijdigs te ontdekken, omdat reeds vele jaren tevoren aan Abraham het land, waarin hij nauwelijks als vreemdeling mocht verkeren, beloofd was; slechts kon hij niet zijn heerschappij erover voeren. Daarom maakte God hem opmerkzaam, dat er nog 400 jaar zouden voorbij gaan, voordat Hij zijn nakomelingen in het bezit zou zetten, en dat daarom die kleine tijd, welke hij heeft doorgebracht, niet voldoende is, om zijn geduld te beproeven, maar dat zowel voor hem zelf als voor zijn nakomelingen een buitengewone standvastigheid nodig zou zijn, opdat het niet uit verdriet, om het langer vertoeven, ten onder ging. Verder, omdat Hij nu niet precies de jaren telt, wijkt hij niet af van het gewone spraakgebruik. Wel restten er meer dan vierhonderd en twintig jaar of daaromtrent, maar omdat er bij God geen ander voornemen is, dan de Zijn tot verdraagzaamheid te vermanen, berekent of bepaalt Hij het niet tot een vast getal van jaren, omdat het genoeg was, dat hun in hoofdsom vierhonderd jaar werden voorgesteld. In dezelfde zin voegt hij er ook het volgende vers bij: "Ten einde van de 430 jaar," namelijk sedert Abraham begonnen was de wettige bezitter van het land te zijn. Want Mozes wil leren, dat, ofschoon God Zijn belofte op gegeven tijd na haar gedaan te hebben in vervulling bracht, echter Zijn waarheid en trouw althans voor beproed moest verklaard worden, niet slechts, omdat Hij getrouw vervulde, wat Hij beloofd had, maar ook, omdat Hij de vastgestelde tijd had bewaard..

Als de Apostel Paulus in de brief aan de Galaten (Galaten. 3:17) van dezelfde tijdruimte van 430 jaar spreekt, stelt hij, als de twee eindpunten van aanvang en uiteinde, het verbond van God met Abraham gemaakt (Genesis 15:1) en de wetgeving, die kort na Israëls uittocht uit Egypte geschiedde. Ook Stephanus bracht de ruim vier eeuwen van Israëls zijn in Egypte in verband met Abrahams vertrek uit Haran, met het verbond van God met hem gemaakt en met de belofte van de Heere, hem geschonken (Acts 7:6). Uit dit alles blijkt dan genoegzaam, dat bij de berekening van Israëls verblijf in Egypte ook het tijdelijk verblijf van de aartsvaderen daaronder gerekend werd. En wij weten ook niet, welke uitdrukking, in de grondtekst, gelijk men dan soms wel beweert, met recht tegen deze opvatting kan ingebracht worden..

De Septuaginta vertaalt: De inwoning van de kinderen van Israël, welke zij in het land van Egypte en in het land Kanan hebben doorgebracht, was 430 jaar. De "Zeventigen" hebben daarom ook het verblijf van de aartsvaderen bij het verblijf in Egypte getrokken. Dit kan trouwens ook niet anders. Wat Mozes hier schrijft, schrijft hij als het ware als profeet, met een profetische blik. Het is hem voornamelijk erom te doen, te wijzen op de vervulling van de belofte, welke God aan Abraham heeft gedaan. Daarom scheidt hij niet het wonen in Kanan en in Egypte. Ook het wonen in Kanan was een wonen als vreemdeling en bijwoner, een toestand van druk. Wat Israël in Egypte gebeurde, was eigenlijk de voltooiing van hetgeen Abraham en Izak reeds hadden ondervonden in Kanan. Het was n toestand van verdrukking geweest, slechts die in Egypte was wreder en hardvochtiger. En nu overziet de Godsman als met n blik al die eeuwen, die voorbij gegaan zijn. De eeuwen van verdrukking gaan zijn gedachten voorbij, maar hij ziet ook het einde. En waar hij tevens het einde ziet, daar vat hij alles in n wonen in Egypte samen, terwijl hij tegelijk wijst op Gods trouw en waarheid, waardoor op de bepaalde tijd aan de toestand van verdrukking een einde wordt gemaakt..

2) Dat bij de telling van 430 jaar werkelijk van Abrahams eerste verhuizen naar Egypte, en niet, gelijk anderen willen, van die van Jakob moet gerekend worden, blijkt deels uit het geslachtsregister (Exodus 6:16), deels uit de nieuwtestamentische plaats in Galaten. 3:17. De gehele tijdruimte is in twee delen te verdelen; 215 jaar van Abrahams tot Jakobs verhuizing (2083-2298 na de wereldschepping), en 215 jaar tot op de uittocht onder Mozes (2298-2513)

Vers 41

41. En het geschiedde na de vierhonderd en dertig jaar, waarmee het tevoren aangekondigde tijdstip (Genesis 15:13) gekomen was, zo is het even op dezelfde dag, 1) waarop, met het invallen van de nacht, het Pascha van de Heere gehouden was, dat is de 15 Abib van het jaar 1487 v. Chr., geschied, dat al de legers, 2) van de HEERE, door Zijn sterke hand uitgeleid (Exodus 7:4), en door de wolk- en vuurkolom op de juiste weg gebracht (Exodus 13:21 vv.), uit Egypte gegaan zijn.

1) Dit wil niet zeggen, dat de uittocht geschiedde juist op de laatste dag van het 430ste jaar, maar dit ziet op de dag, waarop God besteld had, dat Israël zou uittrekken, de 15de Abib (Nisan)

2) "Al de legers." Hiermee wil Mozes wijzen op het feit, dat de belofte volkomen is vervuld, dat er geen klauw zou achterblijven. Ook hieruit zien wij, hoe de Schrijver elke bijzonderheid aangrijpt, om de deugden van Gods trouw en waarheid te verkondigen..

IV. Exodus 12:42-Exodus 12:51. Onder de uittrekkende Israëlieten waren ook vreemdelingen (Exodus 12:38); de Heere wijst nu aan Mozes en Aron aan, hoe bij de viering van het Pascha ten opzichte van deze moest gehandeld worden.

Vers 41

41. En het geschiedde na de vierhonderd en dertig jaar, waarmee het tevoren aangekondigde tijdstip (Genesis 15:13) gekomen was, zo is het even op dezelfde dag, 1) waarop, met het invallen van de nacht, het Pascha van de Heere gehouden was, dat is de 15 Abib van het jaar 1487 v. Chr., geschied, dat al de legers, 2) van de HEERE, door Zijn sterke hand uitgeleid (Exodus 7:4), en door de wolk- en vuurkolom op de juiste weg gebracht (Exodus 13:21 vv.), uit Egypte gegaan zijn.

1) Dit wil niet zeggen, dat de uittocht geschiedde juist op de laatste dag van het 430ste jaar, maar dit ziet op de dag, waarop God besteld had, dat Israël zou uittrekken, de 15de Abib (Nisan)

2) "Al de legers." Hiermee wil Mozes wijzen op het feit, dat de belofte volkomen is vervuld, dat er geen klauw zou achterblijven. Ook hieruit zien wij, hoe de Schrijver elke bijzonderheid aangrijpt, om de deugden van Gods trouw en waarheid te verkondigen..

IV. Exodus 12:42-Exodus 12:51. Onder de uittrekkende Israëlieten waren ook vreemdelingen (Exodus 12:38); de Heere wijst nu aan Mozes en Aron aan, hoe bij de viering van het Pascha ten opzichte van deze moest gehandeld worden.

Vers 42

42. Deze nacht, 1) de 15 Abib, zal men daarom de HEERE op het vlijtigst, allernauwgezetst houden, 2) omdat Hij hen op die tijd uit Egypte geleid heeft deze is de nacht van de HEERE, die, volgens Zijn bevel (Exodus 12:14; Exodus 12:24vv.), op het vlijtigst moet gehouden worden, van al de kinderen van Israël, onder hun geslachten.

1) Niet n eeuw, maar alle eeuwen moet dit feest gevierd worden, totdat de tijd van de schaduwdienst voorbij zal zijn en door de komst van Christus voor de Kerk de Nieuwe bedeling zou aanvangen. In de nacht werd als het ware de kracht van het Paaslam ervaren, in de nacht heeft de Heere het Sacrament van het Avondmaal ingesteld..

2) In het Hebreeuws Schimrim, bewaring. Beter is dus de vertaling: Deze nacht zal de Heere een bewaring zijn, d.i. deze nacht zal de Heere zijn tot een feest als bewaring, enz. Omdat de Heere Israël bewaard had voor de slaande engel, moest deze nacht tot een eigen instelling van de Heere zijn, om die te vieren ter gedachtenis. Anderen vertalen: "tot een feest.". 43. Voorts zei de HEERE tot Mozes en Aron, misschien toen de kinderen van Israël te Sukkoth ongezuurde broden van het medegenomen deeg (Exodus 12:39) bakten: Dit is de instelling van het Pascha, geen zoon van een vreemdeling 1) zal daarvan eten; dat volk, dat met u uitgetogen is, heeft, hoewel het nu met u de zeven dagen ongezuurd brood eet, aan het Pascha zelf geen deel mogen nemen, en zal dit ook in de toekomst niet mogen doen.

1) Hieronder is te verstaan, elk niet-Israëliet, die van andere volken afstamde. Een buitenlander (Exodus 12:45) werd genoemd zo iemand, die tijdelijk verblijf hield bij de Israëlieten en een huurling, die voor loon diende. Het is duidelijk, waarom de Heere op deze dingen wees. Het Paaslam was het Sacrament van het Oude Verbond, het teken van het Verbond. Wie nu dat Sacrament zou genieten, moesten het teken van het Verbond, d.i. van de besnijdenis, ontvangen hebben. Alleen de besnijdenis gaf recht op het Pascha. Eerst de besnijdenis en dan het Pascha. Daarom eerst de Doop en dan het Avondmaal..

Vers 42

42. Deze nacht, 1) de 15 Abib, zal men daarom de HEERE op het vlijtigst, allernauwgezetst houden, 2) omdat Hij hen op die tijd uit Egypte geleid heeft deze is de nacht van de HEERE, die, volgens Zijn bevel (Exodus 12:14; Exodus 12:24vv.), op het vlijtigst moet gehouden worden, van al de kinderen van Israël, onder hun geslachten.

1) Niet n eeuw, maar alle eeuwen moet dit feest gevierd worden, totdat de tijd van de schaduwdienst voorbij zal zijn en door de komst van Christus voor de Kerk de Nieuwe bedeling zou aanvangen. In de nacht werd als het ware de kracht van het Paaslam ervaren, in de nacht heeft de Heere het Sacrament van het Avondmaal ingesteld..

2) In het Hebreeuws Schimrim, bewaring. Beter is dus de vertaling: Deze nacht zal de Heere een bewaring zijn, d.i. deze nacht zal de Heere zijn tot een feest als bewaring, enz. Omdat de Heere Israël bewaard had voor de slaande engel, moest deze nacht tot een eigen instelling van de Heere zijn, om die te vieren ter gedachtenis. Anderen vertalen: "tot een feest.". 43. Voorts zei de HEERE tot Mozes en Aron, misschien toen de kinderen van Israël te Sukkoth ongezuurde broden van het medegenomen deeg (Exodus 12:39) bakten: Dit is de instelling van het Pascha, geen zoon van een vreemdeling 1) zal daarvan eten; dat volk, dat met u uitgetogen is, heeft, hoewel het nu met u de zeven dagen ongezuurd brood eet, aan het Pascha zelf geen deel mogen nemen, en zal dit ook in de toekomst niet mogen doen.

1) Hieronder is te verstaan, elk niet-Israëliet, die van andere volken afstamde. Een buitenlander (Exodus 12:45) werd genoemd zo iemand, die tijdelijk verblijf hield bij de Israëlieten en een huurling, die voor loon diende. Het is duidelijk, waarom de Heere op deze dingen wees. Het Paaslam was het Sacrament van het Oude Verbond, het teken van het Verbond. Wie nu dat Sacrament zou genieten, moesten het teken van het Verbond, d.i. van de besnijdenis, ontvangen hebben. Alleen de besnijdenis gaf recht op het Pascha. Eerst de besnijdenis en dan het Pascha. Daarom eerst de Doop en dan het Avondmaal..

Vers 44

44. Doch elke knecht van iedereen, die voor geld gekocht is, en door zijn lijfeigenschap in Israëls volksgemeenschap is overgegaan, nadat gij hem besneden zult hebben (Genesis 17:12), dan zal hij daarvan eten.

Vers 44

44. Doch elke knecht van iedereen, die voor geld gekocht is, en door zijn lijfeigenschap in Israëls volksgemeenschap is overgegaan, nadat gij hem besneden zult hebben (Genesis 17:12), dan zal hij daarvan eten.

Vers 45

45. Geen buitenlander, of bij u inwonende, die in uw godsdienstgemeenschap niet opgenomen is, noch huurling, een voor dagloon bij u arbeidende vreemdeling, zal ervan eten, 1) want zij staan beide tot u slechts in een uitwendige betrekking, die telkens weer kan verbroken worden.

1) Wie niet-Israëliet was, of bij Israël door de besnijdenis was ingelijfd, mocht het Pascha niet eten. Het Paasfeest diende toch, om de gemeenschap van de kinderen van Israël met hun Verbondsgod en de gemeenschap onderling te bevorderen, drong bovenal tot afmaning van en breken met de zonde, met al wat onrein en onheilig was en is. Israël was een afgezonderd volk en moest dat ook openbaren bij het Paasfeest..

Vers 45

45. Geen buitenlander, of bij u inwonende, die in uw godsdienstgemeenschap niet opgenomen is, noch huurling, een voor dagloon bij u arbeidende vreemdeling, zal ervan eten, 1) want zij staan beide tot u slechts in een uitwendige betrekking, die telkens weer kan verbroken worden.

1) Wie niet-Israëliet was, of bij Israël door de besnijdenis was ingelijfd, mocht het Pascha niet eten. Het Paasfeest diende toch, om de gemeenschap van de kinderen van Israël met hun Verbondsgod en de gemeenschap onderling te bevorderen, drong bovenal tot afmaning van en breken met de zonde, met al wat onrein en onheilig was en is. Israël was een afgezonderd volk en moest dat ook openbaren bij het Paasfeest..

Vers 46

46. Bij het genot van het Pascha moet een scherp aangeduide voorstelling plaats hebben van uw volksgemeenschap en de daaraan ten grondslag liggende familiegemeenschap. In een huis 1) zal het gegeten worden; gij zult het met het getal, dat zich daartoe verenigd heeft, geheel eten, en van het vlees niet buiten uit het huis dragen; degenen, met wie gij het paaslam genomen hebt, zullen tot uw huis overkomen; gij moogt geen gedeelte naar hun woningen voeren, opdat zij het daar afzonderlijk zouden eten, a) en gij zult geen been daaraan breken; tot aan de maaltijd mag het lam niet in stukken verdeeld worden, het moet in zijn geheel op uw dis worden geplaatst.

a) Numbers 9:1; 2 John 1:19:36

1) Het Paaslam wees immers op de heelheid en eenheid van het volk als volk van de Heere. Daarop wezen wij reeds vroeger, als wij melding maakten van de eenheid van tijd en wijze van de slachting van het Paaslam. Hier komt dit nu nog duidelijker uit in de voorgeschreven eenheid van de plaats waar het gegeten moest worden, in de heelheid van het lichaam waarin het bij de toebereiding moest gelaten, in de gezamenlijkheid van het volk, waardoor het moest verricht worden. In n huis zal het gegeten worden; gij zult van het vlees niet buiten uit het huis dragen; en gij zult geen been daaraan breken. De gehele vergadering zal het doen. Ziedaar het boven aangeduide drieledig voorschrift..

Vers 46

46. Bij het genot van het Pascha moet een scherp aangeduide voorstelling plaats hebben van uw volksgemeenschap en de daaraan ten grondslag liggende familiegemeenschap. In een huis 1) zal het gegeten worden; gij zult het met het getal, dat zich daartoe verenigd heeft, geheel eten, en van het vlees niet buiten uit het huis dragen; degenen, met wie gij het paaslam genomen hebt, zullen tot uw huis overkomen; gij moogt geen gedeelte naar hun woningen voeren, opdat zij het daar afzonderlijk zouden eten, a) en gij zult geen been daaraan breken; tot aan de maaltijd mag het lam niet in stukken verdeeld worden, het moet in zijn geheel op uw dis worden geplaatst.

a) Numbers 9:1; 2 John 1:19:36

1) Het Paaslam wees immers op de heelheid en eenheid van het volk als volk van de Heere. Daarop wezen wij reeds vroeger, als wij melding maakten van de eenheid van tijd en wijze van de slachting van het Paaslam. Hier komt dit nu nog duidelijker uit in de voorgeschreven eenheid van de plaats waar het gegeten moest worden, in de heelheid van het lichaam waarin het bij de toebereiding moest gelaten, in de gezamenlijkheid van het volk, waardoor het moest verricht worden. In n huis zal het gegeten worden; gij zult van het vlees niet buiten uit het huis dragen; en gij zult geen been daaraan breken. De gehele vergadering zal het doen. Ziedaar het boven aangeduide drieledig voorschrift..

Vers 47

47. De gehele vergadering van Israël zal het doen; in alle families, f door elke afzonderlijk, f door enige tezamen (Exodus 12:4), zal het gegeten worden, maar streng afgesloten van alle vreemdelingen.

Vers 47

47. De gehele vergadering van Israël zal het doen; in alle families, f door elke afzonderlijk, f door enige tezamen (Exodus 12:4), zal het gegeten worden, maar streng afgesloten van alle vreemdelingen.

Vers 48

48. Als nu een vreemdeling bij u verkeert (Exodus 12:45) en hij heeft zo grote begeerte, dat hij de HEERE mede het Pascha houden zal, dat alles, wat mannelijk is, onder de leden van zijn familie tevoren bij hembesneden wordt, 1) dan behoeft het hem niet langer geweigerd te worden, en dan komt hij daartoe, om dat Pascha te houden, en hij zal wezen als een ingeborene van het land; hij wordt voortaan, omdat hij met de zijnen het verbondsteken draagt, als in ieder opzicht gelijk staandegerekend met u, de inwoners van dat land, waarheen Ik u voeren zal; maar ook alleen onder die voorwaarde zult gij hem toelaten, want geen onbesnedene zal daarvan eten.

1) Zulk iemand werd dan genoemd, proseliet van de gerechtigheid. Wie slechts de Noachitische geboden beloofde te onderhouden, was proseliet van de poort..

Vers 48

48. Als nu een vreemdeling bij u verkeert (Exodus 12:45) en hij heeft zo grote begeerte, dat hij de HEERE mede het Pascha houden zal, dat alles, wat mannelijk is, onder de leden van zijn familie tevoren bij hembesneden wordt, 1) dan behoeft het hem niet langer geweigerd te worden, en dan komt hij daartoe, om dat Pascha te houden, en hij zal wezen als een ingeborene van het land; hij wordt voortaan, omdat hij met de zijnen het verbondsteken draagt, als in ieder opzicht gelijk staandegerekend met u, de inwoners van dat land, waarheen Ik u voeren zal; maar ook alleen onder die voorwaarde zult gij hem toelaten, want geen onbesnedene zal daarvan eten.

1) Zulk iemand werd dan genoemd, proseliet van de gerechtigheid. Wie slechts de Noachitische geboden beloofde te onderhouden, was proseliet van de poort..

Vers 49

49. Enerlei wet zij voor de eerstgeborene, en de vreemdeling, die als vreemdeling in het midden van u verkeert; 1) de een heeft als de ander slechts dan het recht de Heere te naderen en hem het Pascha te houden, wanneer hij de besnijdenis ontvangen heeft.

1) Het volk dat de verlossing heeft door het bloed van het Lam, namelijk de vergeving van de misdaden naar de rijkdom van de genade van God (Efeze1:7), kan niet meer in de dienst van de zonde en van de wereld leven. Het bloed van de verzoening maakt een scheiding tussen het volk van God en de wereld. Israël zou niet enkel uit het plaatselijk Egypte, maar uit de dienstbaarheid en gemeenschap van de wereld uitgeleid en tot de waardigheid van een vrij en zelfstandig, van de heidenen afgezonderd volk van God verheven en gevormd worden. Van deze bestemming moest het bewust blijven. Het volk, dat vergeven heeft, zal in dankbaarheid en in liefde zijn God dienen en verheerlijken. Geheel het Paasfeest scherpte dat in en drong daartoe.

Niet het ingeboren zijn was voldoende om aan het Paasfeest deel te nemen, maar het besneden zijn op de achtste dag, dus het werkelijk en wezenlijk tot het Israëlitisch volk behoren, door het teken van het Verbond te hebben ontvangen. Duidelijke vingerwijzing voor alle tijden, ook voor onze tijd. Niet het uiterlijk lid zijn van de Kerk, verschaft ons in de grond van de zaak het recht, om het teken van het Avondmaal te genieten, maar dit, dat men de geestelijke besnijdenis van het hart heeft ondergaan als een oprecht belijder bij God bekend staat..

Het aaneengesloten en van alle volken afgezonderd Israël is het beeld van de heilige gemeenschap van de gelovigen in het Lam Gods, dat de zonde van de wereld draagt. De besnijdenis van het lichaam is het beeld van de besnijdenis van het hart; zonder bekering geen deel aan het Lam; maar de gemeenschap staat open voor een ieder, die zich bekeren wil.. 50. En alle kinderen van Israël deden het, gelijk als de HEERE Mozes en Aron geboden had, alzo deden zij; zij namen al deze bepalingen in gehoorzaamheid aan en richten zich daarnaar getrouw in latere dagen (Numbers 9:1-Numbers 9:5 Joshua 5:1-Joshua 5:10 ).

Vers 49

49. Enerlei wet zij voor de eerstgeborene, en de vreemdeling, die als vreemdeling in het midden van u verkeert; 1) de een heeft als de ander slechts dan het recht de Heere te naderen en hem het Pascha te houden, wanneer hij de besnijdenis ontvangen heeft.

1) Het volk dat de verlossing heeft door het bloed van het Lam, namelijk de vergeving van de misdaden naar de rijkdom van de genade van God (Efeze1:7), kan niet meer in de dienst van de zonde en van de wereld leven. Het bloed van de verzoening maakt een scheiding tussen het volk van God en de wereld. Israël zou niet enkel uit het plaatselijk Egypte, maar uit de dienstbaarheid en gemeenschap van de wereld uitgeleid en tot de waardigheid van een vrij en zelfstandig, van de heidenen afgezonderd volk van God verheven en gevormd worden. Van deze bestemming moest het bewust blijven. Het volk, dat vergeven heeft, zal in dankbaarheid en in liefde zijn God dienen en verheerlijken. Geheel het Paasfeest scherpte dat in en drong daartoe.

Niet het ingeboren zijn was voldoende om aan het Paasfeest deel te nemen, maar het besneden zijn op de achtste dag, dus het werkelijk en wezenlijk tot het Israëlitisch volk behoren, door het teken van het Verbond te hebben ontvangen. Duidelijke vingerwijzing voor alle tijden, ook voor onze tijd. Niet het uiterlijk lid zijn van de Kerk, verschaft ons in de grond van de zaak het recht, om het teken van het Avondmaal te genieten, maar dit, dat men de geestelijke besnijdenis van het hart heeft ondergaan als een oprecht belijder bij God bekend staat..

Het aaneengesloten en van alle volken afgezonderd Israël is het beeld van de heilige gemeenschap van de gelovigen in het Lam Gods, dat de zonde van de wereld draagt. De besnijdenis van het lichaam is het beeld van de besnijdenis van het hart; zonder bekering geen deel aan het Lam; maar de gemeenschap staat open voor een ieder, die zich bekeren wil.. 50. En alle kinderen van Israël deden het, gelijk als de HEERE Mozes en Aron geboden had, alzo deden zij; zij namen al deze bepalingen in gehoorzaamheid aan en richten zich daarnaar getrouw in latere dagen (Numbers 9:1-Numbers 9:5 Joshua 5:1-Joshua 5:10 ).

Vers 51

51. En het geschiedde, gelijk (Exodus 12:29-Exodus 12:41) is meegedeeld, op dezelfde dag, dat de HEERE de kinderen van Israël uit Egypte leidde, 1)naar hun legers, (Exodus 6:6,Exodus 6:26).

1) Niet alleen had de Heere Israël uitgeleid, maar Hij bleef hun Leidsman. De Heere begint niet alleen, maar zet ook voort en voleindigt..

Vers 51

51. En het geschiedde, gelijk (Exodus 12:29-Exodus 12:41) is meegedeeld, op dezelfde dag, dat de HEERE de kinderen van Israël uit Egypte leidde, 1)naar hun legers, (Exodus 6:6,Exodus 6:26).

1) Niet alleen had de Heere Israël uitgeleid, maar Hij bleef hun Leidsman. De Heere begint niet alleen, maar zet ook voort en voleindigt..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-12.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile