Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ephesians 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ephesians-6.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ephesians 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EFEZE 6In dit hoofdstuk
I. Vervolgt de apostel de vermaningen omtrent de onderlinge plichten, waarmee hij in het vorige hoofdstuk begonnen is, voornamelijk staat hij stil bij de plichten van kinderen en ouders, en van dienstbaren en heren, Ephesians 6:1.
II. Hij vermaant en bestuurt de Christenen hoe zij zich te gedragen hebben in den geestelijken strijd met de vijanden hunner zielen, en tot beoefening van verscheidene Christelijke deugden, welke hij hun voorstelt als zo vele delen van de geestelijke wapenrusting, om zich te beschutten en te verdedigen in het gevecht, Ephesians 6:10.
III. Het besluit van den brief, waarin hij afscheid van hen neemt, zich aanbevelende in de voorbeden van de gelovige Efeziërs en voor hen biddende, Ephesians 6:19.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EFEZE 6In dit hoofdstuk
I. Vervolgt de apostel de vermaningen omtrent de onderlinge plichten, waarmee hij in het vorige hoofdstuk begonnen is, voornamelijk staat hij stil bij de plichten van kinderen en ouders, en van dienstbaren en heren, Ephesians 6:1.
II. Hij vermaant en bestuurt de Christenen hoe zij zich te gedragen hebben in den geestelijken strijd met de vijanden hunner zielen, en tot beoefening van verscheidene Christelijke deugden, welke hij hun voorstelt als zo vele delen van de geestelijke wapenrusting, om zich te beschutten en te verdedigen in het gevecht, Ephesians 6:10.
III. Het besluit van den brief, waarin hij afscheid van hen neemt, zich aanbevelende in de voorbeden van de gelovige Efeziërs en voor hen biddende, Ephesians 6:19.
Verzen 1-9
Efeze 6:1-9Hier hebben wij verdere voorschriften betreffende wederzijdse plichten, waarin de apostel zeer in bijzonderheden treedt.
I. De plicht van kinderen jegens hun ouders.
Komt, gij kinderen, hoort naar mij, ik zal u de vreze des Heeren leren. De grote plicht van kinderen is hun ouders te gehoorzamen, Ephesians 6:1, daar de ouders de oorsprong van hun bestaan zijn, heeft God en heeft ook de natuur hun macht gegeven om te bevelen, in ondergeschiktheid aan God. En indien de kinderen hun ouders gehoorzaam zijn, wandelen zij op den goeden weg om rechtvaardig te leven. De gehoorzaamheid aan de ouders, welke God van de kinderen eist, omvat innerlijken eerbied, zowel als uitwendig betoon daarvan door daden. Gehoorzaam in den Heere. Sommigen vatten dit op als een beperking, dan zou de bedoeling zijn: gehoorzaam zover bestaanbaar is met uw plicht jegens God. Wij moeten onzen hemelsen Vader niet ongehoorzaam zijn door onze aardse ouders te gehoorzamen, want onze plichten jegens God gaan boven alle andere. Ik neem het echter veel meer als een redengeving: "Kinderen, gehoorzaamt uwe ouders, want de Heere heeft het bevolen, gehoorzaamt hen dus om des Heeren wil en met het oog op Hem". Ook kan het een bijzondere aanduiding van den algemeen en plicht zijn: "Gehoorzaamt uwe ouders voornamelijk in die dingen, die den Heere betreffen. Uwe ouders onderwijzen u goede manieren, daarom moet gij hen gehoorzamen. Zij leren u wat goed is voor uw gezondheid, en daarom moet gij hen gehoorzamen. Maar het voornaamste, waarin gij hen moet gehoorzamen, is hetgeen zij u leren in de dingen des Heeren". Godvrezende ouders leren kun kinderen in de wegen des Heeren te wandelen, Genesis 18:19. Zij bevelen hun den weg van hun plicht jegens God te gaan, en op hun hoede te zijn vooral tegen de zonden, die meest den kinderlijken leeftijd aankleven, en vooral op die punten moeten de kinderen zorgen gehoorzaam te zijn. Er wordt een algemene reden voor gegeven. Want dat is recht. Het is een natuurlijk recht, God heeft het geboden, en het betaamt Christenen in het bijzonder. Het is de natuurlijke orde, dat ouders bevelen en kinderen gehoorzamen. Ofschoon het hard moge klinken, toch is het plicht, en hij behoort vervuld te worden door ieder, die Gode aangenaam zijn wil. Als bewijs daarvoor haalt de apostel het vijfde gebod aan, hetwelk Christus ver was van af te schaffen of te herroepen, Hij kwam integendeel om het te bevestigen, zoals blijkt uit Matthew 15:4, enz. Eert uw vader en uwe moeder, Ephesians 6:2, hetgeen omvat eerbied, gehoorzaamheid, hulp en zo nodig ondersteuning. De apostel voegt er aan toe: Hetwelk het eerste gebod is met ene belofte. Hier rijst een kleine moeilijkheid, die wij niet over het hoofd mogen zien. Sommigen, die pleiten voor het geoorloofde van afbeeldingen, halen dit als bewijs aan dat wij niet gebonden zijn aan het tweede gebod. Maar dat is een bewijsvoering zonder kracht. Het tweede gebod heeft geen bepaalde belofte, alleen een algemene verklaring of bevestiging, welke slaat op de gehele wet van Gods barmhartigheid voor duizenden. En bovendien wordt hier niet bedoeld, dat dit het eerste van de tien geboden is, dat een belofte heeft, want geen ander dan dit heeft er ene, en daarom zou het zeer vreemd klinken te zeggen, dat dit het eerste is, maar de bedoeling is: "Dat is een eerste en voornaamste gebod, en het heeft ene belofte, het is het eerste gebod van de tweede tafel en het heeft ene belofte. De belofte is: Opdat het u welga, enz., Ephesians 6:3. Merk op: De belofte in dit gebod had betrekking op het land Kanan, maar de apostel doet hier zien, dat deze en andere beloften betreffende Kanan, welke wij in het Oude Testament vinden, meer algemeen opgevat moeten worden. Opdat men niet zou denken, dat alleen de Joden, aan wie God het land Kanan gaf, door het vijfde gebod gebonden waren, geeft hij het hier in ruimer zin weer. Opdat het u welga en gij lang leeft. Uitwendige voorspoed en een lang leven zijn de zegeningen, beloofd aan hen, die dit gebod houden. Dat is de wijze, waarop het ons welgaan zal, en gehoorzame kinderen zijn dikwijls beloond met uitwendigen voorspoed. dat zulke kinderen veel droefheid in dit leven ondervinden, maar over het algemeen wordt gehoorzaamheid daarmee beloond, en waar dit het geval niet is, wordt er iets beters voor in plaats gegeven. En merk nu op:
1. Het Evangelie heeft tijdelijke beloften zowel als geestelijke.
2. Ofschoon het gezag van God voldoende moet zijn om ons onzen plicht te doen betrachten, mogen wij ook het oog gevestigd houden op de beloofde beloning.
3. Ofschoon de belofte alleen op tijdelijke zegeningen ziet, mag ze beschouwd worden als een reden en aanmoediging van gehoorzaamheid.
II. De plicht der ouders: En gij vaders, enz., Of: gij ouders.
1. Verwekt uwe kinderen niet tot toorn. Ofschoon God u macht gegeven heeft, moogt gij die macht niet misbruiken, maar moet gij er aan gedachtig zijn, dat uw kinderen in zekeren zin een deel van uzelven zijn, en daarom met grote tederheid en liefde geregeerd moeten worden. Weest niet ongeduldig tegen hen, gebruikt geen onredelijke gestrengheid en legt hun geen ruwe straffen op. Indien gij hen waarschuwt, raad geeft of berispt, doet het op zulk een wijze, dat zij niet tot toorn verwekt worden. Gaat in al zulke gevallen voorzichtig en wijs met hen om, en tracht hun oordeel te overtuigen, werkt op hun rede.
2. Voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren, in de tucht van geschikte en toegenegen verbetering en in de wetenschap van die plichten, welke God hun oplegt en waardoor zij later met Hem bekend worden. Geeft hun een goede opvoeding. Dat is de grote plicht der ouders: zorgvuldig te zijn in de opvoeding hunner kinderen. Niet alleen hen groot te brengen, zoals de wilde dieren doen, en te zorgen dat ze gevoed worden, maar hen op te leiden en te vermanen zoals met hun redelijke natuur overeenkomt. Ja, hen niet alleen als mensen op te voeden en te vermanen, maar als Christenen, in de vermaning des Heeren. Geeft hun een godsdienstige opvoeding. Leert hen de zonde vrezen, en deelt hun de kennis mede van al hun plichten jegens God en vuurt hen daartoe aan.
III. De plichten der dienstbaren. Die worden in een woord samengevat: gehoorzaamheid. Hij weidt hierover het meest uit, wetende dat daaraan de meeste behoefte was. Deze dienstbaren waren gewoonlijk slaven. Burgerlijke dienstbaarheid is niet onbestaanbaar met Christelijke vrijheid. Slaven van mensen kunnen vrijgelatenen des Heeren zijn. Uwe heren naar het vlees, Ephesians 6:5, dat is: zij die heerschappij over uw lichamen hebben, maar niet over uw zielen en gewetens. Daarover heeft alleen God de beschikking. Met betrekking tot de dienstbaren vermaant hij:
1. Dat zij gehoorzamen met vreze en beven. Zij moeten degenen, die over hen staan, eerbiedigen, vrezen hen te ontstemmen, en er voor beven, dat ze hun gerechte toorn en verontwaardiging zouden opwekken.
2. Dat zij in hun gehoorzaamheid oprecht zijn. In eenvoudigheid uws harten, geen gehoorzaamheid voorwendende wanneer ze ongehoorzaamheid bedoelen, maar hen met getrouwheid dienende.. 3. Dat zij het oog hebben op Jezus Christus in al wat zij voor hun meesters verrichten, Ephesians 6:5. Dienende met goedwilligheid den Heere, en niet den mensen, dat is: niet alleen of voornamelijk de mensen. Indien dienstbaren, in de vervulling hunner plichten, het oog hebben op Christus, legt dat eer op hun gehoorzaamheid en maakt die aangenaam. Diensten, aan den aardsen meester bewezen met het oog op Hem, worden voor Hem ook aangenaam. Het oog op Christus hebben betekent zich te herinneren, dat Hij hen ziet en altijd bij hen tegenwoordig is, en dat Zijn gezag hen verplicht tot getrouwe en nauwgezette vervulling hunner plichten.
4. Zij mogen hun meesters niet dienen naar ogendienst, Ephesians 6:6, dat is, alleen omdat des meesters oog hen ziet, maar zij moeten even nauwgezet zijn in de vervulling hunner taak als hij afwezig is, omdat hun Meester in den hemel hen ziet. En daarom mogen zij niet handelen als mensen-behagers, niet om hun meesters welgevallig te zijn, alhoewel het hun onverschillig is of zij Gode aangenaam zijn. Een gedurig opzien tot den Heere Jezus Christus zal de mensen getrouw en nauwgezet maken in elke levenstoestand.
5. Wat zij doen moeten ze gaarne doen: doende den wil Gods van harte, hun meesters dienende zoals God het verlangt: niet grommende, niet onwillig, maar uit het beginsel van liefde voor hen en het hun. Dat is dienen met goedwilligheid, Ephesians 6:7, waardoor hun dienst voor hen zelven gemakkelijk, voor hun meesters aangenaam en voor den Heere Christus aannemelijk gemaakt wordt. Zij moeten goedwillig voor hun meesters zijn, goedwillig voor de gezinnen waarin ze zijn, en vooral goedwillig om hun plicht jegens God te vervullen. Dienst, met nauwgezetheid en met het oog op God verricht, zelfs aan onrechtvaardige meesters, zal door Christus gerekend worden als aan Hem zelven bewezen.
6. Getrouwe dienstbaren mogen hun lot aan God toevertrouwen, wanneer zij hun plicht in Zijne vreze vervullen. Wetende, dat zo wat goed een iegelijk zal gedaan hebben, Ephesians 6:8, hoe laag en gering dat op zich zelve beschouwd ook zijn moge, -hij datzelve van den Heere zal ontvangen, dat is het loon daarvoor. Ofschoon de aardse meester hem moge verwaarlozen en misbruiken, in plaats van hem te belonen, zal hij zeker beloond worden door den Heere Christus, hetzij dienstknecht, hetzij vrije, hetzij hij een arme slaaf of een meester zij. Christus let niet op de verschillen, die nu onder de mensen bestaan, en zal er niet op letten in den dag des oordeels. Gij denkt: Een vorst of regeringspersoon, of dienaar, die hier zijn plicht doet, zal zeker in den hemel zijn loon ontvangen, maar wat heb ik, arme slaaf, in mij zelven om mij in de gunst Gods aan te bevelen!" Maar God zal u zeker belonen voor den minsten dienst, verricht uit plichtgevoel en met het oog op Hem. En wat kan er beters gezegd worden om dienstbaren op te wekken en aan te moedigen tot hun plicht!
IV. De plicht der meesters: En gij heren, doet hetzelfde bij hen, Ephesians 6:9, handelt op dezelfde wijze. Zijt rechtvaardig jegens hen, zoals gij verwacht dat zij jegens u zijn zullen, toont hun dezelfde goedwilligheid en belangstelling, en zorgt dat gij daardoor u Gode aangenaam maakt. Meesters staan onder dezelfde strenge verplichtingen om hun plichten jegens hun dienstbaren te vervullen, als de dienstbaren om hun gehoorzaam en nuttig te zijn. Nalatende de dreiging, anintes, matigende de dreiging en verschuivende de straffen, waarmee gij hen dreigt. Herinnert u dat uwe bedienden gemaakt zijn uit hetzelfde stof als gij, en wees daarom niet tiranniek of heerszuchtig over hen, als die weet dat ook uw eigen Heere in de hemelen is. Sommige handschriften hebben: beiden hun en uw Heere. Gij hebt een Meester te gehoorzamen, die u dit ten plicht stelt, en gij en zij zijn beiden dienstknechten van Christus. Gij zult even strafbaar zijn als zij voor het verwaarlozen van uw plicht, of voor het handelen daartegen in, al hebben zij in de wereld lager plaats. Gij behoort derhalve aan anderen gunst te bewijzen, indien gij eens hoopt gunst te vinden bij Hem, en met Hem kunt gij u niet meten, al kunt gij hier hard zijn voor uw dienstbaren.
En dat er geen aanneming des persoons bij Hem is. Een rijke, weelderige, algemeen gevierde meester, die onrechtvaardig, heerszuchtig en onredelijk is, wordt door zijn rijkdom, weelde en eer voor God geen haarbreed aangenamer. God zal heren en dienstbaren gelijkelijk roepen voor Zijn onpartijdige rechtbank, en zal den een niet sparen omdat hij aanzienlijker was, of den ander streng behandelen omdat hij geringer was in deze wereld. Indien heren en dienstknechten wilden acht geven op hun betrekking en verplichting jegens God en op de rekenschap, die zij Hem eerlang moeten geven, dan zouden zij zorgvuldiger hun plichten jegens elkaar betrachten. Daarmee besluit de apostel zijne vermaningen omtrent onze plichten jegens elkaar.
Verzen 1-9
Efeze 6:1-9Hier hebben wij verdere voorschriften betreffende wederzijdse plichten, waarin de apostel zeer in bijzonderheden treedt.
I. De plicht van kinderen jegens hun ouders.
Komt, gij kinderen, hoort naar mij, ik zal u de vreze des Heeren leren. De grote plicht van kinderen is hun ouders te gehoorzamen, Ephesians 6:1, daar de ouders de oorsprong van hun bestaan zijn, heeft God en heeft ook de natuur hun macht gegeven om te bevelen, in ondergeschiktheid aan God. En indien de kinderen hun ouders gehoorzaam zijn, wandelen zij op den goeden weg om rechtvaardig te leven. De gehoorzaamheid aan de ouders, welke God van de kinderen eist, omvat innerlijken eerbied, zowel als uitwendig betoon daarvan door daden. Gehoorzaam in den Heere. Sommigen vatten dit op als een beperking, dan zou de bedoeling zijn: gehoorzaam zover bestaanbaar is met uw plicht jegens God. Wij moeten onzen hemelsen Vader niet ongehoorzaam zijn door onze aardse ouders te gehoorzamen, want onze plichten jegens God gaan boven alle andere. Ik neem het echter veel meer als een redengeving: "Kinderen, gehoorzaamt uwe ouders, want de Heere heeft het bevolen, gehoorzaamt hen dus om des Heeren wil en met het oog op Hem". Ook kan het een bijzondere aanduiding van den algemeen en plicht zijn: "Gehoorzaamt uwe ouders voornamelijk in die dingen, die den Heere betreffen. Uwe ouders onderwijzen u goede manieren, daarom moet gij hen gehoorzamen. Zij leren u wat goed is voor uw gezondheid, en daarom moet gij hen gehoorzamen. Maar het voornaamste, waarin gij hen moet gehoorzamen, is hetgeen zij u leren in de dingen des Heeren". Godvrezende ouders leren kun kinderen in de wegen des Heeren te wandelen, Genesis 18:19. Zij bevelen hun den weg van hun plicht jegens God te gaan, en op hun hoede te zijn vooral tegen de zonden, die meest den kinderlijken leeftijd aankleven, en vooral op die punten moeten de kinderen zorgen gehoorzaam te zijn. Er wordt een algemene reden voor gegeven. Want dat is recht. Het is een natuurlijk recht, God heeft het geboden, en het betaamt Christenen in het bijzonder. Het is de natuurlijke orde, dat ouders bevelen en kinderen gehoorzamen. Ofschoon het hard moge klinken, toch is het plicht, en hij behoort vervuld te worden door ieder, die Gode aangenaam zijn wil. Als bewijs daarvoor haalt de apostel het vijfde gebod aan, hetwelk Christus ver was van af te schaffen of te herroepen, Hij kwam integendeel om het te bevestigen, zoals blijkt uit Matthew 15:4, enz. Eert uw vader en uwe moeder, Ephesians 6:2, hetgeen omvat eerbied, gehoorzaamheid, hulp en zo nodig ondersteuning. De apostel voegt er aan toe: Hetwelk het eerste gebod is met ene belofte. Hier rijst een kleine moeilijkheid, die wij niet over het hoofd mogen zien. Sommigen, die pleiten voor het geoorloofde van afbeeldingen, halen dit als bewijs aan dat wij niet gebonden zijn aan het tweede gebod. Maar dat is een bewijsvoering zonder kracht. Het tweede gebod heeft geen bepaalde belofte, alleen een algemene verklaring of bevestiging, welke slaat op de gehele wet van Gods barmhartigheid voor duizenden. En bovendien wordt hier niet bedoeld, dat dit het eerste van de tien geboden is, dat een belofte heeft, want geen ander dan dit heeft er ene, en daarom zou het zeer vreemd klinken te zeggen, dat dit het eerste is, maar de bedoeling is: "Dat is een eerste en voornaamste gebod, en het heeft ene belofte, het is het eerste gebod van de tweede tafel en het heeft ene belofte. De belofte is: Opdat het u welga, enz., Ephesians 6:3. Merk op: De belofte in dit gebod had betrekking op het land Kanan, maar de apostel doet hier zien, dat deze en andere beloften betreffende Kanan, welke wij in het Oude Testament vinden, meer algemeen opgevat moeten worden. Opdat men niet zou denken, dat alleen de Joden, aan wie God het land Kanan gaf, door het vijfde gebod gebonden waren, geeft hij het hier in ruimer zin weer. Opdat het u welga en gij lang leeft. Uitwendige voorspoed en een lang leven zijn de zegeningen, beloofd aan hen, die dit gebod houden. Dat is de wijze, waarop het ons welgaan zal, en gehoorzame kinderen zijn dikwijls beloond met uitwendigen voorspoed. dat zulke kinderen veel droefheid in dit leven ondervinden, maar over het algemeen wordt gehoorzaamheid daarmee beloond, en waar dit het geval niet is, wordt er iets beters voor in plaats gegeven. En merk nu op:
1. Het Evangelie heeft tijdelijke beloften zowel als geestelijke.
2. Ofschoon het gezag van God voldoende moet zijn om ons onzen plicht te doen betrachten, mogen wij ook het oog gevestigd houden op de beloofde beloning.
3. Ofschoon de belofte alleen op tijdelijke zegeningen ziet, mag ze beschouwd worden als een reden en aanmoediging van gehoorzaamheid.
II. De plicht der ouders: En gij vaders, enz., Of: gij ouders.
1. Verwekt uwe kinderen niet tot toorn. Ofschoon God u macht gegeven heeft, moogt gij die macht niet misbruiken, maar moet gij er aan gedachtig zijn, dat uw kinderen in zekeren zin een deel van uzelven zijn, en daarom met grote tederheid en liefde geregeerd moeten worden. Weest niet ongeduldig tegen hen, gebruikt geen onredelijke gestrengheid en legt hun geen ruwe straffen op. Indien gij hen waarschuwt, raad geeft of berispt, doet het op zulk een wijze, dat zij niet tot toorn verwekt worden. Gaat in al zulke gevallen voorzichtig en wijs met hen om, en tracht hun oordeel te overtuigen, werkt op hun rede.
2. Voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren, in de tucht van geschikte en toegenegen verbetering en in de wetenschap van die plichten, welke God hun oplegt en waardoor zij later met Hem bekend worden. Geeft hun een goede opvoeding. Dat is de grote plicht der ouders: zorgvuldig te zijn in de opvoeding hunner kinderen. Niet alleen hen groot te brengen, zoals de wilde dieren doen, en te zorgen dat ze gevoed worden, maar hen op te leiden en te vermanen zoals met hun redelijke natuur overeenkomt. Ja, hen niet alleen als mensen op te voeden en te vermanen, maar als Christenen, in de vermaning des Heeren. Geeft hun een godsdienstige opvoeding. Leert hen de zonde vrezen, en deelt hun de kennis mede van al hun plichten jegens God en vuurt hen daartoe aan.
III. De plichten der dienstbaren. Die worden in een woord samengevat: gehoorzaamheid. Hij weidt hierover het meest uit, wetende dat daaraan de meeste behoefte was. Deze dienstbaren waren gewoonlijk slaven. Burgerlijke dienstbaarheid is niet onbestaanbaar met Christelijke vrijheid. Slaven van mensen kunnen vrijgelatenen des Heeren zijn. Uwe heren naar het vlees, Ephesians 6:5, dat is: zij die heerschappij over uw lichamen hebben, maar niet over uw zielen en gewetens. Daarover heeft alleen God de beschikking. Met betrekking tot de dienstbaren vermaant hij:
1. Dat zij gehoorzamen met vreze en beven. Zij moeten degenen, die over hen staan, eerbiedigen, vrezen hen te ontstemmen, en er voor beven, dat ze hun gerechte toorn en verontwaardiging zouden opwekken.
2. Dat zij in hun gehoorzaamheid oprecht zijn. In eenvoudigheid uws harten, geen gehoorzaamheid voorwendende wanneer ze ongehoorzaamheid bedoelen, maar hen met getrouwheid dienende.. 3. Dat zij het oog hebben op Jezus Christus in al wat zij voor hun meesters verrichten, Ephesians 6:5. Dienende met goedwilligheid den Heere, en niet den mensen, dat is: niet alleen of voornamelijk de mensen. Indien dienstbaren, in de vervulling hunner plichten, het oog hebben op Christus, legt dat eer op hun gehoorzaamheid en maakt die aangenaam. Diensten, aan den aardsen meester bewezen met het oog op Hem, worden voor Hem ook aangenaam. Het oog op Christus hebben betekent zich te herinneren, dat Hij hen ziet en altijd bij hen tegenwoordig is, en dat Zijn gezag hen verplicht tot getrouwe en nauwgezette vervulling hunner plichten.
4. Zij mogen hun meesters niet dienen naar ogendienst, Ephesians 6:6, dat is, alleen omdat des meesters oog hen ziet, maar zij moeten even nauwgezet zijn in de vervulling hunner taak als hij afwezig is, omdat hun Meester in den hemel hen ziet. En daarom mogen zij niet handelen als mensen-behagers, niet om hun meesters welgevallig te zijn, alhoewel het hun onverschillig is of zij Gode aangenaam zijn. Een gedurig opzien tot den Heere Jezus Christus zal de mensen getrouw en nauwgezet maken in elke levenstoestand.
5. Wat zij doen moeten ze gaarne doen: doende den wil Gods van harte, hun meesters dienende zoals God het verlangt: niet grommende, niet onwillig, maar uit het beginsel van liefde voor hen en het hun. Dat is dienen met goedwilligheid, Ephesians 6:7, waardoor hun dienst voor hen zelven gemakkelijk, voor hun meesters aangenaam en voor den Heere Christus aannemelijk gemaakt wordt. Zij moeten goedwillig voor hun meesters zijn, goedwillig voor de gezinnen waarin ze zijn, en vooral goedwillig om hun plicht jegens God te vervullen. Dienst, met nauwgezetheid en met het oog op God verricht, zelfs aan onrechtvaardige meesters, zal door Christus gerekend worden als aan Hem zelven bewezen.
6. Getrouwe dienstbaren mogen hun lot aan God toevertrouwen, wanneer zij hun plicht in Zijne vreze vervullen. Wetende, dat zo wat goed een iegelijk zal gedaan hebben, Ephesians 6:8, hoe laag en gering dat op zich zelve beschouwd ook zijn moge, -hij datzelve van den Heere zal ontvangen, dat is het loon daarvoor. Ofschoon de aardse meester hem moge verwaarlozen en misbruiken, in plaats van hem te belonen, zal hij zeker beloond worden door den Heere Christus, hetzij dienstknecht, hetzij vrije, hetzij hij een arme slaaf of een meester zij. Christus let niet op de verschillen, die nu onder de mensen bestaan, en zal er niet op letten in den dag des oordeels. Gij denkt: Een vorst of regeringspersoon, of dienaar, die hier zijn plicht doet, zal zeker in den hemel zijn loon ontvangen, maar wat heb ik, arme slaaf, in mij zelven om mij in de gunst Gods aan te bevelen!" Maar God zal u zeker belonen voor den minsten dienst, verricht uit plichtgevoel en met het oog op Hem. En wat kan er beters gezegd worden om dienstbaren op te wekken en aan te moedigen tot hun plicht!
IV. De plicht der meesters: En gij heren, doet hetzelfde bij hen, Ephesians 6:9, handelt op dezelfde wijze. Zijt rechtvaardig jegens hen, zoals gij verwacht dat zij jegens u zijn zullen, toont hun dezelfde goedwilligheid en belangstelling, en zorgt dat gij daardoor u Gode aangenaam maakt. Meesters staan onder dezelfde strenge verplichtingen om hun plichten jegens hun dienstbaren te vervullen, als de dienstbaren om hun gehoorzaam en nuttig te zijn. Nalatende de dreiging, anintes, matigende de dreiging en verschuivende de straffen, waarmee gij hen dreigt. Herinnert u dat uwe bedienden gemaakt zijn uit hetzelfde stof als gij, en wees daarom niet tiranniek of heerszuchtig over hen, als die weet dat ook uw eigen Heere in de hemelen is. Sommige handschriften hebben: beiden hun en uw Heere. Gij hebt een Meester te gehoorzamen, die u dit ten plicht stelt, en gij en zij zijn beiden dienstknechten van Christus. Gij zult even strafbaar zijn als zij voor het verwaarlozen van uw plicht, of voor het handelen daartegen in, al hebben zij in de wereld lager plaats. Gij behoort derhalve aan anderen gunst te bewijzen, indien gij eens hoopt gunst te vinden bij Hem, en met Hem kunt gij u niet meten, al kunt gij hier hard zijn voor uw dienstbaren.
En dat er geen aanneming des persoons bij Hem is. Een rijke, weelderige, algemeen gevierde meester, die onrechtvaardig, heerszuchtig en onredelijk is, wordt door zijn rijkdom, weelde en eer voor God geen haarbreed aangenamer. God zal heren en dienstbaren gelijkelijk roepen voor Zijn onpartijdige rechtbank, en zal den een niet sparen omdat hij aanzienlijker was, of den ander streng behandelen omdat hij geringer was in deze wereld. Indien heren en dienstknechten wilden acht geven op hun betrekking en verplichting jegens God en op de rekenschap, die zij Hem eerlang moeten geven, dan zouden zij zorgvuldiger hun plichten jegens elkaar betrachten. Daarmee besluit de apostel zijne vermaningen omtrent onze plichten jegens elkaar.
Verzen 10-18
Efeze 6:10-18Hier is een algemene vermaning tot volharding in onze Christelijke loopbaan, en tot moed in onzen Christelijken strijd. Is niet het gehele leven een strijd? Zeker, want wij hebben te strijden tegen de gewone ongevallen des levens. Is niet onze godsdienst veel meer een strijd? Zeker, want wij hebben den strijd tegen de machten der duisternis, en tegen vele vijanden, die ons van God af en buiten den hemel houden willen. Wij hebben vijanden te bestrijden, een overste om voor te strijden, een banier waaronder wij strijden, en zekere krijgswetten, waaraan we ons te houden hebben.
"Voorts, mijne broeders, Ephesians 6:10, nu rest nog u op te roepen tot uw werk en plicht als Christelijke krijgsknechten. Vereisten voor een krijgsknecht zijn dat hij stoutmoedig en wlgewapend is. Zijt gij Christenen, zijt dan ook krijgsknechten van Jezus Christus.
I. Zij moeten er voor zorgen dat ze stoutmoedig zijn. Dat wordt hier genoemd: Wordt krachtig in den Heere enz. Zij, die zo menige strijd te voeren hebben en op weg naar den hemel met de punt des zwaards zich zo menige doorgang hebben te banen, hebben behoefte aan veel moed. Weest daarom krachtig, krachtig om te dienen, te lijden, te strijden. Laat een krijgsknecht zo wlgewapend mogelijk zijn: indien hij achter die wapenrusting geen moedig hart heeft, zal ze hem weinig nut doen. Geestelijke kracht en moed zijn zeer noodzakelijk in onzen geestelijken strijd. Wordt krachtig in den Heere, zowel in Zijne zaak als door Zijne kracht. In ons zelven hebben wij geen voldoende kracht. Onze natuurlijke moed is enkel lafhartigheid, onze natuurlijke kracht louter zwakheid, al onze weerbaarheid is uit God. In Zijne kracht moeten wij voortgaan. Door daden des geloofs moeten wij genade en hulp van den hemel verkrijgen om ons instaat te stellen tot hetgeen wij uit ons zelven niet kunnen doen, in onzen Christelijken strijd en arbeid. Wij moeten ons aangorden om verzoekingen te weerstaan in het vertrouwen op Gods algenoegzaamheid en almacht.
II. Zij moeten wlgewapend zijn. Doet aan de gehele wapenrusting Gods, Ephesians 6:11, maakt gebruik van alle beschikbare verdedigingsmiddelen en wapenen, om de verzoekingen en omleidingen des Satans te weerstaan, verkrijgt en beoefent alle Christelijke genaden, de gehele wapenrusting. Laat geen deel naakt en aan den vijand blootgesteld zijn. Zij, die tonen willen genade te bezitten, moeten naar alle genade staan, de gehele wapenrusting. Zij wordt de wapenrusting Gods genoemd, omdat Hij haar bereidt en schenkt. Wij hebben van ons zelven gene wapenrusting, die in den tijd der verzoeking zal blijken proefhoudend te zijn. Niets zal ons staande houden dan de wapenrusting Gods. De wapenrusting is voor ons bereid, maar wij moeten haar aandoen, dat is: wij moeten bidden om genade, wij moeten de ons gegeven genade gebruiken, haar in werking stellen en bij elke gelegenheid oefenen. De reden, waarom de Christen geheel en al gewapend moet zijn, wordt ons dus omschreven: opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels, dat gij moogt instaat zijn het uit te houden, en door te komen, niettegenstaande al de aanvallen des duivels, beide van kracht en van bedrog, al de bedriegerijen, die hij ons voorspiegelt, al de strikken, die hij ons spant, al de listen, die hij tegen ons tewerkstelt. De apostel gaat hierop door en toont aan:
1. Wat ons gevaar is, en waarom wij deze gehele wapenrusting behoeven. Daartoe wijst hij ons op de soort van vijanden, met welken wij te doen hebben, den duivel en al de machten der duisternis. Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, enz., Ephesians 6:12. De strijd, waartoe wij ons moeten bereiden, gaat niet tegen gewone menselijke vijanden, niet enkel tegen mensen van vlees en bloed, ook niet tegen onze eigen bedorven natuur op zich zelve beschouwd, maar tegen de verschillende rangen der duivelen, die een regering over deze wereld uitoefenen.
A. Wij hebben te doen met een listigen vijand, een vijand, die hinderlagen en krijgslisten toepast, Ephesians 6:11. Hij heeft duizenden middelen om onstandvastige zielen te verrassen, daarom is hij genoemd de arglistige slang, de oude slang, met het oog op zijn wijze van verzoeken.
B. Hij is een machtige vijand: overheden, machten en geweldhebbers. Zij zijn talrijk, zij zijn sterk, en regeren nu in de heidense volken, die nog in de duisternis zijn. De donkere plaatsen der aarde zijn de zetels van het rijk des Satans. Ja, zij zijn de heersende vorsten van alle mensen, die nog in een toestand van zonde en onwetendheid verkeren. Satans rijk is het rijk der duisternis, dat van Christus het koninkrijk des lichts.
C. Zij zijn geestelijke vijanden. De geestelijke boosheden in de lucht, of boze geesten, zoals sommigen vertalen. De duivel is een geest, een boze geest, en ons gevaar is des te groter omdat onze vijanden onzichtbaar zijn en ons aanvallen alvorens wij hen ontwaard hebben. De duivelen zijn boze geesten, en zij kwellen de heiligen met en zetten hen aan tot voornamelijk geestelijke boosheden, als hoogmoed, afgunst, nijd enz. Deze vijanden worden gezegd te zijn in de lucht, of in de hemelse plaatsen, zoals het woord eigenlijk beduidt, waarbij hemel betekent het uitspansel, de gehele ether tussen de aarde en de sterren, terwijl de lucht de plaats is vanwaar de duivelen ons aanvallen. Ook kan de bedoeling zijn: wij worstelen om hemelse plaatsen en hemelse dingen. Zo wordt het door sommige ouden uitgelegd. Onze vijanden trachten onzen gang naar den hemel te voorkomen, ons te beroven van de hemelse zegeningen, en onze gemeenschap met den hemel te verstoren. Zij vallen ons aan in de dingen, die onze zielen aangaan, en werken om het hemelse beeld uit onze harten uit te wissen, en daarom moeten wij voortdurend tegen hen op onze hoede zijn. Wij hebben behoefte aan geloof in dezen Christelijken strijd, omdat wij met geestelijke vijanden te worstelen hebben, zowel als aan geloof in ons Christelijk werk, omdat wij daartoe geestelijke kracht nodig hebben. Wij zien dus in hoe groot gevaar wij zijn.
2. Wat onze plicht is: te nemen en aan te doen de gehele wapenrusting Gods, dan ons te verdedigen en onze vijanden te weerstaan.
A. Wij. moeten weerstaan, Ephesians 6:13. Wij moeten niet bukken voor Satans verlokkingen en aanvallen, maar hem weerstaan. Satan wordt gezegd tegen ons op te staan, 1 Chronicles 21:1. Indien hij tegen ons opstaat, moeten wij hem weerstaan, tegen hem over staan, deelnemen in den weerstand tegen den duivel. Satan is de Boze, zijn rijk is het rijk der zonde, Satan weerstaan is de zonde weerstaan. Opdat gij kunt weerstaan in den bozen dag, in den dag van verzoeking of van enige smartelijke droefenis.
B. Wij moeten onzen post verdedigen. En alles verricht hebbende, staande blijven. Wij moeten besluiten, door Gods genade niet voor Satan te wijken. Wederstaat hem en hij zal van u vlieden. Gaat achterwaarts en hij zal grond winnen. Indien wij onze zaak, onzen aanvoerder of onze wapenrusting mistrouwen, geven wij hem voordeel. Onze tegenwoordige roeping is de aanvallen des duivels te weerstaan en te doorstaan, en dan, alles gedaan hebbende wat goeden krijgsknechten van Jezus Christus betaamt, zal onze strijd eindigen daarmee, dat wij volkomen overwinnaars zijn. C. Wij moeten gewapend staan. Hierover handelt hij in den brede. Hier is een Christen in volkomen wapenrusting, en de wapenrusting is goddelijk. Wapenen des lichts, Romans 13:12, wapenen der gerechtigheid, 2 Corinthians 6:7. De apostel noemt de onderdelen van deze wapenrusting op, zowel voor verweer als voor aanval. De krijgsmansgordel, het borstharnas, de scheenplaten (of soldatenschoenen), het schild, de helm en het zwaard. Opmerkelijk is het, dat er geen wapen voor den rug wordt genoemd, zo wij den vijand den rug toekeren zijn wij ongedekt. Waarheid of oprechtheid is onze gordel, Ephesians 6:14. Dat was voorzegd van Christus, Isaiah 11:5, dat: gerechtigheid zal de gordel Zijner lenden zijn, ook zal de waarheid de gordel Zijner lenden zijn. Datgene, wat de gordel van Christus was, moet de gordel van alle Christenen zijn. God eist waarheid, dat is oprechtheid, in het binnenste. Dat is de sterkte van onze lenden, ook houdt de gordel al de overige delen van de bekleding bijeen, en daarom wordt hij het eerst genoemd. Ik ken geen godsvrucht zonder oprechtheid. Sommigen verstaan het van de leer der waarheid en des Evangelies, die ons zo eigen moet zijn als een gordel aan de lenden kleeft, Jeremiah 13:11. Dat zal alle vrijzinnigheid en wetteloosheid tegenhouden, zoals een gordel het lichaam saamhoudt en sterkt. Dit is des Christens gordel, zonder welken hij niet gezegend kan zijn. De gerechtigheid moet ons borstwapen zijn. Het borstwapen beschermt de levensdelen, bedekt het hart. De gerechtigheid van Christus, in ons uitgestort, is ons borstwapen tegen pijlen van den goddelijken toorn. De gerechtigheid van Christus in ons geplant, is ons borstwapen, dat ons hart beschermt tegen de aanvallen van Satan. De apostel verklaart dit in 1 Thessalonians 5:8. Doet aan het borstwapen des geloofs en der liefde. Geloof en liefde omvatten alle Christelijke deugden, door het geloof zijn wij met Christus en door de liefde met onze broederen verenigd. Deze zullen ons ingeven een vlijtig waarnemen van onze plichten jegens God, en een rechtvaardig gedrag jegens onze broederen, in alle zaken van gerechtigheid, waarheid en liefde.
3. Bereidheid moet als de scheenplaten aan onze benen zijn. De voeten geschoeid hebbende met bereidheid van het Evangelie des vredes, Ephesians 6:15. Schoenen of platen van koper of dergelijk metaal waren vroeger een deel van de wapenrusting, 1 Samuel 17:6, hun doel was de voeten te beschermen tegen haken en scherpe punten, die de vijand gewoon was op den weg te strooien om den opmars der troepen te bemoeilijken door hen zo te kwetsen, dat ze niet verder lopen konden. De bereidheid van het Evangelie des vredes betekent een bereid en besloten hart om het Evangelie aan te nemen en er bij te blijven, hetwelk ons zal in staat stellen om met geregelden gang in den weg der godsvrucht te lopen, niettegenstaande de moeilijkheden en gevaren, die daaraan verbonden zijn. Het wordt het Evangelie des vredes genoemd omdat het allerlei soort van vrede brengt, vrede met God, met ons zelven en met anderen. Er kan ook mede bedoeld worden datgene, wat de onderhouding van het Evangelie met zich brengt, namelijk boetvaardigheid. Daarmee moeten onze voeten beschut worden, want door een leven van boetvaardigheid en berouw worden wij gewapend tegen de verzoekingen der zonden en de bedoelingen van onzen groten vijand. Dr. Whitby meent dat de bedoeling van deze woorden is: Opdat gij voor den strijd moogt gereed zijn, weest beschut door het Evangelie des vredes, tracht naar dien vredelievenden en stillen geest, dien het Evangelie voorschrijft. Weest niet spoedig geprikkeld, komt niet spoedig tot twist, betoont alle vriendelijkheid en lankmoedigheid aan alle mensen, dat zal u zeker behoeden tegen vele grote verzoekingen en vervolgingen, gelijk de scheenplaten en koperen schoenen de krijgslieden vrijwaarden van klemmen enz. Het geloof moet ons schild zijn. Bovenal (vooral) aangenomen hebbende het schild des geloofs, Ephesians 6:16. Dat is noodzakelijker dan al het andere. Het geloof is alles in alles voor ons in de ure der verzoeking. Het borstwapen beschermt de edelste delen, maar het schild kunnen wij voor alle leden houden. Dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof. Wij moeten ons ten volle overtuigd houden van de waarheid van al Gods beloften en bedreigingen, want zulk een geloof is van groot nut in alle beproevingen. Merk op dat het geloof is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet, en gij zult erkennen van hoe groot nut het is voor bovengenoemd doel. Het geloof, dat Christus en al de voorrechten der verlossing ontvangt en genade van Hem verkrijgt, is gelijk een schild, een algemeen verdedigingsmiddel. Onze vijand de duivel is hier genoemd de boze. Hij is boos in beginsel en hij tracht ons boos te maken. Zijn verzoekingen worden pijlen genoemd, terwille van hun snelle en onberekenbare vlucht en de diepe wonden, die zij in de ziel slaan, vurige pijlen in vergelijking met de vergiftige pijlen, die in de gewonde delen ontsteking veroorzaakten, en zo werden genoemd naar de vergiftige slangen, die men vurige slangen heette. Hevige verzoekingen, waardoor de ziel als door vuur uit de hel ontstoken wordt, zijn de pijlen, die Satan op ons afschiet. Het geloof is het schild, waarmee wij deze vurige pijlen blussen moeten, waarin wij ze moeten opvangen en zo onschadelijk maken, opdat ze ons niet branden en ten minste geen blijvende schade berokkenen. Het geloof, handelend op het woord van God en daarop zich beroepende, handelende op de genade van Christus en die toepassende, blust de pijlen der verzoeking. De zaligheid moet onze helm zijn, Ephesians 6:17, dat is de hoop, welke de zaligheid tot voorwerp heeft, zie 1 Thessalonians 5:8. De helm beschermt het hoofd. Een goede, wl-gefundeerde en wl-gevestigde hoop op de zaligheid zal de ziel reinigen en haar vrijhouden van de besmettingen des Satans, en zij zal evenzeer de ziel vertroosten en haar tegen zijn verwarringen en folteringen beschermen. Hij wil ons martelen met wanhoop, maar een goede hoop doet ons op God vertrouwen en ons in Hem verheugen. Het Woord Gods is het zwaard des Geestes. Het zwaard is een zeer noodzakelijk en nuttig deel van de rusting des krijgsmans. Het Woord Gods is zeer noodzakelijk en nuttig voor den Christen, om den geestelijken strijd vol te houden en daarin te overwinnen. Het wordt genoemd het zwaard des Geestes, omdat het door den Geest ingegeven werd en Hij het werkend en machtig maakt, en scherper dan enig tweesnijdend zwaard. Gelijk Goliaths zwaard, dat zijn gelijke niet had, daarmee kunnen wij de aanvallers aanvallen. Bewijzen uit de Schrift zijn de beste bewijzen om verzoekingen te verslaan. Christus zelf weerstond er de verzoekingen des Satans mede. Er staat geschreven, Matthew 4:4, Matthew 4:6, Matthew 4:7, Matthew 4:10. Dit woord, in het hart verborgen, zal voor zonde bewaren, Psalms 119:11, en zal de boze lusten en het verderf, die daarbinnen woelen, doden. Het gebed moet al de andere delen van onze Christelijke wapenrusting saamgespen. Wij moeten bij al deze genaden het gebed voegen, ter onzer verdediging tegen deze geestelijke vijanden, hulp en bijstand van God afsmekende, zo de nood dreigt, en wij moeten zonder ophouden bidden. Niet alsof wij niets anders te doen hadden dan te bidden, want er zijn ook andere plichten in onzen godsdienst en in onze samenleving die ook hun rechten hebben, maar wij moeten vastgestelde tijden van gebed hebben en die geregeld houden. Wij moeten bij alle gelegenheden bidden, en zo dikwijls onze of anderer omstandigheden dat vereisen. Wij behoren altijd in de stemming te zijn om te bidden, en moeten kleine gebeden tussen onze andere verrichtingen mengen en in onze dagelijkse bezigheden. Ofschoon bepaald en plechtig gebed soms minder doenlijk is, omdat andere plichten moeten betracht worden, kunnen korte verzuchtingen nooit ongelegen zijn. Wij moeten bidden met alle bidding en smeking, met alle soorten van gebed, openbaar, afzonderlijk, geheim, in en buiten gezelschap, plechtig en onvoorbereid, met alle delen van het gebed: belijdenis van zonden, dankzegging voor barmhartigheid, lofverheffing voor verkregen genade enz. Wij moeten bidden in den Geest, onze geesten moeten daarin werkzaam zijn en wij moeten het doen door de genade van Gods goeden Geest. Wij moeten tot hetzelve waken, er naar trachten om onze harten in biddende gestalte te houden, alle gelegenheden en alle aanleidingen er voor aangrijpen, wij moeten oplettend zijn op elke aandrang ertoe in ons hart. Wanneer God zegt: Zoek Mijn aangezicht, Psalms 27:8, moeten onze harten daarmee instemmen. Dit moeten wij doen met alle gedurigheid. Wij moeten in het gebed volharden, welke verandering ook in onze uitwendige omstandigheden komen moge, en wij moeten er mede voortgaan zolang wij in deze wereld leven. Wij moeten volharden in een bijzonder gebed, het niet kort afsnijden wanneer onze harten geneigd zijn het voort te zetten en er tijd voor is en onze omstandigheden ertoe roepen. Wij moeten eveneens aanhouden in bepaalde verzoeken, niettegenstaande mogelijke ontmoedigingen en afwijzingen. En wij moeten bidden met smeking, niet alleen voor ons zelven, maar voor alle heiligen, want wij zijn elkanders leden. Niemand is in deze wereld zo goed een heilige of in zulke goede omstandigheden, dat hij geen behoefte zou hebben aan het gebed, de heiligen hebben onze gebeden nodig en wij de hun. Thans gaat de apostel over tot het slot van den brief.
Verzen 10-18
Efeze 6:10-18Hier is een algemene vermaning tot volharding in onze Christelijke loopbaan, en tot moed in onzen Christelijken strijd. Is niet het gehele leven een strijd? Zeker, want wij hebben te strijden tegen de gewone ongevallen des levens. Is niet onze godsdienst veel meer een strijd? Zeker, want wij hebben den strijd tegen de machten der duisternis, en tegen vele vijanden, die ons van God af en buiten den hemel houden willen. Wij hebben vijanden te bestrijden, een overste om voor te strijden, een banier waaronder wij strijden, en zekere krijgswetten, waaraan we ons te houden hebben.
"Voorts, mijne broeders, Ephesians 6:10, nu rest nog u op te roepen tot uw werk en plicht als Christelijke krijgsknechten. Vereisten voor een krijgsknecht zijn dat hij stoutmoedig en wlgewapend is. Zijt gij Christenen, zijt dan ook krijgsknechten van Jezus Christus.
I. Zij moeten er voor zorgen dat ze stoutmoedig zijn. Dat wordt hier genoemd: Wordt krachtig in den Heere enz. Zij, die zo menige strijd te voeren hebben en op weg naar den hemel met de punt des zwaards zich zo menige doorgang hebben te banen, hebben behoefte aan veel moed. Weest daarom krachtig, krachtig om te dienen, te lijden, te strijden. Laat een krijgsknecht zo wlgewapend mogelijk zijn: indien hij achter die wapenrusting geen moedig hart heeft, zal ze hem weinig nut doen. Geestelijke kracht en moed zijn zeer noodzakelijk in onzen geestelijken strijd. Wordt krachtig in den Heere, zowel in Zijne zaak als door Zijne kracht. In ons zelven hebben wij geen voldoende kracht. Onze natuurlijke moed is enkel lafhartigheid, onze natuurlijke kracht louter zwakheid, al onze weerbaarheid is uit God. In Zijne kracht moeten wij voortgaan. Door daden des geloofs moeten wij genade en hulp van den hemel verkrijgen om ons instaat te stellen tot hetgeen wij uit ons zelven niet kunnen doen, in onzen Christelijken strijd en arbeid. Wij moeten ons aangorden om verzoekingen te weerstaan in het vertrouwen op Gods algenoegzaamheid en almacht.
II. Zij moeten wlgewapend zijn. Doet aan de gehele wapenrusting Gods, Ephesians 6:11, maakt gebruik van alle beschikbare verdedigingsmiddelen en wapenen, om de verzoekingen en omleidingen des Satans te weerstaan, verkrijgt en beoefent alle Christelijke genaden, de gehele wapenrusting. Laat geen deel naakt en aan den vijand blootgesteld zijn. Zij, die tonen willen genade te bezitten, moeten naar alle genade staan, de gehele wapenrusting. Zij wordt de wapenrusting Gods genoemd, omdat Hij haar bereidt en schenkt. Wij hebben van ons zelven gene wapenrusting, die in den tijd der verzoeking zal blijken proefhoudend te zijn. Niets zal ons staande houden dan de wapenrusting Gods. De wapenrusting is voor ons bereid, maar wij moeten haar aandoen, dat is: wij moeten bidden om genade, wij moeten de ons gegeven genade gebruiken, haar in werking stellen en bij elke gelegenheid oefenen. De reden, waarom de Christen geheel en al gewapend moet zijn, wordt ons dus omschreven: opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels, dat gij moogt instaat zijn het uit te houden, en door te komen, niettegenstaande al de aanvallen des duivels, beide van kracht en van bedrog, al de bedriegerijen, die hij ons voorspiegelt, al de strikken, die hij ons spant, al de listen, die hij tegen ons tewerkstelt. De apostel gaat hierop door en toont aan:
1. Wat ons gevaar is, en waarom wij deze gehele wapenrusting behoeven. Daartoe wijst hij ons op de soort van vijanden, met welken wij te doen hebben, den duivel en al de machten der duisternis. Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, enz., Ephesians 6:12. De strijd, waartoe wij ons moeten bereiden, gaat niet tegen gewone menselijke vijanden, niet enkel tegen mensen van vlees en bloed, ook niet tegen onze eigen bedorven natuur op zich zelve beschouwd, maar tegen de verschillende rangen der duivelen, die een regering over deze wereld uitoefenen.
A. Wij hebben te doen met een listigen vijand, een vijand, die hinderlagen en krijgslisten toepast, Ephesians 6:11. Hij heeft duizenden middelen om onstandvastige zielen te verrassen, daarom is hij genoemd de arglistige slang, de oude slang, met het oog op zijn wijze van verzoeken.
B. Hij is een machtige vijand: overheden, machten en geweldhebbers. Zij zijn talrijk, zij zijn sterk, en regeren nu in de heidense volken, die nog in de duisternis zijn. De donkere plaatsen der aarde zijn de zetels van het rijk des Satans. Ja, zij zijn de heersende vorsten van alle mensen, die nog in een toestand van zonde en onwetendheid verkeren. Satans rijk is het rijk der duisternis, dat van Christus het koninkrijk des lichts.
C. Zij zijn geestelijke vijanden. De geestelijke boosheden in de lucht, of boze geesten, zoals sommigen vertalen. De duivel is een geest, een boze geest, en ons gevaar is des te groter omdat onze vijanden onzichtbaar zijn en ons aanvallen alvorens wij hen ontwaard hebben. De duivelen zijn boze geesten, en zij kwellen de heiligen met en zetten hen aan tot voornamelijk geestelijke boosheden, als hoogmoed, afgunst, nijd enz. Deze vijanden worden gezegd te zijn in de lucht, of in de hemelse plaatsen, zoals het woord eigenlijk beduidt, waarbij hemel betekent het uitspansel, de gehele ether tussen de aarde en de sterren, terwijl de lucht de plaats is vanwaar de duivelen ons aanvallen. Ook kan de bedoeling zijn: wij worstelen om hemelse plaatsen en hemelse dingen. Zo wordt het door sommige ouden uitgelegd. Onze vijanden trachten onzen gang naar den hemel te voorkomen, ons te beroven van de hemelse zegeningen, en onze gemeenschap met den hemel te verstoren. Zij vallen ons aan in de dingen, die onze zielen aangaan, en werken om het hemelse beeld uit onze harten uit te wissen, en daarom moeten wij voortdurend tegen hen op onze hoede zijn. Wij hebben behoefte aan geloof in dezen Christelijken strijd, omdat wij met geestelijke vijanden te worstelen hebben, zowel als aan geloof in ons Christelijk werk, omdat wij daartoe geestelijke kracht nodig hebben. Wij zien dus in hoe groot gevaar wij zijn.
2. Wat onze plicht is: te nemen en aan te doen de gehele wapenrusting Gods, dan ons te verdedigen en onze vijanden te weerstaan.
A. Wij. moeten weerstaan, Ephesians 6:13. Wij moeten niet bukken voor Satans verlokkingen en aanvallen, maar hem weerstaan. Satan wordt gezegd tegen ons op te staan, 1 Chronicles 21:1. Indien hij tegen ons opstaat, moeten wij hem weerstaan, tegen hem over staan, deelnemen in den weerstand tegen den duivel. Satan is de Boze, zijn rijk is het rijk der zonde, Satan weerstaan is de zonde weerstaan. Opdat gij kunt weerstaan in den bozen dag, in den dag van verzoeking of van enige smartelijke droefenis.
B. Wij moeten onzen post verdedigen. En alles verricht hebbende, staande blijven. Wij moeten besluiten, door Gods genade niet voor Satan te wijken. Wederstaat hem en hij zal van u vlieden. Gaat achterwaarts en hij zal grond winnen. Indien wij onze zaak, onzen aanvoerder of onze wapenrusting mistrouwen, geven wij hem voordeel. Onze tegenwoordige roeping is de aanvallen des duivels te weerstaan en te doorstaan, en dan, alles gedaan hebbende wat goeden krijgsknechten van Jezus Christus betaamt, zal onze strijd eindigen daarmee, dat wij volkomen overwinnaars zijn. C. Wij moeten gewapend staan. Hierover handelt hij in den brede. Hier is een Christen in volkomen wapenrusting, en de wapenrusting is goddelijk. Wapenen des lichts, Romans 13:12, wapenen der gerechtigheid, 2 Corinthians 6:7. De apostel noemt de onderdelen van deze wapenrusting op, zowel voor verweer als voor aanval. De krijgsmansgordel, het borstharnas, de scheenplaten (of soldatenschoenen), het schild, de helm en het zwaard. Opmerkelijk is het, dat er geen wapen voor den rug wordt genoemd, zo wij den vijand den rug toekeren zijn wij ongedekt. Waarheid of oprechtheid is onze gordel, Ephesians 6:14. Dat was voorzegd van Christus, Isaiah 11:5, dat: gerechtigheid zal de gordel Zijner lenden zijn, ook zal de waarheid de gordel Zijner lenden zijn. Datgene, wat de gordel van Christus was, moet de gordel van alle Christenen zijn. God eist waarheid, dat is oprechtheid, in het binnenste. Dat is de sterkte van onze lenden, ook houdt de gordel al de overige delen van de bekleding bijeen, en daarom wordt hij het eerst genoemd. Ik ken geen godsvrucht zonder oprechtheid. Sommigen verstaan het van de leer der waarheid en des Evangelies, die ons zo eigen moet zijn als een gordel aan de lenden kleeft, Jeremiah 13:11. Dat zal alle vrijzinnigheid en wetteloosheid tegenhouden, zoals een gordel het lichaam saamhoudt en sterkt. Dit is des Christens gordel, zonder welken hij niet gezegend kan zijn. De gerechtigheid moet ons borstwapen zijn. Het borstwapen beschermt de levensdelen, bedekt het hart. De gerechtigheid van Christus, in ons uitgestort, is ons borstwapen tegen pijlen van den goddelijken toorn. De gerechtigheid van Christus in ons geplant, is ons borstwapen, dat ons hart beschermt tegen de aanvallen van Satan. De apostel verklaart dit in 1 Thessalonians 5:8. Doet aan het borstwapen des geloofs en der liefde. Geloof en liefde omvatten alle Christelijke deugden, door het geloof zijn wij met Christus en door de liefde met onze broederen verenigd. Deze zullen ons ingeven een vlijtig waarnemen van onze plichten jegens God, en een rechtvaardig gedrag jegens onze broederen, in alle zaken van gerechtigheid, waarheid en liefde.
3. Bereidheid moet als de scheenplaten aan onze benen zijn. De voeten geschoeid hebbende met bereidheid van het Evangelie des vredes, Ephesians 6:15. Schoenen of platen van koper of dergelijk metaal waren vroeger een deel van de wapenrusting, 1 Samuel 17:6, hun doel was de voeten te beschermen tegen haken en scherpe punten, die de vijand gewoon was op den weg te strooien om den opmars der troepen te bemoeilijken door hen zo te kwetsen, dat ze niet verder lopen konden. De bereidheid van het Evangelie des vredes betekent een bereid en besloten hart om het Evangelie aan te nemen en er bij te blijven, hetwelk ons zal in staat stellen om met geregelden gang in den weg der godsvrucht te lopen, niettegenstaande de moeilijkheden en gevaren, die daaraan verbonden zijn. Het wordt het Evangelie des vredes genoemd omdat het allerlei soort van vrede brengt, vrede met God, met ons zelven en met anderen. Er kan ook mede bedoeld worden datgene, wat de onderhouding van het Evangelie met zich brengt, namelijk boetvaardigheid. Daarmee moeten onze voeten beschut worden, want door een leven van boetvaardigheid en berouw worden wij gewapend tegen de verzoekingen der zonden en de bedoelingen van onzen groten vijand. Dr. Whitby meent dat de bedoeling van deze woorden is: Opdat gij voor den strijd moogt gereed zijn, weest beschut door het Evangelie des vredes, tracht naar dien vredelievenden en stillen geest, dien het Evangelie voorschrijft. Weest niet spoedig geprikkeld, komt niet spoedig tot twist, betoont alle vriendelijkheid en lankmoedigheid aan alle mensen, dat zal u zeker behoeden tegen vele grote verzoekingen en vervolgingen, gelijk de scheenplaten en koperen schoenen de krijgslieden vrijwaarden van klemmen enz. Het geloof moet ons schild zijn. Bovenal (vooral) aangenomen hebbende het schild des geloofs, Ephesians 6:16. Dat is noodzakelijker dan al het andere. Het geloof is alles in alles voor ons in de ure der verzoeking. Het borstwapen beschermt de edelste delen, maar het schild kunnen wij voor alle leden houden. Dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof. Wij moeten ons ten volle overtuigd houden van de waarheid van al Gods beloften en bedreigingen, want zulk een geloof is van groot nut in alle beproevingen. Merk op dat het geloof is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet, en gij zult erkennen van hoe groot nut het is voor bovengenoemd doel. Het geloof, dat Christus en al de voorrechten der verlossing ontvangt en genade van Hem verkrijgt, is gelijk een schild, een algemeen verdedigingsmiddel. Onze vijand de duivel is hier genoemd de boze. Hij is boos in beginsel en hij tracht ons boos te maken. Zijn verzoekingen worden pijlen genoemd, terwille van hun snelle en onberekenbare vlucht en de diepe wonden, die zij in de ziel slaan, vurige pijlen in vergelijking met de vergiftige pijlen, die in de gewonde delen ontsteking veroorzaakten, en zo werden genoemd naar de vergiftige slangen, die men vurige slangen heette. Hevige verzoekingen, waardoor de ziel als door vuur uit de hel ontstoken wordt, zijn de pijlen, die Satan op ons afschiet. Het geloof is het schild, waarmee wij deze vurige pijlen blussen moeten, waarin wij ze moeten opvangen en zo onschadelijk maken, opdat ze ons niet branden en ten minste geen blijvende schade berokkenen. Het geloof, handelend op het woord van God en daarop zich beroepende, handelende op de genade van Christus en die toepassende, blust de pijlen der verzoeking. De zaligheid moet onze helm zijn, Ephesians 6:17, dat is de hoop, welke de zaligheid tot voorwerp heeft, zie 1 Thessalonians 5:8. De helm beschermt het hoofd. Een goede, wl-gefundeerde en wl-gevestigde hoop op de zaligheid zal de ziel reinigen en haar vrijhouden van de besmettingen des Satans, en zij zal evenzeer de ziel vertroosten en haar tegen zijn verwarringen en folteringen beschermen. Hij wil ons martelen met wanhoop, maar een goede hoop doet ons op God vertrouwen en ons in Hem verheugen. Het Woord Gods is het zwaard des Geestes. Het zwaard is een zeer noodzakelijk en nuttig deel van de rusting des krijgsmans. Het Woord Gods is zeer noodzakelijk en nuttig voor den Christen, om den geestelijken strijd vol te houden en daarin te overwinnen. Het wordt genoemd het zwaard des Geestes, omdat het door den Geest ingegeven werd en Hij het werkend en machtig maakt, en scherper dan enig tweesnijdend zwaard. Gelijk Goliaths zwaard, dat zijn gelijke niet had, daarmee kunnen wij de aanvallers aanvallen. Bewijzen uit de Schrift zijn de beste bewijzen om verzoekingen te verslaan. Christus zelf weerstond er de verzoekingen des Satans mede. Er staat geschreven, Matthew 4:4, Matthew 4:6, Matthew 4:7, Matthew 4:10. Dit woord, in het hart verborgen, zal voor zonde bewaren, Psalms 119:11, en zal de boze lusten en het verderf, die daarbinnen woelen, doden. Het gebed moet al de andere delen van onze Christelijke wapenrusting saamgespen. Wij moeten bij al deze genaden het gebed voegen, ter onzer verdediging tegen deze geestelijke vijanden, hulp en bijstand van God afsmekende, zo de nood dreigt, en wij moeten zonder ophouden bidden. Niet alsof wij niets anders te doen hadden dan te bidden, want er zijn ook andere plichten in onzen godsdienst en in onze samenleving die ook hun rechten hebben, maar wij moeten vastgestelde tijden van gebed hebben en die geregeld houden. Wij moeten bij alle gelegenheden bidden, en zo dikwijls onze of anderer omstandigheden dat vereisen. Wij behoren altijd in de stemming te zijn om te bidden, en moeten kleine gebeden tussen onze andere verrichtingen mengen en in onze dagelijkse bezigheden. Ofschoon bepaald en plechtig gebed soms minder doenlijk is, omdat andere plichten moeten betracht worden, kunnen korte verzuchtingen nooit ongelegen zijn. Wij moeten bidden met alle bidding en smeking, met alle soorten van gebed, openbaar, afzonderlijk, geheim, in en buiten gezelschap, plechtig en onvoorbereid, met alle delen van het gebed: belijdenis van zonden, dankzegging voor barmhartigheid, lofverheffing voor verkregen genade enz. Wij moeten bidden in den Geest, onze geesten moeten daarin werkzaam zijn en wij moeten het doen door de genade van Gods goeden Geest. Wij moeten tot hetzelve waken, er naar trachten om onze harten in biddende gestalte te houden, alle gelegenheden en alle aanleidingen er voor aangrijpen, wij moeten oplettend zijn op elke aandrang ertoe in ons hart. Wanneer God zegt: Zoek Mijn aangezicht, Psalms 27:8, moeten onze harten daarmee instemmen. Dit moeten wij doen met alle gedurigheid. Wij moeten in het gebed volharden, welke verandering ook in onze uitwendige omstandigheden komen moge, en wij moeten er mede voortgaan zolang wij in deze wereld leven. Wij moeten volharden in een bijzonder gebed, het niet kort afsnijden wanneer onze harten geneigd zijn het voort te zetten en er tijd voor is en onze omstandigheden ertoe roepen. Wij moeten eveneens aanhouden in bepaalde verzoeken, niettegenstaande mogelijke ontmoedigingen en afwijzingen. En wij moeten bidden met smeking, niet alleen voor ons zelven, maar voor alle heiligen, want wij zijn elkanders leden. Niemand is in deze wereld zo goed een heilige of in zulke goede omstandigheden, dat hij geen behoefte zou hebben aan het gebed, de heiligen hebben onze gebeden nodig en wij de hun. Thans gaat de apostel over tot het slot van den brief.
Verzen 19-24
Efeze 6:19-24I. Hij begeert voor zich zelven hun gebeden, Ephesians 6:19. Na smeking voor al de heiligen aanbevolen te hebben, voegt hij zich zelven bij hun getal. Wij moeten bidden voor al de heiligen, en vooral voor getrouwe dienaren. Broeders, bidt voor ons dat het Woord des Heeren zijn loop hebbe en verheerlijkt worde. Let op hetgeen, waarvoor hij hun voorbede verzoekt: Opdat mij het woord gegeven worde, dat ik moge ontslagen worden van mijne ketenen en zo vrijheid verkrijge om het geloof van Christus te verbreiden, dat ik bekwaamheid moge ontvangen om mij op begrijpelijke en aannemelijke wijze uit te drukken. In de opening mijns monds met vrijmoedigheid, dat is, dat ik den gehelen raad Gods moge verkondigen, zonder enige lage vrees, schaamte of partijdigheid. Om de verborgenheid van het Evangelie bekend te maken. Sommigen menen dat de apostel hier doelt op dat deel van het Evangelie, dat de roeping der heidenen bevat, en dat dusverre een verborgenheid, maar nu ontdekt, was. Doch het gehele Evangelie was ene verborgenheid, totdat het door goddelijke openbaring bekend gemaakt werd, en het is het werk van Christus' dienaren het bekend te maken, Paulus had grote macht over de taal, men noemde hem Mercurius omdat hij het woord voerde, Acts 14:12, maar toch verzocht hij zijn vrienden om van God opening zijns monds voor hem te vragen. Hij was een man van groten moed en toonde dat dikwijls, toch vroeg hij hun om God vrijmoedigheid voor hem af te smeken. Hij wist zo goed als iemand ter wereld wat hij zeggen moest, toch verlangde hij dat zij voor hem bidden zouden opdat hij spreken mocht gelijk het betaamde. De reden, waarmee hij zijn verzoek aandringt, is dat hij voor de zaak des Evangelies was een gezant in een keten, Ephesians 6:20, Hij was vervolgd en gevangen genomen om de verkondiging van het Evangelie, maar desniettegenstaande ging hij voort in het werk door Christus hem opgedragen, en bleef het prediken. Merk op:
1. Het is niet vreemd voor Christus' dienaren om gebonden te worden.
2. Het is moeilijk voor hen om in dat geval met vrijmoedigheid te spreken.
3. De beste en getrouwste dienaren hebben behoefte aan en zullen voordeel hebben van de gebeden van goede Christenen, en moeten ze derhalve ernstig begeren. Na dus om hun voorbeden gevraagd te hebben:
II. Beveelt hij hun Tychicus aan, Ephesians 6:21, Ephesians 6:22. Hij zond hem met dezen brief, opdat hij hun mocht bekend maken, evenals de andere gemeenten, hetgeen hem aanging en wat hij deed, hoe hij door de Romeinen in zijn gevangenschap behandeld werd, en hoe hij zich in die omstandigheden gedroeg. Het is voor goede dienaren begeerlijk, dat hun Christelijke vrienden hun toestand weten en dat zij bekend worden met de omstandigheden van hun vrienden, want daardoor kunnen zij elkaar des te beter steunen met hun gebeden. Opdat hij uwe harten zou vertroosten, door zulk een verslag van zijn lijden en van de oorzaak daarvan, en van zijn gemoedsgesteldheid en gedrag daaronder, te geven, dat voorkomen werd dat zij door zijn droefenissen kleinmoedig zouden worden, maar er veelmeer reden van dank en vreugde in vinden zouden. Hij zegt hun, dat Tychicus is een geliefde broeder en getrouwe dienaar in den Heere. Hij was een oprecht Christen, en als zodanig een geliefde broeder, hij was een getrouw dienaar in het werk van Christus, en hij was Paulus zeer dierbaar. Daardoor kwam Paulus' liefde voor deze Christenen te Efeze des te meer uit, dat hij nu om hunnentwil scheidde van zulk een goeden en dierbaren vriend, terwijl diens gezelschap en omgang hem zelven nu vooral zo verblijdend en nuttig geweest zou zijn. Maar getrouwe dienaren van Christus zijn gewoon het algemeen welzijn boven hun eigen en persoonlijk belang te stellen.
III. Hij besluit met zijn goede wensen en gebeden voor hen, en niet alleen voor hen, maar voor al de broederen, Ephesians 6:23, Ephesians 6:24. Zijn gewone zegenbede was: Genade en vrede. Hier is het: Vrede zij den broederen en liefde met geloof. Met vrede wordt bedoeld alle soorten van vrede, vrede met God, vrede met het geweten, vrede onder elkaar, en ook alle uitwendige voorspoed is er in begrepen. Hij zegt als het ware: Ik wens u den voortduur en de toeneming van alle geluk. En liefde met geloof. Dit verklaart gedeeltelijk wat hij in het volgende vers bedoelt met genade, niet alleen in de fontein, of de liefde en de gunst van God, maar genade in den stroom, de genade van den Geest, voortvloeiende uit dat goddelijk beginsel: geloof en liefde, al het andere inhoudende. Het is de voortzetting en toeneming van dit alles, dat hij voor hen begeert, en dat reeds aanvang genomen had in hen. Er volgt: van God den Vader, enz. Alle genaden en zegeningen komen tot de heiligen van God, door de verdiensten en tussenkomst van onzen Heere Jezus Christus. De laatste zegening is uitgebreider dan de vorige, want daarin bidt hij voor alle ware gelovigen te Efeze en overal elders. Het is het ontwijfelbaar kenmerk van alle heiligen, dat zij onzen Heere Jezus Christus liefhebben. Onze liefde tot Christus is niet aangenaam, tenzij ze oprecht is. In waarheid, wat men ook moge voorgeven, er bestaat geen liefde tot Christus waar geen oprechtheid is. De woorden kunnen ook gelezen worden: Genade zij met al degenen, die onzen Heere Jezus Christus liefhebben in onverderflijkheid , die standvastig blijven in hun liefde tot Hem, zodat zij niet verdorven wordt door enige verlokking tot afdwaling hoegenaamd, en wier liefde voor Hem niet wordt onderbroken door enige tegenovergestelde begeerte, of door liefde voor enig ding, dat Hem mishaagt. Genade, dat is de gunst van God, en alle goed (geestelijk en tijdelijk) dat is het gevolg daarvan, zijn en zullen zijn met allen, die op deze wijze onzen Heere Jezus Christus liefhebben. En het is, -of behoort te zijn-de begeerte en het gebed van ieder, die Christus liefheeft, dat het zo zij met al zijn mede-Christenen.
Amen: zo zij het!
Verzen 19-24
Efeze 6:19-24I. Hij begeert voor zich zelven hun gebeden, Ephesians 6:19. Na smeking voor al de heiligen aanbevolen te hebben, voegt hij zich zelven bij hun getal. Wij moeten bidden voor al de heiligen, en vooral voor getrouwe dienaren. Broeders, bidt voor ons dat het Woord des Heeren zijn loop hebbe en verheerlijkt worde. Let op hetgeen, waarvoor hij hun voorbede verzoekt: Opdat mij het woord gegeven worde, dat ik moge ontslagen worden van mijne ketenen en zo vrijheid verkrijge om het geloof van Christus te verbreiden, dat ik bekwaamheid moge ontvangen om mij op begrijpelijke en aannemelijke wijze uit te drukken. In de opening mijns monds met vrijmoedigheid, dat is, dat ik den gehelen raad Gods moge verkondigen, zonder enige lage vrees, schaamte of partijdigheid. Om de verborgenheid van het Evangelie bekend te maken. Sommigen menen dat de apostel hier doelt op dat deel van het Evangelie, dat de roeping der heidenen bevat, en dat dusverre een verborgenheid, maar nu ontdekt, was. Doch het gehele Evangelie was ene verborgenheid, totdat het door goddelijke openbaring bekend gemaakt werd, en het is het werk van Christus' dienaren het bekend te maken, Paulus had grote macht over de taal, men noemde hem Mercurius omdat hij het woord voerde, Acts 14:12, maar toch verzocht hij zijn vrienden om van God opening zijns monds voor hem te vragen. Hij was een man van groten moed en toonde dat dikwijls, toch vroeg hij hun om God vrijmoedigheid voor hem af te smeken. Hij wist zo goed als iemand ter wereld wat hij zeggen moest, toch verlangde hij dat zij voor hem bidden zouden opdat hij spreken mocht gelijk het betaamde. De reden, waarmee hij zijn verzoek aandringt, is dat hij voor de zaak des Evangelies was een gezant in een keten, Ephesians 6:20, Hij was vervolgd en gevangen genomen om de verkondiging van het Evangelie, maar desniettegenstaande ging hij voort in het werk door Christus hem opgedragen, en bleef het prediken. Merk op:
1. Het is niet vreemd voor Christus' dienaren om gebonden te worden.
2. Het is moeilijk voor hen om in dat geval met vrijmoedigheid te spreken.
3. De beste en getrouwste dienaren hebben behoefte aan en zullen voordeel hebben van de gebeden van goede Christenen, en moeten ze derhalve ernstig begeren. Na dus om hun voorbeden gevraagd te hebben:
II. Beveelt hij hun Tychicus aan, Ephesians 6:21, Ephesians 6:22. Hij zond hem met dezen brief, opdat hij hun mocht bekend maken, evenals de andere gemeenten, hetgeen hem aanging en wat hij deed, hoe hij door de Romeinen in zijn gevangenschap behandeld werd, en hoe hij zich in die omstandigheden gedroeg. Het is voor goede dienaren begeerlijk, dat hun Christelijke vrienden hun toestand weten en dat zij bekend worden met de omstandigheden van hun vrienden, want daardoor kunnen zij elkaar des te beter steunen met hun gebeden. Opdat hij uwe harten zou vertroosten, door zulk een verslag van zijn lijden en van de oorzaak daarvan, en van zijn gemoedsgesteldheid en gedrag daaronder, te geven, dat voorkomen werd dat zij door zijn droefenissen kleinmoedig zouden worden, maar er veelmeer reden van dank en vreugde in vinden zouden. Hij zegt hun, dat Tychicus is een geliefde broeder en getrouwe dienaar in den Heere. Hij was een oprecht Christen, en als zodanig een geliefde broeder, hij was een getrouw dienaar in het werk van Christus, en hij was Paulus zeer dierbaar. Daardoor kwam Paulus' liefde voor deze Christenen te Efeze des te meer uit, dat hij nu om hunnentwil scheidde van zulk een goeden en dierbaren vriend, terwijl diens gezelschap en omgang hem zelven nu vooral zo verblijdend en nuttig geweest zou zijn. Maar getrouwe dienaren van Christus zijn gewoon het algemeen welzijn boven hun eigen en persoonlijk belang te stellen.
III. Hij besluit met zijn goede wensen en gebeden voor hen, en niet alleen voor hen, maar voor al de broederen, Ephesians 6:23, Ephesians 6:24. Zijn gewone zegenbede was: Genade en vrede. Hier is het: Vrede zij den broederen en liefde met geloof. Met vrede wordt bedoeld alle soorten van vrede, vrede met God, vrede met het geweten, vrede onder elkaar, en ook alle uitwendige voorspoed is er in begrepen. Hij zegt als het ware: Ik wens u den voortduur en de toeneming van alle geluk. En liefde met geloof. Dit verklaart gedeeltelijk wat hij in het volgende vers bedoelt met genade, niet alleen in de fontein, of de liefde en de gunst van God, maar genade in den stroom, de genade van den Geest, voortvloeiende uit dat goddelijk beginsel: geloof en liefde, al het andere inhoudende. Het is de voortzetting en toeneming van dit alles, dat hij voor hen begeert, en dat reeds aanvang genomen had in hen. Er volgt: van God den Vader, enz. Alle genaden en zegeningen komen tot de heiligen van God, door de verdiensten en tussenkomst van onzen Heere Jezus Christus. De laatste zegening is uitgebreider dan de vorige, want daarin bidt hij voor alle ware gelovigen te Efeze en overal elders. Het is het ontwijfelbaar kenmerk van alle heiligen, dat zij onzen Heere Jezus Christus liefhebben. Onze liefde tot Christus is niet aangenaam, tenzij ze oprecht is. In waarheid, wat men ook moge voorgeven, er bestaat geen liefde tot Christus waar geen oprechtheid is. De woorden kunnen ook gelezen worden: Genade zij met al degenen, die onzen Heere Jezus Christus liefhebben in onverderflijkheid , die standvastig blijven in hun liefde tot Hem, zodat zij niet verdorven wordt door enige verlokking tot afdwaling hoegenaamd, en wier liefde voor Hem niet wordt onderbroken door enige tegenovergestelde begeerte, of door liefde voor enig ding, dat Hem mishaagt. Genade, dat is de gunst van God, en alle goed (geestelijk en tijdelijk) dat is het gevolg daarvan, zijn en zullen zijn met allen, die op deze wijze onzen Heere Jezus Christus liefhebben. En het is, -of behoort te zijn-de begeerte en het gebed van ieder, die Christus liefheeft, dat het zo zij met al zijn mede-Christenen.
Amen: zo zij het!