Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Efeziërs 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EFEZE 5

In het tweede deel van het vorige hoofdstuk ontvingen wij verscheidene belangrijke vermaningen, en ze worden in dit hoofdstuk voortgezet, voornamelijk:

I. Een vermaning tot wederzijdse liefde en weldadigheid, Ephesians 5:1, Ephesians 5:2,

II. Tegen alle soorten van onreinheid, met geschikte bewijsvoeringen en geneesmiddelen tegen zulke zonden, waarbij sommige andere waarschuwingen gevoegd zijn, en andere deugden worden aanbevolen, Ephesians 5:3,

III. De apostel vermaant tot nauwgezette vervulling van dergelijke deugden, Ephesians 5:21 en verder in het slot van dit hoofdstuk en den aanvang van het volgende.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EFEZE 5

In het tweede deel van het vorige hoofdstuk ontvingen wij verscheidene belangrijke vermaningen, en ze worden in dit hoofdstuk voortgezet, voornamelijk:

I. Een vermaning tot wederzijdse liefde en weldadigheid, Ephesians 5:1, Ephesians 5:2,

II. Tegen alle soorten van onreinheid, met geschikte bewijsvoeringen en geneesmiddelen tegen zulke zonden, waarbij sommige andere waarschuwingen gevoegd zijn, en andere deugden worden aanbevolen, Ephesians 5:3,

III. De apostel vermaant tot nauwgezette vervulling van dergelijke deugden, Ephesians 5:21 en verder in het slot van dit hoofdstuk en den aanvang van het volgende.

Verzen 1-2

Efeze 5:1-2

Hier hebben wij een vermaning tot wederzijdse liefde of Christelijke liefdadigheid. De apostel heeft daarop den nadruk gelegd in het voorgaande hoofdstuk en vooral in de laatste verzen, waarheen het woordje dan (zijt dan) verwijst, het verbindende met hetgeen hij daaromtrent in die verzen gezegd had: "Omdat God, om Christus' wil, u vergeven heeft, weest gij navolgers van God, of doet als Hij". De godvrezenden moeten God, dien zij aanbidden, navolgen, zover Hij geopenbaard heeft dat zulks mogelijk is. Zij moeten zich naar dit voorbeeld voegen en Zijn beeld moet in hen vernieuwd worden. Dit legt grote eer op alle praktische godsvrucht, dat ze de navolging van God is. Wij moeten heilig zijn want God is heilig, barmhartig want Hij is barmhartig, volmaakt want Hij is volmaakt. Maar ene eigenschap van God wordt ons vooral ter navolging aanbevolen: Zijne goedheid. Weest navolgers Gods, gelijkt op Hem, in alle deugden, maar bovenal in de liefde en in Zijn vergevende goedheid. God is liefde, en die in de liefde blijft, blijft in God en God in hem. Als geliefde kinderen, gelijk kinderen (die gewoonlijk teder bemind worden door hun ouders) hen gemeenlijk gelijken in houding en gelaatstrekken, en in geestesaanleg en verstandelijke gaven, of zoals kinderen van God betaamt, die geliefd en bemind worden door hun hemelsen Vader. Kinderen zijn verplicht hun ouders na te volgen in al wat goed is, vooral wanneer ze teder door hen bemind worden. Het karakter, dat we dragen van Gods kinderen te zijn, verplicht ons Hem te gelijken, vooral in Zijn liefde en goedheid, in Zijn barmhartigheid en vergevensgezindheid. En alleen zij zijn geliefde kinderen Gods, die Hem daarin navolgen. Dat volgt: En wandelt in de liefde, Ephesians 5:2. Deze goddelijke genade moet ons gehele gedrag leiden en bezielen, dat wordt met "wandelen" bedoeld. Het moet het beginsel zijn, waaruit wij handelen, het moet het doel aangeven, waar wij op afgaan. Wij moeten zorg dragen, dat we bewijs geven van onze liefde voor elkaar. Gelijkerwijs Christus ons liefgehad heeft. Hier wijst de apostel ons op het voorbeeld van Christus, hetwelk Christenen geroepen zijn na te volgen, en in wie wij een voorbeeld hebben van de meest vrije en edelmoedige liefde, die ooit bestond, de grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft. Wij allen delen gezamenlijk in die liefde, hebben deel aan haar vertroosting, en moeten daarom elkaar liefhebben, daar Christus ons heeft liefgehad en daarvan het grootste bewijs gegeven heeft, toen Hij zich zelven voor ons heeft overgegeven. De apostel weidt met opzet over dit onderwerp uit, want wat kan ons heerlijker voorwerp voor overdenking aanbieden dan deze liefde? Christus gaf zich zelven voor ons in den dood, en de dood van Christus was de grote offerande tot verzoening. Tot een offerande en een slachtoffer Gode, een offer, een schuldoffer zelfs, om onze schuld weg te nemen, zoals in de ceremoniën van de wet was voorgebeeld, en dat wel tot een welriekenden reuk. Sommigen merken hierbij op, dat de zondoffers nooit een welriekenden reuk genoemd worden, maar dit wordt hier gezegd van het Lam, dat de zonden der wereld wegneemt. Toen Hij zich opofferde met het doel om door God aangenomen te worden, nam God Hem aan, het was Hem aangenaam en Hij werd door deze offerande voldaan. Daar de offerande van Christus Gode aangenaam was, moet Zijn voorbeeld voor ons allen afdoend zijn en wij het zorgvuldig navolgen.

Verzen 1-2

Efeze 5:1-2

Hier hebben wij een vermaning tot wederzijdse liefde of Christelijke liefdadigheid. De apostel heeft daarop den nadruk gelegd in het voorgaande hoofdstuk en vooral in de laatste verzen, waarheen het woordje dan (zijt dan) verwijst, het verbindende met hetgeen hij daaromtrent in die verzen gezegd had: "Omdat God, om Christus' wil, u vergeven heeft, weest gij navolgers van God, of doet als Hij". De godvrezenden moeten God, dien zij aanbidden, navolgen, zover Hij geopenbaard heeft dat zulks mogelijk is. Zij moeten zich naar dit voorbeeld voegen en Zijn beeld moet in hen vernieuwd worden. Dit legt grote eer op alle praktische godsvrucht, dat ze de navolging van God is. Wij moeten heilig zijn want God is heilig, barmhartig want Hij is barmhartig, volmaakt want Hij is volmaakt. Maar ene eigenschap van God wordt ons vooral ter navolging aanbevolen: Zijne goedheid. Weest navolgers Gods, gelijkt op Hem, in alle deugden, maar bovenal in de liefde en in Zijn vergevende goedheid. God is liefde, en die in de liefde blijft, blijft in God en God in hem. Als geliefde kinderen, gelijk kinderen (die gewoonlijk teder bemind worden door hun ouders) hen gemeenlijk gelijken in houding en gelaatstrekken, en in geestesaanleg en verstandelijke gaven, of zoals kinderen van God betaamt, die geliefd en bemind worden door hun hemelsen Vader. Kinderen zijn verplicht hun ouders na te volgen in al wat goed is, vooral wanneer ze teder door hen bemind worden. Het karakter, dat we dragen van Gods kinderen te zijn, verplicht ons Hem te gelijken, vooral in Zijn liefde en goedheid, in Zijn barmhartigheid en vergevensgezindheid. En alleen zij zijn geliefde kinderen Gods, die Hem daarin navolgen. Dat volgt: En wandelt in de liefde, Ephesians 5:2. Deze goddelijke genade moet ons gehele gedrag leiden en bezielen, dat wordt met "wandelen" bedoeld. Het moet het beginsel zijn, waaruit wij handelen, het moet het doel aangeven, waar wij op afgaan. Wij moeten zorg dragen, dat we bewijs geven van onze liefde voor elkaar. Gelijkerwijs Christus ons liefgehad heeft. Hier wijst de apostel ons op het voorbeeld van Christus, hetwelk Christenen geroepen zijn na te volgen, en in wie wij een voorbeeld hebben van de meest vrije en edelmoedige liefde, die ooit bestond, de grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft. Wij allen delen gezamenlijk in die liefde, hebben deel aan haar vertroosting, en moeten daarom elkaar liefhebben, daar Christus ons heeft liefgehad en daarvan het grootste bewijs gegeven heeft, toen Hij zich zelven voor ons heeft overgegeven. De apostel weidt met opzet over dit onderwerp uit, want wat kan ons heerlijker voorwerp voor overdenking aanbieden dan deze liefde? Christus gaf zich zelven voor ons in den dood, en de dood van Christus was de grote offerande tot verzoening. Tot een offerande en een slachtoffer Gode, een offer, een schuldoffer zelfs, om onze schuld weg te nemen, zoals in de ceremoniën van de wet was voorgebeeld, en dat wel tot een welriekenden reuk. Sommigen merken hierbij op, dat de zondoffers nooit een welriekenden reuk genoemd worden, maar dit wordt hier gezegd van het Lam, dat de zonden der wereld wegneemt. Toen Hij zich opofferde met het doel om door God aangenomen te worden, nam God Hem aan, het was Hem aangenaam en Hij werd door deze offerande voldaan. Daar de offerande van Christus Gode aangenaam was, moet Zijn voorbeeld voor ons allen afdoend zijn en wij het zorgvuldig navolgen.

Verzen 3-20

Efeze 5:3-20

Deze verzen bevatten ene waarschuwing tegen alle soorten van onzedelijkheid, met geschikte beweeggronden en geneesmiddelen, waaraan sommige andere waarschuwingen zijn toegevoegd, en enkele deugden aanbevolen. Vleselijke lusten moeten onderdrukt worden, teneinde heilige liefde aan te kweken. Wandelt in de liefde, maar vliedt alle hoererij en onreinheid. Hoererij is zonde, bedreven tussen ongehuwde personen. Alle onreinigheid sluit in zich alle andere soorten van vleselijke lusten, welke onder de heidenen maar al te gewoon waren. Of gierigheid. Daar deze zonde hier gelijk met die andere vermeld wordt als ene, die zelfs niet genoemd mag worden, verstaan sommigen hieronder onnatuurlijke zonden. En anderen houden het voor, in den meer gewonen zin, onbeteugelde begeerte naar winst en onverzadelijke dorst naar rijkdommen, welke geestelijk afgoderij is. Want door deze gaat de ziel, die aan God verbonden was, van Hem weg, werpt zich in de armen van een vreemde, en daarom worden vleselijk-gezinde wereldlingen overspelers genoemd. Overspelers en overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap der wereld vijandschap tegen God is? Deze zonden moeten in den hoogsten graad gevreesd en verfoeid worden. Laat ze ook onder u niet genoemd worden, nooit bij wijze van goedkeuring of zonder afschuw, gelijk het den heiligen betaamt, heilige personen, die van de wereld afgezonderd en Gode gewijd zijn. De apostel waarschuwt niet alleen tegen de grove vormen van deze zonden, maar ook tegen hetgeen sommigen lichter tellen en vergeeflijk achten. Noch oneerbaarheid, Ephesians 5:4, waardoor moet verstaan worden alle dubbelzinnige taal en onbehoorlijke beweging en gedrag, noch zot geklap, duistere en lage woorden, of in `t algemeen, zinledige gesprekken, die gewoonlijk veel dwaasheid en onbeschaamdheid inhouden, en in genen dele stichtelijk zijn. Of gekkernij. Het Griekse woord eutrapelia is hetzelfde, dat Aristoteles in zijn Ethica tot een deugd verheft, aangenaamheid in den omgang. Er bestaat zonder twijfel onschuldige scherts, welke wij niet veronderstellen moeten dat de apostel hier verbiedt. Sommigen denken hier aan zulke lage en bedekte uitdrukkingen, die dienen om anderen tentoon te stellen en belachelijk te maken. Dat is slecht genoeg, maar de grondtekst schijnt te doelen op zulke vrolijke gesprekken, die onrein en dubbelzinnig zijn, wat ook met bedorven, rottend en vuil, bedoeld wordt in Ephesians 4:29. Van al deze dingen zegt hij dat ze niet betamen. Inderdaad, ze zijn niet alleen onwelvoegelijk, maar er is ook veel zonde in. Ze zijn niet alleen ver van nuttig, maar ze bezoedelen en vergiftigen de hoorders. De bedoeling is: Deze dingen passen geen Christenen, ze zijn in het geheel niet overeen te brengen met hun belijdenis en roeping. Christenen mogen wellevend en aangenaam zijn, maar ze moeten vriendelijk en wijs zijn. De apostel voegt er bij: maar veel meer dankzegging. De vrolijkheid van den Christen moet zover zijn van dubbelzinnige en lage kwinkslagen, dat hij zijn geest verkwikt en zich verblijdt door dankbare herinnering van Gods goedheid en barmhartigheid jegens hem, en door Hem daarvoor te verheerlijken en te prijzen.

1. Wij behoren alle gelegenheden aan te grijpen om God dank en lof te brengen voor Zijn vriendelijkheid en ons bewezen gunsten.

2. Ene beschouwing van de genade en goedheid Gods voor ons, met het doel om onze dankbaarheid te verlevendigen, is het rechte middel om den geest des Christens te verfrissen, te verlichten en hem vrolijk te maken. Dr. Hammond meent dat het woord eucharistia betekent aangenaam, godvruchtig, godsdienstig gesprek in het algemeen, in tegenstelling met hetgeen de apostel veroordeelt. Onze vrolijkheid, in plaats van uit te breken in hetgeen ijdel en zondig is, of verlaging van Gods naam teweegbrengt, moet zich openbaren in hetgeen den Christen betaamt en Gods heerlijkheid bevordert. Indien de mensen overvloediger waren in goede en godvruchtige uitdrukkingen, zouden zij niet zo instaat zijn slechte en onvoegzame woorden te spreken, want zal zegening en vervloeking, gemeenheid en dankzegging, uit dezelfden mond voortkomen?

I. Om ons te versterken tegen de zonden van onzedelijkheid enz., voert de apostel verscheidene gronden aan, en schrijft verscheidene voorbehoedmiddelen voor in hetgeen volgt.

1. Hij gebruikt verscheidene beweegredenen. En wel:

A. Deze zonden sluiten iemand buiten den hemel, want dit weet gij, enz., Ephesians 5:5. Zij wisten het, de Christelijke godsdienst had hun dit geleerd. Door een gierigaard verstaan sommigen een laag, wulps libertijn, die zich dompelt in die vuile lusten, welke de zekere kenmerken van een heiden en afgodendienaar zijn. Anderen nemen het in de gewone betekenis van het woord, en zo iemand is een afgodendienaar omdat de liefde voor de wereld geestelijk afgoderij is. Gelijk de wellusteling een god maakt van zijn buik, zo maakt de gierigaard zijn geld tot zijn god, geeft dat al zijn liefde, stelt daar al zijn hoop op, al zijn vertrouwen en zijn verlustiging is in werelds goed, dat toch alleen voor God moet bestemd worden. Hij dient mammon in plaats van God. Van zulke mensen is gezegd, dat zij geen erfenis hebben in het koninkrijk van Christus en van God, dat is het koninkrijk van Christus die God is, of het koninkrijk Gods, waarvan Christus als Middelaar Koning is, dat Hij zich verworven en dat God Hem gegeven heeft. De hemel wordt hier een koninkrijk genoemd (gelijk meermalen) ten opzichte van zijn uitnemendheid en heerlijkheid, zijn volheid en genoegzaamheid, enz. In dit koninkrijk hebben de heiligen en dienstknechten Gods ene erfenis, want het is de erfenis der heiligen in het licht. Maar zij, die onboetvaardig zijn en toegeven aan de lusten des vlezes of de liefde voor de wereld, zijn niet waarlijk Christenen en behoren niet tot het koninkrijk van genade, en zullen dus niet komen in het koninkrijk der heerlijkheid. Laat ons dus altijd tegen deze zonden op onze hoede zijn, daar zij ons buiten het koninkrijk der hemelen houden.

B. Deze zonden brengen den toorn Gods over hen, die er zich aan schuldig maken. Dat u niemand verleide met ijdele woorden, enz., Ephesians 5:6. Laat niemand u vleien alsof zulke zonden verdragelijk waren en in een Christen geoorloofd, en alsof zij niet zeer beledigend voor God waren, of dat gij er u in zoudt mogen dompelen en toch ongestraft blijven. Dat zijn ijdele woorden. Zij, die zich zelven en anderen vleien met de hoop van het ongestraft blijven der zonden, bedriegen zich zelven en anderen. Zo bedroog Satan onze eerste ouders met de ijdele woorden: Gij zult niet den dood sterven. Het zijn waarlijk ijdele woorden, want zij, die er op vertrouwen, zullen jammerlijk bedrogen uitkomen, want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. Door kinderen der ongehoorzaamheid kunnen wij verstaan de heidenen, die ongelovig zijn en weigeren te luisteren naar en zich te onderwerpen aan het Evangelie, of meer algemeen, alle verharde zondaren, die niet willen geroepen worden, maar aan hun ongehoorzaamheid overgelaten blijven. Ongehoorzaamheid is de slechtheid der zonde. Door een gewoon Hebraïsme worden zulke mensen genoemd "kinderen der ongehoorzaamheid" en zij zijn het inderdaad van kindsbeen af, wegdwalende van hun geboorte aan. De toorn Gods komt over dezulken, om hun zonden, soms in deze wereld, meer bepaald in de toekomende. En zullen wij dat licht achten, hetwelk ons zou brengen onder den toorn Gods? Neen! Zo zijt dan hun medegenoten niet, Ephesians 5:7. Neemt geen deel aan hun zonden, anders zoudt gij delen in hun straffen. Wij nemen deel in de zonden van anderen niet alleen wanneer wij op dezelfde zondige wijze leven als zij, en toestemmen en gehoor geven aan hun verzoekingen en uitnodigingen om te zondigen, maar ook wanneer wij hen aanmoedigen in hun zonden, het hun gemakkelijk maken, en niet voorkomen of verhinderen, zover dat in onze macht staat. C. Ziet hier onder welke verplichting Christenen verkeren om op andere wijze te leven dan deze zondaren. Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere, enz., Ephesians 5:8. De bedoeling is: Zulk een leven is geheel ongepast bij uw tegenwoordigen toestand, want toen gij heidenen en onwedergeborenen waart, zo waart ge duisternis, gij hebt nu een grote verandering ondergaan. De apostel noemt hun vorigen toestand duisternis, om de grote duisternis aan te duiden, waarin zij verkeerden. Zij leefden een goddeloos en godonterend leven, zijnde verstoken van het licht des onderrichts van buiten en van de verlichting en genade des Geestes inwendig. De toestand van zonde is een toestand van duisternis. Zondaars zijn als mensen in het donker, zij weten niet waar ze lopen of wat ze doen. Maar de genade Gods had een machtige verandering in hun zielen gewerkt: Nu zijt gij licht in den Heere, zaligmakend verlicht door het Woord en den Geest Gods. Nu, door uw aannemen van het Evangelie en uw geloof in Christus. Wandelt als kinderen des lichts. Kinderen des lichts zijn zij, die verkeren in een toestand van licht, toegerust met kennis en heiligheid, Aangezien gij nu dezulken zijt, laat nu uw wandel zijn in overeenstemming met uw roeping en voorrechten, en leeft dus volgens de verplichting, die op u rust door de kennis en de genade, waarin ge u verheugt.

Beproevende wat den Heere welbehaaglijk zij, Ephesians 5:10, onderzoekende en naarstig zoekende wat God geopenbaard heeft als Zijn wil, en tonende dat gij dat weet, door er uzelven naar te vormen. Wij moeten niet alleen vrezen en vermijden wat God mishaagt, maar ook zoeken en beproeven wat Hem aangenaam is, met dat doel de Schrift onderzoekende, en ons daardoor op den grootst- mogelijken afstand van de zonde houdende.

2. De apostel omschrijft sommige middelen tegen die zonden.

A. Indien wij niet verstrikt worden willen door de begeerlijkheden des vlezes, dan moeten wij vruchten des Geestes voortbrengen, Ephesians 5:9. Dat wordt verwacht van kinderen des lichts, dat zij, verlicht zijnde, ook geheiligd zijn door den Geest, en daarom Zijn vruchten voortbrengen. Die vruchten zijn in alle goedigheid, een aansporing om goed te doen en barmhartigheid te bewijzen, en rechtvaardigheid, dat zegt ons dat wij in onze daden rechtvaardig zijn moeten. Dat zijn ze meer bepaald, maar in het algemeen is alle godsdienst goedheid en rechtvaardigheid. En daarin en daarbij moeten ze zijn waarheid, of oprechtheid en eerlijkheid des harten.

B. Wij moeten geen deelgenootschap hebben met zonden of zondaren, Ephesians 5:11. Zondige werken zijn werken der duisternis, zij komen uit de duisternis der onwetendheid, zij zoeken de duisternis van geheimhouding, zij leiden naar de duisternis der hel. Deze werken der duisternis zijn onvruchtbare werken, zij doen niets goeds in hun langen loop, welk voordeel de zonde ook voorspiegelt, het einde wordt verlies, want het einde is de uiterste verwoesting van den onboetvaardigen zondaar. Wij moeten daarom geen gemeenschap hebben met deze onvruchtbare werken, gelijk wij ze zelven niet moeten bedrijven, zo mogen we ook anderen niet steunen in het begaan daarvan. Er zijn verscheidene manieren om gemeenschap te hebben aan de zonden van anderen, aanbeveling, raad, toestemming, oogluiking. En indien wij met anderen delen in hun zonden, moeten we verwachten ook aandeel te krijgen in hun plagen. Ja, indien wij gemeenschap met hen hebben, is er het grootste gevaar dat wij eerlang hetzelfde zullen doen. Maar, veeleer, in plaats van daaraan gemeenschap te hebben, moeten wij ze bestraffen. Daarin ligt opgesloten dat wij aan de zonden van anderen gemeenschap hebben indien wij ze niet bestraffen. Wij moeten voorzichtig en gepast getuigen tegen de zonden van anderen, en trachten hen van hun zondigheid te overtuigen, wanneer het gevoeglijk en beslist kan, door onze woorden, maar in elk geval door onze heiligheid van leven en door godvruchtigen wandel. Hun zonden be- straffen door overvloedig te zijn in de daaraan overgestelde deugden. Een reden daarvoor is: Het is schandelijk ook te zeggen, Ephesians 5:12. Zij zijn zo vuil en afschuwelijk, dat het schandelijk is om het te vermelden, behalve ter bestraffing, hoe schandelijk is het dan wel om er gemeenschap aan te hebben! Het geschiedt van hen heimelijk. Het schijnt dat de apostel hier spreekt van de heidense afgodendienaars en hun afschuwelijke geheimenissen, welke overvloeiden van weerzinwekkende ondeugd, en die op straffe des doods niet mochten ontdekt worden. Een goed man schaamt zich te noemen wat een goddeloos man zich niet schaamt te doen, maar voorzover zulke daden openbaar worden, moeten ze bestraft worden. Hier volgt een andere reden voor zulke bestraffing. Maar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden openbaar, Ephesians 5:13. Waarschijnlijk bedoelt de apostel met deze woorden: "Al deze onvruchtbare werken der duisternis, welke gij geroepen zijt te bestraffen, worden opengelegd en in hun ware kleuren openbaar gemaakt door de zondaars zelven, door het licht der leer of van Gods Woord in uw monden, als getrouwe bestraffers, of door het onderwijzend licht, dat uitstroomt uit uw heiligheid van leven en uw voorbeeldigen wandel." Het licht van Gods Woord en zijn openbaring in een Christelijken wandel zijn de geschikte middelen om zondaren te overtuigen van hun zonden en goddeloosheid. Er volgt: Want al wat openbaar maakt is licht, dat wil zeggen: het is het licht, dat aan den dag brengt wat vroeger in de duisternis verborgen was, en daarom betaamt het hun, die kinderen des lichts zijn, die licht zijn in den Heere, om anderen aan hun zonden te ontdekken, en te trachten hen te overtuigen van het kwaad en gevaar daarvan, waardoor zij schijnen als lichten in de wereld. De apostel dringt verder deze verplichting aan door het voorbeeld van God of Christus: Daarom zegt hij enz., Ephesians 5:14. Alsof hij zei: "Dusdoende volgt gij den groten God, die zich bemoeit om zondaren op te wekken uit hun slaap en te doen opstaan uit den dood der zonden, opdat zij het licht van Christus mogen ontvangen. Hij zegt: De Heere spreekt voortdurend in Zijn woord, hetgeen bepaaldelijk wordt aangeduid in Isaiah 60:1. Of: Christus, door Zijne dienaren, die het eeuwig Evangelie prediken, roept voortdurend zondaren daartoe. Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden. In hoofdzaak wordt door deze verschillende uitdrukkingen hetzelfde bedoeld, zij dienen om ons te herinneren aan de grote stompzinnigheid en de ellendige zekerheid van de zondaren, hoe ongevoelig zij zijn voor hun gevaar, hoe onbekwaam van nature voor geestelijke bewegingen, gevoelens en handelingen. Wanneer God hen roept om te ontwaken en te verrijzen, bedoelt Hij dat ze hun zonden moeten afbreken door berouw en een leven van heilige gehoorzaamheid beginnen, en Hij moedigt hen aan om daarvan de proef te nemen en er hun uiterste best voor te doen, met de genadige belofte: En Christus zal over u lichten, of: Christus zal u verlichten, of: zal over u schijnen. Hij zal u brengen in een toestand van kennis, heiligheid en geluk, u met Zijn genade bijstaan, uw geest verfrissen met vreugde en vrede hier en met eeuwige heerlijkheid hiernamaals. Merk op: Wanneer wij trachten zondaren te overtuigen en van hun zonden terug te brengen, volgen wij God en Christus na in datgene, dat het grote doel van geheel het Evangelie is. Sommigen verstaan hieronder een roepstem tot de zondaren en tot de heiligen, tot de zondaren om berouw te tonen en zich te bekeren, tot de heiligen om zich aan te gorden tot hun plicht. De eersten moeten opstaan uit hun geestelijken dood, de laatsten verrijzen uit hun geestelijke dodigheid.

C. Een ander behoedmiddel tegen de zonde is voorzichtigheid, zorgvuldigheid, Ephesians 5:15. Zie dan enz. Dit kan bedoeld zijn met het oog op hetgeen onmiddellijk voorafgaat: Indien gij de zonden van anderen moet bestraffen, en daarin uw roeping getrouw vervullen wilt, moet gij voor uzelven wl toezien op uzelf en uw eigen gedrag en wandel (en inderdaad, alleen zij, die zelf met de nodige voorzichtigheid en zorg wandelen, zijn gerechtigd anderen te bestraffen). Maar wij kunnen hier ook hebben een ander voorbehoedmiddel tegen de vroeger genoemde zonden. Mij komt het voor, dat dit de bedoeling van den apostel is, want het is onmogelijk reinheid en heiligheid van hart en wandel te bewaren, zonder grote voorzichtigheid en zorgvuldigheid. Wandelt voorzichtiglijk enz., of zoals het woord eigenlijk betekent: nauwgezet, betamelijk, in den rechten weg, waartoe wij zonder verpozen den regel en de aanwijzingen te raadplegen hebben, die ons in de Heilige Schrift gegeven zijn. Niet als onwijzen, die maar op goed geluk wandelen en die geen begrip van hun plicht hebben, zomin als van de waarde hunner zielen, en door verwaarlozing, achteloosheid en zorgeloosheid in zonden vallen en zich zelven verwoesten, maar als wijzen, als mensen, die door God onderwezen en met wijsheid van boven toegerust zijn. Voorzichtig wandelen is het gevolg van ware wijsheid, maar het tegenovergestelde is het gevolg van dwaasheid. Nu volgt: den tijd uitkopende, Ephesians 5:16, letterlijk: de gelegenheid kopende. Dat is een vergelijking met kooplieden en handelaars, die nauwkeurig acht geven op het geschikte jaargetijde voor handel, en daarvan gebruik maken. Dat is een groot deel van de Christelijke wijsheid, dat men den tijd uitkoopt. Goede Christenen moeten goede besteders van hun tijd zijn en zorg dragen dien tot de beste doeleinden te gebruiken, door tegen verzoekingen te waken, door goed te doen terwijl het in hun macht is, en door den tijd steeds met nuttig werk te vullen, -dat is een zeer goed behoedmiddel tegen zonde. Zij moeten van den tegenwoordigen tijd van genade het best-mogelijke gebruik maken. Onze tijd is een talent ons van God gegeven tot een of ander nuttig doel, en hij wordt daarom misbruikt en verloren, wanneer hij niet tot doel aangewend wordt. Indien wij vroeger onzen tijd verloren hebben, moeten wij nu trachten dat in te halen door onzen ijver te verdubbelen in het betrachten van onze roeping. De reden daarvoor gegeven is: dat de dagen boos zijn, dat kan zijn, door de boosheid van hen, die er in leven, of dat ze moeilijk en gevaarlijk zijn voor u, die er in leeft. De apostel schreef dit in een tijd van vervolging, de Christenen waren elk uur in gevaar. Wanneer de dagen boos zijn, hebben wij dubbele reden om de dagen uit te kopen, vooral omdat we niet weten of ze niet spoedig nog slechter zijn zullen. De mensen klagen heel licht over boze tijden, het zou goed zijn indien zij er door gebracht werden tot het uitkopen van den tijd. Daarom, zegt de apostel, Ephesians 5:17, omdat de tijden boos zijn, zijt niet onverstandig, onwetend omtrent uwe roeping en slordig voor uwe zielen, maar verstaat welke de wil des Heeren zij. Bestudeer, beschouw, en daarna gewen u aan den wil van God, die uw plicht bepaalt. Onwetendheid omtrent onzen plicht en verwaarlozing van onze zielen zijn bewijzen van de grootste dwaasheid, terwijl bekendheid met den wil van God en zorgvuldigheid om dien te vervullen, de beste en oprechtste wijsheid tonen.

II. In de volgende drie verzen waarschuwt de apostel tegen enige andere bepaalde zonden en wekt op tot sommige andere plichten.

1. Hij waarschuwt tegen de zonde van dronkenschap. En wordt niet dronken in wijn, Ephesians 5:18. Dat was een zeer gewone zonde onder de heidenen, voornamelijk bij gelegenheid van feesten hunner goden en vooral in hun Bacchanalia, dan waren zij gewoon zich op te winden met wijn, en tengevolge daarvan allerlei onbehoorlijke dingen te doen. Daarom voegt de apostel er bij: waarin -in dronkenschap- overdaad is. Het woord asootia betekent weelderigheid, verkwisting, en het is zeker dat dronkenschap niet gepaard gaat met matigheid en reinheid van leven, maar alle soorten van buitensporigheden te voorschijn roept en de mensen vervoert tot grote zinnelijkheid en gemene wandaden. Dronkenschap is een zonde, die zelden op zich zelve blijft, gewoonlijk brengt zij de mensen tot andere overtredingen, zij is een zonde, die God zeer vertoornt en het geestelijk leven sterk verhindert. De apostel bedoelt hier al zulke onmatigheid en ongeregeldheid, als staan tegenover het matig en voorzichtig gedrag, dat hij bedoelt in zijn raad om den tijd uit te kopen. 2. In plaats van vervuld te worden met wijn, vermaant hij hen om vervuld te worden met den Geest. Zij, die vol wijn zijn, hebben niet veel kans om vervuld te worden met den Geest, en daarom is die roeping het tegenovergestelde van deze zonde. De bedoeling van deze vermaning is, dat men zal trachten naar een overvloedige maat van genade des Geestes, die de zielen vervullen zal met grote kracht, vreugde en moed, welke zinnelijke mensen verwachten dat de wijn hun geven zal. In ons trachten daarnaar kunnen wij ons niet aan overdrijving schuldig maken, neen, wij mogen niet tevreden zijn met een weinig van den Geest, maar behoren steeds naar meer te streven, om met den Geest vervuld te worden. Door dat middel zullen wij verstaan, welke de wil des Heeren zij, want de Geest Gods is gegeven als de Geest der wijsheid en des verstands. En omdat allen, die met den Geest vervuld zijn, geleid worden tot handelingen van godsvrucht en al haar uitwerkingen, vermaant de apostel:

3. Den Heere te zingen, Ephesians 5:19. Dronkaards zijn gewoon dubbelzinnige en gemene liederen te zingen. De heidenen op hun Bacchanalia zongen lofzangen ter ere van Bacchus, dien zij den god van den wijn noemden. Zo uitten zij hun vreugde, maar de vreugde der Christenen moet zich openbaren in liederen ter ere Gods. Daarin moeten zij spreken onder elkaar, in hun vergaderingen en onderlinge samenkomsten, tot wederzijdse stichting. Door psalmen worden de psalmen David's bedoeld, of zulke liederen, die geschikt waren om onder begeleiding van muziekinstrumenten gezongen te worden. Lofzangen zijn zulke liederen, die meer bepaald Gods heerlijkheid bezingen, als die van Zacharias, Simeon, enz. Geestelijke liederen omvatten een grotere verscheidenheid van onderwerpen, leerstellige, profetische, historische, enz. Merk hier op:

A. Het zingen van psalmen en lofzangen is een instelling van het Evangelie, een goddelijk gebod, bedoeld tot Zijne verheerlijking.

B. Ofschoon de Christenen vijanden zijn van onbetamelijke vrolijkheid, worden zij aangemoedigd tot vreugde en blijdschap en om daarvan ook de blijken te geven. Gods volk heeft reden om zich te verblijden en te zingen van vreugde. Zij moeten zingen en psalmen den Heere in hun harten, niet enkel met hun stemmen, maar met innerlijke toewijding, en dan zal hun zang Gode zo aangenaam zijn als muziek is voor ons. Het moet geschieden met het doel om Hem te behagen en Zijn lof te verkondigen en dan geschiedt het den Heere.

4. Dankzegging is een andere plicht, waartoe de apostel ons vermaant, Ephesians 5:20. Ons wordt gezegd psalmen enz. te zingen, om onze dankbaarheid jegens God te tonen, maar, ofschoon wij niet altijd kunnen zingen, wij kunnen wel altijd danken, dat is, wij mogen nooit de geneigdheid tot dezen plicht missen, want wij hebben er altijd reden toe. Wij moeten daarmee voortgaan ons leven lang, en wij moeten danken voor alle dingen, niet alleen voor genoten geestelijke zegeningen, en voor de eeuwige, die we wachtende zijn (voor de eerste die we in handen hebben, en de laatste die we in hope bezitten), maar ook voor alle tijdelijke weldaden, niet alleen onze gemakken, maar ook onze geheiligde beproevingen, niet alleen voor hetgeen onmiddellijk ons zelven betreft, maar ook voor de bewijzen van Gods vriendelijkheid en gunst voor anderen. Het is onze plicht God en den Vader te allen tijd over alle dingen te danken, God als de Vader van onzen Heere Jezus Christus en in Hem onze Vader, in wiens naam wij al onze gebeden, lofzeggingen en geestelijke diensten moeten brengen, zullen ze Gode aangenaam zijn.

Verzen 3-20

Efeze 5:3-20

Deze verzen bevatten ene waarschuwing tegen alle soorten van onzedelijkheid, met geschikte beweeggronden en geneesmiddelen, waaraan sommige andere waarschuwingen zijn toegevoegd, en enkele deugden aanbevolen. Vleselijke lusten moeten onderdrukt worden, teneinde heilige liefde aan te kweken. Wandelt in de liefde, maar vliedt alle hoererij en onreinheid. Hoererij is zonde, bedreven tussen ongehuwde personen. Alle onreinigheid sluit in zich alle andere soorten van vleselijke lusten, welke onder de heidenen maar al te gewoon waren. Of gierigheid. Daar deze zonde hier gelijk met die andere vermeld wordt als ene, die zelfs niet genoemd mag worden, verstaan sommigen hieronder onnatuurlijke zonden. En anderen houden het voor, in den meer gewonen zin, onbeteugelde begeerte naar winst en onverzadelijke dorst naar rijkdommen, welke geestelijk afgoderij is. Want door deze gaat de ziel, die aan God verbonden was, van Hem weg, werpt zich in de armen van een vreemde, en daarom worden vleselijk-gezinde wereldlingen overspelers genoemd. Overspelers en overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap der wereld vijandschap tegen God is? Deze zonden moeten in den hoogsten graad gevreesd en verfoeid worden. Laat ze ook onder u niet genoemd worden, nooit bij wijze van goedkeuring of zonder afschuw, gelijk het den heiligen betaamt, heilige personen, die van de wereld afgezonderd en Gode gewijd zijn. De apostel waarschuwt niet alleen tegen de grove vormen van deze zonden, maar ook tegen hetgeen sommigen lichter tellen en vergeeflijk achten. Noch oneerbaarheid, Ephesians 5:4, waardoor moet verstaan worden alle dubbelzinnige taal en onbehoorlijke beweging en gedrag, noch zot geklap, duistere en lage woorden, of in `t algemeen, zinledige gesprekken, die gewoonlijk veel dwaasheid en onbeschaamdheid inhouden, en in genen dele stichtelijk zijn. Of gekkernij. Het Griekse woord eutrapelia is hetzelfde, dat Aristoteles in zijn Ethica tot een deugd verheft, aangenaamheid in den omgang. Er bestaat zonder twijfel onschuldige scherts, welke wij niet veronderstellen moeten dat de apostel hier verbiedt. Sommigen denken hier aan zulke lage en bedekte uitdrukkingen, die dienen om anderen tentoon te stellen en belachelijk te maken. Dat is slecht genoeg, maar de grondtekst schijnt te doelen op zulke vrolijke gesprekken, die onrein en dubbelzinnig zijn, wat ook met bedorven, rottend en vuil, bedoeld wordt in Ephesians 4:29. Van al deze dingen zegt hij dat ze niet betamen. Inderdaad, ze zijn niet alleen onwelvoegelijk, maar er is ook veel zonde in. Ze zijn niet alleen ver van nuttig, maar ze bezoedelen en vergiftigen de hoorders. De bedoeling is: Deze dingen passen geen Christenen, ze zijn in het geheel niet overeen te brengen met hun belijdenis en roeping. Christenen mogen wellevend en aangenaam zijn, maar ze moeten vriendelijk en wijs zijn. De apostel voegt er bij: maar veel meer dankzegging. De vrolijkheid van den Christen moet zover zijn van dubbelzinnige en lage kwinkslagen, dat hij zijn geest verkwikt en zich verblijdt door dankbare herinnering van Gods goedheid en barmhartigheid jegens hem, en door Hem daarvoor te verheerlijken en te prijzen.

1. Wij behoren alle gelegenheden aan te grijpen om God dank en lof te brengen voor Zijn vriendelijkheid en ons bewezen gunsten.

2. Ene beschouwing van de genade en goedheid Gods voor ons, met het doel om onze dankbaarheid te verlevendigen, is het rechte middel om den geest des Christens te verfrissen, te verlichten en hem vrolijk te maken. Dr. Hammond meent dat het woord eucharistia betekent aangenaam, godvruchtig, godsdienstig gesprek in het algemeen, in tegenstelling met hetgeen de apostel veroordeelt. Onze vrolijkheid, in plaats van uit te breken in hetgeen ijdel en zondig is, of verlaging van Gods naam teweegbrengt, moet zich openbaren in hetgeen den Christen betaamt en Gods heerlijkheid bevordert. Indien de mensen overvloediger waren in goede en godvruchtige uitdrukkingen, zouden zij niet zo instaat zijn slechte en onvoegzame woorden te spreken, want zal zegening en vervloeking, gemeenheid en dankzegging, uit dezelfden mond voortkomen?

I. Om ons te versterken tegen de zonden van onzedelijkheid enz., voert de apostel verscheidene gronden aan, en schrijft verscheidene voorbehoedmiddelen voor in hetgeen volgt.

1. Hij gebruikt verscheidene beweegredenen. En wel:

A. Deze zonden sluiten iemand buiten den hemel, want dit weet gij, enz., Ephesians 5:5. Zij wisten het, de Christelijke godsdienst had hun dit geleerd. Door een gierigaard verstaan sommigen een laag, wulps libertijn, die zich dompelt in die vuile lusten, welke de zekere kenmerken van een heiden en afgodendienaar zijn. Anderen nemen het in de gewone betekenis van het woord, en zo iemand is een afgodendienaar omdat de liefde voor de wereld geestelijk afgoderij is. Gelijk de wellusteling een god maakt van zijn buik, zo maakt de gierigaard zijn geld tot zijn god, geeft dat al zijn liefde, stelt daar al zijn hoop op, al zijn vertrouwen en zijn verlustiging is in werelds goed, dat toch alleen voor God moet bestemd worden. Hij dient mammon in plaats van God. Van zulke mensen is gezegd, dat zij geen erfenis hebben in het koninkrijk van Christus en van God, dat is het koninkrijk van Christus die God is, of het koninkrijk Gods, waarvan Christus als Middelaar Koning is, dat Hij zich verworven en dat God Hem gegeven heeft. De hemel wordt hier een koninkrijk genoemd (gelijk meermalen) ten opzichte van zijn uitnemendheid en heerlijkheid, zijn volheid en genoegzaamheid, enz. In dit koninkrijk hebben de heiligen en dienstknechten Gods ene erfenis, want het is de erfenis der heiligen in het licht. Maar zij, die onboetvaardig zijn en toegeven aan de lusten des vlezes of de liefde voor de wereld, zijn niet waarlijk Christenen en behoren niet tot het koninkrijk van genade, en zullen dus niet komen in het koninkrijk der heerlijkheid. Laat ons dus altijd tegen deze zonden op onze hoede zijn, daar zij ons buiten het koninkrijk der hemelen houden.

B. Deze zonden brengen den toorn Gods over hen, die er zich aan schuldig maken. Dat u niemand verleide met ijdele woorden, enz., Ephesians 5:6. Laat niemand u vleien alsof zulke zonden verdragelijk waren en in een Christen geoorloofd, en alsof zij niet zeer beledigend voor God waren, of dat gij er u in zoudt mogen dompelen en toch ongestraft blijven. Dat zijn ijdele woorden. Zij, die zich zelven en anderen vleien met de hoop van het ongestraft blijven der zonden, bedriegen zich zelven en anderen. Zo bedroog Satan onze eerste ouders met de ijdele woorden: Gij zult niet den dood sterven. Het zijn waarlijk ijdele woorden, want zij, die er op vertrouwen, zullen jammerlijk bedrogen uitkomen, want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. Door kinderen der ongehoorzaamheid kunnen wij verstaan de heidenen, die ongelovig zijn en weigeren te luisteren naar en zich te onderwerpen aan het Evangelie, of meer algemeen, alle verharde zondaren, die niet willen geroepen worden, maar aan hun ongehoorzaamheid overgelaten blijven. Ongehoorzaamheid is de slechtheid der zonde. Door een gewoon Hebraïsme worden zulke mensen genoemd "kinderen der ongehoorzaamheid" en zij zijn het inderdaad van kindsbeen af, wegdwalende van hun geboorte aan. De toorn Gods komt over dezulken, om hun zonden, soms in deze wereld, meer bepaald in de toekomende. En zullen wij dat licht achten, hetwelk ons zou brengen onder den toorn Gods? Neen! Zo zijt dan hun medegenoten niet, Ephesians 5:7. Neemt geen deel aan hun zonden, anders zoudt gij delen in hun straffen. Wij nemen deel in de zonden van anderen niet alleen wanneer wij op dezelfde zondige wijze leven als zij, en toestemmen en gehoor geven aan hun verzoekingen en uitnodigingen om te zondigen, maar ook wanneer wij hen aanmoedigen in hun zonden, het hun gemakkelijk maken, en niet voorkomen of verhinderen, zover dat in onze macht staat. C. Ziet hier onder welke verplichting Christenen verkeren om op andere wijze te leven dan deze zondaren. Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere, enz., Ephesians 5:8. De bedoeling is: Zulk een leven is geheel ongepast bij uw tegenwoordigen toestand, want toen gij heidenen en onwedergeborenen waart, zo waart ge duisternis, gij hebt nu een grote verandering ondergaan. De apostel noemt hun vorigen toestand duisternis, om de grote duisternis aan te duiden, waarin zij verkeerden. Zij leefden een goddeloos en godonterend leven, zijnde verstoken van het licht des onderrichts van buiten en van de verlichting en genade des Geestes inwendig. De toestand van zonde is een toestand van duisternis. Zondaars zijn als mensen in het donker, zij weten niet waar ze lopen of wat ze doen. Maar de genade Gods had een machtige verandering in hun zielen gewerkt: Nu zijt gij licht in den Heere, zaligmakend verlicht door het Woord en den Geest Gods. Nu, door uw aannemen van het Evangelie en uw geloof in Christus. Wandelt als kinderen des lichts. Kinderen des lichts zijn zij, die verkeren in een toestand van licht, toegerust met kennis en heiligheid, Aangezien gij nu dezulken zijt, laat nu uw wandel zijn in overeenstemming met uw roeping en voorrechten, en leeft dus volgens de verplichting, die op u rust door de kennis en de genade, waarin ge u verheugt.

Beproevende wat den Heere welbehaaglijk zij, Ephesians 5:10, onderzoekende en naarstig zoekende wat God geopenbaard heeft als Zijn wil, en tonende dat gij dat weet, door er uzelven naar te vormen. Wij moeten niet alleen vrezen en vermijden wat God mishaagt, maar ook zoeken en beproeven wat Hem aangenaam is, met dat doel de Schrift onderzoekende, en ons daardoor op den grootst- mogelijken afstand van de zonde houdende.

2. De apostel omschrijft sommige middelen tegen die zonden.

A. Indien wij niet verstrikt worden willen door de begeerlijkheden des vlezes, dan moeten wij vruchten des Geestes voortbrengen, Ephesians 5:9. Dat wordt verwacht van kinderen des lichts, dat zij, verlicht zijnde, ook geheiligd zijn door den Geest, en daarom Zijn vruchten voortbrengen. Die vruchten zijn in alle goedigheid, een aansporing om goed te doen en barmhartigheid te bewijzen, en rechtvaardigheid, dat zegt ons dat wij in onze daden rechtvaardig zijn moeten. Dat zijn ze meer bepaald, maar in het algemeen is alle godsdienst goedheid en rechtvaardigheid. En daarin en daarbij moeten ze zijn waarheid, of oprechtheid en eerlijkheid des harten.

B. Wij moeten geen deelgenootschap hebben met zonden of zondaren, Ephesians 5:11. Zondige werken zijn werken der duisternis, zij komen uit de duisternis der onwetendheid, zij zoeken de duisternis van geheimhouding, zij leiden naar de duisternis der hel. Deze werken der duisternis zijn onvruchtbare werken, zij doen niets goeds in hun langen loop, welk voordeel de zonde ook voorspiegelt, het einde wordt verlies, want het einde is de uiterste verwoesting van den onboetvaardigen zondaar. Wij moeten daarom geen gemeenschap hebben met deze onvruchtbare werken, gelijk wij ze zelven niet moeten bedrijven, zo mogen we ook anderen niet steunen in het begaan daarvan. Er zijn verscheidene manieren om gemeenschap te hebben aan de zonden van anderen, aanbeveling, raad, toestemming, oogluiking. En indien wij met anderen delen in hun zonden, moeten we verwachten ook aandeel te krijgen in hun plagen. Ja, indien wij gemeenschap met hen hebben, is er het grootste gevaar dat wij eerlang hetzelfde zullen doen. Maar, veeleer, in plaats van daaraan gemeenschap te hebben, moeten wij ze bestraffen. Daarin ligt opgesloten dat wij aan de zonden van anderen gemeenschap hebben indien wij ze niet bestraffen. Wij moeten voorzichtig en gepast getuigen tegen de zonden van anderen, en trachten hen van hun zondigheid te overtuigen, wanneer het gevoeglijk en beslist kan, door onze woorden, maar in elk geval door onze heiligheid van leven en door godvruchtigen wandel. Hun zonden be- straffen door overvloedig te zijn in de daaraan overgestelde deugden. Een reden daarvoor is: Het is schandelijk ook te zeggen, Ephesians 5:12. Zij zijn zo vuil en afschuwelijk, dat het schandelijk is om het te vermelden, behalve ter bestraffing, hoe schandelijk is het dan wel om er gemeenschap aan te hebben! Het geschiedt van hen heimelijk. Het schijnt dat de apostel hier spreekt van de heidense afgodendienaars en hun afschuwelijke geheimenissen, welke overvloeiden van weerzinwekkende ondeugd, en die op straffe des doods niet mochten ontdekt worden. Een goed man schaamt zich te noemen wat een goddeloos man zich niet schaamt te doen, maar voorzover zulke daden openbaar worden, moeten ze bestraft worden. Hier volgt een andere reden voor zulke bestraffing. Maar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden openbaar, Ephesians 5:13. Waarschijnlijk bedoelt de apostel met deze woorden: "Al deze onvruchtbare werken der duisternis, welke gij geroepen zijt te bestraffen, worden opengelegd en in hun ware kleuren openbaar gemaakt door de zondaars zelven, door het licht der leer of van Gods Woord in uw monden, als getrouwe bestraffers, of door het onderwijzend licht, dat uitstroomt uit uw heiligheid van leven en uw voorbeeldigen wandel." Het licht van Gods Woord en zijn openbaring in een Christelijken wandel zijn de geschikte middelen om zondaren te overtuigen van hun zonden en goddeloosheid. Er volgt: Want al wat openbaar maakt is licht, dat wil zeggen: het is het licht, dat aan den dag brengt wat vroeger in de duisternis verborgen was, en daarom betaamt het hun, die kinderen des lichts zijn, die licht zijn in den Heere, om anderen aan hun zonden te ontdekken, en te trachten hen te overtuigen van het kwaad en gevaar daarvan, waardoor zij schijnen als lichten in de wereld. De apostel dringt verder deze verplichting aan door het voorbeeld van God of Christus: Daarom zegt hij enz., Ephesians 5:14. Alsof hij zei: "Dusdoende volgt gij den groten God, die zich bemoeit om zondaren op te wekken uit hun slaap en te doen opstaan uit den dood der zonden, opdat zij het licht van Christus mogen ontvangen. Hij zegt: De Heere spreekt voortdurend in Zijn woord, hetgeen bepaaldelijk wordt aangeduid in Isaiah 60:1. Of: Christus, door Zijne dienaren, die het eeuwig Evangelie prediken, roept voortdurend zondaren daartoe. Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden. In hoofdzaak wordt door deze verschillende uitdrukkingen hetzelfde bedoeld, zij dienen om ons te herinneren aan de grote stompzinnigheid en de ellendige zekerheid van de zondaren, hoe ongevoelig zij zijn voor hun gevaar, hoe onbekwaam van nature voor geestelijke bewegingen, gevoelens en handelingen. Wanneer God hen roept om te ontwaken en te verrijzen, bedoelt Hij dat ze hun zonden moeten afbreken door berouw en een leven van heilige gehoorzaamheid beginnen, en Hij moedigt hen aan om daarvan de proef te nemen en er hun uiterste best voor te doen, met de genadige belofte: En Christus zal over u lichten, of: Christus zal u verlichten, of: zal over u schijnen. Hij zal u brengen in een toestand van kennis, heiligheid en geluk, u met Zijn genade bijstaan, uw geest verfrissen met vreugde en vrede hier en met eeuwige heerlijkheid hiernamaals. Merk op: Wanneer wij trachten zondaren te overtuigen en van hun zonden terug te brengen, volgen wij God en Christus na in datgene, dat het grote doel van geheel het Evangelie is. Sommigen verstaan hieronder een roepstem tot de zondaren en tot de heiligen, tot de zondaren om berouw te tonen en zich te bekeren, tot de heiligen om zich aan te gorden tot hun plicht. De eersten moeten opstaan uit hun geestelijken dood, de laatsten verrijzen uit hun geestelijke dodigheid.

C. Een ander behoedmiddel tegen de zonde is voorzichtigheid, zorgvuldigheid, Ephesians 5:15. Zie dan enz. Dit kan bedoeld zijn met het oog op hetgeen onmiddellijk voorafgaat: Indien gij de zonden van anderen moet bestraffen, en daarin uw roeping getrouw vervullen wilt, moet gij voor uzelven wl toezien op uzelf en uw eigen gedrag en wandel (en inderdaad, alleen zij, die zelf met de nodige voorzichtigheid en zorg wandelen, zijn gerechtigd anderen te bestraffen). Maar wij kunnen hier ook hebben een ander voorbehoedmiddel tegen de vroeger genoemde zonden. Mij komt het voor, dat dit de bedoeling van den apostel is, want het is onmogelijk reinheid en heiligheid van hart en wandel te bewaren, zonder grote voorzichtigheid en zorgvuldigheid. Wandelt voorzichtiglijk enz., of zoals het woord eigenlijk betekent: nauwgezet, betamelijk, in den rechten weg, waartoe wij zonder verpozen den regel en de aanwijzingen te raadplegen hebben, die ons in de Heilige Schrift gegeven zijn. Niet als onwijzen, die maar op goed geluk wandelen en die geen begrip van hun plicht hebben, zomin als van de waarde hunner zielen, en door verwaarlozing, achteloosheid en zorgeloosheid in zonden vallen en zich zelven verwoesten, maar als wijzen, als mensen, die door God onderwezen en met wijsheid van boven toegerust zijn. Voorzichtig wandelen is het gevolg van ware wijsheid, maar het tegenovergestelde is het gevolg van dwaasheid. Nu volgt: den tijd uitkopende, Ephesians 5:16, letterlijk: de gelegenheid kopende. Dat is een vergelijking met kooplieden en handelaars, die nauwkeurig acht geven op het geschikte jaargetijde voor handel, en daarvan gebruik maken. Dat is een groot deel van de Christelijke wijsheid, dat men den tijd uitkoopt. Goede Christenen moeten goede besteders van hun tijd zijn en zorg dragen dien tot de beste doeleinden te gebruiken, door tegen verzoekingen te waken, door goed te doen terwijl het in hun macht is, en door den tijd steeds met nuttig werk te vullen, -dat is een zeer goed behoedmiddel tegen zonde. Zij moeten van den tegenwoordigen tijd van genade het best-mogelijke gebruik maken. Onze tijd is een talent ons van God gegeven tot een of ander nuttig doel, en hij wordt daarom misbruikt en verloren, wanneer hij niet tot doel aangewend wordt. Indien wij vroeger onzen tijd verloren hebben, moeten wij nu trachten dat in te halen door onzen ijver te verdubbelen in het betrachten van onze roeping. De reden daarvoor gegeven is: dat de dagen boos zijn, dat kan zijn, door de boosheid van hen, die er in leven, of dat ze moeilijk en gevaarlijk zijn voor u, die er in leeft. De apostel schreef dit in een tijd van vervolging, de Christenen waren elk uur in gevaar. Wanneer de dagen boos zijn, hebben wij dubbele reden om de dagen uit te kopen, vooral omdat we niet weten of ze niet spoedig nog slechter zijn zullen. De mensen klagen heel licht over boze tijden, het zou goed zijn indien zij er door gebracht werden tot het uitkopen van den tijd. Daarom, zegt de apostel, Ephesians 5:17, omdat de tijden boos zijn, zijt niet onverstandig, onwetend omtrent uwe roeping en slordig voor uwe zielen, maar verstaat welke de wil des Heeren zij. Bestudeer, beschouw, en daarna gewen u aan den wil van God, die uw plicht bepaalt. Onwetendheid omtrent onzen plicht en verwaarlozing van onze zielen zijn bewijzen van de grootste dwaasheid, terwijl bekendheid met den wil van God en zorgvuldigheid om dien te vervullen, de beste en oprechtste wijsheid tonen.

II. In de volgende drie verzen waarschuwt de apostel tegen enige andere bepaalde zonden en wekt op tot sommige andere plichten.

1. Hij waarschuwt tegen de zonde van dronkenschap. En wordt niet dronken in wijn, Ephesians 5:18. Dat was een zeer gewone zonde onder de heidenen, voornamelijk bij gelegenheid van feesten hunner goden en vooral in hun Bacchanalia, dan waren zij gewoon zich op te winden met wijn, en tengevolge daarvan allerlei onbehoorlijke dingen te doen. Daarom voegt de apostel er bij: waarin -in dronkenschap- overdaad is. Het woord asootia betekent weelderigheid, verkwisting, en het is zeker dat dronkenschap niet gepaard gaat met matigheid en reinheid van leven, maar alle soorten van buitensporigheden te voorschijn roept en de mensen vervoert tot grote zinnelijkheid en gemene wandaden. Dronkenschap is een zonde, die zelden op zich zelve blijft, gewoonlijk brengt zij de mensen tot andere overtredingen, zij is een zonde, die God zeer vertoornt en het geestelijk leven sterk verhindert. De apostel bedoelt hier al zulke onmatigheid en ongeregeldheid, als staan tegenover het matig en voorzichtig gedrag, dat hij bedoelt in zijn raad om den tijd uit te kopen. 2. In plaats van vervuld te worden met wijn, vermaant hij hen om vervuld te worden met den Geest. Zij, die vol wijn zijn, hebben niet veel kans om vervuld te worden met den Geest, en daarom is die roeping het tegenovergestelde van deze zonde. De bedoeling van deze vermaning is, dat men zal trachten naar een overvloedige maat van genade des Geestes, die de zielen vervullen zal met grote kracht, vreugde en moed, welke zinnelijke mensen verwachten dat de wijn hun geven zal. In ons trachten daarnaar kunnen wij ons niet aan overdrijving schuldig maken, neen, wij mogen niet tevreden zijn met een weinig van den Geest, maar behoren steeds naar meer te streven, om met den Geest vervuld te worden. Door dat middel zullen wij verstaan, welke de wil des Heeren zij, want de Geest Gods is gegeven als de Geest der wijsheid en des verstands. En omdat allen, die met den Geest vervuld zijn, geleid worden tot handelingen van godsvrucht en al haar uitwerkingen, vermaant de apostel:

3. Den Heere te zingen, Ephesians 5:19. Dronkaards zijn gewoon dubbelzinnige en gemene liederen te zingen. De heidenen op hun Bacchanalia zongen lofzangen ter ere van Bacchus, dien zij den god van den wijn noemden. Zo uitten zij hun vreugde, maar de vreugde der Christenen moet zich openbaren in liederen ter ere Gods. Daarin moeten zij spreken onder elkaar, in hun vergaderingen en onderlinge samenkomsten, tot wederzijdse stichting. Door psalmen worden de psalmen David's bedoeld, of zulke liederen, die geschikt waren om onder begeleiding van muziekinstrumenten gezongen te worden. Lofzangen zijn zulke liederen, die meer bepaald Gods heerlijkheid bezingen, als die van Zacharias, Simeon, enz. Geestelijke liederen omvatten een grotere verscheidenheid van onderwerpen, leerstellige, profetische, historische, enz. Merk hier op:

A. Het zingen van psalmen en lofzangen is een instelling van het Evangelie, een goddelijk gebod, bedoeld tot Zijne verheerlijking.

B. Ofschoon de Christenen vijanden zijn van onbetamelijke vrolijkheid, worden zij aangemoedigd tot vreugde en blijdschap en om daarvan ook de blijken te geven. Gods volk heeft reden om zich te verblijden en te zingen van vreugde. Zij moeten zingen en psalmen den Heere in hun harten, niet enkel met hun stemmen, maar met innerlijke toewijding, en dan zal hun zang Gode zo aangenaam zijn als muziek is voor ons. Het moet geschieden met het doel om Hem te behagen en Zijn lof te verkondigen en dan geschiedt het den Heere.

4. Dankzegging is een andere plicht, waartoe de apostel ons vermaant, Ephesians 5:20. Ons wordt gezegd psalmen enz. te zingen, om onze dankbaarheid jegens God te tonen, maar, ofschoon wij niet altijd kunnen zingen, wij kunnen wel altijd danken, dat is, wij mogen nooit de geneigdheid tot dezen plicht missen, want wij hebben er altijd reden toe. Wij moeten daarmee voortgaan ons leven lang, en wij moeten danken voor alle dingen, niet alleen voor genoten geestelijke zegeningen, en voor de eeuwige, die we wachtende zijn (voor de eerste die we in handen hebben, en de laatste die we in hope bezitten), maar ook voor alle tijdelijke weldaden, niet alleen onze gemakken, maar ook onze geheiligde beproevingen, niet alleen voor hetgeen onmiddellijk ons zelven betreft, maar ook voor de bewijzen van Gods vriendelijkheid en gunst voor anderen. Het is onze plicht God en den Vader te allen tijd over alle dingen te danken, God als de Vader van onzen Heere Jezus Christus en in Hem onze Vader, in wiens naam wij al onze gebeden, lofzeggingen en geestelijke diensten moeten brengen, zullen ze Gode aangenaam zijn.

Verzen 21-33

Efeze 5:21-33

Hier begint de apostel zijne vermaningen tot uitoefening van onze wederzijdse plichten. Tot algemenen grondslag van deze plichten legt hij den regel in Ephesians 5:21. Er is wederkerige onderdanigheid, welke de Christenen aan elkaar verschuldigd zijn, die bevat het dragen van elkanders lasten, het niet zich zelven verheffen boven anderen, noch het regeren en de wet stellen aan elkaar. Paulus was een voorbeeld van de ware Christelijke gemoedsgesteldheid, want hij werd allen alles. Wij moeten een neerbuigenden en onderdanigen geest hebben, en gereed zijn voor al de plichten van onderscheidene plaatsen en betrekkingen, waarin God ons in de wereld gesteld heeft. In de vreze Gods, dat is zover als bestaanbaar is met de vreze Gods, om Zijnentwil, en gewetenshalve voor Hem, en opdat wij daardoor waarlijk bewijzen mogen dat we Hem vrezen. Waar wederzijdse toegevendheid en onderdanigheid is, zullen alle plichten van alle betrekkingen beter vervuld worden. Van Ephesians 5:22 tot het einde spreekt hij van de plichten der echtgenoten, en hij doet dat op Christelijke wijze, de gemeente als voorbeeld stellende voor de onderwerping van de vrouw, en Christus als voorbeeld voor de liefde des mans.

I. De plicht, aan de vrouwen voorgeschreven, is onderdanigheid aan haar eigen mannen in den Heere, Ephesians 5:22, welke onderdanigheid bevat, dat zij hen eerbiedigen en gehoorzamen, en dat uit het beginsel van liefde voor hen. Zij moeten dit doen in onderwerping aan Gods gezag, die het bevolen heeft, dat is: het doen in den Heere. Ook kan men dit beschouwen als een vergelijking, alsof er stond: gelijk gij, Gode gewijd, u aan Hem onderwerpt. Uit het voorgaande kunnen wij leren dat wij, door nauwgezette betrachting van onze plichten jegens onze medeschepselen, God zelven behagen en gehoorzamen, en uit het laatste, dat God niet enkel verlangt en eist de vervulling der plichten, die onmiddellijk Hem betreffen, maar evenzeer die, welke onze naasten aangaan. De apostel wijst op de reden voor deze onderdanigheid van de vrouwen: Want de man is het hoofd der vrouw, Ephesians 5:23. De vergelijking slaat op het hoofd van het natuurlijk lichaam, dat als zetel der rede, der wijsheid en der kennis, en als de fontein van gevoel en beweging, uitnemender is dan de rest van het lichaam. God heeft den man den voorrang gegeven en het recht om te regeren en te besturen, Hij gaf die door de schepping en in deze wet voor de onderlinge verhouding: Tot uw man zal uwe begeerte zijn en hij zal over u heersen. De ongemakken, die daaruit voortgekomen zijn, zijn het gevolg van de komst der zonde in de wereld. Over het algemeen heeft de man (gelijk ook behoort) de meerderheid in wijsheid en kennis. Hij is daarom het hoofd, gelijk Christus het hoofd is der gemeente. Hier is ene vergelijking met het gezag van Christus over de gemeente, van de meerderheid en de betrekking als hoofd, welke God den echtgenoot verleende. De apostel voegt erbij: En hij is de behouder des lichaams. Christus' gezag over de gemeente wordt uitgeoefend om haar te bewaren voor het kwade en haar te voorzien van al wat goed voor haar is. Op gelijke wijze moet de echtgenoot bezig zijn in de bescherming en verzorging zijner vrouw, en daarom moet zij zich des te meer met liefde aan hem onderwerpen. Dus volgt hier: Daarom, gelijk de gemeente aan Christus onderdanig is, Ephesians 5:24, met liefde, met nederigheid, met getrouwheid, alzo ook de vrouwen aan haar eigen mannen in alles, in elk ding, waarin hij rechtvaardig gezag oefent, in elk ding, dat wettig en voor God bestaanbaar is.

II. De plicht van de echtgenoten, aan de andere zijde, is hun vrouwen lief te hebben, Ephesians 5:25, want zonder dat zouden zij hun gezag en meerderheid misbruiken. Maar waar de liefde, zoals behoort, den toon aangeeft, zal zij al de andere plichten van deze betrekking in zich besluiten, want het is een bijzondere en eigenaardige liefde, die jegens de vrouw voorgeschreven is. De liefde van Christus tot de gemeente wordt haar ten voorbeeld gesteld, welke liefde oprecht, rein, vurig en standvastig is, en dat niettegenstaande al de onvolkomenheden en gebreken, waaraan de gemeente schuldig staat. De grootte van deze liefde voor de gemeente bleek daaruit, dat Hij voor haar in den dood ging. Merk op: Gelijk de onderwerping van de gemeente aan Christus de vrouw tot voorbeeld gesteld wordt, zo wordt de liefde van Christus voor Zijne gemeente den man tot maatstaf gegeven, en waar zulke voorbeelden aan beiden gegeven worden, en daardoor van beiden zoveel geëist wordt, heeft geen van beiden reden om zich over de verhouding te beklagen. De liefde, die God van den echtgenoot voor diens vrouw eist, mag aanspraak maken op de onderdanigheid aan haar man, die Hij van haar vordert, en de onderdanigheid aan de vrouw voorgeschreven, is een overvloedige vergoeding van de liefde, die God wil dat haar echtgenoot haar zal toedragen. De apostel, na de liefde van Christus voor de gemeente genoemd te hebben, weidt daarover uit, door de reden aan te wijzen, waarom Hij zich zelven voor haar overgaf, namelijk dat ze in deze wereld geheiligd en in de toekomende verheerlijkt zou worden. Opdat Hij haar heiligen zou, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het woord, Ephesians 5:26, dat Hij al Zijne leden zou bekleden met een beginsel van heiligheid en hen verlossen van de schuld, de onreinheid en de heerschappij der zonde. De middelen, waardoor dit wordt bewerkstelligd, zijn de ingestelde sacramenten, vooral de wassing in den doop en de verkondiging en aanneming des Evangelies. Opdat Hij haar zich zelven heerlijk zou voorstellen enz., Ephesians 5:27. Dr. Lightfoot meent, dat de apostel hier het oog heeft op de buitengewone zorgvuldigheid der Joden in hun wassingen ter reiniging. Zij zorgden dat geen deel van het vlees buiten het water bleef, en dat alle spetjes en smetjes geheel werden weggewassen. Anderen denken dat hij zinspeelt op een kleed, zoals het uit handen van den wasser komt, gereinigd van vlekken, ontdaan van rimpels, waarvan de eerste vers waren en de laatste door het lange dragen er in gekomen. Dat Hij haar zich zelven zou voorstellen -opdat Hij haar in den groten dag geheel met zich verenigen moge, ene gemeente, volkomen in kennis en heiligheid, die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, waarin niets van mismaking of onreinheid is overgebleven, maar geheel beminnelijk en aangenaam in Zijne ogen, heilig en onberispelijk, zonder enig overblijfsel van zonde hoegenaamd. De gemeente in haar geheel en de gelovigen in het bijzonder zullen niet zonder vlek of rimpel zijn alvorens zij in de heerlijkheid komen. Uit dit en het vorige vers kunnen wij zien, dat de verheerlijking van de gemeente het doel is van hare heiliging, en dat zij-maar zij alleen-die hier geheiligd worden, hiernamaals verheerlijkt zullen zijn. Alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen lief te hebben enz., Ephesians 5:28. Daar de vrouw een gemaakt werd met haar echtgenoot (niet letterlijk maar in betrekkelijken zin) is dit een beweegreden, waarom hij haar even vurig en oprecht liefhebben moet als zich zelven. Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, Ephesians 5:29, niemand, hoe misvormd of onvolkomen hij zijn moge, haat zich zelven, integendeel: hij voedt het en onderhoudt het, hij besteedt veel zorg en tederheid aan zich zelven en is er op uit zich alles te verschaffen, wat hij nodig en nuttig acht, voedsel, kleding enz. Gelijkerwijs ook de Heere de gemeente, dat is: gelijk de Heere Zijne gemeente voedt en onderhoudt, die Hij voorziet van alles, dat Hij weet nodig en goed voor haar te zijn en tot haar eeuwig geluk en welzijn te zullen bijdragen. De apostel voegt er bij: Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijne benen, Ephesians 5:30. Hij duidt dit aan als de reden, waarom Christus Zijne gemeente voedt en onderhoudt, -omdat allen, die tot haar behoren, leden van Zijn lichaam zijn van Zijn mystiek lichaam. Of: wij zijn leden uit Zijn lichaam, al de genade en heerlijkheid, welke de gemeente heeft, komen uit Christus, gelijk Eva uit den man genomen is. Maar het is de gewoonte van de Heilige Schrift om een samengesteld lichaam aan te duiden door de omschrijving van de verschillende leden, avond en morgen voor etmaal, zo hier voor lichaam vlees en benen, -waardoor wij te verstaan hebben Hem zelven, zodat de bedoeling is: wij zijn leden van Christus. Daarom, (omdat zij een zijn, gelijk Christus en Zijne gemeente een zijn) zal een mens zijn vader en moeder verlaten. De apostel haalt de woorden van Adam aan, toen Eva hem tot een hulpe tegenover hem gegeven was, Genesis 2:24. Wij moeten hieruit niet opmaken, dat de verplichtingen van een man jegens zijn overige betrekkingen door zijn huwelijk ontbonden worden, maar alleen, dat die laatste betrekking voor alle andere gaat, aangezien er tussen die beide mensen nauwer band ontstaan is dan tussen hen en alle anderen, zodat de man liever al die andere moet opgeven dan de band tussen hem en zijne vrouw. En zij twee zullen tot een vlees wezen, door den huwelijksband.

Deze verborgenheid is groot, Ephesians 5:32. De woorden van Adam, zo-even door den apostel aangehaald, zijn letterlijk van het huwelijk bedoeld, maar zij hebben ook een verborgen mystieken zin, betrekkelijk de vereniging van Christus met Zijne gemeente, van welke de huwelijksvereniging van Adam met ons aller moeder de afschaduwing was. Ofschoon ze niet door God ingesteld of bedoeld was om dat te betekenen, was zij echter een soort van natuurlijk type, zij had er gelijkenis mede: ik zeg dit, ziende op Christus en de gemeente. Hierna besluit de apostel dit deel van zijn redevoering met een korte samentrekking van de plichten van echtgenoten en vrouwen. Zo dan (er is hier zulk een geheimzinnige betekenis, maar de eenvoudige letterlijke betekenis geldt voor u) elk in het bijzonder, een iegelijk hebbe zijn eigen vrouw alzo lief als zich zelven, met zulk een oprechte, bijzondere, buitengewone, voorkeur-gevende liefde als hij zich zelven toedraagt. En de vrouw zie dat zij den man vreze. Vreze bestaat uit liefde en achting, die de behoefte scheppen om te behagen, en uit vrees, die steeds zorgt niet te beledigen. Dat de vrouw deze vreze voor haar man gevoele, is de wil van God en de aard van het huwelijk.

Verzen 21-33

Efeze 5:21-33

Hier begint de apostel zijne vermaningen tot uitoefening van onze wederzijdse plichten. Tot algemenen grondslag van deze plichten legt hij den regel in Ephesians 5:21. Er is wederkerige onderdanigheid, welke de Christenen aan elkaar verschuldigd zijn, die bevat het dragen van elkanders lasten, het niet zich zelven verheffen boven anderen, noch het regeren en de wet stellen aan elkaar. Paulus was een voorbeeld van de ware Christelijke gemoedsgesteldheid, want hij werd allen alles. Wij moeten een neerbuigenden en onderdanigen geest hebben, en gereed zijn voor al de plichten van onderscheidene plaatsen en betrekkingen, waarin God ons in de wereld gesteld heeft. In de vreze Gods, dat is zover als bestaanbaar is met de vreze Gods, om Zijnentwil, en gewetenshalve voor Hem, en opdat wij daardoor waarlijk bewijzen mogen dat we Hem vrezen. Waar wederzijdse toegevendheid en onderdanigheid is, zullen alle plichten van alle betrekkingen beter vervuld worden. Van Ephesians 5:22 tot het einde spreekt hij van de plichten der echtgenoten, en hij doet dat op Christelijke wijze, de gemeente als voorbeeld stellende voor de onderwerping van de vrouw, en Christus als voorbeeld voor de liefde des mans.

I. De plicht, aan de vrouwen voorgeschreven, is onderdanigheid aan haar eigen mannen in den Heere, Ephesians 5:22, welke onderdanigheid bevat, dat zij hen eerbiedigen en gehoorzamen, en dat uit het beginsel van liefde voor hen. Zij moeten dit doen in onderwerping aan Gods gezag, die het bevolen heeft, dat is: het doen in den Heere. Ook kan men dit beschouwen als een vergelijking, alsof er stond: gelijk gij, Gode gewijd, u aan Hem onderwerpt. Uit het voorgaande kunnen wij leren dat wij, door nauwgezette betrachting van onze plichten jegens onze medeschepselen, God zelven behagen en gehoorzamen, en uit het laatste, dat God niet enkel verlangt en eist de vervulling der plichten, die onmiddellijk Hem betreffen, maar evenzeer die, welke onze naasten aangaan. De apostel wijst op de reden voor deze onderdanigheid van de vrouwen: Want de man is het hoofd der vrouw, Ephesians 5:23. De vergelijking slaat op het hoofd van het natuurlijk lichaam, dat als zetel der rede, der wijsheid en der kennis, en als de fontein van gevoel en beweging, uitnemender is dan de rest van het lichaam. God heeft den man den voorrang gegeven en het recht om te regeren en te besturen, Hij gaf die door de schepping en in deze wet voor de onderlinge verhouding: Tot uw man zal uwe begeerte zijn en hij zal over u heersen. De ongemakken, die daaruit voortgekomen zijn, zijn het gevolg van de komst der zonde in de wereld. Over het algemeen heeft de man (gelijk ook behoort) de meerderheid in wijsheid en kennis. Hij is daarom het hoofd, gelijk Christus het hoofd is der gemeente. Hier is ene vergelijking met het gezag van Christus over de gemeente, van de meerderheid en de betrekking als hoofd, welke God den echtgenoot verleende. De apostel voegt erbij: En hij is de behouder des lichaams. Christus' gezag over de gemeente wordt uitgeoefend om haar te bewaren voor het kwade en haar te voorzien van al wat goed voor haar is. Op gelijke wijze moet de echtgenoot bezig zijn in de bescherming en verzorging zijner vrouw, en daarom moet zij zich des te meer met liefde aan hem onderwerpen. Dus volgt hier: Daarom, gelijk de gemeente aan Christus onderdanig is, Ephesians 5:24, met liefde, met nederigheid, met getrouwheid, alzo ook de vrouwen aan haar eigen mannen in alles, in elk ding, waarin hij rechtvaardig gezag oefent, in elk ding, dat wettig en voor God bestaanbaar is.

II. De plicht van de echtgenoten, aan de andere zijde, is hun vrouwen lief te hebben, Ephesians 5:25, want zonder dat zouden zij hun gezag en meerderheid misbruiken. Maar waar de liefde, zoals behoort, den toon aangeeft, zal zij al de andere plichten van deze betrekking in zich besluiten, want het is een bijzondere en eigenaardige liefde, die jegens de vrouw voorgeschreven is. De liefde van Christus tot de gemeente wordt haar ten voorbeeld gesteld, welke liefde oprecht, rein, vurig en standvastig is, en dat niettegenstaande al de onvolkomenheden en gebreken, waaraan de gemeente schuldig staat. De grootte van deze liefde voor de gemeente bleek daaruit, dat Hij voor haar in den dood ging. Merk op: Gelijk de onderwerping van de gemeente aan Christus de vrouw tot voorbeeld gesteld wordt, zo wordt de liefde van Christus voor Zijne gemeente den man tot maatstaf gegeven, en waar zulke voorbeelden aan beiden gegeven worden, en daardoor van beiden zoveel geëist wordt, heeft geen van beiden reden om zich over de verhouding te beklagen. De liefde, die God van den echtgenoot voor diens vrouw eist, mag aanspraak maken op de onderdanigheid aan haar man, die Hij van haar vordert, en de onderdanigheid aan de vrouw voorgeschreven, is een overvloedige vergoeding van de liefde, die God wil dat haar echtgenoot haar zal toedragen. De apostel, na de liefde van Christus voor de gemeente genoemd te hebben, weidt daarover uit, door de reden aan te wijzen, waarom Hij zich zelven voor haar overgaf, namelijk dat ze in deze wereld geheiligd en in de toekomende verheerlijkt zou worden. Opdat Hij haar heiligen zou, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het woord, Ephesians 5:26, dat Hij al Zijne leden zou bekleden met een beginsel van heiligheid en hen verlossen van de schuld, de onreinheid en de heerschappij der zonde. De middelen, waardoor dit wordt bewerkstelligd, zijn de ingestelde sacramenten, vooral de wassing in den doop en de verkondiging en aanneming des Evangelies. Opdat Hij haar zich zelven heerlijk zou voorstellen enz., Ephesians 5:27. Dr. Lightfoot meent, dat de apostel hier het oog heeft op de buitengewone zorgvuldigheid der Joden in hun wassingen ter reiniging. Zij zorgden dat geen deel van het vlees buiten het water bleef, en dat alle spetjes en smetjes geheel werden weggewassen. Anderen denken dat hij zinspeelt op een kleed, zoals het uit handen van den wasser komt, gereinigd van vlekken, ontdaan van rimpels, waarvan de eerste vers waren en de laatste door het lange dragen er in gekomen. Dat Hij haar zich zelven zou voorstellen -opdat Hij haar in den groten dag geheel met zich verenigen moge, ene gemeente, volkomen in kennis en heiligheid, die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, waarin niets van mismaking of onreinheid is overgebleven, maar geheel beminnelijk en aangenaam in Zijne ogen, heilig en onberispelijk, zonder enig overblijfsel van zonde hoegenaamd. De gemeente in haar geheel en de gelovigen in het bijzonder zullen niet zonder vlek of rimpel zijn alvorens zij in de heerlijkheid komen. Uit dit en het vorige vers kunnen wij zien, dat de verheerlijking van de gemeente het doel is van hare heiliging, en dat zij-maar zij alleen-die hier geheiligd worden, hiernamaals verheerlijkt zullen zijn. Alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen lief te hebben enz., Ephesians 5:28. Daar de vrouw een gemaakt werd met haar echtgenoot (niet letterlijk maar in betrekkelijken zin) is dit een beweegreden, waarom hij haar even vurig en oprecht liefhebben moet als zich zelven. Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, Ephesians 5:29, niemand, hoe misvormd of onvolkomen hij zijn moge, haat zich zelven, integendeel: hij voedt het en onderhoudt het, hij besteedt veel zorg en tederheid aan zich zelven en is er op uit zich alles te verschaffen, wat hij nodig en nuttig acht, voedsel, kleding enz. Gelijkerwijs ook de Heere de gemeente, dat is: gelijk de Heere Zijne gemeente voedt en onderhoudt, die Hij voorziet van alles, dat Hij weet nodig en goed voor haar te zijn en tot haar eeuwig geluk en welzijn te zullen bijdragen. De apostel voegt er bij: Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijne benen, Ephesians 5:30. Hij duidt dit aan als de reden, waarom Christus Zijne gemeente voedt en onderhoudt, -omdat allen, die tot haar behoren, leden van Zijn lichaam zijn van Zijn mystiek lichaam. Of: wij zijn leden uit Zijn lichaam, al de genade en heerlijkheid, welke de gemeente heeft, komen uit Christus, gelijk Eva uit den man genomen is. Maar het is de gewoonte van de Heilige Schrift om een samengesteld lichaam aan te duiden door de omschrijving van de verschillende leden, avond en morgen voor etmaal, zo hier voor lichaam vlees en benen, -waardoor wij te verstaan hebben Hem zelven, zodat de bedoeling is: wij zijn leden van Christus. Daarom, (omdat zij een zijn, gelijk Christus en Zijne gemeente een zijn) zal een mens zijn vader en moeder verlaten. De apostel haalt de woorden van Adam aan, toen Eva hem tot een hulpe tegenover hem gegeven was, Genesis 2:24. Wij moeten hieruit niet opmaken, dat de verplichtingen van een man jegens zijn overige betrekkingen door zijn huwelijk ontbonden worden, maar alleen, dat die laatste betrekking voor alle andere gaat, aangezien er tussen die beide mensen nauwer band ontstaan is dan tussen hen en alle anderen, zodat de man liever al die andere moet opgeven dan de band tussen hem en zijne vrouw. En zij twee zullen tot een vlees wezen, door den huwelijksband.

Deze verborgenheid is groot, Ephesians 5:32. De woorden van Adam, zo-even door den apostel aangehaald, zijn letterlijk van het huwelijk bedoeld, maar zij hebben ook een verborgen mystieken zin, betrekkelijk de vereniging van Christus met Zijne gemeente, van welke de huwelijksvereniging van Adam met ons aller moeder de afschaduwing was. Ofschoon ze niet door God ingesteld of bedoeld was om dat te betekenen, was zij echter een soort van natuurlijk type, zij had er gelijkenis mede: ik zeg dit, ziende op Christus en de gemeente. Hierna besluit de apostel dit deel van zijn redevoering met een korte samentrekking van de plichten van echtgenoten en vrouwen. Zo dan (er is hier zulk een geheimzinnige betekenis, maar de eenvoudige letterlijke betekenis geldt voor u) elk in het bijzonder, een iegelijk hebbe zijn eigen vrouw alzo lief als zich zelven, met zulk een oprechte, bijzondere, buitengewone, voorkeur-gevende liefde als hij zich zelven toedraagt. En de vrouw zie dat zij den man vreze. Vreze bestaat uit liefde en achting, die de behoefte scheppen om te behagen, en uit vrees, die steeds zorgt niet te beledigen. Dat de vrouw deze vreze voor haar man gevoele, is de wil van God en de aard van het huwelijk.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ephesians 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ephesians-5.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile