Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Filippenzen 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, FILIPPENZEN 1

DE BRIEF AAN DE FILIPPENZEN

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN DEN BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS AAN DE FILIPPENZEN.

Filippi was een voorname stad in het westelijk gedeelte van Macedonië: prootê s meridos ts Makedonias polis, Acts 16:12. Zij was genoemd naar Filippus, den beroemden koning van Macedonië, die haar herstelde en verfraaide; en werd later tot Romeinse kolonie gemaakt. In de nabijheid van deze plaats waren de Canipi Philippici; merkwaardig door de grote veldslagen tussen Julius Caesar en Pompejus de Grote; en dien tussen Augustus en Antonius aan de ene zijde, en Cassius en Brutus aan de andere. Maar voor Christenen heeft zij het meeste belang door dezen brief, die geschreven werd toen Paulus te Rome gevangen was in het jaar 62. Paulus schijnt zeer bijzondere liefde gehad te hebben voor de gemeente te Filippi; tot de stichting waarvan hijzelf het werktuig geweest was; en ofschoon hij had de zorg voor al de gemeenten, gevoelde hij buitengewone vaderlijke liefde voor deze. Op hen, voor wie God ons gebruikt heeft om hun enig goed te doen, moeten wij ten aanzien van ons zelven meer dan op anderen letten, zowel tot eigen aanmoediging als om hun nog meer goed te doen. Hij zag op hen als op zijn kinderen; en daar hij hen door het Evangelie geteeld had, was hij zeer begerig hen door datzelfde Evangelie te voeden en op te voeden. I. Hij was op buitengewone wijze geroepen om het Evangelie te Filippi te verkondigen, Acts 16:9. Een gezicht in den nacht was Paulus gegeven: Er stond een Macedonisch man en bad hem: Kom over in Macedonië en help ons. Hij zag God voor zich heengaan, en werd aangemoedigd om alle middelen in het werk te stellen teneinde onder hen voort te zetten het goede werk, dat begonnen was, en verder te bouwen op het gelegde fondament. II. Te Filippi had hij harde dingen doorleefd; hij was er gegeseld en in den stok gesloten, Acts 16:23,Acts 16:24; maar daarom had hij niet minder liefde voor de plaats waar hij zulke harde behandeling ondervonden had. Wij moeten nooit onze vrienden minder liefhebben om de slechte behandeling, welke onze vijanden ons aandoen. III. De aanvang van die gemeente was zeer gering; Lydia was er bekeerd, en de stokbewaarder en enige weinigen meer; maar dat ontmoedigde hem niet. Indien in den aanvang niet veel goed kan gedaan worden, dan volgt het wellicht later; en de laatste werken kunnen overvloediger zijn. Wij moeten nooit ontmoedigd worden door kleine beginselen. IV. Het blijkt uit vele gedeelten van dezen brief, dat de gemeente te Filippi zeer in bloei toenam, en vooral dat de broederen Paulus zeer liefhadden. Hij had geoogst van hun tijdelijke dingen en hij gaf hun daarvoor geestelijke dingen terug. Hij zond hun bericht van ontvangst van een gave, die zij hem gezonden hadden, en dat wel terwijl geen andere gemeente hem iets had gegeven tot rekening van ontvangst en uitgaaf, Philippians 1:15. En hij geeft hun in deze brief de beloning van een profeet en van een apostel, die meer waarde heeft dan duizenden van goud en zilver. Hij begint met opschrift en zegenbede, Philippians 1:1, Philippians 1:2. Hij dankt voor de heiligen te Filippi, Philippians 1:3, Hij spreekt van zijn grote liefde en belangstelling in hun geestelijk welzijn, Philippians 1:7, Philippians 1:8, zijn gebeden voor hen, Philippians 1:9, zijn zorg voor hun ergernis door zijn lijden, Philippians 1:12, zijne bereidheid om Christus door leven of dood te verheerlijken, Philippians 1:21, en besluit met een dubbele vermaning tot nauwgezetheid en standvastigheid, Philippians 1:27.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, FILIPPENZEN 1

DE BRIEF AAN DE FILIPPENZEN

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN DEN BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS AAN DE FILIPPENZEN.

Filippi was een voorname stad in het westelijk gedeelte van Macedonië: prootê s meridos ts Makedonias polis, Acts 16:12. Zij was genoemd naar Filippus, den beroemden koning van Macedonië, die haar herstelde en verfraaide; en werd later tot Romeinse kolonie gemaakt. In de nabijheid van deze plaats waren de Canipi Philippici; merkwaardig door de grote veldslagen tussen Julius Caesar en Pompejus de Grote; en dien tussen Augustus en Antonius aan de ene zijde, en Cassius en Brutus aan de andere. Maar voor Christenen heeft zij het meeste belang door dezen brief, die geschreven werd toen Paulus te Rome gevangen was in het jaar 62. Paulus schijnt zeer bijzondere liefde gehad te hebben voor de gemeente te Filippi; tot de stichting waarvan hijzelf het werktuig geweest was; en ofschoon hij had de zorg voor al de gemeenten, gevoelde hij buitengewone vaderlijke liefde voor deze. Op hen, voor wie God ons gebruikt heeft om hun enig goed te doen, moeten wij ten aanzien van ons zelven meer dan op anderen letten, zowel tot eigen aanmoediging als om hun nog meer goed te doen. Hij zag op hen als op zijn kinderen; en daar hij hen door het Evangelie geteeld had, was hij zeer begerig hen door datzelfde Evangelie te voeden en op te voeden. I. Hij was op buitengewone wijze geroepen om het Evangelie te Filippi te verkondigen, Acts 16:9. Een gezicht in den nacht was Paulus gegeven: Er stond een Macedonisch man en bad hem: Kom over in Macedonië en help ons. Hij zag God voor zich heengaan, en werd aangemoedigd om alle middelen in het werk te stellen teneinde onder hen voort te zetten het goede werk, dat begonnen was, en verder te bouwen op het gelegde fondament. II. Te Filippi had hij harde dingen doorleefd; hij was er gegeseld en in den stok gesloten, Acts 16:23,Acts 16:24; maar daarom had hij niet minder liefde voor de plaats waar hij zulke harde behandeling ondervonden had. Wij moeten nooit onze vrienden minder liefhebben om de slechte behandeling, welke onze vijanden ons aandoen. III. De aanvang van die gemeente was zeer gering; Lydia was er bekeerd, en de stokbewaarder en enige weinigen meer; maar dat ontmoedigde hem niet. Indien in den aanvang niet veel goed kan gedaan worden, dan volgt het wellicht later; en de laatste werken kunnen overvloediger zijn. Wij moeten nooit ontmoedigd worden door kleine beginselen. IV. Het blijkt uit vele gedeelten van dezen brief, dat de gemeente te Filippi zeer in bloei toenam, en vooral dat de broederen Paulus zeer liefhadden. Hij had geoogst van hun tijdelijke dingen en hij gaf hun daarvoor geestelijke dingen terug. Hij zond hun bericht van ontvangst van een gave, die zij hem gezonden hadden, en dat wel terwijl geen andere gemeente hem iets had gegeven tot rekening van ontvangst en uitgaaf, Philippians 1:15. En hij geeft hun in deze brief de beloning van een profeet en van een apostel, die meer waarde heeft dan duizenden van goud en zilver. Hij begint met opschrift en zegenbede, Philippians 1:1, Philippians 1:2. Hij dankt voor de heiligen te Filippi, Philippians 1:3, Hij spreekt van zijn grote liefde en belangstelling in hun geestelijk welzijn, Philippians 1:7, Philippians 1:8, zijn gebeden voor hen, Philippians 1:9, zijn zorg voor hun ergernis door zijn lijden, Philippians 1:12, zijne bereidheid om Christus door leven of dood te verheerlijken, Philippians 1:21, en besluit met een dubbele vermaning tot nauwgezetheid en standvastigheid, Philippians 1:27.

Verzen 1-2

Filippenzen 1:1-2

Wij hebben hier het opschrift en de zegening.

I. De personen, die den brief schrijven: Paulus en Timotheus. Ofschoon alleen Paulus goddelijk geïnspireerd werd, verenigt hij Timotheus met zich, om zijn eigen nederigheid aan te duiden en ere op Timotheus te leggen. Zij, die bejaard, sterk en uitnemend zijn, moeten eerbied geven aan hen, die jonger zijn en hun naam ophouden, ook al zijn die zwakker en van minder betekenis. Dienstknechten van Jezus Christus, niet alleen op de gewone wijze van al Zijn discipelen, maar in het bijzondere werk van hun bediening, de hogere roeping van een apostel en een evangelist. De hoogste eer van den grootsten apostel en van de uitnemendste dienaren is te zijn dienstknechten van Jezus Christus, niet meesters van de gemeenten, maar dienaren van Christus. Merk hier op:

II. De personen, aan wie de brief gericht wordt.

1. Al den heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn. Hij noemt de gemeente voor de dienaren, omdat de dienaren er zijn voor de gemeente, tot haar opbouwing en zegen, en niet de gemeenten voor de dienaren tot hun waardigheid, heerschappij en voordeel. Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers uwer blijdschap, 2 Corinthians 1:24. Zij zijn niet alleen dienaren van Christus, maar om Zijnentwil dienaren van de gemeente. Dat wij uwe dienaars zijn om Jezus wil, 2 Corinthians 4:5. De Christenen worden hier heiligen genoemd, door God afgezonderden, geheiligd door Zijnen Geest, zowel door zichtbare belijdenis als door werkelijke heiligheid. En allen, die niet waarlijk heiligen zijn op aarde, zullen nooit in den hemel heiligen zijn. De brief is gericht aan al de heiligen, de een zowel als de ander: ook de geringste, de armste, de minst- begaafde. Christus maakt geen onderscheid, in Hem ontmoeten rijken en armen elkaar, en de dienaren mogen om die redenen geen onderscheid maken in hun zorg en tederheid. Wij mogen niet hebben het geloof van onzen Heere Jezus Christus met aanzien des persoons, James 2:1. Heiligen in Christus Jezus, heiligen zijn alleen aangenaam door kracht van hun zijn in Christus, of: omdat zij Christenen zijn. Buiten Christus zouden de beste heiligen blijken zondaren te zijn en onbestaanbaar voor God.

2. Hij is gericht aan de dienaren of kerkbestuurders, met de opzieners en diakenen. De opzieners of oudsten in de eerste plaats, wier taak het was te onderwijzen en te besturen, en diakenen of armenverzorgers, wier taak was het uitwendig werk in het huis Gods, de plaats, de voorziening, het onderhoud van de dienaren en het verzorgen van de armen. Deze waren de enige bedieningen, die toen in de gemeente bekend waren, en zij waren het door goddelijke instelling. De apostel, zijn brief richtende aan de Christelijke gemeente, kent slechts twee orden, die hij noemt, opzieners en diakenen. En zij, die menen dat dezelfde titels, dezelfde benamingen, diensten, eer en eerbied, ergens in het Nieuwe Testament toegekend worden aan hen die bisschoppen enz. genoemd worden, zullen moeite hebben hen in de tijden van de Heilige Schrift in anderen dienst of waardigheid weer te vinden.

III. Hier is de apostolische zegenbede: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus, Philippians 1:2. Dit is meestal woord voor woord, hetzelfde in al de brieven, om ons te leren, dat wij niet vrezen moeten voor vormen, ofschoon wij er niet door gebonden zijn, vooral niet door de niet-Schriftuurlijke. Het enige formulier in het Oude Testament is een zegening, Numbers 6:23 :Alzo zult gijlieden de kinderen Israël's zegenen, zeggende tot hen: De Heere zegene en behoede u! De Heere doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig! De Heere verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede! Evenzo in het Nieuwe Testament, het goed, dat toegewenst wordt, is geestelijk goed, genade en vrede, de vrije gunst en toegenegenheid van God met al haar gezegende vruchten en uitwerkingen. En zulks van God den Vader en van den Heere Jezus Christus, gezamenlijk van beiden ofschoon op verschillende wijze. Merk op:

1. Geen vrede zonder genade. Inwendige vrede komt voort uit het gevoel van goddelijke gunst.

2. Geen genade en vrede dan van God onzen Vader, de fontein en oorsprong van alle zegeningen: den Vader der lichten, van wie alle volmaakte gift is afkomende, James 1:17.

3. Geen genade en vrede van God onzen Vader, dan in en door onzen Heere Jezus Christus. Christus als de Middelaar is het toevoerkanaal van alle geestelijke zegening aan de gemeente en deelt ze uit aan al Zijne leden.

Verzen 1-2

Filippenzen 1:1-2

Wij hebben hier het opschrift en de zegening.

I. De personen, die den brief schrijven: Paulus en Timotheus. Ofschoon alleen Paulus goddelijk geïnspireerd werd, verenigt hij Timotheus met zich, om zijn eigen nederigheid aan te duiden en ere op Timotheus te leggen. Zij, die bejaard, sterk en uitnemend zijn, moeten eerbied geven aan hen, die jonger zijn en hun naam ophouden, ook al zijn die zwakker en van minder betekenis. Dienstknechten van Jezus Christus, niet alleen op de gewone wijze van al Zijn discipelen, maar in het bijzondere werk van hun bediening, de hogere roeping van een apostel en een evangelist. De hoogste eer van den grootsten apostel en van de uitnemendste dienaren is te zijn dienstknechten van Jezus Christus, niet meesters van de gemeenten, maar dienaren van Christus. Merk hier op:

II. De personen, aan wie de brief gericht wordt.

1. Al den heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn. Hij noemt de gemeente voor de dienaren, omdat de dienaren er zijn voor de gemeente, tot haar opbouwing en zegen, en niet de gemeenten voor de dienaren tot hun waardigheid, heerschappij en voordeel. Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers uwer blijdschap, 2 Corinthians 1:24. Zij zijn niet alleen dienaren van Christus, maar om Zijnentwil dienaren van de gemeente. Dat wij uwe dienaars zijn om Jezus wil, 2 Corinthians 4:5. De Christenen worden hier heiligen genoemd, door God afgezonderden, geheiligd door Zijnen Geest, zowel door zichtbare belijdenis als door werkelijke heiligheid. En allen, die niet waarlijk heiligen zijn op aarde, zullen nooit in den hemel heiligen zijn. De brief is gericht aan al de heiligen, de een zowel als de ander: ook de geringste, de armste, de minst- begaafde. Christus maakt geen onderscheid, in Hem ontmoeten rijken en armen elkaar, en de dienaren mogen om die redenen geen onderscheid maken in hun zorg en tederheid. Wij mogen niet hebben het geloof van onzen Heere Jezus Christus met aanzien des persoons, James 2:1. Heiligen in Christus Jezus, heiligen zijn alleen aangenaam door kracht van hun zijn in Christus, of: omdat zij Christenen zijn. Buiten Christus zouden de beste heiligen blijken zondaren te zijn en onbestaanbaar voor God.

2. Hij is gericht aan de dienaren of kerkbestuurders, met de opzieners en diakenen. De opzieners of oudsten in de eerste plaats, wier taak het was te onderwijzen en te besturen, en diakenen of armenverzorgers, wier taak was het uitwendig werk in het huis Gods, de plaats, de voorziening, het onderhoud van de dienaren en het verzorgen van de armen. Deze waren de enige bedieningen, die toen in de gemeente bekend waren, en zij waren het door goddelijke instelling. De apostel, zijn brief richtende aan de Christelijke gemeente, kent slechts twee orden, die hij noemt, opzieners en diakenen. En zij, die menen dat dezelfde titels, dezelfde benamingen, diensten, eer en eerbied, ergens in het Nieuwe Testament toegekend worden aan hen die bisschoppen enz. genoemd worden, zullen moeite hebben hen in de tijden van de Heilige Schrift in anderen dienst of waardigheid weer te vinden.

III. Hier is de apostolische zegenbede: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus, Philippians 1:2. Dit is meestal woord voor woord, hetzelfde in al de brieven, om ons te leren, dat wij niet vrezen moeten voor vormen, ofschoon wij er niet door gebonden zijn, vooral niet door de niet-Schriftuurlijke. Het enige formulier in het Oude Testament is een zegening, Numbers 6:23 :Alzo zult gijlieden de kinderen Israël's zegenen, zeggende tot hen: De Heere zegene en behoede u! De Heere doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig! De Heere verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede! Evenzo in het Nieuwe Testament, het goed, dat toegewenst wordt, is geestelijk goed, genade en vrede, de vrije gunst en toegenegenheid van God met al haar gezegende vruchten en uitwerkingen. En zulks van God den Vader en van den Heere Jezus Christus, gezamenlijk van beiden ofschoon op verschillende wijze. Merk op:

1. Geen vrede zonder genade. Inwendige vrede komt voort uit het gevoel van goddelijke gunst.

2. Geen genade en vrede dan van God onzen Vader, de fontein en oorsprong van alle zegeningen: den Vader der lichten, van wie alle volmaakte gift is afkomende, James 1:17.

3. Geen genade en vrede van God onzen Vader, dan in en door onzen Heere Jezus Christus. Christus als de Middelaar is het toevoerkanaal van alle geestelijke zegening aan de gemeente en deelt ze uit aan al Zijne leden.

Verzen 3-6

Filippenzen 1:3-6

Na het opschrift en de zegening gaat de apostel over tot dankzegging voor de heiligen te Filippi. Hij zegt hun waarvoor hij God ten hunnen opzichte dankt.

I. Paulus herinnert hun, dat hij hunner veel gedachtig is, en ofschoon zij buiten zijn gezicht waren en hij op groten afstand van hen, toch waren zij niet uit zijne gedachten. Zo dikwijls als ik uwer gedenk, epi pasai ti mneiai humoon. Hij dacht dikwijls aan hen en sprak ook dikwijls over hen, en verheugde zich als hij van hen hoorde spreken. De enkele vermelding van hun naam was hem aangenaam, het is een genot het welzijn van een afwezigen vriend te vernemen.

II. Hij herinnert hen zich met blijdschap. Te Filippi was hij mishandeld, hij was er gegeseld en in den stok gesloten, en voor `t ogenblik zag hij weinig vrucht van zijn werk, toch dacht hij met vreugde aan Filippi terug. Hij zag op zijn lijden om Christus' wil als op zijn aanbeveling, zijn blijdschap, zijn kroon, en verheugde zich reeds als de plaats, waar hij zoveel geleden had, genoemd werd. Zo ver was hij er van af van over hen beschaamd te zijn en wars om te horen van het toneel zijns lijdens, dat hij er met vreugde aan terugdacht.

III. Hij herinnert hen zich in het gebed. Te allen tijde in al mijn gebed voor u allen met blijdschap het gebed doende, Philippians 1:4. De beste herdenking van onze vrienden is hunner gedachtig te zijn voor den troon der genade. Paulus bad veel voor zijn vrienden, voor al zijn vrienden, voor dezen vooral. Uit deze wijze van uitdrukking kan men opmaken, dat hij voor den troon der genade de verscheidene gemeenten, waarmee hij in betrekking stond, elke afzonderlijk en met name herdacht. Hij had uren des gebeds voor de gemeente te Filippi. God geeft ons vrijheid om zo vertrouwelijk met Hem om te gaan ofschoon Hij -tot onzen troost-wel weet wie wij bedoelen al noemen wij hen niet met name.

IV. Hij dankt God voor elke vreugdevolle herinnering aan hen. Dankzegging moet in elk gebed voorkomen, en wat ons een reden van blijdschap is, behoort ons ook een reden van dankzegging te zijn. Waar wij het genot van hebben, daar moet God de heerlijkheid van ontvangen. Hij dankt God zowel als hij met blijdschap bidt. Heilige blijdschap is het hart en de ziel van dankbare lof, en dankzegging is de mond en de taal van heilige blijdschap.

V. Zowel in ons gebed als in onze dankzegging moeten wij tot God opzien als tot onzen God. Ik dank mijnen God. Het bemoedigt ons in het gebed, en vervult ons hart met dank, wanneer wij zien dat elke barmhartigheid uit de hand Gods tot ons komt als van onzen God.

Ik dank mijnen God zo dikwijls als ik uwer gedenk. Wij moeten onzen God danken voor de genaden en vertroostingen, de gaven en het nut van anderen, omdat wij ontvangen door hen zegeningen, en God ontvangt er heerlijkheid door. Maar wat is de reden van deze dankzegging?

1. Hij dankt God voor de vertroosting, die hij door hen had, over uwe gemeenschap aan het Evangelie van den eersten dag af tot nu toe, Philippians 1:5. Gemeenschap aan het Evangelie is een goede gemeenschap, en in het Evangelie heeft de geringste Christen gemeenschap met de grootste apostelen, want de Evangelische zaligheid is een algemene zaligheid, Jude 1:3, en zij worden allen hetzelfde dierbare geloof deelachtig, 2 Peter 1:1. Zij, die in oprechtheid het Evangelie ontvangen en omhelzen, hebben daarin gemeenschap van den eersten dag af. Een nieuw-geboren Christen, mits hij waarlijk wedergeboren is, heeft deel aan al de voorrechten en beloften van het Evangelie van den eersten dag zijner bekering af. Tot nu toe. Het is een grote troost voor de dienaren, wanneer zij, die wl begonnen, goed doorgaan en volharden. Sommigen verstaan onder hun gemeenschap aan het Evangelie van hun vrijmoedigheid om het Evangelie te verbreiden, en vertalen koinoonia niet in gemeenschap, maar mededeling. Maar in aanmerking nemende Paulus' dankzeggingen voor andere gemeenten, schijnt het meer geëigend om het op te vatten als bedoelende de gemeenschap, die zij hadden in geloof, en hoop, en heilige liefde met alle ware Christenen-een gemeenschap in de beloften, voorschriften, voorrechten en verwachtingen van het Evangelie, en wel van den eersten dag af tot nu toe.

2. Voor het vertrouwen, dat hij ten hunnen aanzien had, Philippians 1:6. Vertrouwende ditzelve, enz. Het vertrouwen der Christenen is hun grote vertroosting, en wij vinden reden van dankzegging zowel in ons vertrouwen als in onze blijdschap. Wij moeten dankzeggen niet alleen voor hetgeen wij op `t ogenblik bezitten, maar ook voor hetgeen wij in de toekomst verwachten. Paulus spreekt met veel vertrouwen over den goeden toestand van anderen, naar den aard der liefde het beste van hen hopende, en door het geloof vertrouwende dat zij gelukkig zouden zijn indien zij oprecht waren. Hij vertrouwde, dat Hij die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus. Een goed werk in u, en humien, of onder u. Verstaat daardoor in het algemeen, dat Hij in uw midden een gemeente gesticht heeft. Hij, die het Christendom in de wereld geplant heeft, zal het bewaren zolang de wereld bestaat. Christus zal een gemeente hebben totdat de verborgenheid Gods is vervuld en het mystieke lichaam volwassen is. De gemeente is gebouwd op een rots en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Maar in `t bijzonder moeten wij dit toepassen op de enkele personen en dan spreekt het van de zekere volmaking van het werk der genade in hen, in wie dat begonnen is. Merk hier op:

A. Het werk der genade is een goed werk, een gezegend werk, want het maakt ons goed en is voor ons een onderpand van het goede. Het maakt ons Gode gelijk en bekwaam om God te genieten. Dat mag wel een goed werk heten, dat ons het grootste goed doet.

B. Waar ook dat goede werk begonnen is, werd het door God begonnen: Hij die in u een goed werk begonnen heeft. Wij zelven konden het niet beginnen, want wij waren van nature dood in misdaden en zonden, en wat zou een dode kunnen doen om zich zelven ten leven te verwekken, of hoe zou hij kunnen handelen alvorens hij levend gemaakt is in dezelfden zin waarin hij dood genoemd wordt. Het is God, die de doden levend maakt, Ephesians 2:1, Colossians 2:13.

C. Het werk der genade wordt in dit leven slechts begonnen, het wordt hier niet voleindigd, zolang wij in dezen toestand van onvolmaaktheid verkeren, blijft er altijd te doen over.

D. Indien dezelfde God, die het goede werk begonnen heeft, niet op zich nam het voort te zetten en te voleindigen, zou het voor eeuwig onvoltooid blijven. Hij die het begon, moet het voleindigen.

E. Wij mogen vertrouwen en vast overtuigd zijn, dat God het niet zal verlaten, maar dat Hij het werk Zijner handen zal voltooien en bekronen. Want al Gods werken zijn volmaakt.

F. Het werk der genade zal niet volmaakt zijn voor den dag van Jezus Christus, den dag Zijner verschijning. Wanner Hij komen zal om de wereld te oordelen en Zijn middelaarschap te eindigen, dan zal dit werk volmaakt zijn en zal Hij den kroonsteen aanbrengen. We hebben dezelfde uitdrukking in Philippians 1:10.

Verzen 3-6

Filippenzen 1:3-6

Na het opschrift en de zegening gaat de apostel over tot dankzegging voor de heiligen te Filippi. Hij zegt hun waarvoor hij God ten hunnen opzichte dankt.

I. Paulus herinnert hun, dat hij hunner veel gedachtig is, en ofschoon zij buiten zijn gezicht waren en hij op groten afstand van hen, toch waren zij niet uit zijne gedachten. Zo dikwijls als ik uwer gedenk, epi pasai ti mneiai humoon. Hij dacht dikwijls aan hen en sprak ook dikwijls over hen, en verheugde zich als hij van hen hoorde spreken. De enkele vermelding van hun naam was hem aangenaam, het is een genot het welzijn van een afwezigen vriend te vernemen.

II. Hij herinnert hen zich met blijdschap. Te Filippi was hij mishandeld, hij was er gegeseld en in den stok gesloten, en voor `t ogenblik zag hij weinig vrucht van zijn werk, toch dacht hij met vreugde aan Filippi terug. Hij zag op zijn lijden om Christus' wil als op zijn aanbeveling, zijn blijdschap, zijn kroon, en verheugde zich reeds als de plaats, waar hij zoveel geleden had, genoemd werd. Zo ver was hij er van af van over hen beschaamd te zijn en wars om te horen van het toneel zijns lijdens, dat hij er met vreugde aan terugdacht.

III. Hij herinnert hen zich in het gebed. Te allen tijde in al mijn gebed voor u allen met blijdschap het gebed doende, Philippians 1:4. De beste herdenking van onze vrienden is hunner gedachtig te zijn voor den troon der genade. Paulus bad veel voor zijn vrienden, voor al zijn vrienden, voor dezen vooral. Uit deze wijze van uitdrukking kan men opmaken, dat hij voor den troon der genade de verscheidene gemeenten, waarmee hij in betrekking stond, elke afzonderlijk en met name herdacht. Hij had uren des gebeds voor de gemeente te Filippi. God geeft ons vrijheid om zo vertrouwelijk met Hem om te gaan ofschoon Hij -tot onzen troost-wel weet wie wij bedoelen al noemen wij hen niet met name.

IV. Hij dankt God voor elke vreugdevolle herinnering aan hen. Dankzegging moet in elk gebed voorkomen, en wat ons een reden van blijdschap is, behoort ons ook een reden van dankzegging te zijn. Waar wij het genot van hebben, daar moet God de heerlijkheid van ontvangen. Hij dankt God zowel als hij met blijdschap bidt. Heilige blijdschap is het hart en de ziel van dankbare lof, en dankzegging is de mond en de taal van heilige blijdschap.

V. Zowel in ons gebed als in onze dankzegging moeten wij tot God opzien als tot onzen God. Ik dank mijnen God. Het bemoedigt ons in het gebed, en vervult ons hart met dank, wanneer wij zien dat elke barmhartigheid uit de hand Gods tot ons komt als van onzen God.

Ik dank mijnen God zo dikwijls als ik uwer gedenk. Wij moeten onzen God danken voor de genaden en vertroostingen, de gaven en het nut van anderen, omdat wij ontvangen door hen zegeningen, en God ontvangt er heerlijkheid door. Maar wat is de reden van deze dankzegging?

1. Hij dankt God voor de vertroosting, die hij door hen had, over uwe gemeenschap aan het Evangelie van den eersten dag af tot nu toe, Philippians 1:5. Gemeenschap aan het Evangelie is een goede gemeenschap, en in het Evangelie heeft de geringste Christen gemeenschap met de grootste apostelen, want de Evangelische zaligheid is een algemene zaligheid, Jude 1:3, en zij worden allen hetzelfde dierbare geloof deelachtig, 2 Peter 1:1. Zij, die in oprechtheid het Evangelie ontvangen en omhelzen, hebben daarin gemeenschap van den eersten dag af. Een nieuw-geboren Christen, mits hij waarlijk wedergeboren is, heeft deel aan al de voorrechten en beloften van het Evangelie van den eersten dag zijner bekering af. Tot nu toe. Het is een grote troost voor de dienaren, wanneer zij, die wl begonnen, goed doorgaan en volharden. Sommigen verstaan onder hun gemeenschap aan het Evangelie van hun vrijmoedigheid om het Evangelie te verbreiden, en vertalen koinoonia niet in gemeenschap, maar mededeling. Maar in aanmerking nemende Paulus' dankzeggingen voor andere gemeenten, schijnt het meer geëigend om het op te vatten als bedoelende de gemeenschap, die zij hadden in geloof, en hoop, en heilige liefde met alle ware Christenen-een gemeenschap in de beloften, voorschriften, voorrechten en verwachtingen van het Evangelie, en wel van den eersten dag af tot nu toe.

2. Voor het vertrouwen, dat hij ten hunnen aanzien had, Philippians 1:6. Vertrouwende ditzelve, enz. Het vertrouwen der Christenen is hun grote vertroosting, en wij vinden reden van dankzegging zowel in ons vertrouwen als in onze blijdschap. Wij moeten dankzeggen niet alleen voor hetgeen wij op `t ogenblik bezitten, maar ook voor hetgeen wij in de toekomst verwachten. Paulus spreekt met veel vertrouwen over den goeden toestand van anderen, naar den aard der liefde het beste van hen hopende, en door het geloof vertrouwende dat zij gelukkig zouden zijn indien zij oprecht waren. Hij vertrouwde, dat Hij die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus. Een goed werk in u, en humien, of onder u. Verstaat daardoor in het algemeen, dat Hij in uw midden een gemeente gesticht heeft. Hij, die het Christendom in de wereld geplant heeft, zal het bewaren zolang de wereld bestaat. Christus zal een gemeente hebben totdat de verborgenheid Gods is vervuld en het mystieke lichaam volwassen is. De gemeente is gebouwd op een rots en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Maar in `t bijzonder moeten wij dit toepassen op de enkele personen en dan spreekt het van de zekere volmaking van het werk der genade in hen, in wie dat begonnen is. Merk hier op:

A. Het werk der genade is een goed werk, een gezegend werk, want het maakt ons goed en is voor ons een onderpand van het goede. Het maakt ons Gode gelijk en bekwaam om God te genieten. Dat mag wel een goed werk heten, dat ons het grootste goed doet.

B. Waar ook dat goede werk begonnen is, werd het door God begonnen: Hij die in u een goed werk begonnen heeft. Wij zelven konden het niet beginnen, want wij waren van nature dood in misdaden en zonden, en wat zou een dode kunnen doen om zich zelven ten leven te verwekken, of hoe zou hij kunnen handelen alvorens hij levend gemaakt is in dezelfden zin waarin hij dood genoemd wordt. Het is God, die de doden levend maakt, Ephesians 2:1, Colossians 2:13.

C. Het werk der genade wordt in dit leven slechts begonnen, het wordt hier niet voleindigd, zolang wij in dezen toestand van onvolmaaktheid verkeren, blijft er altijd te doen over.

D. Indien dezelfde God, die het goede werk begonnen heeft, niet op zich nam het voort te zetten en te voleindigen, zou het voor eeuwig onvoltooid blijven. Hij die het begon, moet het voleindigen.

E. Wij mogen vertrouwen en vast overtuigd zijn, dat God het niet zal verlaten, maar dat Hij het werk Zijner handen zal voltooien en bekronen. Want al Gods werken zijn volmaakt.

F. Het werk der genade zal niet volmaakt zijn voor den dag van Jezus Christus, den dag Zijner verschijning. Wanner Hij komen zal om de wereld te oordelen en Zijn middelaarschap te eindigen, dan zal dit werk volmaakt zijn en zal Hij den kroonsteen aanbrengen. We hebben dezelfde uitdrukking in Philippians 1:10.

Verzen 7-8

Filippenzen 1:7-8

De apostel betuigt hier de vurige liefde, die hij voor hen gevoelt en zijn belangstelling in hun geestelijk welzijn. Ik houde in mijn hart, Philippians 1:7. Hij beminde hen als zijn eigen ziel en zij lagen hem na aan het harte. Hij dacht veel aan hen en had grote zorg voor hen. Merk op:

1. Waarom had hij hen in zijn hart? Omdat gij, beide in mijne banden en in mijne verantwoording en bevestiging van het Evangelie, gij allen mijne genade mede deelachtig zijt. Dat is: zij hadden zegen ontvangen door hem en zijn dienst, zij waren deelgenoten van de genade Gods, die door hem en door zijne banden hun gegeven was. Dat maakt de mensen aan de dienaren dierbaar, dat zij door hun dienst zegen ontvangen. Of: gij zijt deelgenoten van mijne genade, gij hebt u met mij verenigd in mijn werken en lijden. Zij waren deelgenoten van zijn lijden door medelijden en belangstelling en bereidheid om hem bij te staan. Dat noemt hij: deelgenoten van zijne genade zijn, want zij, die lijden met de heiligen, zullen met hen vertroost worden, en die in de moeiten delen, zullen in de beloning delen. Hij had hen lief omdat zij hem trouw bleven in zijn banden, en in de verantwoording en bevestiging van het Evangelie. Zij waren even gereed om, in hun roeping en naar hun bekwaamheid, het Evangelie te verdedigen als de apostel dat was in zijne omstandigheden, en daarom had hij hen in zijn hart. Deelgenoten in het lijden moeten elkaar dierbaar zijn, zij, die verdragen en geleden hebben voor dezelfde goede zaak Gods en van Zijn dienst, moeten om die reden elkaar hartelijk liefhebben. Of: omdat gij mij in het hart hebt, dia to echein me en ti kardïai humaas. Zij toonden hun eerbied voor hem door standvastig te blijven in de leer, die hij verkondigd had, en waren bereid met hem daarvoor te lijden. Het beste kenmerk van onze achting voor onze dienaren is trouw blijven aan de door hen verkondigde leer.

2. Het bewijs is: Gelijk het bij mij recht is, dat ik dit van u allen gevoel, omdat ik u in mijn hart houde. Daaraan bleek dat hij hen in zijn hart hield, dat hij goede gedachte over hen en goede hoop voor hen had. Het is zeer betamelijk van anderen het beste te denken, en in alle omstandigheden van hen zo goed mogelijk te onderstellen.

3. Een beroep op God omtrent de waarheid hiervan, Philippians 1:8. Want God is mijn getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. Daar hij hen in het hart had, verlangde hij naar hen, of hij verlangde hen te zien en van hen te horen, of hij verlangde naar hun geestelijk welzijn en hun wasdom in kennis en genade. Hij had blijdschap in hen, Philippians 1:4, ter wille van het goede, dat hij omtrent hen zag en hoorde, en hij was begerig naar hen allen, niet alleen naar de verstandigen en rijken onder hen, maar ook naar de geringsten en armsten. En hij was zeer begerig naar hen, met grote toegenegenheid en welwillendheid, en zulks met innerlijke bewegingen van Jezus Christus, met die tedere belangstelling, welke Christus toonde voor kostbare zielen. Paulus was hierin een navolger van Christus, en alle goede dienaren behoren te trachten dat ook te zijn. De innerlijke bewegingen voor arme zielen, die in Jezus zijn! Uit medelijden met hen ondernam hij hun redding, en gaf zich zelven geheel om die tot stand te brengen. In gelijkheid aan het voorbeeld van Christus, had Paulus medegevoel voor hen, en begeerde naar hen allen in de inwendige bewegingen van Jezus Christus. Zullen wij dan geen medelijden en liefde gevoelen voor de zielen, voor welke Christus zoveel medelijden en liefde had? Hij beroept zich hiervoor op God. God is mijn getuige. Het was een inwendige geneigdheid des geestes, die hij te kennen gaf, alleen God wist de oprechtheid daarvan, en derhalve beroept hij zich op Hem. Of gij het weet of niet, God die het hart kent, weet het.

Verzen 7-8

Filippenzen 1:7-8

De apostel betuigt hier de vurige liefde, die hij voor hen gevoelt en zijn belangstelling in hun geestelijk welzijn. Ik houde in mijn hart, Philippians 1:7. Hij beminde hen als zijn eigen ziel en zij lagen hem na aan het harte. Hij dacht veel aan hen en had grote zorg voor hen. Merk op:

1. Waarom had hij hen in zijn hart? Omdat gij, beide in mijne banden en in mijne verantwoording en bevestiging van het Evangelie, gij allen mijne genade mede deelachtig zijt. Dat is: zij hadden zegen ontvangen door hem en zijn dienst, zij waren deelgenoten van de genade Gods, die door hem en door zijne banden hun gegeven was. Dat maakt de mensen aan de dienaren dierbaar, dat zij door hun dienst zegen ontvangen. Of: gij zijt deelgenoten van mijne genade, gij hebt u met mij verenigd in mijn werken en lijden. Zij waren deelgenoten van zijn lijden door medelijden en belangstelling en bereidheid om hem bij te staan. Dat noemt hij: deelgenoten van zijne genade zijn, want zij, die lijden met de heiligen, zullen met hen vertroost worden, en die in de moeiten delen, zullen in de beloning delen. Hij had hen lief omdat zij hem trouw bleven in zijn banden, en in de verantwoording en bevestiging van het Evangelie. Zij waren even gereed om, in hun roeping en naar hun bekwaamheid, het Evangelie te verdedigen als de apostel dat was in zijne omstandigheden, en daarom had hij hen in zijn hart. Deelgenoten in het lijden moeten elkaar dierbaar zijn, zij, die verdragen en geleden hebben voor dezelfde goede zaak Gods en van Zijn dienst, moeten om die reden elkaar hartelijk liefhebben. Of: omdat gij mij in het hart hebt, dia to echein me en ti kardïai humaas. Zij toonden hun eerbied voor hem door standvastig te blijven in de leer, die hij verkondigd had, en waren bereid met hem daarvoor te lijden. Het beste kenmerk van onze achting voor onze dienaren is trouw blijven aan de door hen verkondigde leer.

2. Het bewijs is: Gelijk het bij mij recht is, dat ik dit van u allen gevoel, omdat ik u in mijn hart houde. Daaraan bleek dat hij hen in zijn hart hield, dat hij goede gedachte over hen en goede hoop voor hen had. Het is zeer betamelijk van anderen het beste te denken, en in alle omstandigheden van hen zo goed mogelijk te onderstellen.

3. Een beroep op God omtrent de waarheid hiervan, Philippians 1:8. Want God is mijn getuige, hoezeer ik begerig ben naar u allen met innerlijke bewegingen van Jezus Christus. Daar hij hen in het hart had, verlangde hij naar hen, of hij verlangde hen te zien en van hen te horen, of hij verlangde naar hun geestelijk welzijn en hun wasdom in kennis en genade. Hij had blijdschap in hen, Philippians 1:4, ter wille van het goede, dat hij omtrent hen zag en hoorde, en hij was begerig naar hen allen, niet alleen naar de verstandigen en rijken onder hen, maar ook naar de geringsten en armsten. En hij was zeer begerig naar hen, met grote toegenegenheid en welwillendheid, en zulks met innerlijke bewegingen van Jezus Christus, met die tedere belangstelling, welke Christus toonde voor kostbare zielen. Paulus was hierin een navolger van Christus, en alle goede dienaren behoren te trachten dat ook te zijn. De innerlijke bewegingen voor arme zielen, die in Jezus zijn! Uit medelijden met hen ondernam hij hun redding, en gaf zich zelven geheel om die tot stand te brengen. In gelijkheid aan het voorbeeld van Christus, had Paulus medegevoel voor hen, en begeerde naar hen allen in de inwendige bewegingen van Jezus Christus. Zullen wij dan geen medelijden en liefde gevoelen voor de zielen, voor welke Christus zoveel medelijden en liefde had? Hij beroept zich hiervoor op God. God is mijn getuige. Het was een inwendige geneigdheid des geestes, die hij te kennen gaf, alleen God wist de oprechtheid daarvan, en derhalve beroept hij zich op Hem. Of gij het weet of niet, God die het hart kent, weet het.

Verzen 9-11

Filippenzen 1:9-11

Deze verzen bevatten den inhoud zijner ge- beden voor hen. Paulus liet zijn vrienden dikwijls weten wat hij van God voor hen afsmeekte, opdat zij mochten weten wat zij voor zich zelven bidden moesten en een leidraad voor hun gebed verkrijgen, en opdat de hoop bij hen verlevendigd zou worden dat zij van God de levenwekkende, versterkende, altijddurende, vertroostende genade zouden ontvangen, welke zulk een machtig voorbidder als Paulus van God voor hen vroeg. Het is bemoedigend voor ons te weten, dat onze vrienden voor ons bidden, die wij met reden mogen veronderstellen dat gehoor vinden voor den troon der genade. Ook deelde hij het hun mede als een richtsnoer voor hun wandel, opdat zij trachten zouden zijne gebeden voor hen te beantwoorden door zo te wandelen, want dat zou hem het teken zijn dat God hem geantwoord had. Paulus, aldus voor hen biddende, had goede verwachting van hen. Dat is een aanwijzing voor ons, dat wij onzen plicht moeten doen en onze voor ons biddende vrienden en dienaren niet teleurstellen. Hij bad:

1. Dat zij liefhebbende mensen mochten zijn, en dat goede gevoelens onder hen meer en meer overvloedig mochten zijn. Dat uwe liefde nog meer en meer overvloedig worde. Hij bedoelt hun liefde voor God, voor elkaar, voor alle mensen. Liefde is de vervulling beide van de wet en van het Evangelie. Merk op: Zij, die in enige genade overvloedig zijn, hebben toch nodig meer en meer overvloedig te worden, want er is altijd enig gebrek in en wij zijn onvolkomen ook in onze beste daden.

2. Dat zij mensen vol erkentenis en gevoelen mochten worden, dat zij meer en meer overvloedig mochten zijn in erkentenis en alle gevoelen. Het is geen blinde liefde, die ons bij God zal aanbevelen, maar een liefde gegrond op kennis en oordeel. Wij moeten God liefhebben om Zijn oneindige uitnemendheid en beminnelijkheid, en onze broederen omdat wij in hen het beeld Gods zien. Sterke hartstocht, zonder kennis en een gevestigd oordeel, zal ons niet volmaken in den wil van God, en soms meer kwaad dan goed doen. De Joden hadden een ijver voor God, maar zonder verstand, en werden er door vervoerd tot geweld en woede. Romans 10:2, John 16:2.

3. Dat zij mochten worden onderscheidende mensen. Dat zou de uitwerking van hun kennis en oordeel zijn. Dat gij moogt beproeven de dingen, die daarvan verschillen (of de dingen, die uitnemend zijn) eis to dokimazein humaas ta diapherontas, de dingen, die op de proef blijken uitnemend te zijn en te verschillen van andere dingen. De waarheden en wetten van Christus zijn uitnemende dingen, en het is nodig, dat we elk harer beproeven en als zodanig achten. Wij behoeven ze alleen te beproeven om dat te bemerken, en zij zullen zich gemakkelijk aanbevelen aan iedere zoekende en onderscheidende ziel.

4. Dat zij mochten zijn eerlijke mensen met oprechte harten. Opdat gij oprecht zijt. Oprechtheid is onze evangelische volmaaktheid, zij moet onzen wandel in de wereld kenmerken en is de heerlijkheid van al onze genaden. Indien het oog eenvoudig is, wanneer wij met al wat wij doen tot God inkeren, waarlijk zijn wat wij schijnen en het eerlijk bedoelen, dan zijn wij oprecht.

5. Dat zij mensen mochten zijn die geen aanstoot gaven. Opdat ge moogt zijn zonder aanstoot te geven tot den dag van Christus, niet spoedig zich beledigd gevoelen, en zorg dragen dat wij God of onze broederen niet beledigen, maar leven in een goed geweten voor God, Acts 23:1, en ons zelven oefenen om altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en de mensen, Acts 24:16. En wij moeten tot het einde voortgaan onberispelijk, om op den dag van Christus te kunnen bestaan. Hij wil zich voorstellen een gemeente zonder vlek of rimpel, Ephesians 5:27, en gelovigen, onstraffelijk voor zijne heerlijkheid in vreugde, Jude 1:24.

6. Dat zij mochten zijn vruchtdragende mensen, Philippians 1:11. Vervuld met vruchten der gerechtigheid enz. Onze vrucht moet van God komen, en daarom moet ze van Hem gevraagd worden. De vruchten der gerechtigheid zijn de kentekenen en voortbrengselen van onze heiligmaking, de plichten der heiligheid, voortspruitende uit een vernieuwd hart, omdat de wortel der zaak in ons is. Zijnde daarmee vervuld. Zij, die goed doen, moeten zich benaarstigen steeds meer goed te doen. De vruchten der gerechtigheid, voortgebracht ter verheerlijking van God en ter stichting van onze broederen, moeten ons vervullen en geheel innemen. Vreest niet dat ge ontledigd zult worden door vruchten der gerechtigheid voort te brengen, want ge zult er mede vervuld worden. Deze vruchten zijn door Jezus Christus, door Zijn kracht en genade, want zonder Hem kunnen wij niets doen. Hij is de wortel van den goeden olijfboom, waaruit die zijn krachten trekt. Wij zijn sterk in de genade, welke is in Christus Jezus, 2 Timothy 2:1, en met kracht versterkt door den Geest, Ephesians 3:16, en zij zijn tot heerlijkheid en prijs van God. Ons doel met het vruchten voortbrengen moet niet zijn onze eigen verheerlijking, maar de heerlijkheid en prijs van God, opdat God in alles verheerlijkt moge worden, 1 Peter 4:11, en wat we doen, we moeten alles doen ter heerlijkheid Gods, 1 Corinthians 10:31. Het strekt zeer ter ere Gods, wanneer Christenen niet alleen goed zijn, of goed doen, maar overvloedig zijn in goede werken.

Verzen 9-11

Filippenzen 1:9-11

Deze verzen bevatten den inhoud zijner ge- beden voor hen. Paulus liet zijn vrienden dikwijls weten wat hij van God voor hen afsmeekte, opdat zij mochten weten wat zij voor zich zelven bidden moesten en een leidraad voor hun gebed verkrijgen, en opdat de hoop bij hen verlevendigd zou worden dat zij van God de levenwekkende, versterkende, altijddurende, vertroostende genade zouden ontvangen, welke zulk een machtig voorbidder als Paulus van God voor hen vroeg. Het is bemoedigend voor ons te weten, dat onze vrienden voor ons bidden, die wij met reden mogen veronderstellen dat gehoor vinden voor den troon der genade. Ook deelde hij het hun mede als een richtsnoer voor hun wandel, opdat zij trachten zouden zijne gebeden voor hen te beantwoorden door zo te wandelen, want dat zou hem het teken zijn dat God hem geantwoord had. Paulus, aldus voor hen biddende, had goede verwachting van hen. Dat is een aanwijzing voor ons, dat wij onzen plicht moeten doen en onze voor ons biddende vrienden en dienaren niet teleurstellen. Hij bad:

1. Dat zij liefhebbende mensen mochten zijn, en dat goede gevoelens onder hen meer en meer overvloedig mochten zijn. Dat uwe liefde nog meer en meer overvloedig worde. Hij bedoelt hun liefde voor God, voor elkaar, voor alle mensen. Liefde is de vervulling beide van de wet en van het Evangelie. Merk op: Zij, die in enige genade overvloedig zijn, hebben toch nodig meer en meer overvloedig te worden, want er is altijd enig gebrek in en wij zijn onvolkomen ook in onze beste daden.

2. Dat zij mensen vol erkentenis en gevoelen mochten worden, dat zij meer en meer overvloedig mochten zijn in erkentenis en alle gevoelen. Het is geen blinde liefde, die ons bij God zal aanbevelen, maar een liefde gegrond op kennis en oordeel. Wij moeten God liefhebben om Zijn oneindige uitnemendheid en beminnelijkheid, en onze broederen omdat wij in hen het beeld Gods zien. Sterke hartstocht, zonder kennis en een gevestigd oordeel, zal ons niet volmaken in den wil van God, en soms meer kwaad dan goed doen. De Joden hadden een ijver voor God, maar zonder verstand, en werden er door vervoerd tot geweld en woede. Romans 10:2, John 16:2.

3. Dat zij mochten worden onderscheidende mensen. Dat zou de uitwerking van hun kennis en oordeel zijn. Dat gij moogt beproeven de dingen, die daarvan verschillen (of de dingen, die uitnemend zijn) eis to dokimazein humaas ta diapherontas, de dingen, die op de proef blijken uitnemend te zijn en te verschillen van andere dingen. De waarheden en wetten van Christus zijn uitnemende dingen, en het is nodig, dat we elk harer beproeven en als zodanig achten. Wij behoeven ze alleen te beproeven om dat te bemerken, en zij zullen zich gemakkelijk aanbevelen aan iedere zoekende en onderscheidende ziel.

4. Dat zij mochten zijn eerlijke mensen met oprechte harten. Opdat gij oprecht zijt. Oprechtheid is onze evangelische volmaaktheid, zij moet onzen wandel in de wereld kenmerken en is de heerlijkheid van al onze genaden. Indien het oog eenvoudig is, wanneer wij met al wat wij doen tot God inkeren, waarlijk zijn wat wij schijnen en het eerlijk bedoelen, dan zijn wij oprecht.

5. Dat zij mensen mochten zijn die geen aanstoot gaven. Opdat ge moogt zijn zonder aanstoot te geven tot den dag van Christus, niet spoedig zich beledigd gevoelen, en zorg dragen dat wij God of onze broederen niet beledigen, maar leven in een goed geweten voor God, Acts 23:1, en ons zelven oefenen om altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en de mensen, Acts 24:16. En wij moeten tot het einde voortgaan onberispelijk, om op den dag van Christus te kunnen bestaan. Hij wil zich voorstellen een gemeente zonder vlek of rimpel, Ephesians 5:27, en gelovigen, onstraffelijk voor zijne heerlijkheid in vreugde, Jude 1:24.

6. Dat zij mochten zijn vruchtdragende mensen, Philippians 1:11. Vervuld met vruchten der gerechtigheid enz. Onze vrucht moet van God komen, en daarom moet ze van Hem gevraagd worden. De vruchten der gerechtigheid zijn de kentekenen en voortbrengselen van onze heiligmaking, de plichten der heiligheid, voortspruitende uit een vernieuwd hart, omdat de wortel der zaak in ons is. Zijnde daarmee vervuld. Zij, die goed doen, moeten zich benaarstigen steeds meer goed te doen. De vruchten der gerechtigheid, voortgebracht ter verheerlijking van God en ter stichting van onze broederen, moeten ons vervullen en geheel innemen. Vreest niet dat ge ontledigd zult worden door vruchten der gerechtigheid voort te brengen, want ge zult er mede vervuld worden. Deze vruchten zijn door Jezus Christus, door Zijn kracht en genade, want zonder Hem kunnen wij niets doen. Hij is de wortel van den goeden olijfboom, waaruit die zijn krachten trekt. Wij zijn sterk in de genade, welke is in Christus Jezus, 2 Timothy 2:1, en met kracht versterkt door den Geest, Ephesians 3:16, en zij zijn tot heerlijkheid en prijs van God. Ons doel met het vruchten voortbrengen moet niet zijn onze eigen verheerlijking, maar de heerlijkheid en prijs van God, opdat God in alles verheerlijkt moge worden, 1 Peter 4:11, en wat we doen, we moeten alles doen ter heerlijkheid Gods, 1 Corinthians 10:31. Het strekt zeer ter ere Gods, wanneer Christenen niet alleen goed zijn, of goed doen, maar overvloedig zijn in goede werken.

Verzen 12-20

Filippenzen 1:12-20

Wij zien hier de zorg, welke de apostel neemt om te voorkomen, dat zij door zijn lijden zullen worden geërgerd. Hij was nu een gevangene te Rome, dat kon een struikelblok zijn voor hen, die door zijn dienst het Evangelie ontvangen hadden. Zij konden verzocht worden om te denken: Indien deze leer waarlijk uit God ware, dan zou God niet dulden dat iemand, die zo ijverig was in de verkondiging en verbreiding daarvan, als een veracht en gebroken vat ter zijde geworpen werd. Zij konden schuw gemaakt worden om zijne leer aan te nemen, met de gedachte dat zij straks zelf aan ongemak zouden blootgesteld worden. Om nu de ergernis des kruizes weg te nemen, bespreekt hij de donkere en harde zijde van zijn lijden, en toont aan dat het zeer verklaarbaar en met de wijsheid en goedheid Gods, die hem gebruikte, bestaanbaar was.

I. Hij leed door de gezworen vijanden des Evangelies, die hem in de gevangenis geworpen hadden en het op zijn leven toelegden. Maar zij mochten zich daaraan niet stoten, want er was reeds veel goeds uit voortgekomen en het diende tot bevordering des Evangelies. Hetgeen aan mij is geschied, is meer tot bevordering des Evangelies gekomen. Dat is een wonderbare beschikking van de Voorzienigheid, om zo groot een goed als de bevordering des Evangelies te doen voortkomen uit zo groot een kwaad als de gevangenschap van een apostel.

Ik lijd verdrukkingen tot de banden toe als een kwaaddoener, maar het Woord Gods is niet gebonden, 2 Timothy 2:9. Zij kunnen het Woord Gods niet gevangen nemen, dat heeft zijn vrijen loop, ofschoon ik opgesloten ben. Maar hoe kwam dit?

1. Het beroerde degenen, die buiten waren, Philippians 1:13. Mijne banden in Christus zijn openbaar geworden in het ganse rechthuis en aan alle anderen. De keizer, de hovelingen, de overheidspersonen, zijn allen overtuigd dat ik niet lijd als een kwaaddoener, maar als een eerlijk man met een goed geweten. Zij weten dat ik lijd om Christus' wil, en niet om enige misdaad. Merk op:

A. Paulus' lijden maakte hem bekend aan het hof, waar men anders wellicht nooit van hem zou gehoord hebben, en dit kon aanleiding zijn, dat sommigen daar onderzoek instelden naar het Evangelie, waarvoor hij leed, dat ze anders misschien nooit zouden hebben leren kennen.

B. Indien zijne banden in het paleis bekend waren, werden ze overal elders bekend. De gevoelens van het hof hebben groten invloed op de gevoelens van het gehele volk.

2. Het vermeesterde allen, die er in waren. Zijne vijanden werden door zijn lijden verward, maar zijne vrienden werden er door aangemoedigd. De oprechten zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken. En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is zal in sterkte toenemen, Job 17:8, Job 17:9. Zo ging het hier. Het merendeel der broederen in den Heere heeft door mijne banden vertrouwen gekregen, Philippians 1:14. De verwachting van moeilijkheden ter wille van het geloof, kon in het algemeen hen wellicht verslagen maken en ontmoedigen, maar toen zij Paulus om Christus wil gevangen zagen, waren zij zover van tegengehouden te worden in de prediking van Christus en de verheerlijking van Zijn naam, dat ze er des te stoutmoediger door werden, want in Paulus' gezelschap konden zij met blijdschap lijden. Indien zij van den kansel naar de gevangenis gevoerd werden, konden zij daarmee verzoend zijn, omdat zij in zo goed gezelschap kwamen. Buitendien, de vertroosting, welke Paulus in zijn lijden genoot, de buitengewone ondersteuning van Christus in zijn droefenis, bemoedigde hen grotelijks. Zij zagen dat zij, die Christus dienden, een goeden Meester dienden, die hen kon steunen en door helpen in hun lijden voor Zijn zaak. Vertrouwen gekregen hebbende door mijne banden, pepoithotas. Zij waren ten volle voldaan en overtuigd door hetgeen zij zagen. Merk op de macht der goddelijke genade, hetgeen de vijand bedoeld had tot ontmoediging der verkondigers van het Evangelie, was juist gebruikt om hen aan te moedigen. En zij durven overvloediger het woord onbevreesd spreken. Zij zien er het ergste van en daarom durven zij het wagen. Hun vertrouwen geeft hun moed, en hun moed verlost hen van de macht der vrees.

II. Hij leed door valse vrienden zowel als door vijanden, Philippians 1:15, Philippians 1:16. Sommigen prediken ook wel Christus door nijd en twist. Genen verkondigen wel Christus uit twisting, niet zuiver. Dit kon ook een struikelblok zijn en velen ontmoedigen, dat er waren die Paulus' bekendheid in de gemeenten en zijn aanzien bij de Christenen benijdden, en daarom trachtten hem te ondermijnen en te vervangen. Het was hun heimelijk aangenaam dat hij gevangen gezet was, omdat zij nu beter gelegenheid hadden de genegenheid der mensen tot zich te trekken, en zij predikten gedurig, ten einde de beroemdheid te verkrijgen, die zij hem benijdden. Menende aan mijne banden verdrukking toe te brengen. Zij meenden hem daardoor te bedroeven en hem bevreesd te maken, dat hij zijn aanzien verliezen zou, hem onrustig in zijn gevangenschap te doen zijn en met ongeduld naar vrijlating te doen haken. Het is treurig dat er mensen gevonden werden, die het Evangelie beleden, het zelfs verkondigden, die door zulke beginselen geleid werden, die Christus verkondigden om Paulus te grieven en zijn gevangenschap te verzwaren. Laat het ons niet vreemd voorkomen, dat in deze latere en meer ontaarde eeuwen van de gemeente er ook dezulken zijn. Evenwel, er waren ook anderen, die door Paulus' lijden aangevuurd werden om Christus des te ijveriger te verkondigen. Sommigen ook door goedwilligheid, sommigen uit liefde, uit oprechte liefde voor het Evangelie, opdat het werk niet zou stilstaan terwijl de werkman verhinderd werd. Wetende, dat ik tot verantwoording van het Evangelie gezet ben. Zij wisten dat hij gesteld was om het Evangelie te brengen en te verbreiden in de wereld, tegen alle geweld en tegenstand der vijanden in, en waren nu bevreesd dat het Evangelie door zijn gevangenschap lijden zou. Dat maakte hen stoutmoediger in de verkondiging van het Woord en om het gebrek zijner bediening aan de gemeente aan te vullen.

III. Het is zeer aangenaam te zien hoe rustig hij onder dit alles was. Nochtans wordt Christus op allerlei wijze, hetzij onder een deksel, hetzij in der waarheid, verkondigd, en daarin verblijd ik mij, ja ik zal mij ook verblijden, Philippians 1:18. De verkondiging van Christus is de blijdschap van allen, die de komst van Zijn koninkrijk verlangen. Omdat het zo velen goed doen kan, moeten wij ons over alle verkondiging verheugen, ook al geschiedt die onder een deksel en niet zuiver. Het is Gods bevoegdheid over de beginselen der mensen te oordelen, dat ligt boven ons bereik. Paulus was er zo ver van af om hen te benijden, die de vrijheid hadden het Evangelie te verkondigen terwijl hij gevangen zat, dat hij zich verheugde over die verkondiging, al geschiedde die onder een voorwendsel en niet in oprechtheid. Hoe behoren wij ons dan te verblijden over hen, die het in oprechtheid verkondigen, al geschiedt dat ook in zwakheid en met sommige onjuistheden. Twee dingen verblijdden de apostel in deze verkondiging van het Evangelie.

1. Ten eerst dat zij strekte tot redding van de zielen der mensen: Ik weet, dat dit mij ter zaligheid gedijen zal, Philippians 1:19. Merk op: God kan het goede uit het kwade voortbrengen, n hetgeen niet dienen kan tot zaligheid van de dienaren, kan daarom toch wel gedijen tot zaligheid voor de hoorders. Welke beloning kunnen zij verwachten, die Christus prediken uit nijd, en twisting, en onzuiver, teneinde verdrukking toe te brengen aan de banden van een getrouwen dienaar? Zij, die verkondigen onder een deksel en niet naar waarheid? En toch kan dat gedijen tot zaligheid van anderen, en Paulus verheugt er zich over dat het ook tot zijne zaligheid gedijen zal. Dit is een van de dingen, die met de godzaligheid gevoegd zijn: instaat te zijn over de verkondiging van Christus ons te verblijden, al geschiedt die ook ter afbreking van onzen eigen goeden naam. Deze edele gemoedsgesteldheid woonde in Johannes den Doper, bij de eerste prediking door Christus: Deze mijne blijdschap is vervuld geworden. Hij moet wassen, maar ik minder worden, John 3:29, John 3:30. Laat Hem schijnen, dan mag ik verdonkeren, laat Zijn heerlijkheid verhoogd worden, al is het door mijn ondergang. Anderen verstaan deze uitdrukking zo: dat de boosheid van zijn vijanden zal verslagen worden en daardoor medewerken tot zijne bevrijding uit de gevangenis. Door uw gebed en toebrenging des Geestes van Jezus Christus. Wat ons ook ter zaligheid gedijt, het is alleen door de hulp en bijstand van den Geest van Christus, en het gebed is het aangewezen middel om deze hulp te verkrijgen. De gebeden van de leden kunnen helpen om de dienaren den bijstand des Geestes te verstrekken en hen te steunen in de verkondiging des Evangelies, zowel als in het dragen van hun lijden.

2. Omdat het zou dienen tot verheerlijking van Christus, Philippians 1:20. Hij gebruikt deze gelegenheid om uitdrukking te geven aan zijn algehele toewijding aan den dienst en de eer van Christus. Volgens mijne ernstige verwachting en hoop, dat ik in gene zaak zal beschaamd worden. Merk hier op:

A. De grote begeerte van iedere waren Christen is, dat Christus mag groot gemaakt en verheerlijkt worden, dat Zijn naam verhoogd worde en Zijn koninkrijk kome.

B. Zij, die waarlijk begeren dat Christus zal groot gemaakt worden, verlangen dat Hij groot gemaakt worde in hun lichaam. Zij stellen hun lichamen tot een levende offerande, Romans 12:1, en hun leden Gode tot wapenen der gerechtigheid, Romans 6:13. Zij zijn gewillig om tot bereiking van Zijn doel te dienen en werktuigen voor Zijne verheerlijking te zijn, met elk lid van hun lichaam zowel als met elk vermogen hunner ziel.

C. Het strekt zeer ter verheerlijking van Christus, indien wij Hem vrijmoedig dienen en ons voor Hem niet schamen, met vrijmoedigheid des geestes en zonder ontmoediging. Dat ik in gene zaak zal beschaamd worden, maar dat in alle vrijmoedigheid Christus groot gemaakt worde. De vrijmoedigheid der Christenen is de eer van Christus.

D. Zij, die de verheerlijking van Christus begeren en ten doel hebben, maken die tot hun verwachting en hoop. Indien zij er waarlijk naar staan, zullen zij die ook zeker bereiken. Indien wij in oprechtheid bidden: Vader, verheerlijk uwen naam! dan kunnen wij verzekerd zijn van hetzelfde antwoord, dat Christus ontving: Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem nog verheerlijken, John 12:28.

E. Zij, die begeren dat Christus in hun lichamen groot gemaakt worde, hebben een heilige onverschilligheid: hetzij door het leven, hetzij door den dood. Zij laten het aan Hem over op welke wijze Hij hen dienstbaar maken wil aan Zijne verheerlijking, hetzij door hun moeiten en lijden, door hun ijver of geduld, door hun leven om Hem ter ere te werken, of door hun dood, om Hem ter ere te sterven.

Verzen 12-20

Filippenzen 1:12-20

Wij zien hier de zorg, welke de apostel neemt om te voorkomen, dat zij door zijn lijden zullen worden geërgerd. Hij was nu een gevangene te Rome, dat kon een struikelblok zijn voor hen, die door zijn dienst het Evangelie ontvangen hadden. Zij konden verzocht worden om te denken: Indien deze leer waarlijk uit God ware, dan zou God niet dulden dat iemand, die zo ijverig was in de verkondiging en verbreiding daarvan, als een veracht en gebroken vat ter zijde geworpen werd. Zij konden schuw gemaakt worden om zijne leer aan te nemen, met de gedachte dat zij straks zelf aan ongemak zouden blootgesteld worden. Om nu de ergernis des kruizes weg te nemen, bespreekt hij de donkere en harde zijde van zijn lijden, en toont aan dat het zeer verklaarbaar en met de wijsheid en goedheid Gods, die hem gebruikte, bestaanbaar was.

I. Hij leed door de gezworen vijanden des Evangelies, die hem in de gevangenis geworpen hadden en het op zijn leven toelegden. Maar zij mochten zich daaraan niet stoten, want er was reeds veel goeds uit voortgekomen en het diende tot bevordering des Evangelies. Hetgeen aan mij is geschied, is meer tot bevordering des Evangelies gekomen. Dat is een wonderbare beschikking van de Voorzienigheid, om zo groot een goed als de bevordering des Evangelies te doen voortkomen uit zo groot een kwaad als de gevangenschap van een apostel.

Ik lijd verdrukkingen tot de banden toe als een kwaaddoener, maar het Woord Gods is niet gebonden, 2 Timothy 2:9. Zij kunnen het Woord Gods niet gevangen nemen, dat heeft zijn vrijen loop, ofschoon ik opgesloten ben. Maar hoe kwam dit?

1. Het beroerde degenen, die buiten waren, Philippians 1:13. Mijne banden in Christus zijn openbaar geworden in het ganse rechthuis en aan alle anderen. De keizer, de hovelingen, de overheidspersonen, zijn allen overtuigd dat ik niet lijd als een kwaaddoener, maar als een eerlijk man met een goed geweten. Zij weten dat ik lijd om Christus' wil, en niet om enige misdaad. Merk op:

A. Paulus' lijden maakte hem bekend aan het hof, waar men anders wellicht nooit van hem zou gehoord hebben, en dit kon aanleiding zijn, dat sommigen daar onderzoek instelden naar het Evangelie, waarvoor hij leed, dat ze anders misschien nooit zouden hebben leren kennen.

B. Indien zijne banden in het paleis bekend waren, werden ze overal elders bekend. De gevoelens van het hof hebben groten invloed op de gevoelens van het gehele volk.

2. Het vermeesterde allen, die er in waren. Zijne vijanden werden door zijn lijden verward, maar zijne vrienden werden er door aangemoedigd. De oprechten zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken. En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is zal in sterkte toenemen, Job 17:8, Job 17:9. Zo ging het hier. Het merendeel der broederen in den Heere heeft door mijne banden vertrouwen gekregen, Philippians 1:14. De verwachting van moeilijkheden ter wille van het geloof, kon in het algemeen hen wellicht verslagen maken en ontmoedigen, maar toen zij Paulus om Christus wil gevangen zagen, waren zij zover van tegengehouden te worden in de prediking van Christus en de verheerlijking van Zijn naam, dat ze er des te stoutmoediger door werden, want in Paulus' gezelschap konden zij met blijdschap lijden. Indien zij van den kansel naar de gevangenis gevoerd werden, konden zij daarmee verzoend zijn, omdat zij in zo goed gezelschap kwamen. Buitendien, de vertroosting, welke Paulus in zijn lijden genoot, de buitengewone ondersteuning van Christus in zijn droefenis, bemoedigde hen grotelijks. Zij zagen dat zij, die Christus dienden, een goeden Meester dienden, die hen kon steunen en door helpen in hun lijden voor Zijn zaak. Vertrouwen gekregen hebbende door mijne banden, pepoithotas. Zij waren ten volle voldaan en overtuigd door hetgeen zij zagen. Merk op de macht der goddelijke genade, hetgeen de vijand bedoeld had tot ontmoediging der verkondigers van het Evangelie, was juist gebruikt om hen aan te moedigen. En zij durven overvloediger het woord onbevreesd spreken. Zij zien er het ergste van en daarom durven zij het wagen. Hun vertrouwen geeft hun moed, en hun moed verlost hen van de macht der vrees.

II. Hij leed door valse vrienden zowel als door vijanden, Philippians 1:15, Philippians 1:16. Sommigen prediken ook wel Christus door nijd en twist. Genen verkondigen wel Christus uit twisting, niet zuiver. Dit kon ook een struikelblok zijn en velen ontmoedigen, dat er waren die Paulus' bekendheid in de gemeenten en zijn aanzien bij de Christenen benijdden, en daarom trachtten hem te ondermijnen en te vervangen. Het was hun heimelijk aangenaam dat hij gevangen gezet was, omdat zij nu beter gelegenheid hadden de genegenheid der mensen tot zich te trekken, en zij predikten gedurig, ten einde de beroemdheid te verkrijgen, die zij hem benijdden. Menende aan mijne banden verdrukking toe te brengen. Zij meenden hem daardoor te bedroeven en hem bevreesd te maken, dat hij zijn aanzien verliezen zou, hem onrustig in zijn gevangenschap te doen zijn en met ongeduld naar vrijlating te doen haken. Het is treurig dat er mensen gevonden werden, die het Evangelie beleden, het zelfs verkondigden, die door zulke beginselen geleid werden, die Christus verkondigden om Paulus te grieven en zijn gevangenschap te verzwaren. Laat het ons niet vreemd voorkomen, dat in deze latere en meer ontaarde eeuwen van de gemeente er ook dezulken zijn. Evenwel, er waren ook anderen, die door Paulus' lijden aangevuurd werden om Christus des te ijveriger te verkondigen. Sommigen ook door goedwilligheid, sommigen uit liefde, uit oprechte liefde voor het Evangelie, opdat het werk niet zou stilstaan terwijl de werkman verhinderd werd. Wetende, dat ik tot verantwoording van het Evangelie gezet ben. Zij wisten dat hij gesteld was om het Evangelie te brengen en te verbreiden in de wereld, tegen alle geweld en tegenstand der vijanden in, en waren nu bevreesd dat het Evangelie door zijn gevangenschap lijden zou. Dat maakte hen stoutmoediger in de verkondiging van het Woord en om het gebrek zijner bediening aan de gemeente aan te vullen.

III. Het is zeer aangenaam te zien hoe rustig hij onder dit alles was. Nochtans wordt Christus op allerlei wijze, hetzij onder een deksel, hetzij in der waarheid, verkondigd, en daarin verblijd ik mij, ja ik zal mij ook verblijden, Philippians 1:18. De verkondiging van Christus is de blijdschap van allen, die de komst van Zijn koninkrijk verlangen. Omdat het zo velen goed doen kan, moeten wij ons over alle verkondiging verheugen, ook al geschiedt die onder een deksel en niet zuiver. Het is Gods bevoegdheid over de beginselen der mensen te oordelen, dat ligt boven ons bereik. Paulus was er zo ver van af om hen te benijden, die de vrijheid hadden het Evangelie te verkondigen terwijl hij gevangen zat, dat hij zich verheugde over die verkondiging, al geschiedde die onder een voorwendsel en niet in oprechtheid. Hoe behoren wij ons dan te verblijden over hen, die het in oprechtheid verkondigen, al geschiedt dat ook in zwakheid en met sommige onjuistheden. Twee dingen verblijdden de apostel in deze verkondiging van het Evangelie.

1. Ten eerst dat zij strekte tot redding van de zielen der mensen: Ik weet, dat dit mij ter zaligheid gedijen zal, Philippians 1:19. Merk op: God kan het goede uit het kwade voortbrengen, n hetgeen niet dienen kan tot zaligheid van de dienaren, kan daarom toch wel gedijen tot zaligheid voor de hoorders. Welke beloning kunnen zij verwachten, die Christus prediken uit nijd, en twisting, en onzuiver, teneinde verdrukking toe te brengen aan de banden van een getrouwen dienaar? Zij, die verkondigen onder een deksel en niet naar waarheid? En toch kan dat gedijen tot zaligheid van anderen, en Paulus verheugt er zich over dat het ook tot zijne zaligheid gedijen zal. Dit is een van de dingen, die met de godzaligheid gevoegd zijn: instaat te zijn over de verkondiging van Christus ons te verblijden, al geschiedt die ook ter afbreking van onzen eigen goeden naam. Deze edele gemoedsgesteldheid woonde in Johannes den Doper, bij de eerste prediking door Christus: Deze mijne blijdschap is vervuld geworden. Hij moet wassen, maar ik minder worden, John 3:29, John 3:30. Laat Hem schijnen, dan mag ik verdonkeren, laat Zijn heerlijkheid verhoogd worden, al is het door mijn ondergang. Anderen verstaan deze uitdrukking zo: dat de boosheid van zijn vijanden zal verslagen worden en daardoor medewerken tot zijne bevrijding uit de gevangenis. Door uw gebed en toebrenging des Geestes van Jezus Christus. Wat ons ook ter zaligheid gedijt, het is alleen door de hulp en bijstand van den Geest van Christus, en het gebed is het aangewezen middel om deze hulp te verkrijgen. De gebeden van de leden kunnen helpen om de dienaren den bijstand des Geestes te verstrekken en hen te steunen in de verkondiging des Evangelies, zowel als in het dragen van hun lijden.

2. Omdat het zou dienen tot verheerlijking van Christus, Philippians 1:20. Hij gebruikt deze gelegenheid om uitdrukking te geven aan zijn algehele toewijding aan den dienst en de eer van Christus. Volgens mijne ernstige verwachting en hoop, dat ik in gene zaak zal beschaamd worden. Merk hier op:

A. De grote begeerte van iedere waren Christen is, dat Christus mag groot gemaakt en verheerlijkt worden, dat Zijn naam verhoogd worde en Zijn koninkrijk kome.

B. Zij, die waarlijk begeren dat Christus zal groot gemaakt worden, verlangen dat Hij groot gemaakt worde in hun lichaam. Zij stellen hun lichamen tot een levende offerande, Romans 12:1, en hun leden Gode tot wapenen der gerechtigheid, Romans 6:13. Zij zijn gewillig om tot bereiking van Zijn doel te dienen en werktuigen voor Zijne verheerlijking te zijn, met elk lid van hun lichaam zowel als met elk vermogen hunner ziel.

C. Het strekt zeer ter verheerlijking van Christus, indien wij Hem vrijmoedig dienen en ons voor Hem niet schamen, met vrijmoedigheid des geestes en zonder ontmoediging. Dat ik in gene zaak zal beschaamd worden, maar dat in alle vrijmoedigheid Christus groot gemaakt worde. De vrijmoedigheid der Christenen is de eer van Christus.

D. Zij, die de verheerlijking van Christus begeren en ten doel hebben, maken die tot hun verwachting en hoop. Indien zij er waarlijk naar staan, zullen zij die ook zeker bereiken. Indien wij in oprechtheid bidden: Vader, verheerlijk uwen naam! dan kunnen wij verzekerd zijn van hetzelfde antwoord, dat Christus ontving: Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem nog verheerlijken, John 12:28.

E. Zij, die begeren dat Christus in hun lichamen groot gemaakt worde, hebben een heilige onverschilligheid: hetzij door het leven, hetzij door den dood. Zij laten het aan Hem over op welke wijze Hij hen dienstbaar maken wil aan Zijne verheerlijking, hetzij door hun moeiten en lijden, door hun ijver of geduld, door hun leven om Hem ter ere te werken, of door hun dood, om Hem ter ere te sterven.

Verzen 21-26

Filippenzen 1:21-26

Wij hebben hier een beschrijving van hetgeen even en dood voor den gezegenden Paulus was: zijn leven was Christus, zijn sterven gewin. Merk op:

1. Het is een ontwijfelbaar kenmerk van iedere waren Christen, dat het leven hem Christus is. De heerlijkheid van Christus behoort zijn levensdoel te zijn, de genade van Christus het beginsel van zijn leven, en het woord van Christus zijn regel. Het Christelijk leven komt van Christus en gaat naar Hem uit. Hij is beginsel, regel en doel ervan.

2. Allen, voor wie het leven Christus is, weten dat de dood hun gewin zal zijn, hij is een groot gewin, een dadelijk gewin, een eeuwig gewin. De dood is een groot verlies voor een vleselijk-gezinden, wereldsen mens, want hij verliest daardoor al zijn gemak en al zijn hoop, maar voor een waar Christen is hij gewin, want hij is het einde van al zijn zwakheid en ellende, en de vervulling van al zijn hoop, de volmaking van al zijn vertroosting, hij verlost hem van alle kwaad des levens en brengt hem in bezit van het hoogste goed.

Voor mij is het sterven gewin. Voor het Evangelie zowel als voor mij zelven, want dat zal nader bevestigd worden wanneer het met mijn bloed bezegeld wordt, gelijk het tijdens mijn leven bevestigd werd door mijn arbeid. Zo zal Christus groot gemaakt worden door zijn dood, Philippians 1:20. Sommigen lezen den gehelen zin aldus: Voor mij is, levend of stervend, Christus gewin, dat is: Ik begeer niet anders, hetzij ik leef hetzij ik sterven zal, dan Christus te gewinnen en in Hem gevonden te worden. Het zou begrijpelijk zijn, indien de dood voor hem gewin ware, dat hij afkeer van het leven en ongeduldig verlangen naar den dood had. Neen: zegt hij,

I. Maar of te leven in het vlees, hetzelve mij oorbaar zij, en wat ik verkiezen zal weet ik niet, Philippians 1:22. 1) Dat is de vrucht van mijn arbeid, dat is: Christus is de vrucht van mijn arbeid. Hij achtte zijn arbeid wl besteed, indien hij het werktuig mocht zijn om de eer en het belang van het koninkrijk van Christus in de wereld te bevorderen. Dat is de vrucht van mijn arbeid, karpos ergoe. Het is voor een waar Christen en een getrouw dienaar de moeite waard om in de wereld te leven zolang als hij God verheerlijken en Zijne gemeente goed doen kan. Maar wat ik verkiezen zal weet ik niet, want ik word van deze twee gedrongen. Paulus was in een gezegenden tweestrijd, niet tussen twee kwade dingen, maar tussen twee goede dingen. David was in tweestrijd tussen drie oordelen: zwaard, honger en pestilentie. Paulus was in tweestrijd tussen twee zegeningen: leven voor Christus en bij Hem zijn. Hier horen wij hem bij zich zelven daarover overleggen.

1. Hij verkoos den dood. Het zien van de macht des geloofs en der goddelijke genade kan verzoenen met den dood, gewillig maken om te sterven, ofschoon de dood de grootste verwoesting van ons tegenwoordig bestaan en het grootste natuurlijke onheil is. Van nature hebben wij een afkeer van den dood, maar hij verlangde er naar, Philippians 1:23. Hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn. Merk op:

A. Het met Christus te zijn maakt ontbinding begeerlijk voor den gelovige. Het is niet het sterven op zich zelven, het afleggen van het lichaam, dat is op zich zelven geen begeerlijke zaak, maar het moet noodzakelijk in verband staan met iets anders, dat het waarlijk begeerlijk maakt. Indien ik niet met Christus kan zijn zonder ontbonden te worden, dan acht ik daarom het ontbonden worden begeerlijk.

B. Zodra de ziel ontbonden wordt, is zij onmiddellijk met Christus. Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn, Luke 23:43. Uitwonen uit het lichaam en inwonen bij den Heere, 2 Corinthians 5:8, zonder enige tussenpoos. Dat is zeer verre het beste, polloi gar mollon kreisson, veel meer uitnemend, of verreweg verkieslijker. Zij, die de waarde van Christus en van den hemel kennen, zullen geredelijk toestemmen dat het veel beter is in den hemel dan op de aarde te zijn, veel beter met Christus dan met enig schepsel te zijn, want in deze wereld worden wij verzocht tot zonden, zijn geboren tot moeite, worden wedergeboren tot moeite, maar door tot Christus te komen, laten wij alle zonden, verzoeking, leed en dood voor eeuwig achter.

2. Maar hij zou liever nog in de wereld willen blijven leven voor den dienst der gemeente, Philippians 1:24. Maar in het vlees te blijven is nodiger om uwentwil. Het is nodig voor de gemeente dienaren te hebben, en getrouwe dienaren kunnen moeilijk gemist worden, wanneer de oogst groot is en de arbeiders weinige zijn. Zij, die de meeste reden hebben om ontbinding te begeren, moeten gewillig zijn om in de wereld te blijven, zolang God enig werk voor hen te doen heeft. Paulus' strijd was niet tussen leven in de wereld en leven in den hemel, tussen die bede is geen vergelijking van pas, maar tussen Christus dienen in deze wereld en met Hem te zijn in de andere wereld. Maar in elk geval was zijn hart met Christus, doch om de belangen van Christus en Zijne gemeente te bevorderen, koos hij liever hier te blijven, ofschoon hem hier tegenstand en moeilijkheden wachtten, en zich de voldoening van zijne beloning nog te ontzeggen.

II. En dit vertrouw en weet ik, dat ik zal blijven en met u allen zal verblijven tot uwe bevordering en blijdschap des geloofs, Philippians 1:25, Merk hier op:

1. Hoe groot vertrouwen Paulus heeft in de goddelijke Voorzienigheid, die alles ten beste voor hem schikken zal. Daar ik overtuigd ben, dat het voor u nodig is dat ik in het vlees blijf, zo weet ik dat ik zal blijven.

2. Wij kunnen er zeker van zijn, dat God altijd doen zal hetgeen voor Zijne gemeente het best is. Indien wij weten wat nodig is voor de opbouwing van het lichaam van Christus, dan weten wij ook zeker dat het gebeuren zal, want Hij draagt zorg voor haar belangen en doet altijd wat met het oog op alle omstandigheden voor haar het beste is.

3. Merk op waartoe dienaren blijven: tot uwe bevordering en blijdschap des geloofs, of tot uw toenemen in heiligmaking en blijdschap.

4. Wat ons geloof en onze blijdschap des geloofs bevordert, is zeer bevorderlijk voor ons op den weg naar den hemel. Hoe meer geloof des te meer blijdschap, en hoe meer geloof en blijdschap des te meer vorderingen in onze Christelijke loopbaan.

5. Er is behoefte aan een gevestigden dienst des Woords, niet alleen ter overtuiging en bekering van zondaren, maar ook voor opbouwing der heiligen en hun vorderingen in geestelijke deugden. III. Opdat uw roem in Christus Jezus overvloedig zij aan mij, door mijne tegenwoordigheid wederom bij u, Philippians 1:26. Zij verheugden zich in de hoop van hem te zullen weerzien en van zijn verderen arbeid te genieten.

1. De tegenwoordigheid van dienaren in de gemeente behoort allen, die het met de gemeente en haar belangen wl menen, te verheugen.

2. Al onze blijdschap moet zich verenigen in Christus Jezus. Onze blijdschap over goede dienaren moet zijn blijdschap in Christus Jezus over hen, zij zijn slechts de vrienden van den bruidegom en moeten aangenomen worden in Zijn naam en om Zijnentwille.

Verzen 21-26

Filippenzen 1:21-26

Wij hebben hier een beschrijving van hetgeen even en dood voor den gezegenden Paulus was: zijn leven was Christus, zijn sterven gewin. Merk op:

1. Het is een ontwijfelbaar kenmerk van iedere waren Christen, dat het leven hem Christus is. De heerlijkheid van Christus behoort zijn levensdoel te zijn, de genade van Christus het beginsel van zijn leven, en het woord van Christus zijn regel. Het Christelijk leven komt van Christus en gaat naar Hem uit. Hij is beginsel, regel en doel ervan.

2. Allen, voor wie het leven Christus is, weten dat de dood hun gewin zal zijn, hij is een groot gewin, een dadelijk gewin, een eeuwig gewin. De dood is een groot verlies voor een vleselijk-gezinden, wereldsen mens, want hij verliest daardoor al zijn gemak en al zijn hoop, maar voor een waar Christen is hij gewin, want hij is het einde van al zijn zwakheid en ellende, en de vervulling van al zijn hoop, de volmaking van al zijn vertroosting, hij verlost hem van alle kwaad des levens en brengt hem in bezit van het hoogste goed.

Voor mij is het sterven gewin. Voor het Evangelie zowel als voor mij zelven, want dat zal nader bevestigd worden wanneer het met mijn bloed bezegeld wordt, gelijk het tijdens mijn leven bevestigd werd door mijn arbeid. Zo zal Christus groot gemaakt worden door zijn dood, Philippians 1:20. Sommigen lezen den gehelen zin aldus: Voor mij is, levend of stervend, Christus gewin, dat is: Ik begeer niet anders, hetzij ik leef hetzij ik sterven zal, dan Christus te gewinnen en in Hem gevonden te worden. Het zou begrijpelijk zijn, indien de dood voor hem gewin ware, dat hij afkeer van het leven en ongeduldig verlangen naar den dood had. Neen: zegt hij,

I. Maar of te leven in het vlees, hetzelve mij oorbaar zij, en wat ik verkiezen zal weet ik niet, Philippians 1:22. 1) Dat is de vrucht van mijn arbeid, dat is: Christus is de vrucht van mijn arbeid. Hij achtte zijn arbeid wl besteed, indien hij het werktuig mocht zijn om de eer en het belang van het koninkrijk van Christus in de wereld te bevorderen. Dat is de vrucht van mijn arbeid, karpos ergoe. Het is voor een waar Christen en een getrouw dienaar de moeite waard om in de wereld te leven zolang als hij God verheerlijken en Zijne gemeente goed doen kan. Maar wat ik verkiezen zal weet ik niet, want ik word van deze twee gedrongen. Paulus was in een gezegenden tweestrijd, niet tussen twee kwade dingen, maar tussen twee goede dingen. David was in tweestrijd tussen drie oordelen: zwaard, honger en pestilentie. Paulus was in tweestrijd tussen twee zegeningen: leven voor Christus en bij Hem zijn. Hier horen wij hem bij zich zelven daarover overleggen.

1. Hij verkoos den dood. Het zien van de macht des geloofs en der goddelijke genade kan verzoenen met den dood, gewillig maken om te sterven, ofschoon de dood de grootste verwoesting van ons tegenwoordig bestaan en het grootste natuurlijke onheil is. Van nature hebben wij een afkeer van den dood, maar hij verlangde er naar, Philippians 1:23. Hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn. Merk op:

A. Het met Christus te zijn maakt ontbinding begeerlijk voor den gelovige. Het is niet het sterven op zich zelven, het afleggen van het lichaam, dat is op zich zelven geen begeerlijke zaak, maar het moet noodzakelijk in verband staan met iets anders, dat het waarlijk begeerlijk maakt. Indien ik niet met Christus kan zijn zonder ontbonden te worden, dan acht ik daarom het ontbonden worden begeerlijk.

B. Zodra de ziel ontbonden wordt, is zij onmiddellijk met Christus. Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn, Luke 23:43. Uitwonen uit het lichaam en inwonen bij den Heere, 2 Corinthians 5:8, zonder enige tussenpoos. Dat is zeer verre het beste, polloi gar mollon kreisson, veel meer uitnemend, of verreweg verkieslijker. Zij, die de waarde van Christus en van den hemel kennen, zullen geredelijk toestemmen dat het veel beter is in den hemel dan op de aarde te zijn, veel beter met Christus dan met enig schepsel te zijn, want in deze wereld worden wij verzocht tot zonden, zijn geboren tot moeite, worden wedergeboren tot moeite, maar door tot Christus te komen, laten wij alle zonden, verzoeking, leed en dood voor eeuwig achter.

2. Maar hij zou liever nog in de wereld willen blijven leven voor den dienst der gemeente, Philippians 1:24. Maar in het vlees te blijven is nodiger om uwentwil. Het is nodig voor de gemeente dienaren te hebben, en getrouwe dienaren kunnen moeilijk gemist worden, wanneer de oogst groot is en de arbeiders weinige zijn. Zij, die de meeste reden hebben om ontbinding te begeren, moeten gewillig zijn om in de wereld te blijven, zolang God enig werk voor hen te doen heeft. Paulus' strijd was niet tussen leven in de wereld en leven in den hemel, tussen die bede is geen vergelijking van pas, maar tussen Christus dienen in deze wereld en met Hem te zijn in de andere wereld. Maar in elk geval was zijn hart met Christus, doch om de belangen van Christus en Zijne gemeente te bevorderen, koos hij liever hier te blijven, ofschoon hem hier tegenstand en moeilijkheden wachtten, en zich de voldoening van zijne beloning nog te ontzeggen.

II. En dit vertrouw en weet ik, dat ik zal blijven en met u allen zal verblijven tot uwe bevordering en blijdschap des geloofs, Philippians 1:25, Merk hier op:

1. Hoe groot vertrouwen Paulus heeft in de goddelijke Voorzienigheid, die alles ten beste voor hem schikken zal. Daar ik overtuigd ben, dat het voor u nodig is dat ik in het vlees blijf, zo weet ik dat ik zal blijven.

2. Wij kunnen er zeker van zijn, dat God altijd doen zal hetgeen voor Zijne gemeente het best is. Indien wij weten wat nodig is voor de opbouwing van het lichaam van Christus, dan weten wij ook zeker dat het gebeuren zal, want Hij draagt zorg voor haar belangen en doet altijd wat met het oog op alle omstandigheden voor haar het beste is.

3. Merk op waartoe dienaren blijven: tot uwe bevordering en blijdschap des geloofs, of tot uw toenemen in heiligmaking en blijdschap.

4. Wat ons geloof en onze blijdschap des geloofs bevordert, is zeer bevorderlijk voor ons op den weg naar den hemel. Hoe meer geloof des te meer blijdschap, en hoe meer geloof en blijdschap des te meer vorderingen in onze Christelijke loopbaan.

5. Er is behoefte aan een gevestigden dienst des Woords, niet alleen ter overtuiging en bekering van zondaren, maar ook voor opbouwing der heiligen en hun vorderingen in geestelijke deugden. III. Opdat uw roem in Christus Jezus overvloedig zij aan mij, door mijne tegenwoordigheid wederom bij u, Philippians 1:26. Zij verheugden zich in de hoop van hem te zullen weerzien en van zijn verderen arbeid te genieten.

1. De tegenwoordigheid van dienaren in de gemeente behoort allen, die het met de gemeente en haar belangen wl menen, te verheugen.

2. Al onze blijdschap moet zich verenigen in Christus Jezus. Onze blijdschap over goede dienaren moet zijn blijdschap in Christus Jezus over hen, zij zijn slechts de vrienden van den bruidegom en moeten aangenomen worden in Zijn naam en om Zijnentwille.

Verzen 27-30

Filippenzen 1:27-30

De apostel besluit dit hoofdstuk met twee vermaningen.

I. Wekt hij hen op tot nauwgezetheid in den wandel, Philippians 1:27. Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus. Zij, die het Evangelie van Christus belijden, moeten wandelen overeenkomstig het Evangelie, zoals het daarbij betaamt en welgevallig is. Die wandel moet zijn zoals past aan hen, die de waarheden des Evangelies geloven, aan de wetten van het Evangelie zich onderwerpen, op de beloften van het Evangelie staat maken, en met daaraan beantwoordend geloof, heiligheid en troost. Hij moet in alle opzichten zijn als van mensen, die tot het koninkrijk Gods behoren en daar leden en onderdanen van zijn. Het is een sieraad voor onze belijdenis, wanneer onze wandel er een deel van uitmaakt. Opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uwe zaken moge horen. Hij had in Philippians 1:26 gesproken van zijn terugkeren tot hen, en had daarvan gesproken met enige verzekerdheid, ofschoon hij thans een gevangene was, maar hij wilde niet dat zij daarop zouden rekenen. Onze godsvrucht mag niet afhangen van onze dienaren. "Hetzij ik kom of niet, laat mij het goede van u horen, dat gij vast staat." Hetzij dienaren komen of niet, Christus is er altijd. Hij is dicht bij ons, nooit ver, en verhaast Zijn wederkomst.

De toekomst des Heeren is nabij, James 5:8. Laat mij van u horen dat gij staat in een geest, met een gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies. Drie dingen begeerde hij van hen te horen, alle overeenkomstig het Evangelie.

1. Het betaamt hun, die het Evangelie belijden, om er voor te strijden, en met heilig geweld het koninkrijk der hemelen te nemen. Het geloof des Evangelies is het leerstuk des geloofs, of van den godsdienst des Evangelies. Het geloof des Evangelies is waard, dat er voor gestreden wordt. Indien de godsdienst iets waard is, dan is hij alles waard. Er is veel tegenstand, en het is nodig te strijden. Een mens, die slaapt, kan ter helle gaan, maar hij, die ten hemel gaan wil, moet rondom zich zien en waakzaam zijn.

2. De enigheid en de eensgezindheid der Christenen is overeenkomstig het Evangelie.

Gezamenlijk strijdende, niet met elkaar strijdende, allen tezamen moeten den gemeenschappelijken vijand tegenstaan. Een hart en een ziel is overeenkomstig het Evangelie, er is een Heere, een geloof, een doop. Er kan eenheid des harten en liefde onder de Christenen zijn, ongeacht verschil van oordeel en opvatting van vele dingen.

3. Standvastigheid is overeenkomstig het Evangelie. Staat in een geest, met een gemoed. Weest standvastig en onbeweeglijk bij allen tegenstand. Het is schande voor den godsdienst, indien zijn belijders nu zo en dan zo zijn, onvast in het gemoed, beweeglijk als water, dan zullen zij nooit uitblinken. Zij, die willen strijden voor het geloof des Evangelies, moeten er vast in staan.

II. Hij vermaant hen tot moed en volharding in het lijden. En dat gij in geen ding verschrikt wordt door degenen, die u tegenstaan, Philippians 1:28. De belijders van het Evangelie hebben altijd te doen met tegenstanders, voornamelijk gedurende de stichting van het Christendom. Onze grote zorg moet zijn ons dicht aan onze belijdenis te houden en daarin standvastig te zijn. Welken tegenstand wij ook ontmoeten, wij behoren er niet door verschrikt te worden, en te overwegen dat de toestand van de vervolgden altijd veel beter en begeerlijker is dan die der vervolgers, want vervolgen is een zeker teken van verloren zijn. Zij, die het Evangelie van Christus tegenstaan en zijn belijders onrecht aandoen, zijn voor verwoesting bestemd. Maar vervolgd worden is een teken van redding. Het is wel geen zeker teken, want vele huichelaars hebben ter wille van den godsdienst geleden, maar het is een goed teken, dat wij het ernstig menen met den godsdienst en bestemd zijn voor de zaligheid, wanneer wij bekwaam gemaakt worden om op de rechte wijze om Christus' wille te lijden.

Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, Philippians 1:29. Hier worden twee kostbare gaven opgenoemd, en beide met betrekking tot Christus.

1. In Hem te geloven. Het geloof is een gave Gods om Christus' wil, die voor ons niet alleen de zaligheid verwierf, welke het voorwerp des geloofs is, maar ook de genade des geloofs zelf, de bekwaamheid of geschiktheid om te geloven is van God.

2. Te lijden voor de zaak van Christus is evenzeer een onwaardeerbare gave, het is een grote eer en een groot voordeel, want wij kunnen daardoor zeer bevorderlijk zijn voor de verheerlijking Gods, die het doel van onze schepping is, en het geloof van anderen aanmoedigen en versterken. En er kan ook grote beloning voor verwacht worden. Zalig zijt gij als u de mensen vervolgen, want uw loon is groot in de hemelen, Matthew 5:11, Matthew 5:12. Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem heersen, 2 Timothy 2:12. Indien wij smaad en verlies om Christus, wil lijden, moeten wij dat beschouwen als een grote gave, en het als zodanig waarderen, altijd tenminste indien wij ons onder het lijden gedragen zo geduldig en lijdzaam als de martelaars en belijders, Philippians 1:30. Dezelfden strijd hebbende, hoedanigen gij in mij gezien hebt en nu in mij hoort, dat is, indien gij lijdt op dezelfde wijze als gij gezien hebt en nu hoort dat ik doe. Het is niet alleen het lijden, maar ook de oorzaak, en niet alleen de oorzaak, maar ook de wijze waarop, dat den martelaar maakt. Iemand kan lijden voor een slechte zaak, en dan lijdt hij rechtvaardig. Ook. kan hij lijden voor een goede zaak, maar in verkeerde stemming, en dan verliest het lijden zijn waarde.

Verzen 27-30

Filippenzen 1:27-30

De apostel besluit dit hoofdstuk met twee vermaningen.

I. Wekt hij hen op tot nauwgezetheid in den wandel, Philippians 1:27. Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus. Zij, die het Evangelie van Christus belijden, moeten wandelen overeenkomstig het Evangelie, zoals het daarbij betaamt en welgevallig is. Die wandel moet zijn zoals past aan hen, die de waarheden des Evangelies geloven, aan de wetten van het Evangelie zich onderwerpen, op de beloften van het Evangelie staat maken, en met daaraan beantwoordend geloof, heiligheid en troost. Hij moet in alle opzichten zijn als van mensen, die tot het koninkrijk Gods behoren en daar leden en onderdanen van zijn. Het is een sieraad voor onze belijdenis, wanneer onze wandel er een deel van uitmaakt. Opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uwe zaken moge horen. Hij had in Philippians 1:26 gesproken van zijn terugkeren tot hen, en had daarvan gesproken met enige verzekerdheid, ofschoon hij thans een gevangene was, maar hij wilde niet dat zij daarop zouden rekenen. Onze godsvrucht mag niet afhangen van onze dienaren. "Hetzij ik kom of niet, laat mij het goede van u horen, dat gij vast staat." Hetzij dienaren komen of niet, Christus is er altijd. Hij is dicht bij ons, nooit ver, en verhaast Zijn wederkomst.

De toekomst des Heeren is nabij, James 5:8. Laat mij van u horen dat gij staat in een geest, met een gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies. Drie dingen begeerde hij van hen te horen, alle overeenkomstig het Evangelie.

1. Het betaamt hun, die het Evangelie belijden, om er voor te strijden, en met heilig geweld het koninkrijk der hemelen te nemen. Het geloof des Evangelies is het leerstuk des geloofs, of van den godsdienst des Evangelies. Het geloof des Evangelies is waard, dat er voor gestreden wordt. Indien de godsdienst iets waard is, dan is hij alles waard. Er is veel tegenstand, en het is nodig te strijden. Een mens, die slaapt, kan ter helle gaan, maar hij, die ten hemel gaan wil, moet rondom zich zien en waakzaam zijn.

2. De enigheid en de eensgezindheid der Christenen is overeenkomstig het Evangelie.

Gezamenlijk strijdende, niet met elkaar strijdende, allen tezamen moeten den gemeenschappelijken vijand tegenstaan. Een hart en een ziel is overeenkomstig het Evangelie, er is een Heere, een geloof, een doop. Er kan eenheid des harten en liefde onder de Christenen zijn, ongeacht verschil van oordeel en opvatting van vele dingen.

3. Standvastigheid is overeenkomstig het Evangelie. Staat in een geest, met een gemoed. Weest standvastig en onbeweeglijk bij allen tegenstand. Het is schande voor den godsdienst, indien zijn belijders nu zo en dan zo zijn, onvast in het gemoed, beweeglijk als water, dan zullen zij nooit uitblinken. Zij, die willen strijden voor het geloof des Evangelies, moeten er vast in staan.

II. Hij vermaant hen tot moed en volharding in het lijden. En dat gij in geen ding verschrikt wordt door degenen, die u tegenstaan, Philippians 1:28. De belijders van het Evangelie hebben altijd te doen met tegenstanders, voornamelijk gedurende de stichting van het Christendom. Onze grote zorg moet zijn ons dicht aan onze belijdenis te houden en daarin standvastig te zijn. Welken tegenstand wij ook ontmoeten, wij behoren er niet door verschrikt te worden, en te overwegen dat de toestand van de vervolgden altijd veel beter en begeerlijker is dan die der vervolgers, want vervolgen is een zeker teken van verloren zijn. Zij, die het Evangelie van Christus tegenstaan en zijn belijders onrecht aandoen, zijn voor verwoesting bestemd. Maar vervolgd worden is een teken van redding. Het is wel geen zeker teken, want vele huichelaars hebben ter wille van den godsdienst geleden, maar het is een goed teken, dat wij het ernstig menen met den godsdienst en bestemd zijn voor de zaligheid, wanneer wij bekwaam gemaakt worden om op de rechte wijze om Christus' wille te lijden.

Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, Philippians 1:29. Hier worden twee kostbare gaven opgenoemd, en beide met betrekking tot Christus.

1. In Hem te geloven. Het geloof is een gave Gods om Christus' wil, die voor ons niet alleen de zaligheid verwierf, welke het voorwerp des geloofs is, maar ook de genade des geloofs zelf, de bekwaamheid of geschiktheid om te geloven is van God.

2. Te lijden voor de zaak van Christus is evenzeer een onwaardeerbare gave, het is een grote eer en een groot voordeel, want wij kunnen daardoor zeer bevorderlijk zijn voor de verheerlijking Gods, die het doel van onze schepping is, en het geloof van anderen aanmoedigen en versterken. En er kan ook grote beloning voor verwacht worden. Zalig zijt gij als u de mensen vervolgen, want uw loon is groot in de hemelen, Matthew 5:11, Matthew 5:12. Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem heersen, 2 Timothy 2:12. Indien wij smaad en verlies om Christus, wil lijden, moeten wij dat beschouwen als een grote gave, en het als zodanig waarderen, altijd tenminste indien wij ons onder het lijden gedragen zo geduldig en lijdzaam als de martelaars en belijders, Philippians 1:30. Dezelfden strijd hebbende, hoedanigen gij in mij gezien hebt en nu in mij hoort, dat is, indien gij lijdt op dezelfde wijze als gij gezien hebt en nu hoort dat ik doe. Het is niet alleen het lijden, maar ook de oorzaak, en niet alleen de oorzaak, maar ook de wijze waarop, dat den martelaar maakt. Iemand kan lijden voor een slechte zaak, en dan lijdt hij rechtvaardig. Ook. kan hij lijden voor een goede zaak, maar in verkeerde stemming, en dan verliest het lijden zijn waarde.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Philippians 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/philippians-1.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile