Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Philippians 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/philippians-2.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Philippians 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, FILIPPENZEN 2De apostel gaat voort met verdere vermaningen tot verscheidene plichten, om gelijkgezind te zijn en nederig van geest, hetwelk hij aandringt met het voorbeeld van Christus, Philippians 2:1, om ijverig en ernstig te zijn in de Christelijke loopbaan, Philippians 2:12, Philippians 2:13, en de Christelijke belijdenis te versieren met verscheidene deugden, die daarbij behoren, Philippians 2:14. Daarop besluit hij met bijzondere melding en aanbeveling van twee getrouwe dienaren: Timotheus en Epafroditus, die hij voornemens is tot hen te zenden, Philippians 2:19.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, FILIPPENZEN 2De apostel gaat voort met verdere vermaningen tot verscheidene plichten, om gelijkgezind te zijn en nederig van geest, hetwelk hij aandringt met het voorbeeld van Christus, Philippians 2:1, om ijverig en ernstig te zijn in de Christelijke loopbaan, Philippians 2:12, Philippians 2:13, en de Christelijke belijdenis te versieren met verscheidene deugden, die daarbij behoren, Philippians 2:14. Daarop besluit hij met bijzondere melding en aanbeveling van twee getrouwe dienaren: Timotheus en Epafroditus, die hij voornemens is tot hen te zenden, Philippians 2:19.
Verzen 1-11
Filippenzen 2:1-11De apostel gaat in deze verzen voort met het geven van verdere vermaningen tot Christelijke plichten. Hij dringt in den brede aan op gelijkgezindheid en nederigheid, overeenkomstig het voorbeeld van den Heere Jezus, den groten voorganger in nederigheid en liefde. Hierbij kunnen wij opmerken:
I. Het grote voorschrift, dat het Evangelie ons gestadig geeft, is liefde jegens elkaar. Dit is de wet van Christus' koninkrijk, de les in Zijne school, het kenmerk van Zijn gezin. Hij houdt ons dat voor, Philippians 2:2, als: weest eensgezind, dezelfde liefde hebbende, van een gemoed en van een gevoelen zijnde. Wij zijn eensgezind wanneer wij elkaar liefhebben. Christenen behoren een in toegenegenheid te zijn, al kunnen zij niet steeds een in opvatting zijn. Dit is altijd in hun macht en altijd hun plicht, en het is ook het beste middel om hen in oordeel tot elkaar te brengen. Dezelfde liefde hebbende. Dezelfde liefde, die wij verplicht zijn anderen te bewijzen, moeten die anderen ons betonen. Christelijke liefde moet wederzijdse liefde zijn. Heb lief en men zal u liefhebben.
Van een gemoed en van een gevoelen zijnde, niet elkaar kruisende en dwarsbomende, of naar eigenbelang staande, maar eenparig instemmende in de grote dingen van God en de enigheid des Geestes bewarende bij andere verschillen. Merk op:
1. Op welke aangename wijze hij op dezen plicht aandringt. Hij houdt er bij hen zeer sterk op aan, wetende welk een bewijs het is voor onze oprechtheid, en wat groot belang het heeft voor de bewaring en opbouwing van het lichaam van Christus. De redenen voor broederlijke liefde zijn deze:
A. Indien er dan enige vertroosting is in Christus. Hebt gij van Christus vertroosting ondervonden? Bewijs van die ondervinding zal zijn uw wederzijdse liefde. De zachtheid, die wij gevonden hebben in de leer van Christus, moet onze zielen verzachten. Verwachten wij enige vertroosting van Christus? Indien wij niet teleurgesteld willen worden. moeten wij elkaar liefhebben. Zo wij geen vertroosting in Christus hebben, vanwaar zullen wij die dan verwachten? Zij, die deelhebben aan Christus, hebben vertroosting in Hem, sterke en eeuwige vertroosting, Hebrews 6:18, Hebrews 6:2 Thes. 2:16, en daarom moeten zij elkaar liefhebben.
B. Enige troost der liefde. Indien er enige troost is in Christelijke liefde in Gods liefde voor u, in uwe liefde voor God, of in de liefde uwer broederen voor u, met het oog op dit alles: weest eensgezind. Indien gij ooit dien troost gevonden hebt, indien gij begeert hem te vinden, indien gij waarlijk gelooft dat de genade der liefde een vertroostende genade is: weest daarin dan overvloedig.
C. Enige gemeenschap des Geestes. Indien er is gemeenschap met God en Christus door den Geest, gemeenschap der heiligen, doordien zij bezield en werkzaam zijn door een en dezelfden Geest, zo weest eensgezind, want Christelijke liefde en gelijkgezindheid zal voor ons de gemeenschap met God en met elkaar bewaren.
D. Enige innerlijke bewegingen en ontfermingen, in God en Christus jegens u. Zo gij verwacht den zegen van Gods ontfermingen jegens u, ontfermt u dan over elkaar. Indien er iets van barmhartigheid gevonden wordt onder de volgelingen van Christus, indien allen die geheiligd zijn een aanleg voor heilig medelijden hebben, laat het dan gezien worden. Hoe dringend zijn deze beweegredenen! Men zou denken dat ze genoeg waren om den hoogmoedigste te beteugelen, en het hardste hart te verzachten.
E. Een andere beweegreden, dien hij aanhaalt, is de vertroosting, die hij daardoor genieten zou. Vervult mijne blijdschap. Het is de blijdschap der dienaren, te zien dat de leden gelijkgezind en in liefde leven. Hij is het werktuig geweest om hun de genade van Christus en de liefde van God te brengen. "Nu", zegt hij: "indien gij enigen zegen gevonden hebt in uw deelgenootschap aan het Evangelie van Christus, indien gij er enige vertroosting of enige blijdschap in hebt, vervult dan de blijdschap van den armen dienaar, die u dat Evangelie bracht.
2. Hij stelt enige middelen voor om dat te bevorderen.
A. Doet geen ding door twisting of ijdele eer, Philippians 2:3. Er is geen groter vijand van het Christendom dan hoogmoed en hartstocht. Indien wij dingen doen om onze broederen tegen te werken, dan doen wij die door twisting, indien wij ze doen door ingenomenheid met ons zelven, dan doen wij ze door ijdele eer. Beide zijn verwoestend voor de Christelijke liefde en prikkelen onchristelijken hartstocht. Christus kwam om alle vijandschap te doden, laat er daarom onder de Christenen geen geest van opstand zijn. Christus kwam om ons nederig te maken, laat er daarom onder ons geen geest van hoogmoed zijn.
B. Wij moeten door ootmoedigheid den een den ander uitnemender achten dan zich zelven, gestreng zijn tegen onze eigen fouten en liefderijk in ons oordeel over anderen, vlug in het opmerken van onze eigen tekortkomingen en gebreken, maar bereid om de onvolkomenheden van anderen voorbij te zien en er de gunstigste uitlegging aan te geven. Wij moeten het goede, dat in anderen is, hoger achten dan ons eigen goed, wij zelven kennen immers het best onze eigen onwaardigheid en tekortkoming.
C. Wij moeten belangstellen in de zaken van anderen, niet uit nieuwsgierigheid en bedilzucht, of als mensen, die zich met eens anders doen bemoeien, maar in Christelijke liefde en toegenegenheid. Een iegelijk zie niet op hei zijne' maar een iegelijk zie ook op hetgeen der anderen is, Philippians 2:4. Een zelfzuchtige geest is vernietigend voor de Christelijke liefde. Wij moeten belangstellen niet alleen in onzen goeden naam, en gemak, en veiligheid, maar ook in die van anderen, en ons zo waarachtig verheugen in den voorspoed van anderen als in onzen eigenen. Wij moeten onze naasten liefhebben als ons zelven en hun zaak de onze maken.
II. Hier wordt ons ter navolging een evangelisch voorbeeld gesteld, dat van onzen Heere Jezus Christus. Dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, Philippians 2:5. Christenen moeten het gevoelen van Christus hebben. Wij moeten Zijn beeld in ons leven vertonen, indien wij den zegen van Zijn dood hebben willen.
Zo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe, Romans 8:9. Wat was het gevoelen van Christus? Hij was voorbeeldig nederig, en dit is het voornamelijk wat wij van Hem moeten leren. Leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart, Matthew 11:29. Indien wij nederig gezind zijn, zullen wij gelijk gezind zijn, en indien wij Christus gelijken, zullen wij nederig gezind zijn. Wij moeten wandelen in dezelfden geest en in dezelfde voetstappen als de Heere Jezus, die zich zelven voor ons tot in het lijden des doods vernederde, niet alleen om aan de gerechtigheid Gods te voldoen en den prijs voor onze verlossing te betalen, maar ook om ons een voorbeeld na te laten opdat wij in Zijne voetstappen zouden wandelen. Hier hebben wij de beide naturen en de beide staten van onzen Heere Jezus. Het is opmerkelijk, dat de apostel, zodra hij gelegenheid heeft om den Heere Jezus te noemen en te spreken over het gevoelen dat in Hem was, die aangrijpt om over Zijn persoon uit te weiden, en enige bepaalde beschrijving van Hem te geven. Het is zijn geliefkoosd onderwerp, en een dienaar des Evangelies behoeft nooit te denken dat hij van zijn onderwerp afdwaalt, indien hij dit voorbeeld navolgt, elke goede gelegenheid moet hij gaarne gebruiken.
1. Hier zijn de beide naturen van Christus, Zijn goddelijke en Zijn menselijke natuur.
A. Zijn goddelijke natuur. Die in de gestaltenis Gods was, Philippians 2:6, deelgenoot aan de goddelijke natuur, als de eeuwige en eengeboren Zoon van God. Dat komt overeen met John 1:1. In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, het betekent hetzelfde als: het beeld des onzienlijken Gods, Colossians 1:15, en het afschijnsel Zijner heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, Hebrews 1:3.
Hij heeft het geen roof geacht Gode evengelijk te zijn, Hij behoefde niet te denken dat Hij schuldig stond aan enige toe-eigening van hetgeen Hem niet toekwam, of van aanmatiging van eens anders recht. Hij zei: Ik en de Vader zijn een, John 10:30. Het is de hoogste trap van roof, wanneer enig schepsel voorgeeft gelijk met God te zijn, of van zich zelven zegt dat hij en God een zijn. Dat is voor een mens God beroven, niet in zijn naam, of in offeranden, maar in de rechten zijner Godheid, Malachi 3:8. Sommigen verstaan onder de gestaltenis Gods, en morphi theoe hupaschoon, zijne verschijningen in Goddelijke majesteit aan de patriarchen en de Joden van het Oude Testament, die dikwijls genoemd wordt de heerlijkheid, de Schechinah. In dien zin wordt dat woord gebruikt in de vertaling der Zeventigen en in het Nieuwe Testament. Hij verscheen aan de twee discipelen, en heterai morphi, in een andere gedaante, Mark 16:12, metemorphooth, Hij werd voor hen van gedaante veranderd, Matthew 17:12. En Hij achtte het geen roof Gode evengelijk te zijn. Hij greep daar niet gretig naar, Hij begeerde niet in die heerlijkheid te verschijnen, Hij legde de majesteit van Zijn vroegere verschijningen toen Hij op aarde was af, dat wordt ondersteld de bedoeling te zijn van die eigenaardige uitdrukking, oech hapargmon hê sato.
B. Zijn menselijke natuur. Hij is den mensen gelijk geworden en in gedaante gevonden gelijk een mens. Hij was werkelijk en waarlijk mens, Hij nam ons vlees en bloed aan, verscheen in de natuur en den vorm van een mens. Vrijwillig nam Hij de menselijke natuur aan, het was Zijn eigen daad, met Zijn eigen toestemming. Dat kunnen wij van ons deelgenootschap aan de menselijke natuur niet zeggen. Hierdoor vernietigde (of ontledigde) Hij zich zelven, ontdeed zich van de eer en glorie der hogere wereld, en van zijn vroegere gedaante, om zich te bekleden met de lompen van onze menselijke natuur. Hij was in alle dingen gelijk als wij, Heb. 2:17.
2. Hier zijn Zijn beide toestanden, vernedering en verhoging. Zijn staat van vernedering. Hij nam niet enkel den vorm en de gedaante van een mens aan, maar de gestaltenis van een dienstknecht, dat is: een man van lagen rang. Hij was niet alleen de dienstknecht van God, die Hem verkoren had, maar Hij kwam om de mensen te dienen, en was onder hen als een die dient, in lagen en dienenden staat. Men zou denken dat de Heere Jezus, toen Hij mens wilde worden, als een vorst en met veel pracht verschijnen zou. Juist het tegendeel. Hij nam de gestaltenis van een dienstknecht aan. Hij werd heel eenvoudig opgevoed, en arbeidde waarschijnlijk met Zijn onderstelden vader in diens zaak. Zijn gehele leven was een leven van vernedering, geringheid, armoede en ongenade, Hij had niets om het hoofd op neer te leggen, leefde van aalmoezen, was een man van smarten en verzocht in ziekte, verscheen nooit met uiterlijken glans en andere onderscheidingen. Dit was de vernedering van Zijn leven. Maar het diepste punt van Zijn vernedering was Zijn kruisdood. Hij was niet slechts een lijder, maar Hij was daadwerkelijk en vrijwillig gehoorzaam. Hij is gehoorzaam geworden tot den dood, ja den dood des kruizes. Hij gehoorzaamde aan de wet, waaronder Hij zich als Middelaar gesteld had en door welke Hij veroordeeld werd om te sterven. Ik heb macht Mijn leven af te leggen en Ik heb macht het wederom aan te nemen, dit gebod heb Ik van Mijnen Vader ontvangen, John 10:18. En Hij was geworden onder de wet, Galatians 4:4. Zijn wijze van sterven had alles in zich, wat het maar met mogelijkheid vernederend maken kon.
Zelfs tot den dood des kruizes. Een vervloekte, smartelijke, schandelijke dood-een dood vervloekt door de wet, (Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt) -smartelijk, h et lichaam vastgenageld door de gevoeligste delen, handen en voeten, en met Zijn ganse zwaarte daaraan aan het hout hangende, de dood van een misdadiger of een slaaf, niet van een vrij man-bloot gesteld aan openbaar schandaal. Zo was de verlaging van den gezegenden Jezus.
B. Zijne verhoging. Daarom heeft Hem God ook uitermate verhoogd. Zijne verhoging was ene beloning voor Zijne vernedering. Omdat Hij zich zelven vernederde, heeft God Hem verhoogd, en Hem uitermate verhoogd (huperhupsoose) verhoogd tot uitstekende hoogte. Hij verhoogde Zijn gehele persoon, de menselijke natuur zowel als de goddelijke, want er wordt van Hem gezegd, dat Hij zowel de gestaltenis Gods als die des mensen heeft. Wat Zijn goddelijke natuur betreft, kan dit alleen slaan op het herstel Zijner rechten, of de tentoonspreiding van de heerlijkheid, die Hij bij den Vader had eer de wereld was, John 17:5, niet enige nieuwe toevoeging van heerlijkheid, en zo wordt gezegd dat de Vader zelf Hem verhoogde. Maar de eigenlijke verhoging was die van Zijn menselijke natuur, welke alleen daarvoor vatbaar schijnt, ofschoon in vereniging met de goddelijke. Zijne verhoging wordt gezegd te bestaan in eer en macht. In eer: Hij heeft Hem een naam gegeven, welke boven allen naam is, een naam van waardigheid boven alle schepselen, mensen en engelen. En in macht: Elke knie moet voor Hem buigen. De gehele schepping moet aan Hem onderworpen zijn, de dingen die in den hemel, die op de aarde en die onder de aarde zijn, de bewoners van hemel en aarde, de levenden en de doden. In den naam van Jezus, niet op den klank van dat woord, maar voor het gezag van Jezus, alle zielen moeten Hem plechtig eer bewijzen. En alle tong zou belijden dat Jezus de Heere is, elke natie en taal zal openbaar erkennen het algemene koninkrijk van den verhoogden Verlosser, en dat alle macht in hemel en op aarde Hem gegeven is, Matthew 28:18. Merk op de grote uitgebreidheid van het koninkrijk van Christus, het omvat hemel en aarde, en alle schepselen daarin, engelen zowel als mensen, doden zowel als levenden. Tot heerlijkheid Gods des Vaders. Het is tot heerlijkheid des Vaders, dat beleden wordt dat Jezus Christus de Heere is, want het is Zijn wil, dat zij allen den Zoon eren gelijk zij den Vader eren, John 5:23. Alle eerbied, die den Zoon bewezen wordt, strekt tot heerlijkheid van den Vader. Die Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft, Matthew 10:40.
Verzen 1-11
Filippenzen 2:1-11De apostel gaat in deze verzen voort met het geven van verdere vermaningen tot Christelijke plichten. Hij dringt in den brede aan op gelijkgezindheid en nederigheid, overeenkomstig het voorbeeld van den Heere Jezus, den groten voorganger in nederigheid en liefde. Hierbij kunnen wij opmerken:
I. Het grote voorschrift, dat het Evangelie ons gestadig geeft, is liefde jegens elkaar. Dit is de wet van Christus' koninkrijk, de les in Zijne school, het kenmerk van Zijn gezin. Hij houdt ons dat voor, Philippians 2:2, als: weest eensgezind, dezelfde liefde hebbende, van een gemoed en van een gevoelen zijnde. Wij zijn eensgezind wanneer wij elkaar liefhebben. Christenen behoren een in toegenegenheid te zijn, al kunnen zij niet steeds een in opvatting zijn. Dit is altijd in hun macht en altijd hun plicht, en het is ook het beste middel om hen in oordeel tot elkaar te brengen. Dezelfde liefde hebbende. Dezelfde liefde, die wij verplicht zijn anderen te bewijzen, moeten die anderen ons betonen. Christelijke liefde moet wederzijdse liefde zijn. Heb lief en men zal u liefhebben.
Van een gemoed en van een gevoelen zijnde, niet elkaar kruisende en dwarsbomende, of naar eigenbelang staande, maar eenparig instemmende in de grote dingen van God en de enigheid des Geestes bewarende bij andere verschillen. Merk op:
1. Op welke aangename wijze hij op dezen plicht aandringt. Hij houdt er bij hen zeer sterk op aan, wetende welk een bewijs het is voor onze oprechtheid, en wat groot belang het heeft voor de bewaring en opbouwing van het lichaam van Christus. De redenen voor broederlijke liefde zijn deze:
A. Indien er dan enige vertroosting is in Christus. Hebt gij van Christus vertroosting ondervonden? Bewijs van die ondervinding zal zijn uw wederzijdse liefde. De zachtheid, die wij gevonden hebben in de leer van Christus, moet onze zielen verzachten. Verwachten wij enige vertroosting van Christus? Indien wij niet teleurgesteld willen worden. moeten wij elkaar liefhebben. Zo wij geen vertroosting in Christus hebben, vanwaar zullen wij die dan verwachten? Zij, die deelhebben aan Christus, hebben vertroosting in Hem, sterke en eeuwige vertroosting, Hebrews 6:18, Hebrews 6:2 Thes. 2:16, en daarom moeten zij elkaar liefhebben.
B. Enige troost der liefde. Indien er enige troost is in Christelijke liefde in Gods liefde voor u, in uwe liefde voor God, of in de liefde uwer broederen voor u, met het oog op dit alles: weest eensgezind. Indien gij ooit dien troost gevonden hebt, indien gij begeert hem te vinden, indien gij waarlijk gelooft dat de genade der liefde een vertroostende genade is: weest daarin dan overvloedig.
C. Enige gemeenschap des Geestes. Indien er is gemeenschap met God en Christus door den Geest, gemeenschap der heiligen, doordien zij bezield en werkzaam zijn door een en dezelfden Geest, zo weest eensgezind, want Christelijke liefde en gelijkgezindheid zal voor ons de gemeenschap met God en met elkaar bewaren.
D. Enige innerlijke bewegingen en ontfermingen, in God en Christus jegens u. Zo gij verwacht den zegen van Gods ontfermingen jegens u, ontfermt u dan over elkaar. Indien er iets van barmhartigheid gevonden wordt onder de volgelingen van Christus, indien allen die geheiligd zijn een aanleg voor heilig medelijden hebben, laat het dan gezien worden. Hoe dringend zijn deze beweegredenen! Men zou denken dat ze genoeg waren om den hoogmoedigste te beteugelen, en het hardste hart te verzachten.
E. Een andere beweegreden, dien hij aanhaalt, is de vertroosting, die hij daardoor genieten zou. Vervult mijne blijdschap. Het is de blijdschap der dienaren, te zien dat de leden gelijkgezind en in liefde leven. Hij is het werktuig geweest om hun de genade van Christus en de liefde van God te brengen. "Nu", zegt hij: "indien gij enigen zegen gevonden hebt in uw deelgenootschap aan het Evangelie van Christus, indien gij er enige vertroosting of enige blijdschap in hebt, vervult dan de blijdschap van den armen dienaar, die u dat Evangelie bracht.
2. Hij stelt enige middelen voor om dat te bevorderen.
A. Doet geen ding door twisting of ijdele eer, Philippians 2:3. Er is geen groter vijand van het Christendom dan hoogmoed en hartstocht. Indien wij dingen doen om onze broederen tegen te werken, dan doen wij die door twisting, indien wij ze doen door ingenomenheid met ons zelven, dan doen wij ze door ijdele eer. Beide zijn verwoestend voor de Christelijke liefde en prikkelen onchristelijken hartstocht. Christus kwam om alle vijandschap te doden, laat er daarom onder de Christenen geen geest van opstand zijn. Christus kwam om ons nederig te maken, laat er daarom onder ons geen geest van hoogmoed zijn.
B. Wij moeten door ootmoedigheid den een den ander uitnemender achten dan zich zelven, gestreng zijn tegen onze eigen fouten en liefderijk in ons oordeel over anderen, vlug in het opmerken van onze eigen tekortkomingen en gebreken, maar bereid om de onvolkomenheden van anderen voorbij te zien en er de gunstigste uitlegging aan te geven. Wij moeten het goede, dat in anderen is, hoger achten dan ons eigen goed, wij zelven kennen immers het best onze eigen onwaardigheid en tekortkoming.
C. Wij moeten belangstellen in de zaken van anderen, niet uit nieuwsgierigheid en bedilzucht, of als mensen, die zich met eens anders doen bemoeien, maar in Christelijke liefde en toegenegenheid. Een iegelijk zie niet op hei zijne' maar een iegelijk zie ook op hetgeen der anderen is, Philippians 2:4. Een zelfzuchtige geest is vernietigend voor de Christelijke liefde. Wij moeten belangstellen niet alleen in onzen goeden naam, en gemak, en veiligheid, maar ook in die van anderen, en ons zo waarachtig verheugen in den voorspoed van anderen als in onzen eigenen. Wij moeten onze naasten liefhebben als ons zelven en hun zaak de onze maken.
II. Hier wordt ons ter navolging een evangelisch voorbeeld gesteld, dat van onzen Heere Jezus Christus. Dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, Philippians 2:5. Christenen moeten het gevoelen van Christus hebben. Wij moeten Zijn beeld in ons leven vertonen, indien wij den zegen van Zijn dood hebben willen.
Zo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe, Romans 8:9. Wat was het gevoelen van Christus? Hij was voorbeeldig nederig, en dit is het voornamelijk wat wij van Hem moeten leren. Leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart, Matthew 11:29. Indien wij nederig gezind zijn, zullen wij gelijk gezind zijn, en indien wij Christus gelijken, zullen wij nederig gezind zijn. Wij moeten wandelen in dezelfden geest en in dezelfde voetstappen als de Heere Jezus, die zich zelven voor ons tot in het lijden des doods vernederde, niet alleen om aan de gerechtigheid Gods te voldoen en den prijs voor onze verlossing te betalen, maar ook om ons een voorbeeld na te laten opdat wij in Zijne voetstappen zouden wandelen. Hier hebben wij de beide naturen en de beide staten van onzen Heere Jezus. Het is opmerkelijk, dat de apostel, zodra hij gelegenheid heeft om den Heere Jezus te noemen en te spreken over het gevoelen dat in Hem was, die aangrijpt om over Zijn persoon uit te weiden, en enige bepaalde beschrijving van Hem te geven. Het is zijn geliefkoosd onderwerp, en een dienaar des Evangelies behoeft nooit te denken dat hij van zijn onderwerp afdwaalt, indien hij dit voorbeeld navolgt, elke goede gelegenheid moet hij gaarne gebruiken.
1. Hier zijn de beide naturen van Christus, Zijn goddelijke en Zijn menselijke natuur.
A. Zijn goddelijke natuur. Die in de gestaltenis Gods was, Philippians 2:6, deelgenoot aan de goddelijke natuur, als de eeuwige en eengeboren Zoon van God. Dat komt overeen met John 1:1. In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, het betekent hetzelfde als: het beeld des onzienlijken Gods, Colossians 1:15, en het afschijnsel Zijner heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, Hebrews 1:3.
Hij heeft het geen roof geacht Gode evengelijk te zijn, Hij behoefde niet te denken dat Hij schuldig stond aan enige toe-eigening van hetgeen Hem niet toekwam, of van aanmatiging van eens anders recht. Hij zei: Ik en de Vader zijn een, John 10:30. Het is de hoogste trap van roof, wanneer enig schepsel voorgeeft gelijk met God te zijn, of van zich zelven zegt dat hij en God een zijn. Dat is voor een mens God beroven, niet in zijn naam, of in offeranden, maar in de rechten zijner Godheid, Malachi 3:8. Sommigen verstaan onder de gestaltenis Gods, en morphi theoe hupaschoon, zijne verschijningen in Goddelijke majesteit aan de patriarchen en de Joden van het Oude Testament, die dikwijls genoemd wordt de heerlijkheid, de Schechinah. In dien zin wordt dat woord gebruikt in de vertaling der Zeventigen en in het Nieuwe Testament. Hij verscheen aan de twee discipelen, en heterai morphi, in een andere gedaante, Mark 16:12, metemorphooth, Hij werd voor hen van gedaante veranderd, Matthew 17:12. En Hij achtte het geen roof Gode evengelijk te zijn. Hij greep daar niet gretig naar, Hij begeerde niet in die heerlijkheid te verschijnen, Hij legde de majesteit van Zijn vroegere verschijningen toen Hij op aarde was af, dat wordt ondersteld de bedoeling te zijn van die eigenaardige uitdrukking, oech hapargmon hê sato.
B. Zijn menselijke natuur. Hij is den mensen gelijk geworden en in gedaante gevonden gelijk een mens. Hij was werkelijk en waarlijk mens, Hij nam ons vlees en bloed aan, verscheen in de natuur en den vorm van een mens. Vrijwillig nam Hij de menselijke natuur aan, het was Zijn eigen daad, met Zijn eigen toestemming. Dat kunnen wij van ons deelgenootschap aan de menselijke natuur niet zeggen. Hierdoor vernietigde (of ontledigde) Hij zich zelven, ontdeed zich van de eer en glorie der hogere wereld, en van zijn vroegere gedaante, om zich te bekleden met de lompen van onze menselijke natuur. Hij was in alle dingen gelijk als wij, Heb. 2:17.
2. Hier zijn Zijn beide toestanden, vernedering en verhoging. Zijn staat van vernedering. Hij nam niet enkel den vorm en de gedaante van een mens aan, maar de gestaltenis van een dienstknecht, dat is: een man van lagen rang. Hij was niet alleen de dienstknecht van God, die Hem verkoren had, maar Hij kwam om de mensen te dienen, en was onder hen als een die dient, in lagen en dienenden staat. Men zou denken dat de Heere Jezus, toen Hij mens wilde worden, als een vorst en met veel pracht verschijnen zou. Juist het tegendeel. Hij nam de gestaltenis van een dienstknecht aan. Hij werd heel eenvoudig opgevoed, en arbeidde waarschijnlijk met Zijn onderstelden vader in diens zaak. Zijn gehele leven was een leven van vernedering, geringheid, armoede en ongenade, Hij had niets om het hoofd op neer te leggen, leefde van aalmoezen, was een man van smarten en verzocht in ziekte, verscheen nooit met uiterlijken glans en andere onderscheidingen. Dit was de vernedering van Zijn leven. Maar het diepste punt van Zijn vernedering was Zijn kruisdood. Hij was niet slechts een lijder, maar Hij was daadwerkelijk en vrijwillig gehoorzaam. Hij is gehoorzaam geworden tot den dood, ja den dood des kruizes. Hij gehoorzaamde aan de wet, waaronder Hij zich als Middelaar gesteld had en door welke Hij veroordeeld werd om te sterven. Ik heb macht Mijn leven af te leggen en Ik heb macht het wederom aan te nemen, dit gebod heb Ik van Mijnen Vader ontvangen, John 10:18. En Hij was geworden onder de wet, Galatians 4:4. Zijn wijze van sterven had alles in zich, wat het maar met mogelijkheid vernederend maken kon.
Zelfs tot den dood des kruizes. Een vervloekte, smartelijke, schandelijke dood-een dood vervloekt door de wet, (Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt) -smartelijk, h et lichaam vastgenageld door de gevoeligste delen, handen en voeten, en met Zijn ganse zwaarte daaraan aan het hout hangende, de dood van een misdadiger of een slaaf, niet van een vrij man-bloot gesteld aan openbaar schandaal. Zo was de verlaging van den gezegenden Jezus.
B. Zijne verhoging. Daarom heeft Hem God ook uitermate verhoogd. Zijne verhoging was ene beloning voor Zijne vernedering. Omdat Hij zich zelven vernederde, heeft God Hem verhoogd, en Hem uitermate verhoogd (huperhupsoose) verhoogd tot uitstekende hoogte. Hij verhoogde Zijn gehele persoon, de menselijke natuur zowel als de goddelijke, want er wordt van Hem gezegd, dat Hij zowel de gestaltenis Gods als die des mensen heeft. Wat Zijn goddelijke natuur betreft, kan dit alleen slaan op het herstel Zijner rechten, of de tentoonspreiding van de heerlijkheid, die Hij bij den Vader had eer de wereld was, John 17:5, niet enige nieuwe toevoeging van heerlijkheid, en zo wordt gezegd dat de Vader zelf Hem verhoogde. Maar de eigenlijke verhoging was die van Zijn menselijke natuur, welke alleen daarvoor vatbaar schijnt, ofschoon in vereniging met de goddelijke. Zijne verhoging wordt gezegd te bestaan in eer en macht. In eer: Hij heeft Hem een naam gegeven, welke boven allen naam is, een naam van waardigheid boven alle schepselen, mensen en engelen. En in macht: Elke knie moet voor Hem buigen. De gehele schepping moet aan Hem onderworpen zijn, de dingen die in den hemel, die op de aarde en die onder de aarde zijn, de bewoners van hemel en aarde, de levenden en de doden. In den naam van Jezus, niet op den klank van dat woord, maar voor het gezag van Jezus, alle zielen moeten Hem plechtig eer bewijzen. En alle tong zou belijden dat Jezus de Heere is, elke natie en taal zal openbaar erkennen het algemene koninkrijk van den verhoogden Verlosser, en dat alle macht in hemel en op aarde Hem gegeven is, Matthew 28:18. Merk op de grote uitgebreidheid van het koninkrijk van Christus, het omvat hemel en aarde, en alle schepselen daarin, engelen zowel als mensen, doden zowel als levenden. Tot heerlijkheid Gods des Vaders. Het is tot heerlijkheid des Vaders, dat beleden wordt dat Jezus Christus de Heere is, want het is Zijn wil, dat zij allen den Zoon eren gelijk zij den Vader eren, John 5:23. Alle eerbied, die den Zoon bewezen wordt, strekt tot heerlijkheid van den Vader. Die Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft, Matthew 10:40.
Verzen 12-13
Filippenzen 2:12-13I. Hij vermaant hen tot ijver en ernst in de Christelijke loopbaan: Werkt uws zelfs zaligheid. Dat is de zaligheid onzer zielen, 1 Peter 1:9, en onze eeuwige zaligheid, Hebrews 5:9, en omvat verlossing van alle kwaad, dat de zonde over ons gebracht heeft en waaraan zij ons blootstelt, en het bezit van alle goed en van al wat nodig is tot onze algehele gelukzaligheid. Het is ons belang voor alle dingen ons te verzekeren van het welzijn onzer zielen, wat ook van andere dingen worden moge, laat ons zorgen voor onze hoogste belangen. Dat is onze eigen zaligheid, de zaligheid onzer zielen. Wij hebben niet te oordelen over anderen, wij hebben genoeg met ons zelven te doen, en ofschoon wij de algemene zaligheid zoveel wij kunnen bevorderen moeten, Jude 1:3, moeten we toch onder geen voorwendsel hoegenaamd onze eigene verwaarlozen. Wij worden opgeroepen om onze eigen zaligheid te werken, katergazethe. Het woord betekent door en door werken van een ding, er moeite voor hebben. Wij behoren ijverig te zijn in het gebruik van alle middelen, die onze zaligheid bevorderen kunnen. Wij moeten niet enkel aan onze zaligheid werken, door er zo nu en dan iets aan te doen, maar wij moeten onze zaligheid uitwerken, door alles te doen wat gedaan moet worden en daarin tot het einde te volharden. Zaligheid is de grote zaak, waar wij ons hart op zetten moeen, en wij kunnen de zaligheid niet verkrijgen zonder de uiterste zorg en vlijt. Hij voegt er ij: met vrezen en beven: dat is met grote zorg en voorzichtigheid. Bevende van vrees of ge ook zoudt tekortschieten! Weest zorgvuldig om alles wat den godsdienst betreft op de beste wijze te doen, en vreest er voor dat ge niet te eniger tijd blijken mocht achtergebleven te zijn, Heb. 4:1. Vrezen is het grootste voorbehoedmiddel tegen het kwade.
II. Hij dringt er op aan door te wijzen op hun bereidheid om altijd het Evangelie te gehoorzamen. Gelijk gij te allen tijde gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijne tegenwoordigheid alleen, maar veelmeer nu in mijn afwezen, Philippians 2:12. Gij zijt altijd gewillig geweest u te voegen naar elke openbaring van den wil van God, en dat zowel in mijn afwezen als in mijne tegenwoordigheid. Gij toont, dat ontzag voor Christus en zorg voor uw zielen meer u bezielen dan de gedachte aan enig ander ding. Zij waren niet alleen gehoorzaam in des apostels tegenwoordigheid, maar veel meer nu in zijn afwezen. Want het is God, die in u werkt, en omdat God dat doet, moet gij uw zaligheid uitwerken. Werkt, want God werkt. Het moet ons aanmoedigen om ons uiterste best te doen, wetende dat onze arbeid niet ijdel zal zijn. God is gereed om met Zijn genade te ondersteunen, en ons in onze gelovige pogingen te helpen. Ofschoon wij alle krachten moeten inspannen in het uitwerken van onze zaligheid, moeten we toch voortgaan en voort werken alleen in afhankelijkheid van Gods genade. Zijne genade werkt in ons op ene wijze, overeenkomstig onze natuur en in medewerking met onze pogingen, en de werkzaamheden van Gods genade in ons zijn er zo ver van af om ons te verontschuldigen, dat ze juist strekken moeten om ons te verlevendigen en aan te sporen. En werkt uws zelfs zaligheid met vrezen en beven, want Hij werkt in u. Al ons werken komt voort uit Zijn werken in ons. Verhindert God niet door nalatigheid en verzuimen, opdat gij Hem niet tergt om Zijn hulp u te onttrekken en al uw pogingen nutteloos te maken. Werkt met vrezen, want Hij werkt naar Zijn welbehagen. Hij werkt het willen en het werken, Hij alleen geeft al de bekwaamheid. Het is de genade Gods, welke ons den wil geeft om het goede te doen, en daarna bekwaamt Hij ons om het te verrichten, en te handelen naar onze beginselen. Gij hebt al onze zaken uitgericht, Isaiah 26:12. Naar Zijn welbehagen. Gelijk er geen kracht in ons is, zo is er ook geen verdienste in ons. Gelijk wij niet werken kunnen zonder Gods genade, zo kunnen wij die ook niet vorderen, en niet voorwenden haar te verdienen. Gods welbehagen in ons is de oorzaak van Zijn goede werk in ons, en Hij heeft tegenover Zijn schepsel geen andere verplichtingen, dan die van Zijn genadige beloften.
Verzen 12-13
Filippenzen 2:12-13I. Hij vermaant hen tot ijver en ernst in de Christelijke loopbaan: Werkt uws zelfs zaligheid. Dat is de zaligheid onzer zielen, 1 Peter 1:9, en onze eeuwige zaligheid, Hebrews 5:9, en omvat verlossing van alle kwaad, dat de zonde over ons gebracht heeft en waaraan zij ons blootstelt, en het bezit van alle goed en van al wat nodig is tot onze algehele gelukzaligheid. Het is ons belang voor alle dingen ons te verzekeren van het welzijn onzer zielen, wat ook van andere dingen worden moge, laat ons zorgen voor onze hoogste belangen. Dat is onze eigen zaligheid, de zaligheid onzer zielen. Wij hebben niet te oordelen over anderen, wij hebben genoeg met ons zelven te doen, en ofschoon wij de algemene zaligheid zoveel wij kunnen bevorderen moeten, Jude 1:3, moeten we toch onder geen voorwendsel hoegenaamd onze eigene verwaarlozen. Wij worden opgeroepen om onze eigen zaligheid te werken, katergazethe. Het woord betekent door en door werken van een ding, er moeite voor hebben. Wij behoren ijverig te zijn in het gebruik van alle middelen, die onze zaligheid bevorderen kunnen. Wij moeten niet enkel aan onze zaligheid werken, door er zo nu en dan iets aan te doen, maar wij moeten onze zaligheid uitwerken, door alles te doen wat gedaan moet worden en daarin tot het einde te volharden. Zaligheid is de grote zaak, waar wij ons hart op zetten moeen, en wij kunnen de zaligheid niet verkrijgen zonder de uiterste zorg en vlijt. Hij voegt er ij: met vrezen en beven: dat is met grote zorg en voorzichtigheid. Bevende van vrees of ge ook zoudt tekortschieten! Weest zorgvuldig om alles wat den godsdienst betreft op de beste wijze te doen, en vreest er voor dat ge niet te eniger tijd blijken mocht achtergebleven te zijn, Heb. 4:1. Vrezen is het grootste voorbehoedmiddel tegen het kwade.
II. Hij dringt er op aan door te wijzen op hun bereidheid om altijd het Evangelie te gehoorzamen. Gelijk gij te allen tijde gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijne tegenwoordigheid alleen, maar veelmeer nu in mijn afwezen, Philippians 2:12. Gij zijt altijd gewillig geweest u te voegen naar elke openbaring van den wil van God, en dat zowel in mijn afwezen als in mijne tegenwoordigheid. Gij toont, dat ontzag voor Christus en zorg voor uw zielen meer u bezielen dan de gedachte aan enig ander ding. Zij waren niet alleen gehoorzaam in des apostels tegenwoordigheid, maar veel meer nu in zijn afwezen. Want het is God, die in u werkt, en omdat God dat doet, moet gij uw zaligheid uitwerken. Werkt, want God werkt. Het moet ons aanmoedigen om ons uiterste best te doen, wetende dat onze arbeid niet ijdel zal zijn. God is gereed om met Zijn genade te ondersteunen, en ons in onze gelovige pogingen te helpen. Ofschoon wij alle krachten moeten inspannen in het uitwerken van onze zaligheid, moeten we toch voortgaan en voort werken alleen in afhankelijkheid van Gods genade. Zijne genade werkt in ons op ene wijze, overeenkomstig onze natuur en in medewerking met onze pogingen, en de werkzaamheden van Gods genade in ons zijn er zo ver van af om ons te verontschuldigen, dat ze juist strekken moeten om ons te verlevendigen en aan te sporen. En werkt uws zelfs zaligheid met vrezen en beven, want Hij werkt in u. Al ons werken komt voort uit Zijn werken in ons. Verhindert God niet door nalatigheid en verzuimen, opdat gij Hem niet tergt om Zijn hulp u te onttrekken en al uw pogingen nutteloos te maken. Werkt met vrezen, want Hij werkt naar Zijn welbehagen. Hij werkt het willen en het werken, Hij alleen geeft al de bekwaamheid. Het is de genade Gods, welke ons den wil geeft om het goede te doen, en daarna bekwaamt Hij ons om het te verrichten, en te handelen naar onze beginselen. Gij hebt al onze zaken uitgericht, Isaiah 26:12. Naar Zijn welbehagen. Gelijk er geen kracht in ons is, zo is er ook geen verdienste in ons. Gelijk wij niet werken kunnen zonder Gods genade, zo kunnen wij die ook niet vorderen, en niet voorwenden haar te verdienen. Gods welbehagen in ons is de oorzaak van Zijn goede werk in ons, en Hij heeft tegenover Zijn schepsel geen andere verplichtingen, dan die van Zijn genadige beloften.
Verzen 14-18
Filippenzen 2:14-18De apostel vermaant hen in deze verzen om hun Christelijke belijdenis te versieren met een daaraan beantwoordend gedrag, in verschillende opzichten.
1. Door een gewillige gehoorzaamheid aan al de geboden Gods, Philippians 2:14. Doet alle dingen, al uw plichten, in elk geval, zonder murmureren. Doet ze en vindt ze niet onaangenaam, stelt uw hart op uw werk en twist er niet mede. Gods geboden zijn gegeven om gehoorzaamd te worden, niet om er over te redetwisten. Dat versiert onze belijdenis grotelijks en toont dat wij een goeden Meester dienen, wiens dienst vrijwillig is en wiens werk zijn eigen beloning is.
2. Door vredelievendheid en liefde jegens elkaar. Doet alle dingen zonder tegenspreken, niet kibbelend en redetwistend met elkaar, zodat het licht der waarheid en het leven der godsvrucht zich dikwijls verliezen in de hitte en den nevel van de twisten.
3. Door een onberispelijk gedrag jegens alle mensen, Philippians 2:15. Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods, onstraffelijk. Dat is: weest jegens niemand onrechtvaardig in woord of daad, en geeft geen aanleiding tot ergernis. Wij moeten trachten niet alleen schuldeloos, maar onberispelijk te zijn, niet alleen geen kwaad te doen, maar ook niet onder de gewettigde verdenking daarvan te komen. Onberispelijk voor de mensen, oprecht voor God. Als kinderen Gods. Dat betaamt hen, die in zulke betrekking staan en met zulk een gunst bevoorrecht zijn, dat zij onberispelijk en oprecht wandelen. De kinderen Gods moeten verschillen van de kinderen der mensen.
Onstraffelijk, amoomta. Momus was een godheid der Grieken, vermeld door Hesiodus en Lucianus, die zelf nooit iets anders deed dan vitten en bedillen, hij vond aan elk lichaam en elk ding gebreken. Naar hem werden bedillers en ruwe beoordelaars van andere mensen en hun werk momi genoemd. De zin van de uitdrukking is: Wandelt zo voorzichtig, dat Momus zelf geen gelegenheid zou hebben om op u te vitten, dat de gestrengste beoordelaar geen fout in u vinden kan. Wij moeten er naar trachten niet alleen naar den hemel te gaan, maar er heen te gaan zonder smet, en gelijk Demetrius een goede getuigenis te hebben van allen en van de waarheid zelf, 3 John 1:12.
In het midden van een krom en verdraaid geslacht, dat is, onder de heidenen en degenen die buiten zijn. Waar geen ware godsvrucht is, kan men niet veel anders verwachten dan kromheid en verdraaidheid, en hoe krommer en verdraaider zij zijn, onder welken wij leven, en hoe meer die geneigd zijn om te vitten, des te meer moeten wij zorg dragen onberispelijk en oprecht te zijn. Abraham en Lot moesten niet twisten, omdat de Kananieten en Ferezieten in dat land woonden, Genesis 13:7. Onder welken gij schijnt als lichten in de wereld. Christus is het licht der wereld, en de Christenen zijn lichten in de wereld. Indien God in enige plaats een godvrezende verwekt, dan stelt Hij in die plaats een licht. Ook kan dit woord in gebiedenden zin gelezen worden. Schijnt onder hen als lichten in de wereld, vergelijkt Matthew 5:16 :Laat uw licht schijnen voor de mensen. Christenen moeten trachten niet alleen zich aangenaam te maken voor God, maar zich ook bij de mensen aan te bevelen, opdat zij daardoor God verheerlijken kunnen. Zij moeten schijnen zowel als oprecht zijn. Voorhoudende het woord des levens, Philippians 2:16. Het Evangelie wordt het woord des levens genoemd, omdat het ons verwekt en bestemt ten eeuwigen leven door Jezus Christus. Hij heeft het leven en de onverderflijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie, 2 Timothy 1:10. Het is onze plicht het woord des levens niet alleen vast te houden en voor te houden, niet alleen tot ons eigen welzijn het te houden, maar het ook voor te houden ten zegen voor anderen, het voor te houden gelijk de kandelaar de kaars voorhoudt en maakt dat ze allen rondom beschijnt, of gelijk de lichten des hemels, die hun stralen wijd en zijd uitschieten. Dat, zegt Paulus, zal hem tot vreugde verstrekken: Mij tot een roem tegen den dag van Christus, niet alleen roem over uw standvastigheid, maar ook over uw nuttigheid. Hij wil dat zijn moeite aan hen wel besteed zal zijn, opdat hij niet tevergeefs hebbe gelopen, of tevergeefs gearbeid. Merk op: het werk der bediening vereist den gehelen mens, al wat in ons is kan niet genoeg zijn om besteed te worden in lopen en arbeiden. Lopen geeft te kennen volhouden, voortzetten, voortdurend vooruitgaan, arbeiden duidt op standvastigheid en ijverige toewijding. Het is een grote vreugde voor dienaren, wanneer zij zien mogen, dat ze niet tevergeefs gelopen en gearbeid hebben, en het zal hun roem zijn in den dag van Christus, wanneer hun bekeerlingen hun kroon zijn zullen. Want welke is onze hoop, of blijdschap, of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijne toekomst? Want gij zijt onze heerlijkheid en blijdschap, 1 Thessalonians 2:19, 1 Thessalonians 2:20. De apostel liep en arbeidde voor hen niet alleen met voldoening, maar hij toont dat hij ook gewillig was voor hun welzijn te lijden, Philippians 2:17. Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd worde over de offerande en bediening uws geloofs, zo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen. Hij achtte zich gelukkig indien hij kon bijdragen tot de eer van Christus, de opbouwing der gemeente en het welzijn van de zielen der mensen, ofschoon hij daarvoor zijn leven niet alleen moest wagen, maar misschien zelfs verliezen. Hij was gewillig om een offer op het altaar te zijn, en daardoor het geloof in God te dienen. Kon Paulus het de moeite waard achten om zijn bloed in dienst der gemeente te storten, en zullen wij het dan te zwaar noemen om voor haar een weinig moeite te hebben? Is datgene, wat hij zijn leven waard achtte, onzen arbeid niet waardig? Indien ik ook geofferd worde, of als wijn uitgestort worde tot een drankoffer, spendomai, 2 Timothy 4:6. Ik ben nu bereid om geofferd te worden. Hij kon er zich in verheugen om zijn leer met zijn bloed te bezegelen, Philippians 2:18 :En om datzelfde verblijdt gij u ook, en verblijdt ook ulieden met mij. Het is de wil van God, dat ware Christenen zich veel verblijden zullen, en zij, die het geluk hebben van goede dienaren te bezitten, hebben veel reden van blijdschap. Indien de dienaar de gemeente liefheeft en gewillig is voor haar welzijn besteed te worden, heeft de gemeente reden om den dienaar lief te hebben en zich met hem te verblijden.
Verzen 14-18
Filippenzen 2:14-18De apostel vermaant hen in deze verzen om hun Christelijke belijdenis te versieren met een daaraan beantwoordend gedrag, in verschillende opzichten.
1. Door een gewillige gehoorzaamheid aan al de geboden Gods, Philippians 2:14. Doet alle dingen, al uw plichten, in elk geval, zonder murmureren. Doet ze en vindt ze niet onaangenaam, stelt uw hart op uw werk en twist er niet mede. Gods geboden zijn gegeven om gehoorzaamd te worden, niet om er over te redetwisten. Dat versiert onze belijdenis grotelijks en toont dat wij een goeden Meester dienen, wiens dienst vrijwillig is en wiens werk zijn eigen beloning is.
2. Door vredelievendheid en liefde jegens elkaar. Doet alle dingen zonder tegenspreken, niet kibbelend en redetwistend met elkaar, zodat het licht der waarheid en het leven der godsvrucht zich dikwijls verliezen in de hitte en den nevel van de twisten.
3. Door een onberispelijk gedrag jegens alle mensen, Philippians 2:15. Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods, onstraffelijk. Dat is: weest jegens niemand onrechtvaardig in woord of daad, en geeft geen aanleiding tot ergernis. Wij moeten trachten niet alleen schuldeloos, maar onberispelijk te zijn, niet alleen geen kwaad te doen, maar ook niet onder de gewettigde verdenking daarvan te komen. Onberispelijk voor de mensen, oprecht voor God. Als kinderen Gods. Dat betaamt hen, die in zulke betrekking staan en met zulk een gunst bevoorrecht zijn, dat zij onberispelijk en oprecht wandelen. De kinderen Gods moeten verschillen van de kinderen der mensen.
Onstraffelijk, amoomta. Momus was een godheid der Grieken, vermeld door Hesiodus en Lucianus, die zelf nooit iets anders deed dan vitten en bedillen, hij vond aan elk lichaam en elk ding gebreken. Naar hem werden bedillers en ruwe beoordelaars van andere mensen en hun werk momi genoemd. De zin van de uitdrukking is: Wandelt zo voorzichtig, dat Momus zelf geen gelegenheid zou hebben om op u te vitten, dat de gestrengste beoordelaar geen fout in u vinden kan. Wij moeten er naar trachten niet alleen naar den hemel te gaan, maar er heen te gaan zonder smet, en gelijk Demetrius een goede getuigenis te hebben van allen en van de waarheid zelf, 3 John 1:12.
In het midden van een krom en verdraaid geslacht, dat is, onder de heidenen en degenen die buiten zijn. Waar geen ware godsvrucht is, kan men niet veel anders verwachten dan kromheid en verdraaidheid, en hoe krommer en verdraaider zij zijn, onder welken wij leven, en hoe meer die geneigd zijn om te vitten, des te meer moeten wij zorg dragen onberispelijk en oprecht te zijn. Abraham en Lot moesten niet twisten, omdat de Kananieten en Ferezieten in dat land woonden, Genesis 13:7. Onder welken gij schijnt als lichten in de wereld. Christus is het licht der wereld, en de Christenen zijn lichten in de wereld. Indien God in enige plaats een godvrezende verwekt, dan stelt Hij in die plaats een licht. Ook kan dit woord in gebiedenden zin gelezen worden. Schijnt onder hen als lichten in de wereld, vergelijkt Matthew 5:16 :Laat uw licht schijnen voor de mensen. Christenen moeten trachten niet alleen zich aangenaam te maken voor God, maar zich ook bij de mensen aan te bevelen, opdat zij daardoor God verheerlijken kunnen. Zij moeten schijnen zowel als oprecht zijn. Voorhoudende het woord des levens, Philippians 2:16. Het Evangelie wordt het woord des levens genoemd, omdat het ons verwekt en bestemt ten eeuwigen leven door Jezus Christus. Hij heeft het leven en de onverderflijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie, 2 Timothy 1:10. Het is onze plicht het woord des levens niet alleen vast te houden en voor te houden, niet alleen tot ons eigen welzijn het te houden, maar het ook voor te houden ten zegen voor anderen, het voor te houden gelijk de kandelaar de kaars voorhoudt en maakt dat ze allen rondom beschijnt, of gelijk de lichten des hemels, die hun stralen wijd en zijd uitschieten. Dat, zegt Paulus, zal hem tot vreugde verstrekken: Mij tot een roem tegen den dag van Christus, niet alleen roem over uw standvastigheid, maar ook over uw nuttigheid. Hij wil dat zijn moeite aan hen wel besteed zal zijn, opdat hij niet tevergeefs hebbe gelopen, of tevergeefs gearbeid. Merk op: het werk der bediening vereist den gehelen mens, al wat in ons is kan niet genoeg zijn om besteed te worden in lopen en arbeiden. Lopen geeft te kennen volhouden, voortzetten, voortdurend vooruitgaan, arbeiden duidt op standvastigheid en ijverige toewijding. Het is een grote vreugde voor dienaren, wanneer zij zien mogen, dat ze niet tevergeefs gelopen en gearbeid hebben, en het zal hun roem zijn in den dag van Christus, wanneer hun bekeerlingen hun kroon zijn zullen. Want welke is onze hoop, of blijdschap, of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijne toekomst? Want gij zijt onze heerlijkheid en blijdschap, 1 Thessalonians 2:19, 1 Thessalonians 2:20. De apostel liep en arbeidde voor hen niet alleen met voldoening, maar hij toont dat hij ook gewillig was voor hun welzijn te lijden, Philippians 2:17. Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd worde over de offerande en bediening uws geloofs, zo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen. Hij achtte zich gelukkig indien hij kon bijdragen tot de eer van Christus, de opbouwing der gemeente en het welzijn van de zielen der mensen, ofschoon hij daarvoor zijn leven niet alleen moest wagen, maar misschien zelfs verliezen. Hij was gewillig om een offer op het altaar te zijn, en daardoor het geloof in God te dienen. Kon Paulus het de moeite waard achten om zijn bloed in dienst der gemeente te storten, en zullen wij het dan te zwaar noemen om voor haar een weinig moeite te hebben? Is datgene, wat hij zijn leven waard achtte, onzen arbeid niet waardig? Indien ik ook geofferd worde, of als wijn uitgestort worde tot een drankoffer, spendomai, 2 Timothy 4:6. Ik ben nu bereid om geofferd te worden. Hij kon er zich in verheugen om zijn leer met zijn bloed te bezegelen, Philippians 2:18 :En om datzelfde verblijdt gij u ook, en verblijdt ook ulieden met mij. Het is de wil van God, dat ware Christenen zich veel verblijden zullen, en zij, die het geluk hebben van goede dienaren te bezitten, hebben veel reden van blijdschap. Indien de dienaar de gemeente liefheeft en gewillig is voor haar welzijn besteed te worden, heeft de gemeente reden om den dienaar lief te hebben en zich met hem te verblijden.
Verzen 19-30
Filippenzen 2:19-30Paulus vestigt nadrukkelijk de aandacht op twee goede dienaren, want ofschoon hijzelf een groot apostel was en meer gearbeid had dan zij allen, nam hij toch elke gelegenheid waar om met achting te spreken over hen, die ver beneden hem stonden.
I. Hij spreekt over Timotheus, dien hij voornemens is tot de Filippensen te zenden, opdat hij van hun toestand iets mocht horen. Let op Paulus' zorg voor de gemeenten en de vertroosting, die hij genoot door haar goed te doen. Hij was in zorg, want hij had in langen tijd niets van hen gehoord, en daarom wilde hij Timotheus zenden om onderzoek te doen en hem bericht te brengen. Want ik heb niemand, die even alzo gemoed is, dewelke oprechtelijk uwe zaken zal bezorgen. Timotheus was onvergelijkelijk. Er waren, zonder twijfel, veel goede dienaren, die zorg droegen voor de zielen, welken zij predikten, maar geen hunner kon vergeleken worden met Timotheus, een man van uitnemend gemoed en teder hart.
Hij zal oprechtelijk uwe zaken bezorgen. Het is goed voor ons als onze plicht ons iets natuurlijks wordt. Timotheus was de geestelijke zoon van den gezegenden Paulus en wandelde in diens geest en voetstappen. Oprechtelijk en niet in schijn, met een gewillig hart en oprechte bedoeling, hetgeen hem zo aangenaam is.
1. Het is de plicht van de dienaren, te zorgen voor den toestand der gemeente en belang te stellen in haar welzijn. Ik zoek niet het uwe, maar u, 2 Corinthians 12:14.
2. Het is zeldzaam iemand te vinden, die het oprechtelijk doet, zulk een is merkwaardig en onderscheiden boven zijne broederen. Zij zoeken allen het hun, niet hetgeen van Jezus Christus is, Philippians 2:21. Zei Paulus dat in haast, zoals eens David sprak: "Alle mensen zijn leugenaars"? Psalms 116:11.. Was er zo vroeg reeds zo algemene verdorvenheid onder de dienaren, dat geen enkele hunner zorg droeg voor de gemeenten? Wij moeten dat zo niet opvatten, hij bedoelt: over het algemeen, allen is: ongeveer de meesten, of allen in vergelijking met Timotheus. Het hun zoeken met verwaarlozing van hetgeen des Heeren Jezus Christus is, is een grote zonde, en zeer algemeen onder dienaren en andere Christenen. Menigeen geeft den voorrang aan eigen goeden naam, gemak en veiligheid, boven waarheid, heiligheid en plicht, aan de dingen van eigen genoegen en goeden naam boven de dingen van Christus' koninkrijk en Zijn eer en belang in deze wereld, maar Timotheus was zo niet.
Gij weet zijne beproeving, Philippians 2:22. Timotheus was een man, die beproefd was en men was van zijn dienst ten volle verzekerd, 2 Timothy 4:5, hij was getrouw in alles, wat hem aanbevolen werd. Alle gemeenten, met welke hij in aanraking kwam, kenden hem als beproefd. Hij was een man, zo goed als hij scheen te zijn, en diende Gode welbehaaglijk en aangenaam den mensen, Romans 14:18. Gij kent niet alleen zijn naam en zijn aangezicht, maar gij weet zijne beproeving en hebt ondervonden, dat hij liefhebbend en getrouw was in uw dienst, dat hij als een kind zijnen vader met mij gediend heeft in het Evangelie. Hij was Paulus' helper in vele plaatsen, waar deze predikte, en diende met hem in het Evangelie, met alle schuldige achting, welke een zoon zijnen vader bewijst, en met al de liefde en aanhankelijkheid van een kind aan zijn vader. Hun gezamenlijke werkzaamheid werd verricht met groten eerbied aan de ene zijde en grote tederheid en vriendelijkheid anderzijds, een bewonderenswaardig voorbeeld voor oudere en jongere dienaren, met elkaar in dezelfden dienst verenigd. Paulus was voornemens hem binnenkort te zenden. Ik hoop dan wel dezen van stonden aan te zenden, zo haast als ik in mijne zaken zal voorzien hebben, Philippians 2:23. Hij was nu een gevangene en wist niet wat daarvan de uitslag zou zijn, maar zodra dat bekend was, zou hij Timotheus zenden. Ja, hij hoopte zelf te kunnen komen: Doch ik vertrouw in den Heere, dat ik ook zelf haast tot u komen zal, Philippians 2:24. Hij hoopte spoedig vrijgelaten te worden, en dan gelegenheid te vinden om hun een bezoek te brengen. Paulus begeerde naar zijn vrijheid, niet voor zijn eigen genoegen, maar om goed te kunnen doen. Ik vertrouw in den Heere. Hij geeft zijn hoop en zijn vertrouwen van hen te zullen zien te kennen met nederige afhankelijkheid van en onderwerping aan den goddelijken wil, Acts 18:21, 1 Corinthians 4:19, James 4:15, Hebrews 6:3.
II. Betreffende Epafroditus, dien hij noemt zijn broeder, en medearbeider, en medestrijder. Zijn Christenbroeder, wie hij tedere genegenheid toedroeg, zijn medearbeider in het werk en het lijden des Evangelies, met hem aan dezelfde moeiten en ontberingen onderworpen, en hun afgezondene, een die door hen naar Paulus afgevaardigd was, wellicht om hem te raadplegen over enige belangen van hun gemeente, of om hem een gave te brengen ten einde in zijn onderhoud te voorzien, want hij voegt er bij: de bedienaar mijner nooddruft. Het schijnt dat deze dezelfde is, die in Colossians 4:12 Epafras genoemd wordt. Hij begeerde ernstig tot hen te komen en Paulus was bereid hem te laten gaan. Het schijnt:
1. Dat Epafroditus ziek geweest was. Gij hebt gehoord dat hij ziek was. En hij is ook ziek geweest tot nabij den dood, Philippians 2:26, Philippians 2:27. Ziekte is een onheil, dat allen gemeen is, ook Christenen en dienaren. Maar waarom maakte de apostel hem niet gezond, daar hij toch de gave bezat om ziekten te genezen en zelfs doden op te wekken? Acts 20:10. Waarschijnlijk omdat dt bedoeld was als een teken voor anderen en ter bevestiging van het Evangelie, en daarom jegens elkaar door de Christenen niet behoefde toegepast te worden.
Degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen, op kranken zullen zij de handen leggen en die zullen gezond worden, Mark 16:17, Mark 16:18. En misschien hadden zij niet altijd de macht er toe, en die niet tot hun beschikking, maar alleen wanneer er een of ander groot doel door gediend kon worden en God het nodig oordeelde. Alleen Christus was die macht eigen, want Hij had den Geest zonder mate.
2. De Filippensen waren zeer bedroefd toen zij hoorden dat hij ziek was. Zij gevoelden zich, zowel als hij, daardoor zeer gedrukt, want hij was, naar het schijnt, iemand voor wie zij bijzonder veel achting en genegenheid gevoelden, en daarom hadden zij hem gekozen om tot den apostel gezonden te worden.
3. Het behaagde God hem te sparen en te herstellen. Maar God heeft zich zijner ontfermd, Philippians 2:27. De apostel acht dat een grote ontferming voor hem zelven, zowel als voor Epafroditus en de anderen. Ofschoon de gemeente toentertijd begenadigd was met buitengewone gaven, kon zij een goeden dienaar niet dan node missen. Hij was zeer getroffen door de gedachte aan zo groot een verlies. Opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben, dat is: opdat ik niet, bij de droefheid over mijn gevangenschap, die over zijn dood zou hebben. Of wellicht was kort geleden een anderen goeden dienaar gestorven, hetgeen een grote droefheid voor hem geweest was, en indien nu ook deze weggenomen werd, zou dat een nieuw verdriet voor hem geweest zijn, en hij droefheid op droefheid hebben. 4. Epafroditus was bereid de Filippensen te bezoeken, opdat hij vertroost mocht worden met hen, die bedroefd waren geworden door het bericht van zijn ziekte. Opdat gij hem ziende u wederom zoudt verblijden, Philippians 2:28. Dan kunt gij zelf zien dat hij geheel hersteld is en welke reden van blijdschap en dankbaarheid gij daardoor hebt. Hij zelf zou zich het genoegen geven om hen te vertroosten door het weerzien van een zo dierbaren vriend.
5. Paulus beveelt hem aan in hun achting en genegenheid. Ontvangt hem dan in den Heere met alle blijdschap en houdt dezulken in waarde, Philippians 2:29. Waardeert de mannen, die zo vol ijver en trouw zijn, en hebt hen zeer lief en acht hen hoog. Toont uw blijdschap en achting door alle uitingen van hartelijke liefde en hoge schatting. Het schijnt dat hij zijne ziekte had opgedaan in het werk van God.
Want om het werk van Christus was hij tot nabij den dood gekomen, opdat hij het gebrek uwer bediening aan mij vervullen zou, Philippians 2:30. De apostel keurt het niet af, dat hij zijn leven daarvoor gewaagd had, maar meent dat zij hem te meer daarom moeten liefhebben. Merk op:
A. Zij, die waarlijk Christus liefhebben en een hart hebben voor de belangen van Zijn koninkrijk, zullen het zeer goed de moeite waard achten hun gezondheid en leven in Zijn dienst te wagen en daardoor het welzijn der gemeente te bevorderen.
B. Zij moeten hem met blijdschap ontvangen, nu hij pas uit zijn ziekte hersteld is. Het doet ons de uitredding des te meer waarderen, wanneer na gevaar en verlossing onze dankzeggingen hernieuwd worden, en maakt die beter en waardiger. Wat in antwoord op ons gebed ons geschonken is, moet met grote dankzegging en blijdschap ontvangen worden.
Verzen 19-30
Filippenzen 2:19-30Paulus vestigt nadrukkelijk de aandacht op twee goede dienaren, want ofschoon hijzelf een groot apostel was en meer gearbeid had dan zij allen, nam hij toch elke gelegenheid waar om met achting te spreken over hen, die ver beneden hem stonden.
I. Hij spreekt over Timotheus, dien hij voornemens is tot de Filippensen te zenden, opdat hij van hun toestand iets mocht horen. Let op Paulus' zorg voor de gemeenten en de vertroosting, die hij genoot door haar goed te doen. Hij was in zorg, want hij had in langen tijd niets van hen gehoord, en daarom wilde hij Timotheus zenden om onderzoek te doen en hem bericht te brengen. Want ik heb niemand, die even alzo gemoed is, dewelke oprechtelijk uwe zaken zal bezorgen. Timotheus was onvergelijkelijk. Er waren, zonder twijfel, veel goede dienaren, die zorg droegen voor de zielen, welken zij predikten, maar geen hunner kon vergeleken worden met Timotheus, een man van uitnemend gemoed en teder hart.
Hij zal oprechtelijk uwe zaken bezorgen. Het is goed voor ons als onze plicht ons iets natuurlijks wordt. Timotheus was de geestelijke zoon van den gezegenden Paulus en wandelde in diens geest en voetstappen. Oprechtelijk en niet in schijn, met een gewillig hart en oprechte bedoeling, hetgeen hem zo aangenaam is.
1. Het is de plicht van de dienaren, te zorgen voor den toestand der gemeente en belang te stellen in haar welzijn. Ik zoek niet het uwe, maar u, 2 Corinthians 12:14.
2. Het is zeldzaam iemand te vinden, die het oprechtelijk doet, zulk een is merkwaardig en onderscheiden boven zijne broederen. Zij zoeken allen het hun, niet hetgeen van Jezus Christus is, Philippians 2:21. Zei Paulus dat in haast, zoals eens David sprak: "Alle mensen zijn leugenaars"? Psalms 116:11.. Was er zo vroeg reeds zo algemene verdorvenheid onder de dienaren, dat geen enkele hunner zorg droeg voor de gemeenten? Wij moeten dat zo niet opvatten, hij bedoelt: over het algemeen, allen is: ongeveer de meesten, of allen in vergelijking met Timotheus. Het hun zoeken met verwaarlozing van hetgeen des Heeren Jezus Christus is, is een grote zonde, en zeer algemeen onder dienaren en andere Christenen. Menigeen geeft den voorrang aan eigen goeden naam, gemak en veiligheid, boven waarheid, heiligheid en plicht, aan de dingen van eigen genoegen en goeden naam boven de dingen van Christus' koninkrijk en Zijn eer en belang in deze wereld, maar Timotheus was zo niet.
Gij weet zijne beproeving, Philippians 2:22. Timotheus was een man, die beproefd was en men was van zijn dienst ten volle verzekerd, 2 Timothy 4:5, hij was getrouw in alles, wat hem aanbevolen werd. Alle gemeenten, met welke hij in aanraking kwam, kenden hem als beproefd. Hij was een man, zo goed als hij scheen te zijn, en diende Gode welbehaaglijk en aangenaam den mensen, Romans 14:18. Gij kent niet alleen zijn naam en zijn aangezicht, maar gij weet zijne beproeving en hebt ondervonden, dat hij liefhebbend en getrouw was in uw dienst, dat hij als een kind zijnen vader met mij gediend heeft in het Evangelie. Hij was Paulus' helper in vele plaatsen, waar deze predikte, en diende met hem in het Evangelie, met alle schuldige achting, welke een zoon zijnen vader bewijst, en met al de liefde en aanhankelijkheid van een kind aan zijn vader. Hun gezamenlijke werkzaamheid werd verricht met groten eerbied aan de ene zijde en grote tederheid en vriendelijkheid anderzijds, een bewonderenswaardig voorbeeld voor oudere en jongere dienaren, met elkaar in dezelfden dienst verenigd. Paulus was voornemens hem binnenkort te zenden. Ik hoop dan wel dezen van stonden aan te zenden, zo haast als ik in mijne zaken zal voorzien hebben, Philippians 2:23. Hij was nu een gevangene en wist niet wat daarvan de uitslag zou zijn, maar zodra dat bekend was, zou hij Timotheus zenden. Ja, hij hoopte zelf te kunnen komen: Doch ik vertrouw in den Heere, dat ik ook zelf haast tot u komen zal, Philippians 2:24. Hij hoopte spoedig vrijgelaten te worden, en dan gelegenheid te vinden om hun een bezoek te brengen. Paulus begeerde naar zijn vrijheid, niet voor zijn eigen genoegen, maar om goed te kunnen doen. Ik vertrouw in den Heere. Hij geeft zijn hoop en zijn vertrouwen van hen te zullen zien te kennen met nederige afhankelijkheid van en onderwerping aan den goddelijken wil, Acts 18:21, 1 Corinthians 4:19, James 4:15, Hebrews 6:3.
II. Betreffende Epafroditus, dien hij noemt zijn broeder, en medearbeider, en medestrijder. Zijn Christenbroeder, wie hij tedere genegenheid toedroeg, zijn medearbeider in het werk en het lijden des Evangelies, met hem aan dezelfde moeiten en ontberingen onderworpen, en hun afgezondene, een die door hen naar Paulus afgevaardigd was, wellicht om hem te raadplegen over enige belangen van hun gemeente, of om hem een gave te brengen ten einde in zijn onderhoud te voorzien, want hij voegt er bij: de bedienaar mijner nooddruft. Het schijnt dat deze dezelfde is, die in Colossians 4:12 Epafras genoemd wordt. Hij begeerde ernstig tot hen te komen en Paulus was bereid hem te laten gaan. Het schijnt:
1. Dat Epafroditus ziek geweest was. Gij hebt gehoord dat hij ziek was. En hij is ook ziek geweest tot nabij den dood, Philippians 2:26, Philippians 2:27. Ziekte is een onheil, dat allen gemeen is, ook Christenen en dienaren. Maar waarom maakte de apostel hem niet gezond, daar hij toch de gave bezat om ziekten te genezen en zelfs doden op te wekken? Acts 20:10. Waarschijnlijk omdat dt bedoeld was als een teken voor anderen en ter bevestiging van het Evangelie, en daarom jegens elkaar door de Christenen niet behoefde toegepast te worden.
Degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen, op kranken zullen zij de handen leggen en die zullen gezond worden, Mark 16:17, Mark 16:18. En misschien hadden zij niet altijd de macht er toe, en die niet tot hun beschikking, maar alleen wanneer er een of ander groot doel door gediend kon worden en God het nodig oordeelde. Alleen Christus was die macht eigen, want Hij had den Geest zonder mate.
2. De Filippensen waren zeer bedroefd toen zij hoorden dat hij ziek was. Zij gevoelden zich, zowel als hij, daardoor zeer gedrukt, want hij was, naar het schijnt, iemand voor wie zij bijzonder veel achting en genegenheid gevoelden, en daarom hadden zij hem gekozen om tot den apostel gezonden te worden.
3. Het behaagde God hem te sparen en te herstellen. Maar God heeft zich zijner ontfermd, Philippians 2:27. De apostel acht dat een grote ontferming voor hem zelven, zowel als voor Epafroditus en de anderen. Ofschoon de gemeente toentertijd begenadigd was met buitengewone gaven, kon zij een goeden dienaar niet dan node missen. Hij was zeer getroffen door de gedachte aan zo groot een verlies. Opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben, dat is: opdat ik niet, bij de droefheid over mijn gevangenschap, die over zijn dood zou hebben. Of wellicht was kort geleden een anderen goeden dienaar gestorven, hetgeen een grote droefheid voor hem geweest was, en indien nu ook deze weggenomen werd, zou dat een nieuw verdriet voor hem geweest zijn, en hij droefheid op droefheid hebben. 4. Epafroditus was bereid de Filippensen te bezoeken, opdat hij vertroost mocht worden met hen, die bedroefd waren geworden door het bericht van zijn ziekte. Opdat gij hem ziende u wederom zoudt verblijden, Philippians 2:28. Dan kunt gij zelf zien dat hij geheel hersteld is en welke reden van blijdschap en dankbaarheid gij daardoor hebt. Hij zelf zou zich het genoegen geven om hen te vertroosten door het weerzien van een zo dierbaren vriend.
5. Paulus beveelt hem aan in hun achting en genegenheid. Ontvangt hem dan in den Heere met alle blijdschap en houdt dezulken in waarde, Philippians 2:29. Waardeert de mannen, die zo vol ijver en trouw zijn, en hebt hen zeer lief en acht hen hoog. Toont uw blijdschap en achting door alle uitingen van hartelijke liefde en hoge schatting. Het schijnt dat hij zijne ziekte had opgedaan in het werk van God.
Want om het werk van Christus was hij tot nabij den dood gekomen, opdat hij het gebrek uwer bediening aan mij vervullen zou, Philippians 2:30. De apostel keurt het niet af, dat hij zijn leven daarvoor gewaagd had, maar meent dat zij hem te meer daarom moeten liefhebben. Merk op:
A. Zij, die waarlijk Christus liefhebben en een hart hebben voor de belangen van Zijn koninkrijk, zullen het zeer goed de moeite waard achten hun gezondheid en leven in Zijn dienst te wagen en daardoor het welzijn der gemeente te bevorderen.
B. Zij moeten hem met blijdschap ontvangen, nu hij pas uit zijn ziekte hersteld is. Het doet ons de uitredding des te meer waarderen, wanneer na gevaar en verlossing onze dankzeggingen hernieuwd worden, en maakt die beter en waardiger. Wat in antwoord op ons gebed ons geschonken is, moet met grote dankzegging en blijdschap ontvangen worden.