Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Philippians 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/philippians-3.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Philippians 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, FILIPPENZEN 3De apostel waarschuwt tegen Judese verleiders Philippians 3:1 -Philippians 3:3 , en houdt hun zijn eigen voorbeeld voor, waarbij hij de voorrechten van zijn Jodendom opnoemt, die hij echter verworpen had, Philippians 3:4, beschrijft de reden van zijn eigen keus, Philippians 3:9, en sluit met een opwekking om op hun hoede te zijn tegen boze mensen, en zijn voorbeeld na te volgen, Philippians 3:17.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, FILIPPENZEN 3De apostel waarschuwt tegen Judese verleiders Philippians 3:1 -Philippians 3:3 , en houdt hun zijn eigen voorbeeld voor, waarbij hij de voorrechten van zijn Jodendom opnoemt, die hij echter verworpen had, Philippians 3:4, beschrijft de reden van zijn eigen keus, Philippians 3:9, en sluit met een opwekking om op hun hoede te zijn tegen boze mensen, en zijn voorbeeld na te volgen, Philippians 3:17.
Verzen 1-3
Filippenzen 3:1-3Het schijnt dat de gemeente van Filippi, alhoewel een gelovige en bloeiende gemeente, ontroerd werd door Judese leraars, die trachtten de wet van Mozes te doen onderhouden, en haar voorschriften vermengden met de leer en instellingen van Christus. Hij begint dit hoofdstuk met een waarschuwing tegen zulke verleiders.
I. Hij vermaant hen zich te verblijden in den Heere, Philippians 3:1, voldaan te blijven met het deel, dat zij aan Hem hadden, en de zegening, die zij van Hem hoopten. Het is het kenmerk en de gesteldheid van oprechte Christenen zich te verblijden in Christus Jezus. Hoe meer wij ons de vertroostingen van onzen godsdienst toe-eigenen, des te meer zullen wij Hem aanhangen, hoe meer wij ons in Christus verblijden, des te gewilliger zullen wij zijn om voor Hem te werken en te lijden, en des te minder gevaar zullen wij lopen van Hem afgetrokken te worden.
De blijdschap des Heeren is onze sterkte, Nehemiah 8:10.
II. Hij waarschuwt hen om op hun hoede te zijn tegen valse leraars. Dezelfde dingen aan u te schrijven, is mij niet verdrietig en het is u zeker, dat is: dezelfde dingen, die ik u alreeds verkondigd heb, alsof hij zeggen wilde: "Wat tot uw oren is gebracht zal ik u nu onder de ogen brengen, wat ik vroeger tot u gesproken heb, zal ik u nu schrijven, om u te tonen dat ik niet van gevoelen veranderd ben.
Dat is mij niet verdrietig.
1. Dienaren moeten geen ding verdrietig vinden, waarvan zij reden hebben te geloven dat het voor hun gemeente nuttig en opbouwend is.
2. Het is goed voor ons dikwijls dezelfde waarheden te horen, om de herinnering levendig te houden en den indruk van belangrijke dingen te versterken. Het is ijdele nieuwsgierigheid, wanneer men verlangt telkens iets nieuws te horen. -Hier wordt een nodige waarschuwing gegeven: Ziet op de honden, enz. Philippians 3:2. De profeet noemt de valse profeten stomme honden, Isaiah 56:10, en de apostel schijnt aan dat woord te denken. Honden, om hun kwaadaardigheid jegens de getrouwe belijders van het Evangelie van Christus, die tegen hen blaffen en hen bijten. Zij verhieven goede werken in tegenstelling met het geloof in Christus, maar Paulus noemt hen kwade arbeiders. Zij beroemden zich er op uit de besnijdenis te zijn, maar hij noemt hen de versnijding. Zij trokken en scheurden de gemeente van Christus en sneden haar in stukken, en ijverden voor een afgeschafte plechtigheid, een onbetekenend snijden in het vlees.
III. Hij beschrijft de ware Christenen, die de echte besnijdenis zijn, de geestelijke besnijdenis, het afgezonderd volk van God, die met Hem in het verbond staan, evenals de Oud-Testamentische Israëlieten. Wij zijn de besnijding, wij die God in den Geest dienen en in Christus Jezus roemen, en niet in het vlees betrouwen, Philippians 3:3. Hier zijn drie kenmerken.
1. Zij dienen (aanbidden) in den Geest, in tegenstelling met de vleselijke voorschriften van het Oude Testament, die bestonden in spijzen, en dranken, en verscheidene wassingen enz. Het Christendom neemt die dingen ons van de schouders, en leert ons inwendig met God omgaan in al onze plichten van aanbidding. Wij moeten God aanbidden in geest, John 4:24. Het werk van den godsdienst mag zich niet verder uitstrekken dan het hart er bij betrokken is. Al wat wij doen, moeten wij van harte doen als den Heere, en wij moeten God aanbidden door de kracht en genade van den Heiligen Geest, die het kenmerk is van de bedeling des Evangelies, de bediening des Geestes, 2 Corinthians 3:8.
2. Zij roemen in Christus Jezus en niet in de bijzondere voorschriften van de Joodse kerk, of hetgeen daarmee in de Christelijke gemeente overeenkomt-bloot-uitwendige ceremoniën en verrichtingen. Zij roemen in hun betrekking tot Christus en hun deel aan Hem. God stelde den Israëlieten ten plicht zich in Zijn huis voor Zijn aangezicht te verheugen, maar nu het wezen gekomen is, heeft de schaduw afgedaan en roemen wij alleen in Christus Jezus.
3. Zij betrouwen niet in het vlees, in deze vleselijke instellingen en uitwendige voorschriften. Wij moeten afgebracht worden van alle vertrouwen op onze eigen gronden, en alleen bouwen op Christus Jezus, de eeuwige Rotssteen. Ons vertrouwen, zowel als onze roem, is alleen in Hem.
Verzen 1-3
Filippenzen 3:1-3Het schijnt dat de gemeente van Filippi, alhoewel een gelovige en bloeiende gemeente, ontroerd werd door Judese leraars, die trachtten de wet van Mozes te doen onderhouden, en haar voorschriften vermengden met de leer en instellingen van Christus. Hij begint dit hoofdstuk met een waarschuwing tegen zulke verleiders.
I. Hij vermaant hen zich te verblijden in den Heere, Philippians 3:1, voldaan te blijven met het deel, dat zij aan Hem hadden, en de zegening, die zij van Hem hoopten. Het is het kenmerk en de gesteldheid van oprechte Christenen zich te verblijden in Christus Jezus. Hoe meer wij ons de vertroostingen van onzen godsdienst toe-eigenen, des te meer zullen wij Hem aanhangen, hoe meer wij ons in Christus verblijden, des te gewilliger zullen wij zijn om voor Hem te werken en te lijden, en des te minder gevaar zullen wij lopen van Hem afgetrokken te worden.
De blijdschap des Heeren is onze sterkte, Nehemiah 8:10.
II. Hij waarschuwt hen om op hun hoede te zijn tegen valse leraars. Dezelfde dingen aan u te schrijven, is mij niet verdrietig en het is u zeker, dat is: dezelfde dingen, die ik u alreeds verkondigd heb, alsof hij zeggen wilde: "Wat tot uw oren is gebracht zal ik u nu onder de ogen brengen, wat ik vroeger tot u gesproken heb, zal ik u nu schrijven, om u te tonen dat ik niet van gevoelen veranderd ben.
Dat is mij niet verdrietig.
1. Dienaren moeten geen ding verdrietig vinden, waarvan zij reden hebben te geloven dat het voor hun gemeente nuttig en opbouwend is.
2. Het is goed voor ons dikwijls dezelfde waarheden te horen, om de herinnering levendig te houden en den indruk van belangrijke dingen te versterken. Het is ijdele nieuwsgierigheid, wanneer men verlangt telkens iets nieuws te horen. -Hier wordt een nodige waarschuwing gegeven: Ziet op de honden, enz. Philippians 3:2. De profeet noemt de valse profeten stomme honden, Isaiah 56:10, en de apostel schijnt aan dat woord te denken. Honden, om hun kwaadaardigheid jegens de getrouwe belijders van het Evangelie van Christus, die tegen hen blaffen en hen bijten. Zij verhieven goede werken in tegenstelling met het geloof in Christus, maar Paulus noemt hen kwade arbeiders. Zij beroemden zich er op uit de besnijdenis te zijn, maar hij noemt hen de versnijding. Zij trokken en scheurden de gemeente van Christus en sneden haar in stukken, en ijverden voor een afgeschafte plechtigheid, een onbetekenend snijden in het vlees.
III. Hij beschrijft de ware Christenen, die de echte besnijdenis zijn, de geestelijke besnijdenis, het afgezonderd volk van God, die met Hem in het verbond staan, evenals de Oud-Testamentische Israëlieten. Wij zijn de besnijding, wij die God in den Geest dienen en in Christus Jezus roemen, en niet in het vlees betrouwen, Philippians 3:3. Hier zijn drie kenmerken.
1. Zij dienen (aanbidden) in den Geest, in tegenstelling met de vleselijke voorschriften van het Oude Testament, die bestonden in spijzen, en dranken, en verscheidene wassingen enz. Het Christendom neemt die dingen ons van de schouders, en leert ons inwendig met God omgaan in al onze plichten van aanbidding. Wij moeten God aanbidden in geest, John 4:24. Het werk van den godsdienst mag zich niet verder uitstrekken dan het hart er bij betrokken is. Al wat wij doen, moeten wij van harte doen als den Heere, en wij moeten God aanbidden door de kracht en genade van den Heiligen Geest, die het kenmerk is van de bedeling des Evangelies, de bediening des Geestes, 2 Corinthians 3:8.
2. Zij roemen in Christus Jezus en niet in de bijzondere voorschriften van de Joodse kerk, of hetgeen daarmee in de Christelijke gemeente overeenkomt-bloot-uitwendige ceremoniën en verrichtingen. Zij roemen in hun betrekking tot Christus en hun deel aan Hem. God stelde den Israëlieten ten plicht zich in Zijn huis voor Zijn aangezicht te verheugen, maar nu het wezen gekomen is, heeft de schaduw afgedaan en roemen wij alleen in Christus Jezus.
3. Zij betrouwen niet in het vlees, in deze vleselijke instellingen en uitwendige voorschriften. Wij moeten afgebracht worden van alle vertrouwen op onze eigen gronden, en alleen bouwen op Christus Jezus, de eeuwige Rotssteen. Ons vertrouwen, zowel als onze roem, is alleen in Hem.
Verzen 4-8
Filippenzen 3:4-8De apostel stelt hier zich zelven ten voorbeeld, hoe men alleen op Christus moet vertrouwen en niet op de voorrechten der Israëlieten.
I. Hij toont aan waarop hij roemen kan als Jood en Farizeeër. Niemand denke dat de apostel deze dingen verachtte (zoals mensen gewoonlijk doen) omdat hij ze niet had om er zich zelven in te verheerlijken. Neen, indien hij in het vlees had willen roemen en vertrouwen, dan zou hij zoveel reden daartoe gehad hebben als iemand anders. Indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer, Philippians 3:4. Hij had zoveel om op te roemen als enige andere Jood.
1. De voorrechten van zijn geboorte. Hij was geen proseliet, maar een geboren Israëliet, uit het geslacht van Israël. En hij was van den stam van Benjamin, op wiens grond de tempel stond, en die Juda getrouw bleef toen al de andere stammen afvielen. Benjamin was zijns vaders lieveling, en het was een beminde stam.
Een Hebreeër uit de Hebreeën, Israëliet van beide (vaders en moeders) zijden, en van geslacht tot geslacht, geen van zijn voorouders had huwelijk met iemand uit de heidenen gesloten.
2. Hij kon roemen op zijne betrekkingen tot het verbond en de kerk, want hij was besneden ten achtsten dage, hij had het teken van Gods verbond in zijn vlees, en was besneden op den door God zelf bepaalden dag.
3. Hij was een Farizeeër, opgevoed aan de voeten van Gamaliël, een voornaam leraar der wet, en hij was een geleerde, vertrouwd met al de leringen der Joden, onderwezen overeenkomstig de beste wijze van de wetten der vaderen, Acts 22:3. Hij was een Farizeeër, eens Farizeeërs zoon, Acts 23:6, die naar de bescheidenste (de gestrengste) sekte van zijn godsdienst geleefd had, Acts 26:5.
4. Hij had een onberispelijk verleden naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk. Voorzover de farizese uitlegging van de wet betrof en ten opzichte van de letter der wet en haar uitwendige onderhouding, kon hij zeggen, dat hij buiten haar bereik gebleven was en zich van niets had te beschuldigen.
5. Hij was voor zijn godsdienst zeer ijverig geweest. Gelijk hij dien stipt als Farizeeër naleefde, had hij hen ook vervolgd, die hij als haar vijanden beschouwde. Naar den ijver een vervolger der gemeente.
6. Hij toonde dat het hem groten ernst was, ofschoon hij een ijver zonder verstand had. Ik was een ijveraar Gods, gelijk gij allen heden zijt, die dezen weg vervolgd heb tot den dood, Acts 22:3, Acts 22:4. Dit alles was genoeg om een hoogmoedigen Jood vol vertrouwen te doen zijn, en overvloedig voor zijne rechtvaardiging. Maar:
II. De apostel zegt ons hier hoe weinig hij dat alles telt in vergelijking met zijn deel aan Christus en wat hij van Hem verwacht. Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus' wil schade geacht, Philippians 3:7, dat is: al die dingen, die hij voor gewin hield toen hij een Farizeeër was, en waar hij toen op rekende, achtte hij schade om Christus' wil. Ik zou het een onberekenbaar verlies geacht hebben, indien ik, door die dingen te behouden, mijn deel aan Christus verloren had. Hij achtte dit verlies, niet alleen buiten staat om hem te verrijken, maar ze zouden hem zeker verarmen en te gronde richten, wanneer hij hen vertrouwde in plaats van Christus. Merk op: De apostel bewoog hen niet om enig ding te doen, dat hijzelf niet deed, om iets te laten varen, dat hijzelf niet losgelaten had, of om zich te vertrouwen op een grondslag, waarop hijzelf niet zijne ziel vertrouwd had. Ja, gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus, Philippians 3:8. Hier treedt de apostel in nadere verklaring.
1. Hij verhaalt ons wat het is, dat hij zo ijverig najaagt, het was de kennis van Christus Jezus zijnen Heere, een gelovige ondervindelijke kennis van Christus als Heere, niet bloot verstandelijk en bespiegelend, maar een praktische en vruchtdragende kennis. In dien zin wordt kennis soms voor geloof genoemd.
Door Zijne kennis -de kennis van Hem-zal mijn knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, Isaiah 53:11. En dit is de uitnemendheid van de kennis. Er is een overvloeiende en doordringende heerlijkheid in de leer van Christus, of den Christelijken godsdienst, boven alle natuurlijke kennis en uitvindingen van menselijke wijsheid, want zij is gepast voor den toestand van gevallen zondaren, en voorziet hen van al wat zij behoeven, wat zij kunnen begeren of hopen, met alle zaligmakende wijsheid en genade.
2. Hij toont hun waarom hij zijne voorrechten als Jood en Farizeeër verlaten had: Ja gewis. Deze uitdrukking getuigt van heiligen triomf en zielsverheffing, alla men oen ge kai. Er zijn vijf rededelen in het oorspronkelijke. Maar waarlijk evenzo reken ik al die dingen verlies te zijn. Hij had van al die dingen, zijn Joodse voorrechten, tevoren gesproken, hier spreekt hij van alle dingen, alle aardse genoegens en uitwendige voorrechten, welke ook, dingen van die soort of van anderen aard, welke met Christus naar een plaats in zijn hart dongen, of beweerden die te verdienen. Hij had gezegd, dat hij ze alle voor schade rekende, maar men kon vragen: Blijft hij nog bij dat gevoelen? Heeft hij er geen berouw van, dat hij daar afstand van gedaan heeft? Daarom spreekt hij in den tegenwoordigen tijd: Ja gewis, ik acht ook. Doch men zou kunnen zeggen: Het is gemakkelijk zo te spreken, maar wat zou hij doen indien hij eens op de proef gesteld werd? En daarom zegt hij ons, dat hijzelf dit geval doorgedacht en doorgemaakt heeft: Om wie ik het verlies van al deze dingen heb geleden. Hij had verlaten al die eer en al dat voordeel als Jood en Farizeeër, en zich onderworpen aan al de ongenade en al het lijden, die het gevolg waren van het aannemen en verkondigen des Evangelies. Toen hij het Christendom aannam, waagde hij daar alles mede en leed het verlies van dat alles, voor de voorrechten van het Christendom. Neen, hij had ze niet alleen gerekend schade te zijn, maar ook drek, skubala, den honden voorgeworpen, ze zijn niet alleen van veel minder waarde dan Christus, maar ze zijn in de hoogste mate afschuwelijk, in vergelijking met Hem. Het Nieuwe Testament spreekt van de zaligmakende genade nooit met enige verkleinende uitdrukking, maar stelt haar integendeel voor als de vrucht van den Heiligen Geest en het beeld Gods in de ziel des mensen, als de goddelijke natuur, het zaad Gods. En het geloof wordt genoemd het dierbare geloof, en zachtmoedigheid is kostelijk voor God, 1 Peter 3:4, 2 Peter 1:1.
Verzen 4-8
Filippenzen 3:4-8De apostel stelt hier zich zelven ten voorbeeld, hoe men alleen op Christus moet vertrouwen en niet op de voorrechten der Israëlieten.
I. Hij toont aan waarop hij roemen kan als Jood en Farizeeër. Niemand denke dat de apostel deze dingen verachtte (zoals mensen gewoonlijk doen) omdat hij ze niet had om er zich zelven in te verheerlijken. Neen, indien hij in het vlees had willen roemen en vertrouwen, dan zou hij zoveel reden daartoe gehad hebben als iemand anders. Indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer, Philippians 3:4. Hij had zoveel om op te roemen als enige andere Jood.
1. De voorrechten van zijn geboorte. Hij was geen proseliet, maar een geboren Israëliet, uit het geslacht van Israël. En hij was van den stam van Benjamin, op wiens grond de tempel stond, en die Juda getrouw bleef toen al de andere stammen afvielen. Benjamin was zijns vaders lieveling, en het was een beminde stam.
Een Hebreeër uit de Hebreeën, Israëliet van beide (vaders en moeders) zijden, en van geslacht tot geslacht, geen van zijn voorouders had huwelijk met iemand uit de heidenen gesloten.
2. Hij kon roemen op zijne betrekkingen tot het verbond en de kerk, want hij was besneden ten achtsten dage, hij had het teken van Gods verbond in zijn vlees, en was besneden op den door God zelf bepaalden dag.
3. Hij was een Farizeeër, opgevoed aan de voeten van Gamaliël, een voornaam leraar der wet, en hij was een geleerde, vertrouwd met al de leringen der Joden, onderwezen overeenkomstig de beste wijze van de wetten der vaderen, Acts 22:3. Hij was een Farizeeër, eens Farizeeërs zoon, Acts 23:6, die naar de bescheidenste (de gestrengste) sekte van zijn godsdienst geleefd had, Acts 26:5.
4. Hij had een onberispelijk verleden naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk. Voorzover de farizese uitlegging van de wet betrof en ten opzichte van de letter der wet en haar uitwendige onderhouding, kon hij zeggen, dat hij buiten haar bereik gebleven was en zich van niets had te beschuldigen.
5. Hij was voor zijn godsdienst zeer ijverig geweest. Gelijk hij dien stipt als Farizeeër naleefde, had hij hen ook vervolgd, die hij als haar vijanden beschouwde. Naar den ijver een vervolger der gemeente.
6. Hij toonde dat het hem groten ernst was, ofschoon hij een ijver zonder verstand had. Ik was een ijveraar Gods, gelijk gij allen heden zijt, die dezen weg vervolgd heb tot den dood, Acts 22:3, Acts 22:4. Dit alles was genoeg om een hoogmoedigen Jood vol vertrouwen te doen zijn, en overvloedig voor zijne rechtvaardiging. Maar:
II. De apostel zegt ons hier hoe weinig hij dat alles telt in vergelijking met zijn deel aan Christus en wat hij van Hem verwacht. Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus' wil schade geacht, Philippians 3:7, dat is: al die dingen, die hij voor gewin hield toen hij een Farizeeër was, en waar hij toen op rekende, achtte hij schade om Christus' wil. Ik zou het een onberekenbaar verlies geacht hebben, indien ik, door die dingen te behouden, mijn deel aan Christus verloren had. Hij achtte dit verlies, niet alleen buiten staat om hem te verrijken, maar ze zouden hem zeker verarmen en te gronde richten, wanneer hij hen vertrouwde in plaats van Christus. Merk op: De apostel bewoog hen niet om enig ding te doen, dat hijzelf niet deed, om iets te laten varen, dat hijzelf niet losgelaten had, of om zich te vertrouwen op een grondslag, waarop hijzelf niet zijne ziel vertrouwd had. Ja, gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus, Philippians 3:8. Hier treedt de apostel in nadere verklaring.
1. Hij verhaalt ons wat het is, dat hij zo ijverig najaagt, het was de kennis van Christus Jezus zijnen Heere, een gelovige ondervindelijke kennis van Christus als Heere, niet bloot verstandelijk en bespiegelend, maar een praktische en vruchtdragende kennis. In dien zin wordt kennis soms voor geloof genoemd.
Door Zijne kennis -de kennis van Hem-zal mijn knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, Isaiah 53:11. En dit is de uitnemendheid van de kennis. Er is een overvloeiende en doordringende heerlijkheid in de leer van Christus, of den Christelijken godsdienst, boven alle natuurlijke kennis en uitvindingen van menselijke wijsheid, want zij is gepast voor den toestand van gevallen zondaren, en voorziet hen van al wat zij behoeven, wat zij kunnen begeren of hopen, met alle zaligmakende wijsheid en genade.
2. Hij toont hun waarom hij zijne voorrechten als Jood en Farizeeër verlaten had: Ja gewis. Deze uitdrukking getuigt van heiligen triomf en zielsverheffing, alla men oen ge kai. Er zijn vijf rededelen in het oorspronkelijke. Maar waarlijk evenzo reken ik al die dingen verlies te zijn. Hij had van al die dingen, zijn Joodse voorrechten, tevoren gesproken, hier spreekt hij van alle dingen, alle aardse genoegens en uitwendige voorrechten, welke ook, dingen van die soort of van anderen aard, welke met Christus naar een plaats in zijn hart dongen, of beweerden die te verdienen. Hij had gezegd, dat hij ze alle voor schade rekende, maar men kon vragen: Blijft hij nog bij dat gevoelen? Heeft hij er geen berouw van, dat hij daar afstand van gedaan heeft? Daarom spreekt hij in den tegenwoordigen tijd: Ja gewis, ik acht ook. Doch men zou kunnen zeggen: Het is gemakkelijk zo te spreken, maar wat zou hij doen indien hij eens op de proef gesteld werd? En daarom zegt hij ons, dat hijzelf dit geval doorgedacht en doorgemaakt heeft: Om wie ik het verlies van al deze dingen heb geleden. Hij had verlaten al die eer en al dat voordeel als Jood en Farizeeër, en zich onderworpen aan al de ongenade en al het lijden, die het gevolg waren van het aannemen en verkondigen des Evangelies. Toen hij het Christendom aannam, waagde hij daar alles mede en leed het verlies van dat alles, voor de voorrechten van het Christendom. Neen, hij had ze niet alleen gerekend schade te zijn, maar ook drek, skubala, den honden voorgeworpen, ze zijn niet alleen van veel minder waarde dan Christus, maar ze zijn in de hoogste mate afschuwelijk, in vergelijking met Hem. Het Nieuwe Testament spreekt van de zaligmakende genade nooit met enige verkleinende uitdrukking, maar stelt haar integendeel voor als de vrucht van den Heiligen Geest en het beeld Gods in de ziel des mensen, als de goddelijke natuur, het zaad Gods. En het geloof wordt genoemd het dierbare geloof, en zachtmoedigheid is kostelijk voor God, 1 Peter 3:4, 2 Peter 1:1.
Verzen 9-14
Filippenzen 3:9-14Wij hebben gehoord wat de apostel verlaten heeft, laat ons nu vernemen wat hij terug ontving en wenst te behouden, namelijk Christus en den hemel. Hij. heeft zijn hart gezet op deze twee grote gaven van het Christendom.
I. De apostel wenst Christus als zijne gerechtigheid. Daarom noemt hij verscheidene punten op.
1. Hij begeert Christus te gewinnen, hij zou het een onuitsprekelijke winst achten, indien hij deel kreeg aan Christus en diens gerechtigheid, indien Christus zijn Heere en Zaligmaker werd.
Dat ik Christus moge gewinnen, gelijk den wedloper den prijs wint, zoals de zeeman de haven behaalt, die het doel zijner reis is. De uitdrukking geeft te kennen, dat wij worstelen moeten om Hem, en dat alles gering is indien wij Hem slechts gewinnen.
2. Dat hij moge in Hem gevonden worden, Philippians 3:9, zoals de doodslager werd gevonden in de vrijstad, waar hij veilig was voor den bloedwreker, Numbers 35:25. Ook kan het met een rechtspraak vergeleken worden: Zoals wij door onzen Rechter in vrede gevonden worden, 2 Peter 3:14. Wij zijn verloren zonder ene gerechtigheid, waarin wij voor God verschijnen kunnen, want wij zijn allen schuldig. Er is ene gerechtigheid voor ons verworven door Jezus Christus, en die is een volmaakte en eeuwige gerechtigheid. Niemand kan daaraan deel verkrijgen of er zegen van hebben, dan hij, die alle vertrouwen in zich zelven verloren heeft en er toe gebracht is van harte in Hem te geloven. Niet hebbende mijne gerechtigheid, die uit de wet is, niet denkende dat mijn uitwendig waarnemen van de wet en mijn goede werken bij machte zijn om mij te reinigen van mijn zonden en dat ik door het een tegenover het ander te stellen voor God de rekening opmaken kan. Neen, de gerechtigheid, waarop ik mij verlaat, is die, welke is door het geloof van Christus, niet een wettische maar een evangelische gerechtigheid. De gerechtigheid, die uit God is door het geloof, verordend en aangewezen door God. De Heere zus Christus is de Heere onze Gerechtigheid, Isaiah 45:24, Jeremiah 23:6. Ware Hij niet God geweest, dan kon Hij ook onze gerechtigheid niet zijn, de mededeelbare heerlijkheid van Zijn goddelijke natuur gaf zulk ene waarde en zulk ene kracht aan Zijn lijden, dat het voldoende werd om te betalen voor de zonden der wereld, en rechtvaardig te maken allen, die oprecht in Hem geloven. Het geloof is het verordende middel om werkelijk deel en zaligmakenden zegen te ontvangen in alles, wat Zijn bloed verworven heeft. Het is door het geloof in Zijn bloed, Romans 3:25.
3. Dat hij Christus mocht kennen, Philippians 3:10.
Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens. Geloof wordt kennis genoemd, Isaiah 53:11. Hem kennen is hier in Hem geloven, het is een ondervindelijke kennis van de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, een gevoel van hun veranderende en werkdadige kracht. De apostel was even begerig naar heiligmaking als naar zaligmaking. Hij was even begerig om de kracht van Christus' dood en opstanding, de zonden in hem dodende, te kennen en daardoor in Hem op te staan tot een nieuw leven, als hij was om den zegen van dien dood en die opstanding tot zijn rechtvaardigmaking te ontvangen. 4. Dat hij Zijnen dood gelijkvormig mocht worden, en dat is ook bedoeld van Zijne heiligmaking. Wij worden Zijn dood gelijkvormig wanneer wij der zonden afsterven, zoals Christus voor de zonden stierf, wanneer wij met Christus gekruist worden, het vlees en zijn bewegingen gedood worden, en de wereld ons gekruisigd is en wij het der wereld zijn door de kracht van het kruis van Christus. Dat is onze gelijkvormigheid aan Zijn dood.
II. De apostel hoopte op den hemel voor zijn geluk. Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden, Philippians 3:11.
1. Het geluk des hemels wordt hier de wederopstanding der doden genoemd, omdat, ofschoon de zielen van de gelovigen onmiddellijk na hun dood met Christus zijn, hun zaligheid niet volkomen zal zijn voor de opstanding ten laatsten dage, wanneer ziel en lichaam verenigd verheerlijkt zullen worden. Anastasis betekent soms den toekomstigen toestand. De apostel heeft het oog daarop, dien wil hij verkrijgen. Daar zal een opstanding van de onrechtvaardigen zijn, deze zullen verrijzen tot schande en eeuwige veroordeling, en onze zorg moet zijn daaraan te ontkomen. Maar de blijde en heerlijke opstanding der heiligen wordt genoemd de opstanding, kat'exochn, bij uitnemendheid omdat zij het gevolg is van Christus' opstanding, als hun hoofd en voorloper, terwijl de goddelozen zullen opstaan alleen door de macht van Christus als hun rechter. Voor de heiligen zal het inderdaad een wederopstanding zijn, een wederkeren tot zegen, en leven, en heerlijkheid, terwijl de opstanding van de goddelozen is een komen uit het graf om den twee- den dood in te gaan. Zij wordt genoemd de opstanding der rechtvaardigen, en de opstanding ten leven, John 29:1, en zij worden waardig geacht die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden, Luke 20:35.
2. Deze zalige opstanding jaagde de apostel na. Hij was gezind om alles te doen en alles te lijden om deze wederopstanding te verwerven. De hoop en het uitzicht daarop vervulden hem met moed en standvastigheid onder alle moilijkheden, die hij in zijn werk ontmoette. Hij spreekt alsof hij gevaar loopt haar te zullen missen en of ze hem ontgaan zal. Een heilige vrees van het doel niet te zullen bereiken is de beste aansporing tot volharding. Zijn zorg om in Christus gevonden te worden had tot doel om de wederopstanding der doden te bereiken. Paulus hoopte daar niet toe te komen door eigen verdienste en rechtvaardigheid, maar door de verdienste en gerechtigheid van Jezus Christus. Opdat ik gevonden worde in Christus, opdat ik moge komen tot de wederopstanding der doden, gevonden als een gelovige in Hem en door het geloof aan Hem deelhebbend.
A. Hij beschouwt zich zelven als te zijn in een toestand van onvolmaaktheid en beproeving.
Niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben, Philippians 3:12 Merk op: De beste mensen in de wereld zullen het geredelijkst hun onvolmaaktheid in hun tegenwoordigen toestand erkennen. Wij hebben het nog niet gegrepen en zijn nog niet volmaakt, er ontbreekt nog veel aan onze werken, ons geloof, en onze vertroosting. Indien Paulus (die zulk een hoog standpunt van heiligheid bereikt had) nog niet volmaakt was, hoeveel te minder wij! Nog eens, Philippians 3:13 :Broeders, ik acht niet dat ik zelf het gegrepen heb! oe logizomai. Ik oordeel zo over de zaak, ik zeg dit tot mij zelven. Zij, die menen dat zij genade genoeg hebben, tonen daardoor dat zij te weinig hebben, want, waar echte genade is, daar is begeerte naar meer en een voorwaarts streven naar de genade der volmaking.
B. Wat de apostel deed met deze overtuiging. In aanmerking nemende dat hij het nog niet verkregen had en nog niet gegrepen, strekte hij zich uit, Ik jaag er na, Philippians 3:12, diookoo, ik vervolg het met inspanning, als een die in de spelen loopt. Ik span mij in om meer genade te verkrijgen en meer goed te doen, en ik denk nooit dat ik genoeg gedaan heb. Of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben, Philippians 3:12. Merk op: Vanwaar onze genade komt, van ons gegrepen zijn door Christus Jezus. Niet wij hebben eerst Christus gegrepen, maar Hij ons, en dat is onze zaligheid en verlossing. Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst liefgehad heeft, 1 John 4:19. Niet dat wij Christus vasthouden, maar dat Hij ons vasthoudt, is onze veiligheid. Wij worden in de kracht Gods bewaard door het geloof tot de zaligheid, 1 Peter 1:5. Wat het geluk van den hemel is: het is dat te grijpen, waartoe wij door Christus Jezus gegrepen zijn. Toen Christus ons greep was het om ons ten hemel te leiden en om ons te doen grijpen datgene, waartoe Hij ons greep, dat is: de volmaking van onze zaligheid. Hij voegt er verder bij, Philippians 3:13 :Maar een ding doe ik (dit was zijn grote zorg en bedoeling), vergetende hetgeen achter is, strek ik mij uit tot hetgeen voor is. Er is een zondig vergeten van vroegere zonden en vroegere weldaden, men moet aan beide blijven denken ter oefening van bestendig berouw en dankbaarheid. Maar Paulus vergat de dingen, die achter waren, niet in dien zin dat hij tevreden was met de verkregen genade, hij verlangde altijd naar meer. Zo strekte hij zich uit, epekteinomenos, jagende naar het doel, de uitdrukking van heftig verlangen.
C. Het doel van den apostel met deze handelingen. Ik jaag na het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. Hij joeg het wit na. Gelijk iemand in den wedloop niet ophoudt voor hij aan het eind is, maar voorwaarts jaagt zo vlug hij kan, zo behoren zij, die den hemel op het oog hebben, zich uit te strekken in heilige begeerte en hoop en voortdurende pogingen en voorbereidingen. Hoe meer wij voor den hemel wassen, des te meer moeten wij ons er heen uitstrekken. De hemel wordt hier het wit genoemd, omdat hij het is, dien ieder waar Christen in het oog houdt, gelijk de boogschutter het oog heeft gevestigd op het wit, dat hij treffen wil. Tot den prijs der roeping Gods. De roeping des Christens is een hoge roeping, zij komt van den hemel als haar oorsprong, en heeft den hemel tot haar doel. De hemel is de prijs der roeping Gods, to brabeion, de prijs waarvoor wij strijden, en lopen, en worstelen, dien we in het oog hebben bij al wat we doen, en die al onze moeiten belonen zal. Het is van groot nut in de Christelijke loopbaan den hemel in het oog te houden. Het is geschikt om ons de maat van onzen dienst aan te geven en ons op te wekken tot elke stap, dien wij zetten moeten, en het is God, van wie wij den prijs verwachten. Het eeuwige leven is de genadegift Gods, Romans 6:23, maar in Christus Jezus, uit wiens hand het tot ons komen moet omdat Hij het ons verworven heeft. Er is geen gaan naar den hemel als ons huis dan door Christus Jezus, die de weg is.
Verzen 9-14
Filippenzen 3:9-14Wij hebben gehoord wat de apostel verlaten heeft, laat ons nu vernemen wat hij terug ontving en wenst te behouden, namelijk Christus en den hemel. Hij. heeft zijn hart gezet op deze twee grote gaven van het Christendom.
I. De apostel wenst Christus als zijne gerechtigheid. Daarom noemt hij verscheidene punten op.
1. Hij begeert Christus te gewinnen, hij zou het een onuitsprekelijke winst achten, indien hij deel kreeg aan Christus en diens gerechtigheid, indien Christus zijn Heere en Zaligmaker werd.
Dat ik Christus moge gewinnen, gelijk den wedloper den prijs wint, zoals de zeeman de haven behaalt, die het doel zijner reis is. De uitdrukking geeft te kennen, dat wij worstelen moeten om Hem, en dat alles gering is indien wij Hem slechts gewinnen.
2. Dat hij moge in Hem gevonden worden, Philippians 3:9, zoals de doodslager werd gevonden in de vrijstad, waar hij veilig was voor den bloedwreker, Numbers 35:25. Ook kan het met een rechtspraak vergeleken worden: Zoals wij door onzen Rechter in vrede gevonden worden, 2 Peter 3:14. Wij zijn verloren zonder ene gerechtigheid, waarin wij voor God verschijnen kunnen, want wij zijn allen schuldig. Er is ene gerechtigheid voor ons verworven door Jezus Christus, en die is een volmaakte en eeuwige gerechtigheid. Niemand kan daaraan deel verkrijgen of er zegen van hebben, dan hij, die alle vertrouwen in zich zelven verloren heeft en er toe gebracht is van harte in Hem te geloven. Niet hebbende mijne gerechtigheid, die uit de wet is, niet denkende dat mijn uitwendig waarnemen van de wet en mijn goede werken bij machte zijn om mij te reinigen van mijn zonden en dat ik door het een tegenover het ander te stellen voor God de rekening opmaken kan. Neen, de gerechtigheid, waarop ik mij verlaat, is die, welke is door het geloof van Christus, niet een wettische maar een evangelische gerechtigheid. De gerechtigheid, die uit God is door het geloof, verordend en aangewezen door God. De Heere zus Christus is de Heere onze Gerechtigheid, Isaiah 45:24, Jeremiah 23:6. Ware Hij niet God geweest, dan kon Hij ook onze gerechtigheid niet zijn, de mededeelbare heerlijkheid van Zijn goddelijke natuur gaf zulk ene waarde en zulk ene kracht aan Zijn lijden, dat het voldoende werd om te betalen voor de zonden der wereld, en rechtvaardig te maken allen, die oprecht in Hem geloven. Het geloof is het verordende middel om werkelijk deel en zaligmakenden zegen te ontvangen in alles, wat Zijn bloed verworven heeft. Het is door het geloof in Zijn bloed, Romans 3:25.
3. Dat hij Christus mocht kennen, Philippians 3:10.
Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens. Geloof wordt kennis genoemd, Isaiah 53:11. Hem kennen is hier in Hem geloven, het is een ondervindelijke kennis van de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, een gevoel van hun veranderende en werkdadige kracht. De apostel was even begerig naar heiligmaking als naar zaligmaking. Hij was even begerig om de kracht van Christus' dood en opstanding, de zonden in hem dodende, te kennen en daardoor in Hem op te staan tot een nieuw leven, als hij was om den zegen van dien dood en die opstanding tot zijn rechtvaardigmaking te ontvangen. 4. Dat hij Zijnen dood gelijkvormig mocht worden, en dat is ook bedoeld van Zijne heiligmaking. Wij worden Zijn dood gelijkvormig wanneer wij der zonden afsterven, zoals Christus voor de zonden stierf, wanneer wij met Christus gekruist worden, het vlees en zijn bewegingen gedood worden, en de wereld ons gekruisigd is en wij het der wereld zijn door de kracht van het kruis van Christus. Dat is onze gelijkvormigheid aan Zijn dood.
II. De apostel hoopte op den hemel voor zijn geluk. Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden, Philippians 3:11.
1. Het geluk des hemels wordt hier de wederopstanding der doden genoemd, omdat, ofschoon de zielen van de gelovigen onmiddellijk na hun dood met Christus zijn, hun zaligheid niet volkomen zal zijn voor de opstanding ten laatsten dage, wanneer ziel en lichaam verenigd verheerlijkt zullen worden. Anastasis betekent soms den toekomstigen toestand. De apostel heeft het oog daarop, dien wil hij verkrijgen. Daar zal een opstanding van de onrechtvaardigen zijn, deze zullen verrijzen tot schande en eeuwige veroordeling, en onze zorg moet zijn daaraan te ontkomen. Maar de blijde en heerlijke opstanding der heiligen wordt genoemd de opstanding, kat'exochn, bij uitnemendheid omdat zij het gevolg is van Christus' opstanding, als hun hoofd en voorloper, terwijl de goddelozen zullen opstaan alleen door de macht van Christus als hun rechter. Voor de heiligen zal het inderdaad een wederopstanding zijn, een wederkeren tot zegen, en leven, en heerlijkheid, terwijl de opstanding van de goddelozen is een komen uit het graf om den twee- den dood in te gaan. Zij wordt genoemd de opstanding der rechtvaardigen, en de opstanding ten leven, John 29:1, en zij worden waardig geacht die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden, Luke 20:35.
2. Deze zalige opstanding jaagde de apostel na. Hij was gezind om alles te doen en alles te lijden om deze wederopstanding te verwerven. De hoop en het uitzicht daarop vervulden hem met moed en standvastigheid onder alle moilijkheden, die hij in zijn werk ontmoette. Hij spreekt alsof hij gevaar loopt haar te zullen missen en of ze hem ontgaan zal. Een heilige vrees van het doel niet te zullen bereiken is de beste aansporing tot volharding. Zijn zorg om in Christus gevonden te worden had tot doel om de wederopstanding der doden te bereiken. Paulus hoopte daar niet toe te komen door eigen verdienste en rechtvaardigheid, maar door de verdienste en gerechtigheid van Jezus Christus. Opdat ik gevonden worde in Christus, opdat ik moge komen tot de wederopstanding der doden, gevonden als een gelovige in Hem en door het geloof aan Hem deelhebbend.
A. Hij beschouwt zich zelven als te zijn in een toestand van onvolmaaktheid en beproeving.
Niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben, Philippians 3:12 Merk op: De beste mensen in de wereld zullen het geredelijkst hun onvolmaaktheid in hun tegenwoordigen toestand erkennen. Wij hebben het nog niet gegrepen en zijn nog niet volmaakt, er ontbreekt nog veel aan onze werken, ons geloof, en onze vertroosting. Indien Paulus (die zulk een hoog standpunt van heiligheid bereikt had) nog niet volmaakt was, hoeveel te minder wij! Nog eens, Philippians 3:13 :Broeders, ik acht niet dat ik zelf het gegrepen heb! oe logizomai. Ik oordeel zo over de zaak, ik zeg dit tot mij zelven. Zij, die menen dat zij genade genoeg hebben, tonen daardoor dat zij te weinig hebben, want, waar echte genade is, daar is begeerte naar meer en een voorwaarts streven naar de genade der volmaking.
B. Wat de apostel deed met deze overtuiging. In aanmerking nemende dat hij het nog niet verkregen had en nog niet gegrepen, strekte hij zich uit, Ik jaag er na, Philippians 3:12, diookoo, ik vervolg het met inspanning, als een die in de spelen loopt. Ik span mij in om meer genade te verkrijgen en meer goed te doen, en ik denk nooit dat ik genoeg gedaan heb. Of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben, Philippians 3:12. Merk op: Vanwaar onze genade komt, van ons gegrepen zijn door Christus Jezus. Niet wij hebben eerst Christus gegrepen, maar Hij ons, en dat is onze zaligheid en verlossing. Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst liefgehad heeft, 1 John 4:19. Niet dat wij Christus vasthouden, maar dat Hij ons vasthoudt, is onze veiligheid. Wij worden in de kracht Gods bewaard door het geloof tot de zaligheid, 1 Peter 1:5. Wat het geluk van den hemel is: het is dat te grijpen, waartoe wij door Christus Jezus gegrepen zijn. Toen Christus ons greep was het om ons ten hemel te leiden en om ons te doen grijpen datgene, waartoe Hij ons greep, dat is: de volmaking van onze zaligheid. Hij voegt er verder bij, Philippians 3:13 :Maar een ding doe ik (dit was zijn grote zorg en bedoeling), vergetende hetgeen achter is, strek ik mij uit tot hetgeen voor is. Er is een zondig vergeten van vroegere zonden en vroegere weldaden, men moet aan beide blijven denken ter oefening van bestendig berouw en dankbaarheid. Maar Paulus vergat de dingen, die achter waren, niet in dien zin dat hij tevreden was met de verkregen genade, hij verlangde altijd naar meer. Zo strekte hij zich uit, epekteinomenos, jagende naar het doel, de uitdrukking van heftig verlangen.
C. Het doel van den apostel met deze handelingen. Ik jaag na het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. Hij joeg het wit na. Gelijk iemand in den wedloop niet ophoudt voor hij aan het eind is, maar voorwaarts jaagt zo vlug hij kan, zo behoren zij, die den hemel op het oog hebben, zich uit te strekken in heilige begeerte en hoop en voortdurende pogingen en voorbereidingen. Hoe meer wij voor den hemel wassen, des te meer moeten wij ons er heen uitstrekken. De hemel wordt hier het wit genoemd, omdat hij het is, dien ieder waar Christen in het oog houdt, gelijk de boogschutter het oog heeft gevestigd op het wit, dat hij treffen wil. Tot den prijs der roeping Gods. De roeping des Christens is een hoge roeping, zij komt van den hemel als haar oorsprong, en heeft den hemel tot haar doel. De hemel is de prijs der roeping Gods, to brabeion, de prijs waarvoor wij strijden, en lopen, en worstelen, dien we in het oog hebben bij al wat we doen, en die al onze moeiten belonen zal. Het is van groot nut in de Christelijke loopbaan den hemel in het oog te houden. Het is geschikt om ons de maat van onzen dienst aan te geven en ons op te wekken tot elke stap, dien wij zetten moeten, en het is God, van wie wij den prijs verwachten. Het eeuwige leven is de genadegift Gods, Romans 6:23, maar in Christus Jezus, uit wiens hand het tot ons komen moet omdat Hij het ons verworven heeft. Er is geen gaan naar den hemel als ons huis dan door Christus Jezus, die de weg is.
Verzen 15-16
Filippenzen 3:15-16De apostel, na zich zelven ten voorbeeld gesteld te hebben, spoort de Filippensen aan om hem na te volgen. Laat hetzelfde gevoelen in ons zijn, dat in den gezegenden Paulus was. Wij zien hier hoe hij gezind was, laat ons evenzo gezind zijn, en onze harten zetten op Christus en den hemel, zoals hij deed.
1. Hij toont aan dat hierin alle Christenen het eens zijn, om Christus alles in allen te doen zijn en hun hart op de andere wereld te zetten. Dat is het, waartoe wij allen gekomen zijn. Ofschoon ware Christenen omtrent andere dingen met elkaar van gevoelen kunnen verschillen, hierin zijn allen het eens, dat Christus der Christenen alles is, dat Christus te gewinnen en in Hem gevonden te worden al onze zaligheid hier en hiernamaals bevat. En laat ons daarom naar dezelfden regel wandelen en hetzelfde gevoelen. Indien Christus ons alles is, moet ons leven Christus zijn. Laat ons eensgezind zijn in het najagen van het wit, en laat de hemel ons aller doel zijn.
2. Dit is een goede reden, waarom Christenen, terwijl ze in kleinere zaken verschillen, goed met elkaar moeten omgaan, omdat zij het in het voornaamste eens zijn. En indien gij iets anderszins gevoelt, indien gij van elkaar verschilt, het oneens zijt over spijs en drank, feestdagen en andere zaken van de Joodse wetten, zo moet ge daarom elkaar niet oordelen, omdat wij allen ons in Christus als in het middelpunt ontmoeten en hopen eerlang elkaar in den hemel te vinden. En wat de geschilpunten aangaat, legt daar niet te groot gewicht op, ook dat zal u God openbaren. Wat het ook zij, waarin gij van elkaar verschilt, wacht tot God u beter inzicht geeft, Hij zal dat op Zijn tijd doen. Onderwijl, waar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin samengaan in de wegen Gods, bij elkaar blijven in alle dingen waarin wij overeenstemmen, en wachten op meer licht in de zaken van minder belang, waarin wij verschillen.
Verzen 15-16
Filippenzen 3:15-16De apostel, na zich zelven ten voorbeeld gesteld te hebben, spoort de Filippensen aan om hem na te volgen. Laat hetzelfde gevoelen in ons zijn, dat in den gezegenden Paulus was. Wij zien hier hoe hij gezind was, laat ons evenzo gezind zijn, en onze harten zetten op Christus en den hemel, zoals hij deed.
1. Hij toont aan dat hierin alle Christenen het eens zijn, om Christus alles in allen te doen zijn en hun hart op de andere wereld te zetten. Dat is het, waartoe wij allen gekomen zijn. Ofschoon ware Christenen omtrent andere dingen met elkaar van gevoelen kunnen verschillen, hierin zijn allen het eens, dat Christus der Christenen alles is, dat Christus te gewinnen en in Hem gevonden te worden al onze zaligheid hier en hiernamaals bevat. En laat ons daarom naar dezelfden regel wandelen en hetzelfde gevoelen. Indien Christus ons alles is, moet ons leven Christus zijn. Laat ons eensgezind zijn in het najagen van het wit, en laat de hemel ons aller doel zijn.
2. Dit is een goede reden, waarom Christenen, terwijl ze in kleinere zaken verschillen, goed met elkaar moeten omgaan, omdat zij het in het voornaamste eens zijn. En indien gij iets anderszins gevoelt, indien gij van elkaar verschilt, het oneens zijt over spijs en drank, feestdagen en andere zaken van de Joodse wetten, zo moet ge daarom elkaar niet oordelen, omdat wij allen ons in Christus als in het middelpunt ontmoeten en hopen eerlang elkaar in den hemel te vinden. En wat de geschilpunten aangaat, legt daar niet te groot gewicht op, ook dat zal u God openbaren. Wat het ook zij, waarin gij van elkaar verschilt, wacht tot God u beter inzicht geeft, Hij zal dat op Zijn tijd doen. Onderwijl, waar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin samengaan in de wegen Gods, bij elkaar blijven in alle dingen waarin wij overeenstemmen, en wachten op meer licht in de zaken van minder belang, waarin wij verschillen.
Verzen 17-21
Filippenzen 3:17-21Hij besluit dit hoofdstuk met vermaningen en waarschuwingen.
I. Hij waarschuwt hen tegen het volgen van het voorbeeld der verleiders en valse leraren, Philippians 3:18, Philippians 3:19. Want velen wandelen anders, van dewelke ik u dikmaals gezegd heb en nu ook wenende zeg, dat zij vijanden van het kruis van Christus zijn. Merk op:
1. Er worden velen Christenen genoemd, die vijanden van het kruis van Christus zijn, en van de betekenis en bedoeling van dat kruis. Hun wandel is een zekerder kenmerk van hun waren aard dan hun belijdenis. Aan hun vruchten zal men hen kennen, Matthew 7:20. De apostel waarschuwt ons tegen dezulken.
A. Zeer dikwijls: ik heb u dikmaals gezegd. Wij letten zo weinig op ons gegeven waarschuwingen, dat ze dikmaals herhaald moeten worden. Hetzelfde te schrijven is nuttig, Philippians 3:1.
B. Met gevoel en toegenegenheid. Ik zeg het u nu wenende. Paulus was bij sommige gelegenheden een wenende prediker, gelijk Jeremia een wenende profeet was. Merk op: Een oude leerrede kan met nieuwe bezieling gehouden worden, hetgeen wij dikwijls zeggen, kunnen wij met aandrang zeggen, omdat wij zelven onder den invloed ervan zijn.
2. Hij geeft de kenmerken op van hen, die vijanden van het kruis van Christus zijn.
A. Hun god is hun buik. Zij denken aan niets anders dan aan vleselijke lusten. Dat is een ellendige afgod, een schande voor ieder, maar vooral voor de Christenen. Zij offeren daaraan de gunst van God, den vrede van hun geweten en hun eeuwige zaligheid op. Gulzigaards en dronkaards maken een god van hun buik en al hun zorg is die genoegen te doen en te verzorgen. Dezelfde toewijding, die godvrezenden aan God geven, schenken zij aan hun lusten. Van dezulken heeft hij gezegd: Zij dienen onzen Heere Jezus Christus niet, maar hun buik, Romans 16:18.
B. Welker heerlijkheid is in hun schande. Zij zijn niet alleen zondig, maar roemen er op en verheerlijken zich met datgene, waarover zij zich moesten schamen. De zonde is de schande des zondaars, vooral wanneer hij er zich op beroemt. Zij verheffen zich op hetgeen hun vloek en straf is.
C. Welke aardse dingen bedenken. Christus leed aan het kruis opdat de wereld ons gekruisigd zou zijn en wij der wereld. Zij, die aardse dingen bedenken, stellen zich dus lijnrecht tegenover het kruis van Christus en zijn doel. Zij bedenken aardse dingen, maar bedenken niet de geestelijke en hemelse dingen. Zij zetten hun hart en genegenheid op aardse dingen, die hebben ze lief, die koesteren ze, daarin hebben zij vertrouwen en voldoening. Hij laat dit kenmerk zien, om aan te tonen hoe dwaas het is als Christenen het voorbeeld van dezulken zouden volgen en zich door hen laten leiden. En om ons daarvan terug te houden, vermeldt hij hun vonnis:
D. Welker einde is het verderf. Hun weg schijnt aangenaam, maar het einde is dood en hel. Wat vrucht had gij dan van de dingen, waarover gij u nu schaamt? Want het einde van deze dingen is de dood, Romans 6:21. Het is gevaarlijk hen te volgen, ofschoon het stroomafwaarts gaat, want, indien wij hun weg gaan, hebben wij reden om voor het einde te vrezen. Wellicht doelt hij hier ook op de gehele verwoesting van het Joodse volk.
II. Hij stelt zich zelven en zijne broederen ten voorbeeld in tegenstelling van deze slechte voorbeelden. Weest mede mijne navolgers, broeders, en merkt op degenen, die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt, Philippians 3:17. Neemt hen tot uw voorgangers. Hij zegt, Philippians 3:20, ten opzichte van Christus en den hemel: Maar onze wandel is in de hemelen. Ware Christenen hebben, ook terwijl zij op aarde verkeren, hun wandel in de hemelen. Hun burgerschap, politeuma, is daar. Wij staan met die wereld in betrekking en zijn burgers van het Nieuwe Jeruzalem. Niet deze wereld, maar die andere, is ons tehuis. Onze grootste voorrechten en belangen zijn d r. En omdat ons burgerschap daar is, is ook onze wandel daar, aangezien wij betrekking hebben op die wereld, moeten wij er verkeer mee aanknopen. Het leven van een Christen is in den hemel, waar zijn hoofd is, en zijn huis, en waar hij eerlang zelf hoopt te zijn. Hij zet zijn hart op de dingen, die boven zijn, en waar zijn hart is, daar zal ook zijn omgang zijn. De apostel heeft bij hen aangedrongen op het volgen van hem en andere dienaren van Christus. Zij zouden kunnen zeggen: "Waarom zijt gij de metgezel van een arm, veracht en vervolgd volk? Waarom treedt gij niet op en maakt u voorspoedig in de wereld? Wie zou u volgen?" "Welnu", zegt hij, "onze wandel is in de hemelen. Wij hebben nauwe betrekking met en grote aanspraak op die andere wereld, en zijn niet zo laag en verachtelijk als gij u voorstelt." Het is goed gemeenschap te hebben met hen, die gemeenschap hebben met Christus, en omgang met hen, wier wandel in de hemelen is.
1. Omdat wij onzen Zaligmaker uit den hemel verwachten, Philippians 3:20. Waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus. Hij is niet hier, Hij is opgevaren, Hij is voor ons achter het voorhangsel ingegaan, en wij verwachten vandaar Zijne wederkomst, om al de burgers van het Nieuwe Jeruzalem tot zich te vergaderen.
2. Omdat wij verwachten bij de wederkomst van Christus daar gelukkig en verheerlijkt te zullen worden. Er is goede reden om onzen wandel in de hemelen te hebben, niet alleen omdat Christus nu daar is, maar ook omdat wij er binnenkort hopen te zijn. Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, Philippians 3:21. Er wordt ene heerlijkheid bewaard voor de lichamen der heiligen, die hun bij de opstanding geschonken zal worden. Het lichaam is nu op zijn best een vernederd lichaam, to sooma ts tapeinoose oos hmoon, het lichaam onzer vernedering. Het heeft zijn oorsprong uit de aarde, het wordt van uit de aarde onderhouden, en is onderhevig aan vele ziekten en ten slotte aan den dood. Bovendien is het menigmaal de oorzaak en het werktuig van vele zonden, waarom het genoemd wordt het lichaam des doods, Romans 7:24. Het kan ook verstaan worden van de vernedering des lichaams, wanneer het in het graf ligt, tot aan de opstanding zal het een vernederd lichaam zijn, onderworpen aan bederf, vergaan tot stof, het stof keert wederom tot de aarde, Ecclesiastes 12:7. Maar het zal veranderd worden in een heerlijk lichaam, en niet alleen opstaan ten leven maar ook tot grote verbetering.
A. Het voorbeeld van deze verandering is het heerlijk lichaam van Christus, toen Hij van gedaante veranderd werd op den berg, Zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en Zijne klederen werden wit gelijk het licht, Matthew 17:2. Hij voer ten hemel, bekleed met een lichaam, opdat Hij in onze natuur van de erfenis bezit nemen zou, en opdat Hij niet alleen zou zijn de eerstgeborene uit de doden, maar ook de eerstgeborene van de kinderen der opstanding. Wij zullen gelijk zijn aan het beeld Zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zij onder vele broederen, Romans 8:29. B. De macht, waardoor deze verandering gewrocht wordt. Naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen zich zelven kan onderwerpen, Philippians 3:30. Er is een grootheid van macht, de uitnemende grootheid Zijner macht, en de werking Zijner macht, Ephesians 1:19. Het is een reden van troost voor ons, dat Hij alle dingen aan zich zelven kan onderwerpen, en dat Hij vroeger of later alle dingen aan Zijne belangen onderwerpen zal. En de wederopstanding zal door deze macht gewerkt worden. Ik zal hem opwekken ten uitersten dage, John 6:44. Laat ons ons geloof aan deze wederopstanding versterken, zodat wij niet alleen de Schrift hebben, die er ons de verzekering van geeft, maar ook kennen de kracht Gods, die haar bewerkstelligen zal, Matthew 22:29. Gelijk de opstanding van Christus een teken van Zijn goddelijke macht was, en Hij daarom krachtiglijk bewezen is de Zoon van God te zijn door de opstanding uit de doden, Romans 1:4, zo zal onze opstanding ook zijn, want Zijne opstanding is het blijvend bewijs en het voorbeeld van de onze. En dn zullen alle vijanden van den Verlosser volkomen overwonnen zijn. Niet alleen hij, die het geweld des doods had, dat is de duivel, Hebrews 2:14, maar ook de laatste vijand, dat is de dood, zal vernietigd zijn, 1 Corinthians 15:26, verslonden ter overwinning, Philippians 3:54.
Verzen 17-21
Filippenzen 3:17-21Hij besluit dit hoofdstuk met vermaningen en waarschuwingen.
I. Hij waarschuwt hen tegen het volgen van het voorbeeld der verleiders en valse leraren, Philippians 3:18, Philippians 3:19. Want velen wandelen anders, van dewelke ik u dikmaals gezegd heb en nu ook wenende zeg, dat zij vijanden van het kruis van Christus zijn. Merk op:
1. Er worden velen Christenen genoemd, die vijanden van het kruis van Christus zijn, en van de betekenis en bedoeling van dat kruis. Hun wandel is een zekerder kenmerk van hun waren aard dan hun belijdenis. Aan hun vruchten zal men hen kennen, Matthew 7:20. De apostel waarschuwt ons tegen dezulken.
A. Zeer dikwijls: ik heb u dikmaals gezegd. Wij letten zo weinig op ons gegeven waarschuwingen, dat ze dikmaals herhaald moeten worden. Hetzelfde te schrijven is nuttig, Philippians 3:1.
B. Met gevoel en toegenegenheid. Ik zeg het u nu wenende. Paulus was bij sommige gelegenheden een wenende prediker, gelijk Jeremia een wenende profeet was. Merk op: Een oude leerrede kan met nieuwe bezieling gehouden worden, hetgeen wij dikwijls zeggen, kunnen wij met aandrang zeggen, omdat wij zelven onder den invloed ervan zijn.
2. Hij geeft de kenmerken op van hen, die vijanden van het kruis van Christus zijn.
A. Hun god is hun buik. Zij denken aan niets anders dan aan vleselijke lusten. Dat is een ellendige afgod, een schande voor ieder, maar vooral voor de Christenen. Zij offeren daaraan de gunst van God, den vrede van hun geweten en hun eeuwige zaligheid op. Gulzigaards en dronkaards maken een god van hun buik en al hun zorg is die genoegen te doen en te verzorgen. Dezelfde toewijding, die godvrezenden aan God geven, schenken zij aan hun lusten. Van dezulken heeft hij gezegd: Zij dienen onzen Heere Jezus Christus niet, maar hun buik, Romans 16:18.
B. Welker heerlijkheid is in hun schande. Zij zijn niet alleen zondig, maar roemen er op en verheerlijken zich met datgene, waarover zij zich moesten schamen. De zonde is de schande des zondaars, vooral wanneer hij er zich op beroemt. Zij verheffen zich op hetgeen hun vloek en straf is.
C. Welke aardse dingen bedenken. Christus leed aan het kruis opdat de wereld ons gekruisigd zou zijn en wij der wereld. Zij, die aardse dingen bedenken, stellen zich dus lijnrecht tegenover het kruis van Christus en zijn doel. Zij bedenken aardse dingen, maar bedenken niet de geestelijke en hemelse dingen. Zij zetten hun hart en genegenheid op aardse dingen, die hebben ze lief, die koesteren ze, daarin hebben zij vertrouwen en voldoening. Hij laat dit kenmerk zien, om aan te tonen hoe dwaas het is als Christenen het voorbeeld van dezulken zouden volgen en zich door hen laten leiden. En om ons daarvan terug te houden, vermeldt hij hun vonnis:
D. Welker einde is het verderf. Hun weg schijnt aangenaam, maar het einde is dood en hel. Wat vrucht had gij dan van de dingen, waarover gij u nu schaamt? Want het einde van deze dingen is de dood, Romans 6:21. Het is gevaarlijk hen te volgen, ofschoon het stroomafwaarts gaat, want, indien wij hun weg gaan, hebben wij reden om voor het einde te vrezen. Wellicht doelt hij hier ook op de gehele verwoesting van het Joodse volk.
II. Hij stelt zich zelven en zijne broederen ten voorbeeld in tegenstelling van deze slechte voorbeelden. Weest mede mijne navolgers, broeders, en merkt op degenen, die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt, Philippians 3:17. Neemt hen tot uw voorgangers. Hij zegt, Philippians 3:20, ten opzichte van Christus en den hemel: Maar onze wandel is in de hemelen. Ware Christenen hebben, ook terwijl zij op aarde verkeren, hun wandel in de hemelen. Hun burgerschap, politeuma, is daar. Wij staan met die wereld in betrekking en zijn burgers van het Nieuwe Jeruzalem. Niet deze wereld, maar die andere, is ons tehuis. Onze grootste voorrechten en belangen zijn d r. En omdat ons burgerschap daar is, is ook onze wandel daar, aangezien wij betrekking hebben op die wereld, moeten wij er verkeer mee aanknopen. Het leven van een Christen is in den hemel, waar zijn hoofd is, en zijn huis, en waar hij eerlang zelf hoopt te zijn. Hij zet zijn hart op de dingen, die boven zijn, en waar zijn hart is, daar zal ook zijn omgang zijn. De apostel heeft bij hen aangedrongen op het volgen van hem en andere dienaren van Christus. Zij zouden kunnen zeggen: "Waarom zijt gij de metgezel van een arm, veracht en vervolgd volk? Waarom treedt gij niet op en maakt u voorspoedig in de wereld? Wie zou u volgen?" "Welnu", zegt hij, "onze wandel is in de hemelen. Wij hebben nauwe betrekking met en grote aanspraak op die andere wereld, en zijn niet zo laag en verachtelijk als gij u voorstelt." Het is goed gemeenschap te hebben met hen, die gemeenschap hebben met Christus, en omgang met hen, wier wandel in de hemelen is.
1. Omdat wij onzen Zaligmaker uit den hemel verwachten, Philippians 3:20. Waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus. Hij is niet hier, Hij is opgevaren, Hij is voor ons achter het voorhangsel ingegaan, en wij verwachten vandaar Zijne wederkomst, om al de burgers van het Nieuwe Jeruzalem tot zich te vergaderen.
2. Omdat wij verwachten bij de wederkomst van Christus daar gelukkig en verheerlijkt te zullen worden. Er is goede reden om onzen wandel in de hemelen te hebben, niet alleen omdat Christus nu daar is, maar ook omdat wij er binnenkort hopen te zijn. Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, Philippians 3:21. Er wordt ene heerlijkheid bewaard voor de lichamen der heiligen, die hun bij de opstanding geschonken zal worden. Het lichaam is nu op zijn best een vernederd lichaam, to sooma ts tapeinoose oos hmoon, het lichaam onzer vernedering. Het heeft zijn oorsprong uit de aarde, het wordt van uit de aarde onderhouden, en is onderhevig aan vele ziekten en ten slotte aan den dood. Bovendien is het menigmaal de oorzaak en het werktuig van vele zonden, waarom het genoemd wordt het lichaam des doods, Romans 7:24. Het kan ook verstaan worden van de vernedering des lichaams, wanneer het in het graf ligt, tot aan de opstanding zal het een vernederd lichaam zijn, onderworpen aan bederf, vergaan tot stof, het stof keert wederom tot de aarde, Ecclesiastes 12:7. Maar het zal veranderd worden in een heerlijk lichaam, en niet alleen opstaan ten leven maar ook tot grote verbetering.
A. Het voorbeeld van deze verandering is het heerlijk lichaam van Christus, toen Hij van gedaante veranderd werd op den berg, Zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en Zijne klederen werden wit gelijk het licht, Matthew 17:2. Hij voer ten hemel, bekleed met een lichaam, opdat Hij in onze natuur van de erfenis bezit nemen zou, en opdat Hij niet alleen zou zijn de eerstgeborene uit de doden, maar ook de eerstgeborene van de kinderen der opstanding. Wij zullen gelijk zijn aan het beeld Zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zij onder vele broederen, Romans 8:29. B. De macht, waardoor deze verandering gewrocht wordt. Naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen zich zelven kan onderwerpen, Philippians 3:30. Er is een grootheid van macht, de uitnemende grootheid Zijner macht, en de werking Zijner macht, Ephesians 1:19. Het is een reden van troost voor ons, dat Hij alle dingen aan zich zelven kan onderwerpen, en dat Hij vroeger of later alle dingen aan Zijne belangen onderwerpen zal. En de wederopstanding zal door deze macht gewerkt worden. Ik zal hem opwekken ten uitersten dage, John 6:44. Laat ons ons geloof aan deze wederopstanding versterken, zodat wij niet alleen de Schrift hebben, die er ons de verzekering van geeft, maar ook kennen de kracht Gods, die haar bewerkstelligen zal, Matthew 22:29. Gelijk de opstanding van Christus een teken van Zijn goddelijke macht was, en Hij daarom krachtiglijk bewezen is de Zoon van God te zijn door de opstanding uit de doden, Romans 1:4, zo zal onze opstanding ook zijn, want Zijne opstanding is het blijvend bewijs en het voorbeeld van de onze. En dn zullen alle vijanden van den Verlosser volkomen overwonnen zijn. Niet alleen hij, die het geweld des doods had, dat is de duivel, Hebrews 2:14, maar ook de laatste vijand, dat is de dood, zal vernietigd zijn, 1 Corinthians 15:26, verslonden ter overwinning, Philippians 3:54.