Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ecclesiastes 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ecclesiastes-9.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ecclesiastes 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PREDIKER 9Tot een verder bewijs van de ijdelheid van deze wereld geeft Salomo ons in dit hoofdstuk vier opmerkingen die hij gedaan heeft bij een beschouwing van de toestand van de kinderen van de mensen in de wereld.
I. Hij bemerkte dat, ten opzichte van uitwendige dingen aan goede en slechte mensen tamelijk het zelfde wedervaart, Ecclesiastes 9:1.
II Dat de dood een einde maakt aan al onze verrichtingen en al onze genietingen in deze wereld, Ecclesiastes 9:4, waaruit hij afleidt dat het onze wijsheid is het aangename van het leven te genieten, en de zaken van het leven te behartigen, zolang het leven duurt, Ecclesiastes 9:7.
III. Dat Gods voorzienigheid dikwijls de schoonste verwachtingen van het streven van de mensen teniet doet, en dat de mensen dikwijls door grote rampen worden getroffen eer zij het weten, Ecclesiastes 9:11,Ecclesiastes 9:12.
IV. Dat wijsheid de mensen dikwijls zeer nuttig maakt, maar hun toch weinig achting of eerbied verwerft, Ecclesiastes 9:13. En wat is er dan in de wereld, dat ons haar kan doen liefhebben?
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PREDIKER 9Tot een verder bewijs van de ijdelheid van deze wereld geeft Salomo ons in dit hoofdstuk vier opmerkingen die hij gedaan heeft bij een beschouwing van de toestand van de kinderen van de mensen in de wereld.
I. Hij bemerkte dat, ten opzichte van uitwendige dingen aan goede en slechte mensen tamelijk het zelfde wedervaart, Ecclesiastes 9:1.
II Dat de dood een einde maakt aan al onze verrichtingen en al onze genietingen in deze wereld, Ecclesiastes 9:4, waaruit hij afleidt dat het onze wijsheid is het aangename van het leven te genieten, en de zaken van het leven te behartigen, zolang het leven duurt, Ecclesiastes 9:7.
III. Dat Gods voorzienigheid dikwijls de schoonste verwachtingen van het streven van de mensen teniet doet, en dat de mensen dikwijls door grote rampen worden getroffen eer zij het weten, Ecclesiastes 9:11,Ecclesiastes 9:12.
IV. Dat wijsheid de mensen dikwijls zeer nuttig maakt, maar hun toch weinig achting of eerbied verwerft, Ecclesiastes 9:13. En wat is er dan in de wereld, dat ons haar kan doen liefhebben?
Verzen 1-3
Prediker 9:1-3Men heeft opgemerkt betreffende hen, die pretendeerden naar de steen van de wijzen te zoeken, dat zij wel nooit hebben kunnen vinden wat zij zochten, maar toch bij hun zoeken vele andere nuttige ontdekkingen hebben gedaan. Zo heeft Salomo, toen hij aan het einde van het vorige hoofdstuk zijn hart begaf om het werk Gods te kennen, en zich zeer veel moeite gaf om het te onderzoeken, wel gewanhoopt om het uit te vinden, maar hij heeft toch datgene gevonden, dat hem overvloedig beloonde voor zijn zoeken, en het gaf hem enige voldoening, die hij ons hier mededeelt, want hij heeft dit alles in zijn hart gelegd, het overdacht en overwogen, om het te verklaren ten goede van anderen. Hetgeen wij moeten verklaren behoren wij eerst te overwegen, te overdenken, wij moeten tweemaal denken voor wij eenmaal spreken, en wat wij hebben overdacht, behoren wij te verklaren, dat is: bekend te maken. Ik heb geloofd, daarom sprak ik.
De grote moeilijkheid, die Salomo ontmoette in het bestuderen van het boek van de voorzienigheid, was het kleine verschil, dat er gemaakt wordt tussen goede en slechte mensen bij de verdeling van gunsten en voorrechten en van tegenspoeden, en bij de beschikking van de gebeurtenissen, dit heeft het gemoed van vele wijze en nadenkende mensen ontroerd en verbijsterd. Salomo spreekt ervan in deze verzen, en hoewel hij het niet beproeft om dit werk Gods uit te vinden, zegt hij toch hetgeen voorkomen kan, dat het een struikelblok wordt voor ons.
1. Eer hij de verzoeking in haar kracht breekt, spreekt hij een grote en ontwijfelbare waarheid uit, waarbij hij besluit te blijven, en die, zo zij vast geloofd wordt, volstaan zal om de kracht van de verzoeking te breken. Dat is de wijze van doen geweest van Gods volk in hun strijden tegen deze verzoeking. Eer Job over deze zaak handelt, stelt hij de leer van Gods alwetendheid, Job 24:1, Jeremia stelt de leer van Zijn gerechtigheid, Jeremiah 12:1, een andere profeet die van Zijn heiligheid, Habakkuk 1:13, de psalmist die van Zijn goedheid en bijzondere gunst jegens Zijn eigen volk, Psalms 73:1, en dat is het, waaraan Salomo zich hier vastklemt en waarbij hij besluit te blijven, namelijk dat hoewel goed en kwaad als dooreen gemengd zijn in de bedeling ervan, God toch een bijzondere zorg heeft voor Zijn eigen volk. De rechtvaardigen en de wijzen en hun werken zijn in de hand Gods, onder Zijn bijzondere bescherming en leiding al hun zaken worden door Hem tot hun welzijn bestuurd en geregeld, al hun wijze en rechtvaardige daden zijn in Zijn hand, om beloond te worden in de andere wereld, al is het niet in deze. Zij schijnen in de hand van hun vijanden overgegaan te zijn, maar het is niet zo, de mensen hebben geen macht tegen hen, dan die hun van boven gegeven is, de gebeurtenissen, die hen aandoen en bewegen, komen niet bij geval, maar geschieden naar de wil en de raad Gods, die datgene voor hen zal doen uitkomen wat tegen hen scheen te zijn. Laat onder alles wat er gebeurt dit ons rust geven, dat alle Gods heiligen in Zijn hand zijn. Deuteronomy 33:3, John 10:29, Psalms 31:16.
2. Hij stelt dit als een regel: dat over de liefde en de haat van God niet geoordeeld ken worden naar van de mensen uitwendige toestand. Indien voorspoed een stellig teken was van Gods liefde, en beproeving van Zijn haat, dan zou het met recht een aanstoot voor ons kunnen wezen om te zien dat de goddeloze en de godvruchtige hetzelfde ondervindt. Maar zo staat de zaak niet. Ook liefde, ook haat, weet de mens niet uit al hetgeen voor zijn aangezicht is in deze wereld, uit die dingen welke door de zinnen worden waargenomen. Deze kunnen wij kennen naar hetgeen binnen in ons is, als wij God liefhebben met geheel ons hart dan kunnen wij daaraan weten dat Hij ons liefheeft, gelijk wij evenzo kunnen weten dat wij onder Zijn toorn zijn als wij geregeerd worden door het bedenken des vleses, dat vijandschap is tegen God, deze zullen gekend worden door hetgeen hiernamaals wezen zal, door de eeuwigen staat van de mensen. Het is zeker dat de mensen gelukkig of rampzalig zijn, al naar zij onder de liefde of onder de haat van God zijn maar niet al naar zij onder de goedkeuring of de afkeuring van de wereld zijn, en daarom, indien God een rechtvaardige liefheeft en gewis heeft Hij hem lief dan is hij gelukkig, al zou de wereld hem dan ook met donkere dreigende blikken aanzien, en indien Hij een goddeloze haat dat Hij zeer zeker doet dan is hij rampzalig, al ziet de wereld hem met vriendelijke, goedkeurende blikken aan, en zo is dan de aanstoot van die dooreen gemengde bedeling van de gebeurtenissen weggenomen.
3. Deze beginselen vastgesteld hebbende, erkent hij dat alle ding hun wedervaart gelijk alle anderen, zo is het vroeger geweest, en daarom moeten wij het niet vreemd vinden indien het ook nu zo is, indien het zo is met ons en ons gezin. Sommigen houden dit en al wat volgt tot aan Ecclesiastes 9:13 voor de verkeerde redenering van de atheïsten tegen de leer van Gods voorzienigheid, maar ik houd het veeleer voor Salomo's concessie, die hij zoveel vrijmoediger doen kon, nu hij deze waarheden had vastgesteld, die genoegzaam behoeden kunnen tegen ieder misbruik van hetgeen hij toegeeft. Merk hier op, Ecclesiastes 9:2 :
A. Het grote verschil, dat er is tussen het karakter van de rechtvaardige en van de goddeloze, die in onderscheidene voorbeelden tegenover elkaar gesteld worden, om aan te tonen dat, hoewel alle ding hun wedervaart gelijk allen, dit toch het eeuwige verschil tussen zedelijk goed en kwaad volstrekt niet uitwist, maar dat dit onveranderlijk blijft.
a. De rechtvaardigen zijn rein, hebben reine handen en zuivere harten, de goddelozen zijn onrein, onder de heerschappij van onreine lusten, zuiver misschien in hun eigen ogen, maar niet gereinigd van hun onreinheid. God zal gewis een verschil stellen tussen de reinen en de onreinen, het kostelijke en het snode in de andere wereld, al schijnt Hij het niet te doen in deze.
b. De rechtvaardigen offeren, zij leggen er zich met hun geweten op toe om God te aanbidden naar Zijn wil, beide in de innerlijke en de uitwendige aanbidding, de goddelozen oreren niet, zij leven in veronachtzaming van de aanbidding Gods, en hebben er een tegenzin in om iets af te staan tot Zijn eer. Wat is de Almachtige, dat zij Hem zouden dienen?
c. De rechtvaardigen zijn goed, goed in Gods ogen, zij doen goed in de wereld, de goddelozen zijn zondaren, die de wetten van God en de mensen overtreden, en beide voor God en de mensen tergend zijn.
d. De goddeloze zweeft, heeft geen eerbied voor de naam Gods, maar ontheiligt hem door roekeloos te zweren en valselijk te zweren, maar de rechtvaardige vreest de eed, zweert niet, maar wordt bezworen, en dan is hij vervuld van eerbied, hij vreest een eed te doen, omdat het een plechtig beroep is op God als getuige en rechter, als hij een eed gedaan heeft, vreest hij hem te breken, omdat God rechtvaardig is en wraak doet.
B. Het kleine verschil, dat er is tussen de toestand van de rechtvaardige en de goddeloze in deze wereld. Enerlei wedervaart de rechtvaardige en de goddeloze. Is David rijk? Nabal is het ook. Wordt Jozef begunstigd door zijn vorst? Haman ook. Wordt Achab gedood in een veldslag? Josia evenzo. Worden de slechte vijgen naar Babel gebracht? Ook de goede. Jeremiah 24:1. Er is een zeer groot verschil tussen de oorsprong, de bedoeling en de aard van dezelfde gebeurtenis voor de n en voor de ander, ook de uitkomst, de gevolgen ervan zijn zeer verschillend, dezelfde beschikking van Gods voorzienigheid is voor de ander een reuk des levens ten leven, voor de ander een reuk des doods ten dode, hoewel het naar de uiterlijke schijn hetzelfde is.
4. Hij erkent dat dit een zeer grote grief is voor hen, die wijs en goed zijn. Dit is een kwaad, het meest verbijsterende onder alles dat onder de zon geschiedt, Ecclesiastes 9:3, niets heeft mij meer beroering veroorzaakt de dit: dat enerlei wedervaart de rechtvaardige en de goddeloze. Het verhardt de atheïsten en sterkt de handen van boosdoeners, want daarom is het, dat het hart van de kinderen van de mensen in hen vol is om kwaad te doen, Ecclesiastes 8:11. Als zij zien dat de rechtvaardige en de goddeloze generlei wedervaart, dan leiden zij daar goddeloos uit af, dat het voor God volkomen hetzelfde is, of zij rechtvaardig of goddeloos zijn, en daarom deinzen zij voor niets terug om hun lusten te bevredigen.
5. Gelijk hij deze rede begonnen is met de leer van het geluk van de rechtvaardigen, (wat zij ook te lijden hebben, zij en hun zijn in de handen Gods, en dus in goede handen zij konden in geen betere zijn) zo besluit hij ter verdere oplossing van deze moeilijkheid, met de leer van de rampzaligheid van de goddelozen, hoe voorspoedig zij ook mogen wezen, onzinnigheden zijn in hun hart terwijl zij leven, en daarom moeten zij naar de doden. Benijd de voorspoed niet van boosdoeners.
a. Zij zijn thans onzinnigen, en al de genietingen, waarmee zij gezegend schijnen te zijn, zijn slechts als lieflijke dromen van een waanzinnige. Zij razen naar de verschrikkelijke afgoden, Jeremiah 50:38, woeden tegen Gods volk, Acts 26:11. Toen de verloren zoon berouw had, is hij tot zichzelf gekomen, Luke 15:17, waaruit blijkt dat hij tevoren buiten zichzelf was.
b. Weldra zullen zij doden zijn. Zij maken veel gedruis terwijl zij leven, maar na een tijdje gaan zij naar de doden, en zo is er een einde aan al hun pracht en macht, dan zal er met hen afgerekend worden voor al hun onzinnigheden en hun geweld in de zonde. Hoewel aan deze zijde van de dood de rechtvaardigen en de goddelozen gelijk schijnen, zal er aan de andere zijde een zeer groot verschil tussen hen zijn.
Verzen 1-3
Prediker 9:1-3Men heeft opgemerkt betreffende hen, die pretendeerden naar de steen van de wijzen te zoeken, dat zij wel nooit hebben kunnen vinden wat zij zochten, maar toch bij hun zoeken vele andere nuttige ontdekkingen hebben gedaan. Zo heeft Salomo, toen hij aan het einde van het vorige hoofdstuk zijn hart begaf om het werk Gods te kennen, en zich zeer veel moeite gaf om het te onderzoeken, wel gewanhoopt om het uit te vinden, maar hij heeft toch datgene gevonden, dat hem overvloedig beloonde voor zijn zoeken, en het gaf hem enige voldoening, die hij ons hier mededeelt, want hij heeft dit alles in zijn hart gelegd, het overdacht en overwogen, om het te verklaren ten goede van anderen. Hetgeen wij moeten verklaren behoren wij eerst te overwegen, te overdenken, wij moeten tweemaal denken voor wij eenmaal spreken, en wat wij hebben overdacht, behoren wij te verklaren, dat is: bekend te maken. Ik heb geloofd, daarom sprak ik.
De grote moeilijkheid, die Salomo ontmoette in het bestuderen van het boek van de voorzienigheid, was het kleine verschil, dat er gemaakt wordt tussen goede en slechte mensen bij de verdeling van gunsten en voorrechten en van tegenspoeden, en bij de beschikking van de gebeurtenissen, dit heeft het gemoed van vele wijze en nadenkende mensen ontroerd en verbijsterd. Salomo spreekt ervan in deze verzen, en hoewel hij het niet beproeft om dit werk Gods uit te vinden, zegt hij toch hetgeen voorkomen kan, dat het een struikelblok wordt voor ons.
1. Eer hij de verzoeking in haar kracht breekt, spreekt hij een grote en ontwijfelbare waarheid uit, waarbij hij besluit te blijven, en die, zo zij vast geloofd wordt, volstaan zal om de kracht van de verzoeking te breken. Dat is de wijze van doen geweest van Gods volk in hun strijden tegen deze verzoeking. Eer Job over deze zaak handelt, stelt hij de leer van Gods alwetendheid, Job 24:1, Jeremia stelt de leer van Zijn gerechtigheid, Jeremiah 12:1, een andere profeet die van Zijn heiligheid, Habakkuk 1:13, de psalmist die van Zijn goedheid en bijzondere gunst jegens Zijn eigen volk, Psalms 73:1, en dat is het, waaraan Salomo zich hier vastklemt en waarbij hij besluit te blijven, namelijk dat hoewel goed en kwaad als dooreen gemengd zijn in de bedeling ervan, God toch een bijzondere zorg heeft voor Zijn eigen volk. De rechtvaardigen en de wijzen en hun werken zijn in de hand Gods, onder Zijn bijzondere bescherming en leiding al hun zaken worden door Hem tot hun welzijn bestuurd en geregeld, al hun wijze en rechtvaardige daden zijn in Zijn hand, om beloond te worden in de andere wereld, al is het niet in deze. Zij schijnen in de hand van hun vijanden overgegaan te zijn, maar het is niet zo, de mensen hebben geen macht tegen hen, dan die hun van boven gegeven is, de gebeurtenissen, die hen aandoen en bewegen, komen niet bij geval, maar geschieden naar de wil en de raad Gods, die datgene voor hen zal doen uitkomen wat tegen hen scheen te zijn. Laat onder alles wat er gebeurt dit ons rust geven, dat alle Gods heiligen in Zijn hand zijn. Deuteronomy 33:3, John 10:29, Psalms 31:16.
2. Hij stelt dit als een regel: dat over de liefde en de haat van God niet geoordeeld ken worden naar van de mensen uitwendige toestand. Indien voorspoed een stellig teken was van Gods liefde, en beproeving van Zijn haat, dan zou het met recht een aanstoot voor ons kunnen wezen om te zien dat de goddeloze en de godvruchtige hetzelfde ondervindt. Maar zo staat de zaak niet. Ook liefde, ook haat, weet de mens niet uit al hetgeen voor zijn aangezicht is in deze wereld, uit die dingen welke door de zinnen worden waargenomen. Deze kunnen wij kennen naar hetgeen binnen in ons is, als wij God liefhebben met geheel ons hart dan kunnen wij daaraan weten dat Hij ons liefheeft, gelijk wij evenzo kunnen weten dat wij onder Zijn toorn zijn als wij geregeerd worden door het bedenken des vleses, dat vijandschap is tegen God, deze zullen gekend worden door hetgeen hiernamaals wezen zal, door de eeuwigen staat van de mensen. Het is zeker dat de mensen gelukkig of rampzalig zijn, al naar zij onder de liefde of onder de haat van God zijn maar niet al naar zij onder de goedkeuring of de afkeuring van de wereld zijn, en daarom, indien God een rechtvaardige liefheeft en gewis heeft Hij hem lief dan is hij gelukkig, al zou de wereld hem dan ook met donkere dreigende blikken aanzien, en indien Hij een goddeloze haat dat Hij zeer zeker doet dan is hij rampzalig, al ziet de wereld hem met vriendelijke, goedkeurende blikken aan, en zo is dan de aanstoot van die dooreen gemengde bedeling van de gebeurtenissen weggenomen.
3. Deze beginselen vastgesteld hebbende, erkent hij dat alle ding hun wedervaart gelijk alle anderen, zo is het vroeger geweest, en daarom moeten wij het niet vreemd vinden indien het ook nu zo is, indien het zo is met ons en ons gezin. Sommigen houden dit en al wat volgt tot aan Ecclesiastes 9:13 voor de verkeerde redenering van de atheïsten tegen de leer van Gods voorzienigheid, maar ik houd het veeleer voor Salomo's concessie, die hij zoveel vrijmoediger doen kon, nu hij deze waarheden had vastgesteld, die genoegzaam behoeden kunnen tegen ieder misbruik van hetgeen hij toegeeft. Merk hier op, Ecclesiastes 9:2 :
A. Het grote verschil, dat er is tussen het karakter van de rechtvaardige en van de goddeloze, die in onderscheidene voorbeelden tegenover elkaar gesteld worden, om aan te tonen dat, hoewel alle ding hun wedervaart gelijk allen, dit toch het eeuwige verschil tussen zedelijk goed en kwaad volstrekt niet uitwist, maar dat dit onveranderlijk blijft.
a. De rechtvaardigen zijn rein, hebben reine handen en zuivere harten, de goddelozen zijn onrein, onder de heerschappij van onreine lusten, zuiver misschien in hun eigen ogen, maar niet gereinigd van hun onreinheid. God zal gewis een verschil stellen tussen de reinen en de onreinen, het kostelijke en het snode in de andere wereld, al schijnt Hij het niet te doen in deze.
b. De rechtvaardigen offeren, zij leggen er zich met hun geweten op toe om God te aanbidden naar Zijn wil, beide in de innerlijke en de uitwendige aanbidding, de goddelozen oreren niet, zij leven in veronachtzaming van de aanbidding Gods, en hebben er een tegenzin in om iets af te staan tot Zijn eer. Wat is de Almachtige, dat zij Hem zouden dienen?
c. De rechtvaardigen zijn goed, goed in Gods ogen, zij doen goed in de wereld, de goddelozen zijn zondaren, die de wetten van God en de mensen overtreden, en beide voor God en de mensen tergend zijn.
d. De goddeloze zweeft, heeft geen eerbied voor de naam Gods, maar ontheiligt hem door roekeloos te zweren en valselijk te zweren, maar de rechtvaardige vreest de eed, zweert niet, maar wordt bezworen, en dan is hij vervuld van eerbied, hij vreest een eed te doen, omdat het een plechtig beroep is op God als getuige en rechter, als hij een eed gedaan heeft, vreest hij hem te breken, omdat God rechtvaardig is en wraak doet.
B. Het kleine verschil, dat er is tussen de toestand van de rechtvaardige en de goddeloze in deze wereld. Enerlei wedervaart de rechtvaardige en de goddeloze. Is David rijk? Nabal is het ook. Wordt Jozef begunstigd door zijn vorst? Haman ook. Wordt Achab gedood in een veldslag? Josia evenzo. Worden de slechte vijgen naar Babel gebracht? Ook de goede. Jeremiah 24:1. Er is een zeer groot verschil tussen de oorsprong, de bedoeling en de aard van dezelfde gebeurtenis voor de n en voor de ander, ook de uitkomst, de gevolgen ervan zijn zeer verschillend, dezelfde beschikking van Gods voorzienigheid is voor de ander een reuk des levens ten leven, voor de ander een reuk des doods ten dode, hoewel het naar de uiterlijke schijn hetzelfde is.
4. Hij erkent dat dit een zeer grote grief is voor hen, die wijs en goed zijn. Dit is een kwaad, het meest verbijsterende onder alles dat onder de zon geschiedt, Ecclesiastes 9:3, niets heeft mij meer beroering veroorzaakt de dit: dat enerlei wedervaart de rechtvaardige en de goddeloze. Het verhardt de atheïsten en sterkt de handen van boosdoeners, want daarom is het, dat het hart van de kinderen van de mensen in hen vol is om kwaad te doen, Ecclesiastes 8:11. Als zij zien dat de rechtvaardige en de goddeloze generlei wedervaart, dan leiden zij daar goddeloos uit af, dat het voor God volkomen hetzelfde is, of zij rechtvaardig of goddeloos zijn, en daarom deinzen zij voor niets terug om hun lusten te bevredigen.
5. Gelijk hij deze rede begonnen is met de leer van het geluk van de rechtvaardigen, (wat zij ook te lijden hebben, zij en hun zijn in de handen Gods, en dus in goede handen zij konden in geen betere zijn) zo besluit hij ter verdere oplossing van deze moeilijkheid, met de leer van de rampzaligheid van de goddelozen, hoe voorspoedig zij ook mogen wezen, onzinnigheden zijn in hun hart terwijl zij leven, en daarom moeten zij naar de doden. Benijd de voorspoed niet van boosdoeners.
a. Zij zijn thans onzinnigen, en al de genietingen, waarmee zij gezegend schijnen te zijn, zijn slechts als lieflijke dromen van een waanzinnige. Zij razen naar de verschrikkelijke afgoden, Jeremiah 50:38, woeden tegen Gods volk, Acts 26:11. Toen de verloren zoon berouw had, is hij tot zichzelf gekomen, Luke 15:17, waaruit blijkt dat hij tevoren buiten zichzelf was.
b. Weldra zullen zij doden zijn. Zij maken veel gedruis terwijl zij leven, maar na een tijdje gaan zij naar de doden, en zo is er een einde aan al hun pracht en macht, dan zal er met hen afgerekend worden voor al hun onzinnigheden en hun geweld in de zonde. Hoewel aan deze zijde van de dood de rechtvaardigen en de goddelozen gelijk schijnen, zal er aan de andere zijde een zeer groot verschil tussen hen zijn.
Verzen 4-10
Prediker 9:4-10Salomo had in gemelijkheid de doden geprezen boven de levenden, Ecclesiastes 4:2, maar de voordelen overwegende van het leven om er zich in te bereiden voor de dood en zich van de hoop te verzekeren op een beter leven, schijnt hij hier van een ander gevoelen te zijn.
I. Hij toont de voordelen aan, die de levenden hebben boven de doden, Ecclesiastes 9:4.
1. Zolang er leven is, is er hoop. "Dum spiro, spero" zolang ik adem, hoop ik. Het is het voorrecht van de levenden, dat zij vergezelschapt zijn bij de levenden, dat zij in betrekking tot hen staan, omgang met hen hebben, en zolang zij die voorrechten hebben, is er hoop. Als iemands toestand in enigerlei opzicht slecht is, dan is er hoop dat hij beter zal worden indien het hart vol is van boosheid en er onzinnigheid in is, is er, zolang er leven is, hoop, dat er door de genade van God een gezegende verandering zal komen, maar nadat de mensen naar de doden gaan, Ecclesiastes 9:3, is het te laat, die dan vuil is, dat hij nog vuil worde, voor eeuwig vuil zij. Als de mensen als nutteloos op zij worden geworpen, is er toch, zolang zij vergezelschapt zijn bij de levenden, hoop dat zij nog weer wortel zullen schieten en vrucht zullen dragen. Hij, die levend is, is nog voor iets goed, of kan nog voor iets goed worden, maar hij, die dood is, is ten opzichte van deze wereld niet meer instaat om van enige dienst te zijn, daarom is een levende hond beter dan een dode leeuw, de geringste bedelaar, die in leven is, geniet nog het zoet van deze wereld en doet er de dienst aan, waartoe de grootste vorst, als hij dood is, niet instaat is.
2. Zolang er leven is, is er nog gelegenheid om zich te bereiden voor de dood. De levenden weten hetgeen waarvan de doden niets weten, zij weten inzonderheid dat zij zullen sterven, en dat kan van invloed op hen zijn om zich te bereiden voor die grote verandering, die zeker komen zal en plotseling komen kan. De levenden moeten wel weten dat zij zullen sterven dat zij moeten sterven, zij weten dat zij onder een vonnis des doods zijn, zij zijn reeds aangehouden door zijn boden en voelen zich verminderen. Dit is een nodige, nuttige kennis, want wat is ons werk terwijl wij leven, anders dan ons gereed te maken om te sterven? De levenden weten dat zij zullen sterven, het is iets toekomende, en daarom kan er voorziening voor getroffen worden, de doden weten dat zij dood zijn, en het is te laat, zij zijn aan de andere zijde van de grote kloof, die gevestigd is.
3. Als het leven heen is, dan is ook geheel deze wereld er mee heengegaan voor zoveel ons betreft.
a. Er is een einde aan al onze bekendheid met de wereld en de dingen ervan. De doden weten niet met al van hetgeen waarmee zij, toen zij leefden, zeer bekend en vertrouwd geweest zijn. Het blijkt niet dat zij iets weten van hetgeen gedaan wordt door hen, die zij achterlieten. Abraham kent ons niet, zij zijn heengegaan naar duisternis, Job 10:22.
b. Er is een einde aan al hun genietingen in deze wereld. Zij hebben geen loon meer voor hun arbeid in de wereld, al wat zij verkregen hebben, moeten zij aan anderen nalaten. Zij hebben een loon voor hun heilige daden, maar niet voor hun wereldlijke, de spijze en de buik zullen tezamen vergaan, John 6:27, John 6:1 Corinthiers 6:13. Het is uitgelegd in Ecclesiastes 9:6, zij hebben geen deel meer in deze eeuw, niets van hetgeen zij zich voorstelden een deel te zullen zijn in eeuwigheid, van hetgeen gedaan en verkregen wordt onder de zon. De dingen van deze wereld zullen geen deel zijn voor de ziel, omdat zij geen deel zullen zijn tot in eeuwigheid, zij, die ze verkiezen en ze hebben voor hun goed hebben slechts een deel in dit leven, Psalms 17:14. De wereld kan slechts een levenslange jaarwedde zijn, geen deel tot in eeuwigheid.
c. Er is een einde aan hun naam, er zijn slechts weinigen wier naam hen lang overleeft, het graf is een land van vergetelheid, want de gedachtenis van hen, die daar gelegd worden, is spoedig vergeten, hur, plaats kent hen niet meer, noch het land, dat zij naar hun naam genoemd hebben.
d. Er is een einde aan hun liefde aan hun vriendschap en hun vijandschap hun liefde en hun haat en hun nijdigheid zijn nu vergaan, de goede dingen die zij liefhadden, de kwade dingen die zij haatten, de voorspoed van anderen die zij benijdden, zijn nu allen met hen aan een einde. De dood scheidt hen, van elkeen die hen liefhadden, en maakt een einde aan hun vriendschap, en ook hen, die elkaar haatten en maakt een einde aan hun twisten. "Actio moritur cum persona". De persoon en zijn daden sterven tezamen. Daar zal het ons nooit te beter wezen om onze vrienden, hun liefde kan ons geen vriendelijkheid bewijzen, noch zullen wij daar te erger wezen om onze vijanden, hun haat en nijd kunnen ons niet schaden. Daar houden de bozen op van beroering. De dingen, die ons nu zo aandoen en zo vervullen, waarover wij zo bezorgd zijn en die ons zo doen vrezen, zullen daar aan een einde wezen.
II. Laat ons de lieflijkheid van het leven smaken terwijl wij leven en blijmoedig ons deel nemen van de genietingen ervan. Salomo, zelf verstrikt geweest zijnde door het misbruik van zinnelijk genot, waarschuwt anderen voor het gevaar, niet door een algemeen en volstrekt verbod ervan, maar door ons leiding te geven in het sober en matig gebruik erven, wij mogen de wereld gebruiken, maar niet misbruiken nemen wat er uit te krijgen is, en niet meer verwachten.
Hier hebben wij:
A. De bijzondere voorbeelden van deze blijmoedigheid ons voorgeschreven: "Gij, die kwijnend en treurig zijt, ga henen, als een dwaas die gij zijt, en zie in een betere gemoedsstemming te komen."
a. Laat uw geest gerust en aangenaam zijn en laat dan blijdschap en een vrolijk hart binnen in u wezen," een goed hart, zo luidt het oorspronkelijke, hetgeen dit onderscheidt van vleselijke vrolijkheid en zinnelijk vermaak, die het boze zijn van het hart, beide een symptoom en een oorzaak van veel kwaad, dat daarin is". Wij moeten genieten van onszelf, genieten van onze vrienden, genieten van onze God, en zorgen een goede consciëntie te bewaren, opdat niets ons store in deze genietingen. Wij moeten God dienen met blijdschap in het gebruik van hetgeen Hij ons geeft, en vrijgevig zijn in het mededelen ervan aan anderen, en ons niet laten drukken door buitensporige zorg en smart over de wereld. Wij moeten ons brood eten als Israëlieten, niet in ons leed, Deuteronomy 26:14, als Christenen, met verheuging des harten, Acts 2:46. Zie Deuteronomy 28:47.
b. Maak gebruik van de gerieflijkheden en genietingen, die God u gegeven heeft, eet uw brood, drink uw wijn, die van u, niet die van een ander, niet het brood van de goddeloosheid en de wijn van geweld, maar het brood en de wijn, waaraan gij eerlijk gekomen zijt, want anders kunt gij het niet met genot eten, noch er zegen op verwachten, uw brood en de uwen, die in overeenstemming zijn met uw staat en toestand niet buitensporig daar boven, noch karig daar beneden, besteed wat God u gegeven heeft voor het doel, waartoe het u toevertrouwd werd, als zijnde slechts een rentmeester." c. Toon uw blijmoedigheid, Ecclesiastes 9:8 Laat uw kleren ten allen tijde wit zijn, gebruik evenredigheid in uw uitgaven, verminder uw voedsel niet ten einde aan uw hoogmoed te kunnen toegeven, noch uw kledij ten einde uw zucht naar wellust bot te vieren. "Wees netjes, draag schoon linnen en wees niet slordig." Of "Laat uw klederen wit zijn ten teken van vreugde en blijmoedigheid," dat uitgedrukt werd door witte kleren, Revelation 3:4, en als nog een teken van blijdschap, laat op uw hoofd geen olie ontbreken, geen zalf, die er geschikt voor is." Onze Heiland heeft dit genot toegelaten bij een feestmaaltijd," Matthew 26:7, en David merkt het op onder de gaven van Gods milddadigheid jegens hem, Psalms 23:5. Gij maakt mijn hoofd vet met olie. Niet, dat wij ons geluk moeten stellen in de genietingen van de zinnen, of er ons hart op moeten zetten, maar van hetgeen God ons gegeven heeft moeten wij een zo aangenaam gebruik maken als wij kunnen onder de beperkingen van soberheid en wijsheid, en de armen niet vergelen.
d. Maak uzelf aangenaam voor uw familie, geniet het leven met de vrouw, die gij liefhebt, houd uw genietingen niet voor uzelf alleen, zonder dat gij u bekommert om hen, die om u heen zijn, maar laat hen er met u in delen, maak het ook hun aangenaam. "Heb een vrouw, want zelfs in het paradijs was het voor de mens niet goed om alleen te zijn. Houd u aan uw vrouw, aan n en niet meer vrouwen." (Salomo had daar het kwaad van ontdekt) "houd u aan haar alleen, en heb niets te doen met anderen." Hoe kan een man blijmoedig leven met een vrouw, met wie hij niet trouw leeft? Heb uw vrouw lief, en met de vrouw, die gij liefhebt, zulk gij ook waarschijnlijk blijmoedig kunnen leven." Als wij de familieplicht betrachten, kunnen wij het aangename en lieflijke verwachten van familiebetrekkingen. Zie Proverbs 5:19. Leef met uw vrouw, verlustig u in haar gezelschap, leef blijmoedig met haar, en wees het vrolijkst als gij bij haar zijt. Vind behagen in uw gezin, uw wijnstok en uw olijfplanten.
B. De eigenschappen, die voor deze blijmoedigheid nodig zijn, "Verblijd u en heb een vrolijk hart, indien God thans een behagen heeft aan uw werken". Indien gij verzoend zijt met God en Hem zijt aanbevolen, dan hebt gij reden om blijmoedig te zijn, maar andere niet." Verblijd u niet, o Israël, tot opspringens toe, gelijk de volken, want gij hoereert van uw God af", Hosea 9:1. Onze eerste zorg moet wezen met God verzoend te zijn en Zijn gunst te verwerven, datgene te doen hetwelk Hem welbehaaglijk is, en dan: Ga heen, eet uw brood met vreugde. Zij, aan wier werken God een behagen heeft, hebben reden om blij te zijn en behoren het te wezen. "Nu gij het brood van uw offeranden eet met vreugde, en de wijn van uw dankoffers drinkt van goeder harte, nu heeft God een behagen aan uw werken, als uw godsverering geschiedt met heilige blijdschap, dan is zij God welbehaaglijk. Hij heeft het gaarne, dat Zijn dienstknechten zingen bij hun werk, dit maakt Hem bekend als een goede Meester.
C. De redenen hiervoor. "Geniet het leven, want,"
a. "Het is al weinig genoeg om uw doortocht door de wereld gemakkelijk en aangenaam te maken, de dagen van uw leven zijn de dagen van uw ijdelheid, er is hier niets anders dan moeite en teleurstelling, gij zult tijd genoeg hebben voor smart en leed, als gij er niets tegen doen kunt, en daarom: geniet het leven terwijl gij het kust en kwel u niet met gedachten en zorgen voor morgen, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad, laat een Godvruchtige kalmte van gemoed een krachtig tegengif zijn tegen de ijdelheid van de wereld."
b. "Het is alles wat gij van deze wereld kunt verkrijgen, dat is uw deel in dit leven, in God en in een ander leven zult gij een beter deel hebben, en een beter loon voor uw arbeid in de godsdienst, meer voor de moeite, die gij u geeft voor de dingen onder de zon, is dit alles, dat gij kunt verwachten, en daarom, ontzeg u dit niet."
Laat ons ons toeleggen op de zaken van het leven, zolang het leven duurt en aldus de genietingen ervan gebruiken, om er door geschikt gemaakt te worden voor het werk erven. "Eet met vreugde en van goeder harte, niet opdat uw ziel rust zal nemen, zoals Luke 12:19 maar opdat uw ziel zich zoveel te meer moeite zal geven, en de blijdschap des Heeren haar sterkte zal zijn, olie zal zijn voor haar raderen. Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht, Ecclesiastes 9:10.
Merk hier op:
a. Er is niet alleen iets te verkrijgen, maar iets te doen in dit leven, en het voornaamste goed, waarnaar wij moeten vragen, is welk goed wij kunnen doen, Ecclesiastes 2:3. Dit is de wereld van dienen, de toekomende is de wereld van beloning, dit is de wereld van op de proefstelling en voorbereiding voor de eeuwigheid, wij zijn hier voor zaken en voor werk, en wij zijn verantwoordelijk gesteld voor ons goed gedrag erin.
b. De gelegenheid moet de plicht besturen en aanwakkeren, er moet gedaan worden wat onze hand vindt om te doen, waar de nood of de behoefte toe roept, en een vlijtige, werkzame hand zal altijd iets doen vinden, dat iets goeds teweegbrengt. Wat noodzakelijkerwijs gedaan moet worden, daar zal onze hand voor het doen ervan een prijs vinden, Proverbs 17:16.
c. Alle goed, waarvoor wij gelegenheid hebben om het te doen, moeten wij doen met onze macht, met zorg, met kracht en vastberadenheid, welke moeilijkheden er ons ook voor in de weg gelegd worden, en welke ontmoedigingen wij er ook bij ondervinden. De oogsttijd is een drukke tijd, en wij moeten hooien als de zon schijnt. God te dienen en onze zaligheid te werken, dat moet geschieden met al wat binnen in ons is, en dat al is nog weinig genoeg.
d. Er is een goede reden, waarom wij de werken moeten werken van degene die ons gezonden heeft, zolang het dag is, omdat de nacht komt, wanneer niemand werken kan. l John 9:4. Wij moeten thans met alle naarstigheid bezig zijn en doende wezen, omdat onze tijd van doen weldra voorbij zal zijn, en wij weten niet hoe spoedig. Maar dit weten wij: zo ons levenswerk niet gedaan is als ons leven gedaan is, dan zijn wij voor eeuwig rampzalig. Er is geen werk, dat gedaan moet worden, noch verzinning om het te doen, noch wetenschap voor bespiegeling, noch wijsheid voor de praktijk in het graf, waar gij henengaat. Wij allen gaan naar het graf, iedere dag brengt ons een stap nader er toe, als wij in het graf zijn dan zal het te laat wezen om de dwalingen van het leven te herstellen, te laat voor berouw en bekering en om ons met God te verzoenen, te laat om iets weg te leggen voor het eeuwige leven, het moet nu of nooit worden gedaan. Het graf is een land van duisternis en stilzwijgen, en daarom kan daar niets gedaan worden voor onze ziel, dat moet nu of nooit gedaan worden, John 12:35.
Verzen 4-10
Prediker 9:4-10Salomo had in gemelijkheid de doden geprezen boven de levenden, Ecclesiastes 4:2, maar de voordelen overwegende van het leven om er zich in te bereiden voor de dood en zich van de hoop te verzekeren op een beter leven, schijnt hij hier van een ander gevoelen te zijn.
I. Hij toont de voordelen aan, die de levenden hebben boven de doden, Ecclesiastes 9:4.
1. Zolang er leven is, is er hoop. "Dum spiro, spero" zolang ik adem, hoop ik. Het is het voorrecht van de levenden, dat zij vergezelschapt zijn bij de levenden, dat zij in betrekking tot hen staan, omgang met hen hebben, en zolang zij die voorrechten hebben, is er hoop. Als iemands toestand in enigerlei opzicht slecht is, dan is er hoop dat hij beter zal worden indien het hart vol is van boosheid en er onzinnigheid in is, is er, zolang er leven is, hoop, dat er door de genade van God een gezegende verandering zal komen, maar nadat de mensen naar de doden gaan, Ecclesiastes 9:3, is het te laat, die dan vuil is, dat hij nog vuil worde, voor eeuwig vuil zij. Als de mensen als nutteloos op zij worden geworpen, is er toch, zolang zij vergezelschapt zijn bij de levenden, hoop dat zij nog weer wortel zullen schieten en vrucht zullen dragen. Hij, die levend is, is nog voor iets goed, of kan nog voor iets goed worden, maar hij, die dood is, is ten opzichte van deze wereld niet meer instaat om van enige dienst te zijn, daarom is een levende hond beter dan een dode leeuw, de geringste bedelaar, die in leven is, geniet nog het zoet van deze wereld en doet er de dienst aan, waartoe de grootste vorst, als hij dood is, niet instaat is.
2. Zolang er leven is, is er nog gelegenheid om zich te bereiden voor de dood. De levenden weten hetgeen waarvan de doden niets weten, zij weten inzonderheid dat zij zullen sterven, en dat kan van invloed op hen zijn om zich te bereiden voor die grote verandering, die zeker komen zal en plotseling komen kan. De levenden moeten wel weten dat zij zullen sterven dat zij moeten sterven, zij weten dat zij onder een vonnis des doods zijn, zij zijn reeds aangehouden door zijn boden en voelen zich verminderen. Dit is een nodige, nuttige kennis, want wat is ons werk terwijl wij leven, anders dan ons gereed te maken om te sterven? De levenden weten dat zij zullen sterven, het is iets toekomende, en daarom kan er voorziening voor getroffen worden, de doden weten dat zij dood zijn, en het is te laat, zij zijn aan de andere zijde van de grote kloof, die gevestigd is.
3. Als het leven heen is, dan is ook geheel deze wereld er mee heengegaan voor zoveel ons betreft.
a. Er is een einde aan al onze bekendheid met de wereld en de dingen ervan. De doden weten niet met al van hetgeen waarmee zij, toen zij leefden, zeer bekend en vertrouwd geweest zijn. Het blijkt niet dat zij iets weten van hetgeen gedaan wordt door hen, die zij achterlieten. Abraham kent ons niet, zij zijn heengegaan naar duisternis, Job 10:22.
b. Er is een einde aan al hun genietingen in deze wereld. Zij hebben geen loon meer voor hun arbeid in de wereld, al wat zij verkregen hebben, moeten zij aan anderen nalaten. Zij hebben een loon voor hun heilige daden, maar niet voor hun wereldlijke, de spijze en de buik zullen tezamen vergaan, John 6:27, John 6:1 Corinthiers 6:13. Het is uitgelegd in Ecclesiastes 9:6, zij hebben geen deel meer in deze eeuw, niets van hetgeen zij zich voorstelden een deel te zullen zijn in eeuwigheid, van hetgeen gedaan en verkregen wordt onder de zon. De dingen van deze wereld zullen geen deel zijn voor de ziel, omdat zij geen deel zullen zijn tot in eeuwigheid, zij, die ze verkiezen en ze hebben voor hun goed hebben slechts een deel in dit leven, Psalms 17:14. De wereld kan slechts een levenslange jaarwedde zijn, geen deel tot in eeuwigheid.
c. Er is een einde aan hun naam, er zijn slechts weinigen wier naam hen lang overleeft, het graf is een land van vergetelheid, want de gedachtenis van hen, die daar gelegd worden, is spoedig vergeten, hur, plaats kent hen niet meer, noch het land, dat zij naar hun naam genoemd hebben.
d. Er is een einde aan hun liefde aan hun vriendschap en hun vijandschap hun liefde en hun haat en hun nijdigheid zijn nu vergaan, de goede dingen die zij liefhadden, de kwade dingen die zij haatten, de voorspoed van anderen die zij benijdden, zijn nu allen met hen aan een einde. De dood scheidt hen, van elkeen die hen liefhadden, en maakt een einde aan hun vriendschap, en ook hen, die elkaar haatten en maakt een einde aan hun twisten. "Actio moritur cum persona". De persoon en zijn daden sterven tezamen. Daar zal het ons nooit te beter wezen om onze vrienden, hun liefde kan ons geen vriendelijkheid bewijzen, noch zullen wij daar te erger wezen om onze vijanden, hun haat en nijd kunnen ons niet schaden. Daar houden de bozen op van beroering. De dingen, die ons nu zo aandoen en zo vervullen, waarover wij zo bezorgd zijn en die ons zo doen vrezen, zullen daar aan een einde wezen.
II. Laat ons de lieflijkheid van het leven smaken terwijl wij leven en blijmoedig ons deel nemen van de genietingen ervan. Salomo, zelf verstrikt geweest zijnde door het misbruik van zinnelijk genot, waarschuwt anderen voor het gevaar, niet door een algemeen en volstrekt verbod ervan, maar door ons leiding te geven in het sober en matig gebruik erven, wij mogen de wereld gebruiken, maar niet misbruiken nemen wat er uit te krijgen is, en niet meer verwachten.
Hier hebben wij:
A. De bijzondere voorbeelden van deze blijmoedigheid ons voorgeschreven: "Gij, die kwijnend en treurig zijt, ga henen, als een dwaas die gij zijt, en zie in een betere gemoedsstemming te komen."
a. Laat uw geest gerust en aangenaam zijn en laat dan blijdschap en een vrolijk hart binnen in u wezen," een goed hart, zo luidt het oorspronkelijke, hetgeen dit onderscheidt van vleselijke vrolijkheid en zinnelijk vermaak, die het boze zijn van het hart, beide een symptoom en een oorzaak van veel kwaad, dat daarin is". Wij moeten genieten van onszelf, genieten van onze vrienden, genieten van onze God, en zorgen een goede consciëntie te bewaren, opdat niets ons store in deze genietingen. Wij moeten God dienen met blijdschap in het gebruik van hetgeen Hij ons geeft, en vrijgevig zijn in het mededelen ervan aan anderen, en ons niet laten drukken door buitensporige zorg en smart over de wereld. Wij moeten ons brood eten als Israëlieten, niet in ons leed, Deuteronomy 26:14, als Christenen, met verheuging des harten, Acts 2:46. Zie Deuteronomy 28:47.
b. Maak gebruik van de gerieflijkheden en genietingen, die God u gegeven heeft, eet uw brood, drink uw wijn, die van u, niet die van een ander, niet het brood van de goddeloosheid en de wijn van geweld, maar het brood en de wijn, waaraan gij eerlijk gekomen zijt, want anders kunt gij het niet met genot eten, noch er zegen op verwachten, uw brood en de uwen, die in overeenstemming zijn met uw staat en toestand niet buitensporig daar boven, noch karig daar beneden, besteed wat God u gegeven heeft voor het doel, waartoe het u toevertrouwd werd, als zijnde slechts een rentmeester." c. Toon uw blijmoedigheid, Ecclesiastes 9:8 Laat uw kleren ten allen tijde wit zijn, gebruik evenredigheid in uw uitgaven, verminder uw voedsel niet ten einde aan uw hoogmoed te kunnen toegeven, noch uw kledij ten einde uw zucht naar wellust bot te vieren. "Wees netjes, draag schoon linnen en wees niet slordig." Of "Laat uw klederen wit zijn ten teken van vreugde en blijmoedigheid," dat uitgedrukt werd door witte kleren, Revelation 3:4, en als nog een teken van blijdschap, laat op uw hoofd geen olie ontbreken, geen zalf, die er geschikt voor is." Onze Heiland heeft dit genot toegelaten bij een feestmaaltijd," Matthew 26:7, en David merkt het op onder de gaven van Gods milddadigheid jegens hem, Psalms 23:5. Gij maakt mijn hoofd vet met olie. Niet, dat wij ons geluk moeten stellen in de genietingen van de zinnen, of er ons hart op moeten zetten, maar van hetgeen God ons gegeven heeft moeten wij een zo aangenaam gebruik maken als wij kunnen onder de beperkingen van soberheid en wijsheid, en de armen niet vergelen.
d. Maak uzelf aangenaam voor uw familie, geniet het leven met de vrouw, die gij liefhebt, houd uw genietingen niet voor uzelf alleen, zonder dat gij u bekommert om hen, die om u heen zijn, maar laat hen er met u in delen, maak het ook hun aangenaam. "Heb een vrouw, want zelfs in het paradijs was het voor de mens niet goed om alleen te zijn. Houd u aan uw vrouw, aan n en niet meer vrouwen." (Salomo had daar het kwaad van ontdekt) "houd u aan haar alleen, en heb niets te doen met anderen." Hoe kan een man blijmoedig leven met een vrouw, met wie hij niet trouw leeft? Heb uw vrouw lief, en met de vrouw, die gij liefhebt, zulk gij ook waarschijnlijk blijmoedig kunnen leven." Als wij de familieplicht betrachten, kunnen wij het aangename en lieflijke verwachten van familiebetrekkingen. Zie Proverbs 5:19. Leef met uw vrouw, verlustig u in haar gezelschap, leef blijmoedig met haar, en wees het vrolijkst als gij bij haar zijt. Vind behagen in uw gezin, uw wijnstok en uw olijfplanten.
B. De eigenschappen, die voor deze blijmoedigheid nodig zijn, "Verblijd u en heb een vrolijk hart, indien God thans een behagen heeft aan uw werken". Indien gij verzoend zijt met God en Hem zijt aanbevolen, dan hebt gij reden om blijmoedig te zijn, maar andere niet." Verblijd u niet, o Israël, tot opspringens toe, gelijk de volken, want gij hoereert van uw God af", Hosea 9:1. Onze eerste zorg moet wezen met God verzoend te zijn en Zijn gunst te verwerven, datgene te doen hetwelk Hem welbehaaglijk is, en dan: Ga heen, eet uw brood met vreugde. Zij, aan wier werken God een behagen heeft, hebben reden om blij te zijn en behoren het te wezen. "Nu gij het brood van uw offeranden eet met vreugde, en de wijn van uw dankoffers drinkt van goeder harte, nu heeft God een behagen aan uw werken, als uw godsverering geschiedt met heilige blijdschap, dan is zij God welbehaaglijk. Hij heeft het gaarne, dat Zijn dienstknechten zingen bij hun werk, dit maakt Hem bekend als een goede Meester.
C. De redenen hiervoor. "Geniet het leven, want,"
a. "Het is al weinig genoeg om uw doortocht door de wereld gemakkelijk en aangenaam te maken, de dagen van uw leven zijn de dagen van uw ijdelheid, er is hier niets anders dan moeite en teleurstelling, gij zult tijd genoeg hebben voor smart en leed, als gij er niets tegen doen kunt, en daarom: geniet het leven terwijl gij het kust en kwel u niet met gedachten en zorgen voor morgen, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad, laat een Godvruchtige kalmte van gemoed een krachtig tegengif zijn tegen de ijdelheid van de wereld."
b. "Het is alles wat gij van deze wereld kunt verkrijgen, dat is uw deel in dit leven, in God en in een ander leven zult gij een beter deel hebben, en een beter loon voor uw arbeid in de godsdienst, meer voor de moeite, die gij u geeft voor de dingen onder de zon, is dit alles, dat gij kunt verwachten, en daarom, ontzeg u dit niet."
Laat ons ons toeleggen op de zaken van het leven, zolang het leven duurt en aldus de genietingen ervan gebruiken, om er door geschikt gemaakt te worden voor het werk erven. "Eet met vreugde en van goeder harte, niet opdat uw ziel rust zal nemen, zoals Luke 12:19 maar opdat uw ziel zich zoveel te meer moeite zal geven, en de blijdschap des Heeren haar sterkte zal zijn, olie zal zijn voor haar raderen. Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht, Ecclesiastes 9:10.
Merk hier op:
a. Er is niet alleen iets te verkrijgen, maar iets te doen in dit leven, en het voornaamste goed, waarnaar wij moeten vragen, is welk goed wij kunnen doen, Ecclesiastes 2:3. Dit is de wereld van dienen, de toekomende is de wereld van beloning, dit is de wereld van op de proefstelling en voorbereiding voor de eeuwigheid, wij zijn hier voor zaken en voor werk, en wij zijn verantwoordelijk gesteld voor ons goed gedrag erin.
b. De gelegenheid moet de plicht besturen en aanwakkeren, er moet gedaan worden wat onze hand vindt om te doen, waar de nood of de behoefte toe roept, en een vlijtige, werkzame hand zal altijd iets doen vinden, dat iets goeds teweegbrengt. Wat noodzakelijkerwijs gedaan moet worden, daar zal onze hand voor het doen ervan een prijs vinden, Proverbs 17:16.
c. Alle goed, waarvoor wij gelegenheid hebben om het te doen, moeten wij doen met onze macht, met zorg, met kracht en vastberadenheid, welke moeilijkheden er ons ook voor in de weg gelegd worden, en welke ontmoedigingen wij er ook bij ondervinden. De oogsttijd is een drukke tijd, en wij moeten hooien als de zon schijnt. God te dienen en onze zaligheid te werken, dat moet geschieden met al wat binnen in ons is, en dat al is nog weinig genoeg.
d. Er is een goede reden, waarom wij de werken moeten werken van degene die ons gezonden heeft, zolang het dag is, omdat de nacht komt, wanneer niemand werken kan. l John 9:4. Wij moeten thans met alle naarstigheid bezig zijn en doende wezen, omdat onze tijd van doen weldra voorbij zal zijn, en wij weten niet hoe spoedig. Maar dit weten wij: zo ons levenswerk niet gedaan is als ons leven gedaan is, dan zijn wij voor eeuwig rampzalig. Er is geen werk, dat gedaan moet worden, noch verzinning om het te doen, noch wetenschap voor bespiegeling, noch wijsheid voor de praktijk in het graf, waar gij henengaat. Wij allen gaan naar het graf, iedere dag brengt ons een stap nader er toe, als wij in het graf zijn dan zal het te laat wezen om de dwalingen van het leven te herstellen, te laat voor berouw en bekering en om ons met God te verzoenen, te laat om iets weg te leggen voor het eeuwige leven, het moet nu of nooit worden gedaan. Het graf is een land van duisternis en stilzwijgen, en daarom kan daar niets gedaan worden voor onze ziel, dat moet nu of nooit gedaan worden, John 12:35.
Verzen 11-12
Prediker 9:11-12Tot nog een verder bewijs van de ijdelheid van de wereld, en om ons ervan te overtuigen dat al onze werken in de hand Gods zijn, en niet in onze eigen hand, toont de prediker hier het onzekere van de toekomstige gebeurtenissen, en hoe dikwijls zij in tegenspraak zijn met onze verwachtingen ervan. Hij had ons vermaand, Ecclesiastes 9:10, om wat wij te doen hebben, te doen met al onze macht, maar hier herinnert hij er ons aan, dat, als wij alles gedaan hebben, wij de uitkomst aan God moeten overlaten, en niet zeker moeten zijn van succes.
1. Wij worden dikwijls teleurgesteld omtrent het goede, waarvan wij grote verwachtingen hadden, Ecclesiastes 9:11. Salomo had zelf de opmerking gemaakt, en dat heeft ook menigeen na hem, dat hetgeen geschiedt, beide in openbare en particuliere zaken, niet altijd beantwoordt aan hetgeen redelijkerwijs en zeer waarschijnlijk ervan te verwachten was. De uitkomst van de zaken gaat soms op onbegrijpelijke wijze tegen ieders verwachting in, opdat de hoogsten niet vermetel en de nederigsten niet wanhopig zullen zijn, maar allen zullen leven in nederige afhankelijkheid van God, van wie ieders oordeel uitgaat.
A. Hij geeft voorbeelden van teleurstelling, zelfs daar waar middelen en werktuigen zeer bemoedigend en veelbelovend waren.
a. Men zou denken dat hij, die het lichtst op zijn voeten is, in de wedloop de prijs zal behalen, en toch is de loop niet altijd van de snellen, er heeft een ongeval plaats, waardoor hun loop vertraagd wordt, of zij zijn al te gerust, en gaan daarom verkeerd, en zo laten zij hen, die langzamer zijn, voor zich heengaan.
b. Men zou denken dat in een gevecht het talrijkste en machtigste leger altijd zegevierend zal zijn, en dat In een gevecht van man tegen man de stoutste en machtigste kampioen de lauwerkrans zal winnen maar de strijd is niet altijd van de helden, een heerleger van Filistijnen werd eens op de vlucht gedreven door Jonathan en zijn wapendrager, n uit u zal er duizend verjagen, het goede, het deugdelijke van de zaak heeft dikwijls de overwinning behaald over de geduchtste macht.
c. Men zou denken dat mensen van verstand altijd mensen van vermogen moeten zijn, en dat zij, die weten hoe te leven in de wereld, niet alleen een goed, overvloedig onderhoud zouden hebben, maar grote rijkdommen zouden verkrijgen maar zo is het toch niet altijd, zelfs brood of de spijs is niet altijd van de wezen, en nog veel minder rijkdom van de verstandigen. Vele schrandere mannen en mannen van zaken, die naar alle waarschijnlijkheid voorspoed en welvaart moesten hebben in de wereld, zijn op verbazingwekkende wijze achteruitgegaan, ja te gronde gegaan.
d. Men zou denken dat zij, die er verstand van hebben om met mensen om te gaan en hen weten te leiden, altijd bevorderd zullen worden, de goedkeuring en de welwillendheid van de groten zouden verwerven, maar vele schrandere mannen zijn teleurgesteld en hebben hun dagen in onbekendheid doorgebracht, ja zijn in ongenade gevallen, en hebben zich misschien in het verderf gestort door de methodes aan te wenden waardoor zij hoopten zich te verheffen, want gunst is niet altijd van de welmenenden, maar dwazen worden begunstigd en wijze mannen zuur aangezien. B. Hij verklaart al deze teleurstellingen door een allesbesturende macht, welker beschikkingen ons toevallig toeschijnen, en zo noemen wij dit dan toeval, maar in werkelijkheid geschiedt het alles naar de raad en de voorkennis van God, hier genoemd tijd in de taal van dit boek, Ecclesiastes 3:1, Psalms 31:1, 16, tijd en toeval wedervaart allen. Een soevereine voorzienigheid verbreekt de maatregelen van de mensen en vernietigt hun hoop, en leert hen dat de weg des mensen niet in hemzelf is, maar onderworpen is aan de goddelijke wil. Wij moeten middelen gebruiken, maar er niet op vertrouwen, als wij slagen moeten wij God de lof geven, Psalms 44:4, als het ons tegenloopt, dan moeten wij berusten in Zijn wil en ons lot aannemen.
2. Wij worden dikwijls overvallen door het kwaad, dat wij weinig gevreesd hebben, Ecclesiastes 9:12. De mens weet zin tijd niet, de tijd van zijn ramp, zijn val, zijn dood, die in de Schrift onze dag wordt genoemd en onze ure.
a. Wij weten niet welke benauwdheden voor ons zijn, ons wachten, die ons zullen wegnemen van ons werk, ons zullen wegnemen uit de wereld, welk lot en toeval ons zullen overkomen, noch wat een dag of een nacht ons zal opleveren. Het komt ons niet toe de tijden te weten, neen, niet onze eigen tijd, wanneer of hoe wij zullen sterven. In Zijn wijsheid heeft God ons hieromtrent in het duister gelaten, opdat wij altijd bereid en gereed zullen zijn.
b. Misschien zullen wij leed en verdriet hebben door de eigen zaak, waarvan wij ons het grootste genoegen en het meeste voordeel beloofden, gelijk de vissen en vogels in de strik en het net komen door het lokaas, dat er in gelegd werd om ze te lokken, en waarop zij gretig afkomen, zo worden de kinderen van de mensen dikwijls verstrikt in een boze lijd, als hun die plotseling en eer zij het weten overkomt. En ook deze dingen wedervaren hun allen gelijk. De mensen vinden dikwijls hun verderf, waar zij hun zegen zochten, en vinden de dood, waar zij dachten een prijs te hebben gevonden. Laat ons dan nooit zeker zijn, maar altijd bereid wezen op veranderingen, opdat zij, al komen zij plotseling, ons noch zullen verrassen noch verschrikken.
Verzen 11-12
Prediker 9:11-12Tot nog een verder bewijs van de ijdelheid van de wereld, en om ons ervan te overtuigen dat al onze werken in de hand Gods zijn, en niet in onze eigen hand, toont de prediker hier het onzekere van de toekomstige gebeurtenissen, en hoe dikwijls zij in tegenspraak zijn met onze verwachtingen ervan. Hij had ons vermaand, Ecclesiastes 9:10, om wat wij te doen hebben, te doen met al onze macht, maar hier herinnert hij er ons aan, dat, als wij alles gedaan hebben, wij de uitkomst aan God moeten overlaten, en niet zeker moeten zijn van succes.
1. Wij worden dikwijls teleurgesteld omtrent het goede, waarvan wij grote verwachtingen hadden, Ecclesiastes 9:11. Salomo had zelf de opmerking gemaakt, en dat heeft ook menigeen na hem, dat hetgeen geschiedt, beide in openbare en particuliere zaken, niet altijd beantwoordt aan hetgeen redelijkerwijs en zeer waarschijnlijk ervan te verwachten was. De uitkomst van de zaken gaat soms op onbegrijpelijke wijze tegen ieders verwachting in, opdat de hoogsten niet vermetel en de nederigsten niet wanhopig zullen zijn, maar allen zullen leven in nederige afhankelijkheid van God, van wie ieders oordeel uitgaat.
A. Hij geeft voorbeelden van teleurstelling, zelfs daar waar middelen en werktuigen zeer bemoedigend en veelbelovend waren.
a. Men zou denken dat hij, die het lichtst op zijn voeten is, in de wedloop de prijs zal behalen, en toch is de loop niet altijd van de snellen, er heeft een ongeval plaats, waardoor hun loop vertraagd wordt, of zij zijn al te gerust, en gaan daarom verkeerd, en zo laten zij hen, die langzamer zijn, voor zich heengaan.
b. Men zou denken dat in een gevecht het talrijkste en machtigste leger altijd zegevierend zal zijn, en dat In een gevecht van man tegen man de stoutste en machtigste kampioen de lauwerkrans zal winnen maar de strijd is niet altijd van de helden, een heerleger van Filistijnen werd eens op de vlucht gedreven door Jonathan en zijn wapendrager, n uit u zal er duizend verjagen, het goede, het deugdelijke van de zaak heeft dikwijls de overwinning behaald over de geduchtste macht.
c. Men zou denken dat mensen van verstand altijd mensen van vermogen moeten zijn, en dat zij, die weten hoe te leven in de wereld, niet alleen een goed, overvloedig onderhoud zouden hebben, maar grote rijkdommen zouden verkrijgen maar zo is het toch niet altijd, zelfs brood of de spijs is niet altijd van de wezen, en nog veel minder rijkdom van de verstandigen. Vele schrandere mannen en mannen van zaken, die naar alle waarschijnlijkheid voorspoed en welvaart moesten hebben in de wereld, zijn op verbazingwekkende wijze achteruitgegaan, ja te gronde gegaan.
d. Men zou denken dat zij, die er verstand van hebben om met mensen om te gaan en hen weten te leiden, altijd bevorderd zullen worden, de goedkeuring en de welwillendheid van de groten zouden verwerven, maar vele schrandere mannen zijn teleurgesteld en hebben hun dagen in onbekendheid doorgebracht, ja zijn in ongenade gevallen, en hebben zich misschien in het verderf gestort door de methodes aan te wenden waardoor zij hoopten zich te verheffen, want gunst is niet altijd van de welmenenden, maar dwazen worden begunstigd en wijze mannen zuur aangezien. B. Hij verklaart al deze teleurstellingen door een allesbesturende macht, welker beschikkingen ons toevallig toeschijnen, en zo noemen wij dit dan toeval, maar in werkelijkheid geschiedt het alles naar de raad en de voorkennis van God, hier genoemd tijd in de taal van dit boek, Ecclesiastes 3:1, Psalms 31:1, 16, tijd en toeval wedervaart allen. Een soevereine voorzienigheid verbreekt de maatregelen van de mensen en vernietigt hun hoop, en leert hen dat de weg des mensen niet in hemzelf is, maar onderworpen is aan de goddelijke wil. Wij moeten middelen gebruiken, maar er niet op vertrouwen, als wij slagen moeten wij God de lof geven, Psalms 44:4, als het ons tegenloopt, dan moeten wij berusten in Zijn wil en ons lot aannemen.
2. Wij worden dikwijls overvallen door het kwaad, dat wij weinig gevreesd hebben, Ecclesiastes 9:12. De mens weet zin tijd niet, de tijd van zijn ramp, zijn val, zijn dood, die in de Schrift onze dag wordt genoemd en onze ure.
a. Wij weten niet welke benauwdheden voor ons zijn, ons wachten, die ons zullen wegnemen van ons werk, ons zullen wegnemen uit de wereld, welk lot en toeval ons zullen overkomen, noch wat een dag of een nacht ons zal opleveren. Het komt ons niet toe de tijden te weten, neen, niet onze eigen tijd, wanneer of hoe wij zullen sterven. In Zijn wijsheid heeft God ons hieromtrent in het duister gelaten, opdat wij altijd bereid en gereed zullen zijn.
b. Misschien zullen wij leed en verdriet hebben door de eigen zaak, waarvan wij ons het grootste genoegen en het meeste voordeel beloofden, gelijk de vissen en vogels in de strik en het net komen door het lokaas, dat er in gelegd werd om ze te lokken, en waarop zij gretig afkomen, zo worden de kinderen van de mensen dikwijls verstrikt in een boze lijd, als hun die plotseling en eer zij het weten overkomt. En ook deze dingen wedervaren hun allen gelijk. De mensen vinden dikwijls hun verderf, waar zij hun zegen zochten, en vinden de dood, waar zij dachten een prijs te hebben gevonden. Laat ons dan nooit zeker zijn, maar altijd bereid wezen op veranderingen, opdat zij, al komen zij plotseling, ons noch zullen verrassen noch verschrikken.
Verzen 13-18
Prediker 9:13-18Nog altijd beveelt Salomo ons wijsheid aan, als nodig om onze vrede te bewaren en ons werk te volmaken, in weerwil van de ijdelheid en de tegenspoeden, waaraan de menselijke zaken onderhevig zijn. In Ecclesiastes 9:11 had hij gezegd: de sterksten winnen niet altijd, maar daarom moest men niet denken dat hij wijsheid minachtte of ontmoedigde, neen, nog houdt hij vast aan zijn beginsel, dat de wijsheid uitnemendheid heeft boven de dwaasheid, gelijk het licht uitnemendheid heeft boven de duisternis, Ecclesiastes 2:13, en dat wij behoren haar lief te hebben, en ons door haar te laten regeren, om ter wille van haar eigen, innerlijke waarde, en de bekwaamheid die zij ons geeft om anderen van dienst te zijn, al zouden wij er dan ook zelf geen rijkdom of bevordering door krijgen. Deze wijsheid, welke hij hier beschrijft, wijsheid, die een mens instaat stelt om zijn vaderland te dienen, uit zuivere liefde voor zijn belangen, terwijl hijzelf er geen voordeel van heeft, ja zelfs geen dank ontvangt voor zijn moeite, of er roem door wint, dat is de wijsheid, waarvan Salomo zegt, dat zij diepe indruk bij hem gaf, Ecclesiastes 9:13. Liefde voor het algemene belang bij iemand van een enge levenskring, dat is wijsheid welke zij, die de dingen verstaan welke verschillen, niet anders dan als iets zeer groots kunnen beschouwen.
I. Salomo haalt hiervan een voorbeeld aan, dat waarschijnlijk berustte op een gebeurtenis, die toenmaals in het een of andere naburige land had plaats gehad. Er was een arme man die door zijn wijsheid aan zijn land grote dienst had bewezen in een tijd van groot gevaar en benauwdheid, Ecclesiastes 9:14. Daar was een kleine stad, (van geen grote waarde voor wie er ook meester van was), en er waren slechts weinig lieden daarin om haar te verdedigen, en lieden van kracht en kloekmoedigheid zijn de beste versterkingen voor een stad. Hier waren slechts weinig lieden, en omdat zij weinige waren, waren zij zwak, vreesachtig en geheel bereid om de stad als onverdedigbaar over te geven. Tegen deze kleine stad kwam een groot koning met een talrijk leger, en belegerde haar hetzij uit hoogmoed, of uit hebzucht om er bezit van te krijgen, of uit wraak over de ene of andere belediging, die hem was aangedaan, ons haar te kastijden en te verwoesten. Menende dat zij sterker was dan zij was bouwde hij grote stellingen tegen haar, om haar vandaar uit te rammeien, en hij twijfelde niet of hij zou er binnen weinig tijd meester van zijn. Hoeveel kwelling doen eerzuchtige vorsten hun arme, weerloze naburen niet aan! Deze grote koning behoefde die kleine stad niet te vrezen, waarom moest hij haar dan verschrikken? Zij zou hem slechte weinig, voordeel opleveren, waarom wilde hij zich dan die grote onkosten getroosten om haar te veroveren? Maar even onredelijk en onverzadiglijk gulzig geringe lieden soms zijn om huis aan huis en akker aan akker te trekken, zo zijn grote koningen dikwijls om stad aan stad, en provincie aan provincie te trekken, totdat zij alleen inwoners zijn in het midden van de aarde Isaiah 5:8. Waren nu overwinning en succes voor de sterke? Neen, er werd in die kleine stad onder de weinige lieden die erin waren, een arme wijze man gevonden, een wijze man, en toch arm, niet bevorderd tot een post van voordeel of van macht in de stad, posten van vertrouwen werden aan de mensen niet gegeven naar hun verdiensten en hun geschiktheid ervoor, want dan zou een wijs man als deze niet arm zijn geweest. Nu heeft hij:
1. Wijs zijnde de stad gediend, hoewel Hij arm was. Toen zij in benauwdheid waren hebben zij hem ontdekt en zijn zij tot hem gekomen, Judges 11:7, en verzochten om zijn raad en bijstand, en door zijn wijsheid verloste hij de stad, hetzij door verstandige instructies aan de belegerden, hen besturende in een krijgslist, waaraan niemand had gedacht, tot hun eigen veiligheid, of door een wijs verdrag met de belegeraars, zoals de vrouw te Abel-Beth-Macha, 2 Samuel 20:16. Hij heeft hun de minachting niet verweten, die zij hem betoond hadden door hem buiten hun raad te houden, hij heeft hun niet gezegd dat hij arm was en niets had te verliezen, en er hem dus niets aan gelegen was wat er van de stad zou worden, maar deed er zijn best voor, en werd gezegend met succes. Particuliere belangen en persoonlijke grieven behoren altijd te wijken voor het openbare welzijn.
2. Arm zijnde, werd hij door de stad veronachtzaamd, hoewel hij wijs was en het middel was geweest om hen allen te redden van het verderf. Geen mens dacht aan die arme man, van zijn goede diensten werd geen nota genomen, geen beloning werd hem toegekend, geen eretekenen werden hem gegeven, hij leefde even arm en onbekend als tevoren, rijkdom was deze verstandige niet, noch gunst deze welwetende. Velen, die zich verdienstelijk hebben gemaakt jegens hun vorst en hun vaderland, zijn slecht beloond geworden zo'n ondankbare wereld is het waarin wij leven. Het is goed dat nuttige mensen een God hebben om op te vertrouwen, die hun overvloedige beloner zal zijn, want onder de mensen worden grote diensten dikwijls benijd, en goed wordt met kwaad vergolden.
II. Uit dit voorbeeld leidt hij enige nuttige gevolgtrekkingen af, hij beschouwt het, en ontvangt er lering uit.
1. Vandaar bemerkt hij de grote nuttigheid en voortreffelijkheid van de wijsheid, en van hoe grote zegen de mensen er door worden voor hun land. Wijsheid is beter dan kracht Ecclesiastes 9:16. Een verstandige geest, die de eer is van een mens, is te verkiezen boven een sterk lichaam waarin velen van de dieren de mens overtreffen. Een mens kan door zijn wijsheid tot stand brengen hetgeen hij nooit door zijn kracht zou kunnen, en diegenen overwinnen door hen in verstand te overtreffen, die instaat zouden zijn hem te overweldigen. Ja wijsheid is beter dan de krijgswapenen, hetzij van aanval of van verdediging, Ecclesiastes 9:18. Wijsheid, dat is: godsdienst en vroomheid want de wijze man wordt hier gesteld tegenover de zondaar, is beter dan alle militaire begaafdheden of toerustingen, want het zal God voor ons doen zijn, en dan zijn wij veilig ook in de grootste gevaren, en voorspoedig in de moeilijkste ondernemingen. Zo God voor ons is, wie kan tegen ons zijn? wie kan dan stand tegen ons houden?
2. Vandaar bemerkt hij de gebiedende kracht en macht van wijsheid al heeft zij ook onder uitwendige nadelen te lijden, Ecclesiastes 9:17, de woorden van de wijzen worden in stilheid aangehoord. Wat zij spreken zal, daar het verstandig en ter zake is, en met kalmte en overleg gesproken wordt, (hoewel zij, niet rijk zijnde en geen gezag hebbende, niet luid of met grote verzekerdheid durven spreken) aangehoord en ter harte worden genomen, hun achting verwerven, ja zij zullen er hun doel door bereiken, invloed door uitoefenen op de mensen, meer dan het gebiedend geroep van hem, die over de zotten heerst, die, als zotten hem verkiezen om hun heerser te zijn, om zijn geraas en getier, en als zotten, denken dat hij door deze methoden de overwinning zal behalen over ieder ander. Enige weinige deugdelijke, steekhoudende argumenten, zijn zeer veel grote woorden waard en diegenen zullen door een verstandige redenering gewonnen geven, die hun, welke dreigen en beledigen, antwoorden naar hun dwaasheid. O hoe krachtig zijn de rechte redenen, wat met wijsheid gesproken wordt, moet ook met kalmte worden gesproken, en dan zal het in stilte worden aangehoord en met kalmte worden overwogen. Maar hartstocht zal de kracht zelfs van verstand en rede verminderen, in plaats van er enigerlei kracht aan toe te voegen.
3. Vandaar merkt hij op dat wijze en goede mensen zich in weerwil daarvan dikwijls tevreden moeten stellen met de voldoening van goed gedaan te hebben, of tenminste beproefd te hebben om het te doen, al hebben zij dan ook het goed niet kunnen doen, dat zij hadden gewild, noch er de lof voor ontvangen, die er hun voor toekwam. De wijsheid maakt een mens bekwaam om zijn naaste te dienen en hij beproeft hun deze dienst te doen, maar helaas, als hij arm is, wordt zijn wijsheid veracht, en worden zijn woorden niet gehoord Ecclesiastes 9:16. Menigeen wordt, als het ware, levend begraven in armoede en onbekendheid, die, indien hem slechts behoorlijke aanmoediging was gegeven, een grote zegen had kunnen wezen voor de wereld, menige parel gaat verloren in haar schelp. Maar er komt een dag, wanneer wijsheid en goedheid in ere zullen wezen, en de rechtvaardigen zullen blinken.
4. Uit hetgeen hij had opgemerkt van het grote goed, dat een wijs en deugdzaam man doen kan, leidt hij af hoe zeer veel kwaad een goddeloos man doen kan, en hoeveel goed hij kan verhinderen en voorkomen. Een enig zondaar verderft veel goeds.
a. Ten opzichte van zichzelf: een zondige toestand is een verderfelijke toestand. Hoeveel goede gaven, beide van de natuur en van de voorzienigheid worden niet door een zondaar verdorven een goed verstand, goede geleerdheid, een goede gezindheid, een goede bezitting, goede spijs en drank, overvloed van Gods goede schepselen, van die allen wordt gebruik gemaakt in de dienst van de zonde, en aldus worden zij verdorven, en het doel, waartoe zij gegeven werden, verijdeld. Hij, die zijn eigen ziel verderft, verderft veel goeds.
b. Ten opzichte van anderen, hoeveel kwaad kan een goddeloos man niet aanrichten in een stad of een land! Een zondaar, die er op toelegt om anderen te verleiden, kan zeer veel goede wetten en zeer veel goede prediking krachteloos maken, en velen op zijn verderflijke wegen heentrekken, een zondaar kan het verderf wezen van een stad, zoals een Achan het gehele leger Israëls had beroerd. De wijze man, die de stad verlost heeft, zou er de hem verschuldigde achting en een beloning voor ontvangen hebben, indien niet deze of gene zondaar het had verhinderd en op hatelijke wijze zijn verdiensten had verkleind. En menig goed plan, wel beraamd voor het openbare welzijn is vernietigd geworden door de een of andere listige tegenstander ervan. De wijsheid van sommigen zou de natie genezen hebben, maar door de goddeloosheid van enkelen wilde zij niet genezen worden. Zie nu wie de vrienden en wie de vijanden zijn van een koninkrijk, indien een heilige veel goed doet en een zondaar veel goed verderft.
Verzen 13-18
Prediker 9:13-18Nog altijd beveelt Salomo ons wijsheid aan, als nodig om onze vrede te bewaren en ons werk te volmaken, in weerwil van de ijdelheid en de tegenspoeden, waaraan de menselijke zaken onderhevig zijn. In Ecclesiastes 9:11 had hij gezegd: de sterksten winnen niet altijd, maar daarom moest men niet denken dat hij wijsheid minachtte of ontmoedigde, neen, nog houdt hij vast aan zijn beginsel, dat de wijsheid uitnemendheid heeft boven de dwaasheid, gelijk het licht uitnemendheid heeft boven de duisternis, Ecclesiastes 2:13, en dat wij behoren haar lief te hebben, en ons door haar te laten regeren, om ter wille van haar eigen, innerlijke waarde, en de bekwaamheid die zij ons geeft om anderen van dienst te zijn, al zouden wij er dan ook zelf geen rijkdom of bevordering door krijgen. Deze wijsheid, welke hij hier beschrijft, wijsheid, die een mens instaat stelt om zijn vaderland te dienen, uit zuivere liefde voor zijn belangen, terwijl hijzelf er geen voordeel van heeft, ja zelfs geen dank ontvangt voor zijn moeite, of er roem door wint, dat is de wijsheid, waarvan Salomo zegt, dat zij diepe indruk bij hem gaf, Ecclesiastes 9:13. Liefde voor het algemene belang bij iemand van een enge levenskring, dat is wijsheid welke zij, die de dingen verstaan welke verschillen, niet anders dan als iets zeer groots kunnen beschouwen.
I. Salomo haalt hiervan een voorbeeld aan, dat waarschijnlijk berustte op een gebeurtenis, die toenmaals in het een of andere naburige land had plaats gehad. Er was een arme man die door zijn wijsheid aan zijn land grote dienst had bewezen in een tijd van groot gevaar en benauwdheid, Ecclesiastes 9:14. Daar was een kleine stad, (van geen grote waarde voor wie er ook meester van was), en er waren slechts weinig lieden daarin om haar te verdedigen, en lieden van kracht en kloekmoedigheid zijn de beste versterkingen voor een stad. Hier waren slechts weinig lieden, en omdat zij weinige waren, waren zij zwak, vreesachtig en geheel bereid om de stad als onverdedigbaar over te geven. Tegen deze kleine stad kwam een groot koning met een talrijk leger, en belegerde haar hetzij uit hoogmoed, of uit hebzucht om er bezit van te krijgen, of uit wraak over de ene of andere belediging, die hem was aangedaan, ons haar te kastijden en te verwoesten. Menende dat zij sterker was dan zij was bouwde hij grote stellingen tegen haar, om haar vandaar uit te rammeien, en hij twijfelde niet of hij zou er binnen weinig tijd meester van zijn. Hoeveel kwelling doen eerzuchtige vorsten hun arme, weerloze naburen niet aan! Deze grote koning behoefde die kleine stad niet te vrezen, waarom moest hij haar dan verschrikken? Zij zou hem slechte weinig, voordeel opleveren, waarom wilde hij zich dan die grote onkosten getroosten om haar te veroveren? Maar even onredelijk en onverzadiglijk gulzig geringe lieden soms zijn om huis aan huis en akker aan akker te trekken, zo zijn grote koningen dikwijls om stad aan stad, en provincie aan provincie te trekken, totdat zij alleen inwoners zijn in het midden van de aarde Isaiah 5:8. Waren nu overwinning en succes voor de sterke? Neen, er werd in die kleine stad onder de weinige lieden die erin waren, een arme wijze man gevonden, een wijze man, en toch arm, niet bevorderd tot een post van voordeel of van macht in de stad, posten van vertrouwen werden aan de mensen niet gegeven naar hun verdiensten en hun geschiktheid ervoor, want dan zou een wijs man als deze niet arm zijn geweest. Nu heeft hij:
1. Wijs zijnde de stad gediend, hoewel Hij arm was. Toen zij in benauwdheid waren hebben zij hem ontdekt en zijn zij tot hem gekomen, Judges 11:7, en verzochten om zijn raad en bijstand, en door zijn wijsheid verloste hij de stad, hetzij door verstandige instructies aan de belegerden, hen besturende in een krijgslist, waaraan niemand had gedacht, tot hun eigen veiligheid, of door een wijs verdrag met de belegeraars, zoals de vrouw te Abel-Beth-Macha, 2 Samuel 20:16. Hij heeft hun de minachting niet verweten, die zij hem betoond hadden door hem buiten hun raad te houden, hij heeft hun niet gezegd dat hij arm was en niets had te verliezen, en er hem dus niets aan gelegen was wat er van de stad zou worden, maar deed er zijn best voor, en werd gezegend met succes. Particuliere belangen en persoonlijke grieven behoren altijd te wijken voor het openbare welzijn.
2. Arm zijnde, werd hij door de stad veronachtzaamd, hoewel hij wijs was en het middel was geweest om hen allen te redden van het verderf. Geen mens dacht aan die arme man, van zijn goede diensten werd geen nota genomen, geen beloning werd hem toegekend, geen eretekenen werden hem gegeven, hij leefde even arm en onbekend als tevoren, rijkdom was deze verstandige niet, noch gunst deze welwetende. Velen, die zich verdienstelijk hebben gemaakt jegens hun vorst en hun vaderland, zijn slecht beloond geworden zo'n ondankbare wereld is het waarin wij leven. Het is goed dat nuttige mensen een God hebben om op te vertrouwen, die hun overvloedige beloner zal zijn, want onder de mensen worden grote diensten dikwijls benijd, en goed wordt met kwaad vergolden.
II. Uit dit voorbeeld leidt hij enige nuttige gevolgtrekkingen af, hij beschouwt het, en ontvangt er lering uit.
1. Vandaar bemerkt hij de grote nuttigheid en voortreffelijkheid van de wijsheid, en van hoe grote zegen de mensen er door worden voor hun land. Wijsheid is beter dan kracht Ecclesiastes 9:16. Een verstandige geest, die de eer is van een mens, is te verkiezen boven een sterk lichaam waarin velen van de dieren de mens overtreffen. Een mens kan door zijn wijsheid tot stand brengen hetgeen hij nooit door zijn kracht zou kunnen, en diegenen overwinnen door hen in verstand te overtreffen, die instaat zouden zijn hem te overweldigen. Ja wijsheid is beter dan de krijgswapenen, hetzij van aanval of van verdediging, Ecclesiastes 9:18. Wijsheid, dat is: godsdienst en vroomheid want de wijze man wordt hier gesteld tegenover de zondaar, is beter dan alle militaire begaafdheden of toerustingen, want het zal God voor ons doen zijn, en dan zijn wij veilig ook in de grootste gevaren, en voorspoedig in de moeilijkste ondernemingen. Zo God voor ons is, wie kan tegen ons zijn? wie kan dan stand tegen ons houden?
2. Vandaar bemerkt hij de gebiedende kracht en macht van wijsheid al heeft zij ook onder uitwendige nadelen te lijden, Ecclesiastes 9:17, de woorden van de wijzen worden in stilheid aangehoord. Wat zij spreken zal, daar het verstandig en ter zake is, en met kalmte en overleg gesproken wordt, (hoewel zij, niet rijk zijnde en geen gezag hebbende, niet luid of met grote verzekerdheid durven spreken) aangehoord en ter harte worden genomen, hun achting verwerven, ja zij zullen er hun doel door bereiken, invloed door uitoefenen op de mensen, meer dan het gebiedend geroep van hem, die over de zotten heerst, die, als zotten hem verkiezen om hun heerser te zijn, om zijn geraas en getier, en als zotten, denken dat hij door deze methoden de overwinning zal behalen over ieder ander. Enige weinige deugdelijke, steekhoudende argumenten, zijn zeer veel grote woorden waard en diegenen zullen door een verstandige redenering gewonnen geven, die hun, welke dreigen en beledigen, antwoorden naar hun dwaasheid. O hoe krachtig zijn de rechte redenen, wat met wijsheid gesproken wordt, moet ook met kalmte worden gesproken, en dan zal het in stilte worden aangehoord en met kalmte worden overwogen. Maar hartstocht zal de kracht zelfs van verstand en rede verminderen, in plaats van er enigerlei kracht aan toe te voegen.
3. Vandaar merkt hij op dat wijze en goede mensen zich in weerwil daarvan dikwijls tevreden moeten stellen met de voldoening van goed gedaan te hebben, of tenminste beproefd te hebben om het te doen, al hebben zij dan ook het goed niet kunnen doen, dat zij hadden gewild, noch er de lof voor ontvangen, die er hun voor toekwam. De wijsheid maakt een mens bekwaam om zijn naaste te dienen en hij beproeft hun deze dienst te doen, maar helaas, als hij arm is, wordt zijn wijsheid veracht, en worden zijn woorden niet gehoord Ecclesiastes 9:16. Menigeen wordt, als het ware, levend begraven in armoede en onbekendheid, die, indien hem slechts behoorlijke aanmoediging was gegeven, een grote zegen had kunnen wezen voor de wereld, menige parel gaat verloren in haar schelp. Maar er komt een dag, wanneer wijsheid en goedheid in ere zullen wezen, en de rechtvaardigen zullen blinken.
4. Uit hetgeen hij had opgemerkt van het grote goed, dat een wijs en deugdzaam man doen kan, leidt hij af hoe zeer veel kwaad een goddeloos man doen kan, en hoeveel goed hij kan verhinderen en voorkomen. Een enig zondaar verderft veel goeds.
a. Ten opzichte van zichzelf: een zondige toestand is een verderfelijke toestand. Hoeveel goede gaven, beide van de natuur en van de voorzienigheid worden niet door een zondaar verdorven een goed verstand, goede geleerdheid, een goede gezindheid, een goede bezitting, goede spijs en drank, overvloed van Gods goede schepselen, van die allen wordt gebruik gemaakt in de dienst van de zonde, en aldus worden zij verdorven, en het doel, waartoe zij gegeven werden, verijdeld. Hij, die zijn eigen ziel verderft, verderft veel goeds.
b. Ten opzichte van anderen, hoeveel kwaad kan een goddeloos man niet aanrichten in een stad of een land! Een zondaar, die er op toelegt om anderen te verleiden, kan zeer veel goede wetten en zeer veel goede prediking krachteloos maken, en velen op zijn verderflijke wegen heentrekken, een zondaar kan het verderf wezen van een stad, zoals een Achan het gehele leger Israëls had beroerd. De wijze man, die de stad verlost heeft, zou er de hem verschuldigde achting en een beloning voor ontvangen hebben, indien niet deze of gene zondaar het had verhinderd en op hatelijke wijze zijn verdiensten had verkleind. En menig goed plan, wel beraamd voor het openbare welzijn is vernietigd geworden door de een of andere listige tegenstander ervan. De wijsheid van sommigen zou de natie genezen hebben, maar door de goddeloosheid van enkelen wilde zij niet genezen worden. Zie nu wie de vrienden en wie de vijanden zijn van een koninkrijk, indien een heilige veel goed doet en een zondaar veel goed verderft.