Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Prediker 8

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PREDIKER 8

In dit hoofdstuk komt Salomo er toe om ons wijsheid aan te bevelen als het krachtigste tegengif beide tegen de verzoekingen en tegen de kwellingen, welke ontstaan uit de ijdelheid van de wereld. Hier is:

1. Het voordeel en de lof van de wijsheid, Ecclesiastes 8:1.

II. Enige bijzondere voorbeelden van wijsheid ons voorgeschreven.

1.Wij moeten ons behoorlijk onderwerpen aan de regering, die God over ons gesteld heeft, Ecclesiastes 8:2.

2.Wij moeten ons bereiden op plotselinge rampen, en inzonderheid op een plotselinge dood, Ecclesiastes 8:6.

3.Wij moeten ons wapenen tegen de verzoeking van een verdrukkende regering, en haar niet vreemd vinden, Ecclesiastes 8:9, Ecclesiastes 8:10. De straffeloosheid van verdrukkers maakt hen stoutmoediger, Ecclesiastes 8:11, maar in het einde zal het wel wezen met de rechtvaardigen, en kwaad wezen met de goddelozen, Ecclesiastes 8:12, Ecclesiastes 8:13, weshalve de tegenwoordige voorspoed van de goddelozen en de beproevingen van de rechtvaardigen geen struikelblok voor ons moeten wezen, Ecclesiastes 8:14.

4.Wij moeten de gaven van Gods voorzienigheid blijmoedig gebruiken, Ecclesiastes 8:15.

5, Wij moeten met een volkomen voldoening berusten in de wil van God, wij moeten nederig en stil de diepte van Zijn ondoorgrondelijker raad aanbidden, verzekerd zijnde dat al Zijn raadsbesluiten wijs, rechtvaardig en goed zijn, Ecclesiastes 8:16, Ecclesiastes 8:17.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PREDIKER 8

In dit hoofdstuk komt Salomo er toe om ons wijsheid aan te bevelen als het krachtigste tegengif beide tegen de verzoekingen en tegen de kwellingen, welke ontstaan uit de ijdelheid van de wereld. Hier is:

1. Het voordeel en de lof van de wijsheid, Ecclesiastes 8:1.

II. Enige bijzondere voorbeelden van wijsheid ons voorgeschreven.

1.Wij moeten ons behoorlijk onderwerpen aan de regering, die God over ons gesteld heeft, Ecclesiastes 8:2.

2.Wij moeten ons bereiden op plotselinge rampen, en inzonderheid op een plotselinge dood, Ecclesiastes 8:6.

3.Wij moeten ons wapenen tegen de verzoeking van een verdrukkende regering, en haar niet vreemd vinden, Ecclesiastes 8:9, Ecclesiastes 8:10. De straffeloosheid van verdrukkers maakt hen stoutmoediger, Ecclesiastes 8:11, maar in het einde zal het wel wezen met de rechtvaardigen, en kwaad wezen met de goddelozen, Ecclesiastes 8:12, Ecclesiastes 8:13, weshalve de tegenwoordige voorspoed van de goddelozen en de beproevingen van de rechtvaardigen geen struikelblok voor ons moeten wezen, Ecclesiastes 8:14.

4.Wij moeten de gaven van Gods voorzienigheid blijmoedig gebruiken, Ecclesiastes 8:15.

5, Wij moeten met een volkomen voldoening berusten in de wil van God, wij moeten nederig en stil de diepte van Zijn ondoorgrondelijker raad aanbidden, verzekerd zijnde dat al Zijn raadsbesluiten wijs, rechtvaardig en goed zijn, Ecclesiastes 8:16, Ecclesiastes 8:17.

Verzen 1-5

Prediker 8:1-5

I. Hier is de lof van de wijsheid, Ecclesiastes 8:1, dat is: van ware Godsvrucht, geleid en bestuurd door voorzichtigheid en beleid. De wijze is de Godvruchtige, die God kent en Hem verheerlijkt zichzelf kent en goed voor zichzelf handelt, zijn wijsheid is een groot geluk voor hem, want:

1. Zij verheft hem boven zijn naburen en maakt hem uitnemender dan zij. Wie is gelijk de wijze. Hemelse wijsheid maakt iemand onvergelijkelijk. Al is iemand ook geleerd of van adel, of rijk, hij is zonder genade toch niet te vergelijken met iemand, die ware genade heeft en dus aangenaam is aan God.

2. Zij maakt hem nuttig onder zijn naburen en van grote dienst voor hen. Wie anders dan de wijze weet de uitlegging van de dingen, verstaat de tijden en gebeurtenissen, die erin voorvallen, en hun hachelijke tijdsgewrichten, om te weten wat Israël doen moet, 1 Chronicles 12:32.

3. Zij maakt een mens schoon in de ogen van zijn vrienden, zij verlicht zijn aangezicht, doet zijn aangezicht blinken, zoals dat van Mozes toen hij van de berg kwam, zij legt eer op een mens, geeft luister aan geheel zijn wandel, maakt dat er acht op hem wordt geslagen, en verkrijgt hem achting, Job 29:7 en verv, zij maakt hem bemind en beminnelijk en de lieveling en de zegen van zijn land, de stuursheid van zijn aangezicht zal er door veranderd worden in vriendelijkheid en welwillendheid. Zelfs zij, wier natuurlijke geaardheid ruw en gemelijk is, zullen door de wijsheid een verwonderlijke verandering ondergaan, zij worden zacht en vriendelijk, en krijgen een aangenaam, lieflijk voorkomen.

4. Zij maakt een mens kloekmoedig tegenover zijn tegenstanders, tegen hun aanvallen en tegen hun spotternij. De stoutmoedigheid van zijn aangezicht zal door wijsheid verdubbeld worden, zijn moed zal er door versterkt worden om vast te houden aan zijn oprechtheid als hij niet slechts een eerlijke zaak te bepleiten heeft, maar door zijn wijsheid weet hoe dit te doen, en waar de uitlegging van een ding te vinden. Hij zal niet beschaamd worden, maar zal met zijn vijand spreken in de poort.

II. Een bijzonder voorbeeld van wijsheid dat ons sterk wordt aanbevolen en dat is: onderworpenheid aan het gezag, en een gehoorzaam vreedzaam volharden in onze trouw aan de regering, die Gods voorzienigheid over ons gesteld heeft.

Merk op:

1. Hoe de plicht van onderdanen hier omschreven is.

A. Wij moeten de wetten nakomen. In alle dingen, waarin het burgerlijk gezag wetgevend of rechterlijk optreedt, behoren wij ons te onderwerpen aan zijn orders en instellingen. Ik raad u, men zou in plaats van deze woorden, hier evengoed hebben kunnen inlassen ik beveel u, niet alleen als vorst maar als prediker. Hij zou beide kunnen doen ik beveel het u aan als een blijk van wijsheid ik zeg wat diegenen ook mogen zeggen, die naar verandering staan: houd het gebod van de koning, in wie ook de soevereine macht woont, gehoorzaam er aan, wees er aan onderworpen. "Neem acht op de mond van de koning zo luidt het oorspronkelijke, Spreek zoals hij spreekt, doe wat hij u gebiedt, laat zijn woord wet voor u wezen, of liever, laat de wet zijn woord zijn." "Sommigen vatten de volgende zinsnede als een beperking op van deze gehoorzaamheid. Houd het gebod van de koning, maar zo, dat gij acht geeft op de eed van God, zo, dat gij een goede consciëntie bewaart, en de verplichtingen aan God niet schendt, die eerder en meerder zijn dan uw verplichtingen aan de koning. Geef de keizer wat des keizers is maar zo, dat gij zuiver en ongeschonden aan God kunt geven wat Godes is."

B. Wij moeten niet haastig zijn om afkeurende aanmerkingen te maken op het openbare bestuur, niet twisten met alles wat ons niet naar de zin is, onze post van dienst onder de regering niet opgeven om iedere reden van ontevredenheid, Ecclesiastes 8:3. Haast u niet weg te gaan van zijn aangezicht, als hij misnoegd op u is, Ecclesiastes 10:4, of als gij misnoegd zijt op hem, barst niet uit in drift, en koester niet zo'n achterdocht van hem, dat gij in verzoeking zijt om zijn hof te verlaten, of weg te gaan uit het koninkrijk." Zodra Salomo het hoofd had neergelegd, hebben zijn onderdanen tegen die regel gehandeld, toen zij na het ruwe antwoord, dat Rehabeam hun gaf, zich haastten om van zijn aangezicht weg te gaan, geen tijd wilden nemen om nog eens na te denken, op geen voorstellen tot een schikking wilden wachten, maar riepen: "Naar uw tenten, o Israël!" Er kan misschien een rechtvaardige reden zijn om van zijn aangezicht weg te gaan, maar wees niet haastig om het te doen, handel met grote bedachtzaamheid.

C. Wij moeten niet volharden in een verkeerdheid, als zij ons aangetoond is. "Blijf niet staande in een kwade zaak, in enigerlei aanstoot, die gij uw vorst hebt gegeven, verootmoedig u, en rechtvaardig u niet, want dat zal de belediging nog veel erger maken. Als gij uit ontevredenheid een boos plan hebt opgevat tegen uw vorst, breng het niet ten uitvoer, maar zo gij dwaselijk gehandeld hebt met u te verheffen, en zo geen kwaad bedacht hebt, de hand op de mond!" Proverbs 30:32. Hoewel wij door verrassing in een kwade zaak kunnen komen moeten wij er toch niet in blijven staan, maar er ons van terugtrekken zodra het ons blijkt dat het een kwade zaak is.

D. Wij moeten ons verstandig schikken naar onze gelegenheden, zowel voor onze eigen verlichting als wij ons verongelijkt achten, alsook tot herstel van openbare grieven, het hart eens weten zal tijd en wijze Ecclesiastes 8:5. Als onderdanen zich tot hun vorst wenden, dan doen zij verstandig om te vragen en te onderzoeken op welke tijd en op welke wijze zij dit het best doen kunnen, hetzij om zijn toorn tot bedaren te brengen, zijn gunst te verwerven, of om de herroeping te verkrijgen van een harde, drukkende maatregel. Esther heeft om met Ahasveros te handelen zich zeer veel moeite gegeven om beide tijd en wijze te weten, en dienovereenkomstig is zij geslaagd. Het kan genomen worden als een algemenen regel van wijsheid, dat alles op de juiste tijd moet geschieden, en onze ondernemingen zullen dan waarschijnlijk wel slagen, als wij er de juiste tijd voor weten te kiezen.

2. Welke argumenten hier gebruikt worden om ons aan te sporen tot onderworpenheid aan de hogere machten, het zijn ongeveer dezelfde, welke door Paulus werden gebruikt, Romans 13:1 en verv.

A. Wij moeten onderworpen zijn om des gewetens wil, en dat is het krachtigste beginsel van onderworpenheid, wij moeten onderworpen zijn naar de gelegenheid van de eed Gods, de eed van trouw, die wij gedaan hebben aan de regering, het verbond tussen de koning en het volk, 2 Chronicles 23:16. David maakte een verbond, of contract, met de oudsten van Israël, 1 Chronicles 11:3. "Houd het gebod van de koning, Ecclesiastes 8:2, want hij heeft gezworen u te regeren in de vreze Gods, en gij hebt gezworen in die vreze hem getrouw te zijn." Het is de eed Gods genoemd, omdat Hij er getuige van is en er de schending van zal wreken. B. Ter wille van de toorn, vanwege het zwaard, dat de vorst het recht en de macht, die hem gegeven is, en welke hem zeer geducht maakt, al wat hem lust doet hij, hij heeft een groot gezag en een grote bekwaamheid om dat gezag te steunen, Ecclesiastes 8:4. Waar het woord van een koning is, orders gevende om iemand te grijpen, daar is macht, er zijn velen, die zijn orders ten uitvoer zullen brengen, waardoor de toorn van een koning, of het opperste gezag, als het brullen van een leeuw wordt, en als boden van de dood. Wie zal tot hem zeggen: Wat doet ge? Wie hem tegenspreekt, doet dit op zijn gevaar. Koningen dulden niet dat hun orders worden betwist maar verwachten dat zij gehoorzaamd zullen worden. Kortom, het is gevaarlijk om met soevereiniteit te twisten, en velen hebben daar schade bij opgedaan. Een onderdaan is niet opgewassen tegen een vorst, is geen gelijke partij voor hem. Hij kan mij bevelen, die legioenen onder zijn bevel heeft.

C. Ter wille van ons eigen welzijn, wie het gebod onderhoudt, en een rustig, vreedzaam leven leidt, zal niets kwaads gewaar worden, waarmee het woord van de apostel overeenkomt, Romans 13:3. Wilt gij nu de macht van de koning niet vrezen, doe het goede, zoals het een goed en getrouw onderdaan betaamt en gij zult gewoonlijk lof van hem hebben. Hij, die geen kwaad doet, zal geen kwaad gewaar worden, en behoeft er geen te vrezen.

Verzen 1-5

Prediker 8:1-5

I. Hier is de lof van de wijsheid, Ecclesiastes 8:1, dat is: van ware Godsvrucht, geleid en bestuurd door voorzichtigheid en beleid. De wijze is de Godvruchtige, die God kent en Hem verheerlijkt zichzelf kent en goed voor zichzelf handelt, zijn wijsheid is een groot geluk voor hem, want:

1. Zij verheft hem boven zijn naburen en maakt hem uitnemender dan zij. Wie is gelijk de wijze. Hemelse wijsheid maakt iemand onvergelijkelijk. Al is iemand ook geleerd of van adel, of rijk, hij is zonder genade toch niet te vergelijken met iemand, die ware genade heeft en dus aangenaam is aan God.

2. Zij maakt hem nuttig onder zijn naburen en van grote dienst voor hen. Wie anders dan de wijze weet de uitlegging van de dingen, verstaat de tijden en gebeurtenissen, die erin voorvallen, en hun hachelijke tijdsgewrichten, om te weten wat Israël doen moet, 1 Chronicles 12:32.

3. Zij maakt een mens schoon in de ogen van zijn vrienden, zij verlicht zijn aangezicht, doet zijn aangezicht blinken, zoals dat van Mozes toen hij van de berg kwam, zij legt eer op een mens, geeft luister aan geheel zijn wandel, maakt dat er acht op hem wordt geslagen, en verkrijgt hem achting, Job 29:7 en verv, zij maakt hem bemind en beminnelijk en de lieveling en de zegen van zijn land, de stuursheid van zijn aangezicht zal er door veranderd worden in vriendelijkheid en welwillendheid. Zelfs zij, wier natuurlijke geaardheid ruw en gemelijk is, zullen door de wijsheid een verwonderlijke verandering ondergaan, zij worden zacht en vriendelijk, en krijgen een aangenaam, lieflijk voorkomen.

4. Zij maakt een mens kloekmoedig tegenover zijn tegenstanders, tegen hun aanvallen en tegen hun spotternij. De stoutmoedigheid van zijn aangezicht zal door wijsheid verdubbeld worden, zijn moed zal er door versterkt worden om vast te houden aan zijn oprechtheid als hij niet slechts een eerlijke zaak te bepleiten heeft, maar door zijn wijsheid weet hoe dit te doen, en waar de uitlegging van een ding te vinden. Hij zal niet beschaamd worden, maar zal met zijn vijand spreken in de poort.

II. Een bijzonder voorbeeld van wijsheid dat ons sterk wordt aanbevolen en dat is: onderworpenheid aan het gezag, en een gehoorzaam vreedzaam volharden in onze trouw aan de regering, die Gods voorzienigheid over ons gesteld heeft.

Merk op:

1. Hoe de plicht van onderdanen hier omschreven is.

A. Wij moeten de wetten nakomen. In alle dingen, waarin het burgerlijk gezag wetgevend of rechterlijk optreedt, behoren wij ons te onderwerpen aan zijn orders en instellingen. Ik raad u, men zou in plaats van deze woorden, hier evengoed hebben kunnen inlassen ik beveel u, niet alleen als vorst maar als prediker. Hij zou beide kunnen doen ik beveel het u aan als een blijk van wijsheid ik zeg wat diegenen ook mogen zeggen, die naar verandering staan: houd het gebod van de koning, in wie ook de soevereine macht woont, gehoorzaam er aan, wees er aan onderworpen. "Neem acht op de mond van de koning zo luidt het oorspronkelijke, Spreek zoals hij spreekt, doe wat hij u gebiedt, laat zijn woord wet voor u wezen, of liever, laat de wet zijn woord zijn." "Sommigen vatten de volgende zinsnede als een beperking op van deze gehoorzaamheid. Houd het gebod van de koning, maar zo, dat gij acht geeft op de eed van God, zo, dat gij een goede consciëntie bewaart, en de verplichtingen aan God niet schendt, die eerder en meerder zijn dan uw verplichtingen aan de koning. Geef de keizer wat des keizers is maar zo, dat gij zuiver en ongeschonden aan God kunt geven wat Godes is."

B. Wij moeten niet haastig zijn om afkeurende aanmerkingen te maken op het openbare bestuur, niet twisten met alles wat ons niet naar de zin is, onze post van dienst onder de regering niet opgeven om iedere reden van ontevredenheid, Ecclesiastes 8:3. Haast u niet weg te gaan van zijn aangezicht, als hij misnoegd op u is, Ecclesiastes 10:4, of als gij misnoegd zijt op hem, barst niet uit in drift, en koester niet zo'n achterdocht van hem, dat gij in verzoeking zijt om zijn hof te verlaten, of weg te gaan uit het koninkrijk." Zodra Salomo het hoofd had neergelegd, hebben zijn onderdanen tegen die regel gehandeld, toen zij na het ruwe antwoord, dat Rehabeam hun gaf, zich haastten om van zijn aangezicht weg te gaan, geen tijd wilden nemen om nog eens na te denken, op geen voorstellen tot een schikking wilden wachten, maar riepen: "Naar uw tenten, o Israël!" Er kan misschien een rechtvaardige reden zijn om van zijn aangezicht weg te gaan, maar wees niet haastig om het te doen, handel met grote bedachtzaamheid.

C. Wij moeten niet volharden in een verkeerdheid, als zij ons aangetoond is. "Blijf niet staande in een kwade zaak, in enigerlei aanstoot, die gij uw vorst hebt gegeven, verootmoedig u, en rechtvaardig u niet, want dat zal de belediging nog veel erger maken. Als gij uit ontevredenheid een boos plan hebt opgevat tegen uw vorst, breng het niet ten uitvoer, maar zo gij dwaselijk gehandeld hebt met u te verheffen, en zo geen kwaad bedacht hebt, de hand op de mond!" Proverbs 30:32. Hoewel wij door verrassing in een kwade zaak kunnen komen moeten wij er toch niet in blijven staan, maar er ons van terugtrekken zodra het ons blijkt dat het een kwade zaak is.

D. Wij moeten ons verstandig schikken naar onze gelegenheden, zowel voor onze eigen verlichting als wij ons verongelijkt achten, alsook tot herstel van openbare grieven, het hart eens weten zal tijd en wijze Ecclesiastes 8:5. Als onderdanen zich tot hun vorst wenden, dan doen zij verstandig om te vragen en te onderzoeken op welke tijd en op welke wijze zij dit het best doen kunnen, hetzij om zijn toorn tot bedaren te brengen, zijn gunst te verwerven, of om de herroeping te verkrijgen van een harde, drukkende maatregel. Esther heeft om met Ahasveros te handelen zich zeer veel moeite gegeven om beide tijd en wijze te weten, en dienovereenkomstig is zij geslaagd. Het kan genomen worden als een algemenen regel van wijsheid, dat alles op de juiste tijd moet geschieden, en onze ondernemingen zullen dan waarschijnlijk wel slagen, als wij er de juiste tijd voor weten te kiezen.

2. Welke argumenten hier gebruikt worden om ons aan te sporen tot onderworpenheid aan de hogere machten, het zijn ongeveer dezelfde, welke door Paulus werden gebruikt, Romans 13:1 en verv.

A. Wij moeten onderworpen zijn om des gewetens wil, en dat is het krachtigste beginsel van onderworpenheid, wij moeten onderworpen zijn naar de gelegenheid van de eed Gods, de eed van trouw, die wij gedaan hebben aan de regering, het verbond tussen de koning en het volk, 2 Chronicles 23:16. David maakte een verbond, of contract, met de oudsten van Israël, 1 Chronicles 11:3. "Houd het gebod van de koning, Ecclesiastes 8:2, want hij heeft gezworen u te regeren in de vreze Gods, en gij hebt gezworen in die vreze hem getrouw te zijn." Het is de eed Gods genoemd, omdat Hij er getuige van is en er de schending van zal wreken. B. Ter wille van de toorn, vanwege het zwaard, dat de vorst het recht en de macht, die hem gegeven is, en welke hem zeer geducht maakt, al wat hem lust doet hij, hij heeft een groot gezag en een grote bekwaamheid om dat gezag te steunen, Ecclesiastes 8:4. Waar het woord van een koning is, orders gevende om iemand te grijpen, daar is macht, er zijn velen, die zijn orders ten uitvoer zullen brengen, waardoor de toorn van een koning, of het opperste gezag, als het brullen van een leeuw wordt, en als boden van de dood. Wie zal tot hem zeggen: Wat doet ge? Wie hem tegenspreekt, doet dit op zijn gevaar. Koningen dulden niet dat hun orders worden betwist maar verwachten dat zij gehoorzaamd zullen worden. Kortom, het is gevaarlijk om met soevereiniteit te twisten, en velen hebben daar schade bij opgedaan. Een onderdaan is niet opgewassen tegen een vorst, is geen gelijke partij voor hem. Hij kan mij bevelen, die legioenen onder zijn bevel heeft.

C. Ter wille van ons eigen welzijn, wie het gebod onderhoudt, en een rustig, vreedzaam leven leidt, zal niets kwaads gewaar worden, waarmee het woord van de apostel overeenkomt, Romans 13:3. Wilt gij nu de macht van de koning niet vrezen, doe het goede, zoals het een goed en getrouw onderdaan betaamt en gij zult gewoonlijk lof van hem hebben. Hij, die geen kwaad doet, zal geen kwaad gewaar worden, en behoeft er geen te vrezen.

Verzen 6-8

Prediker 8:6-8

Salomo had gezegd, Ecclesiastes 8:5, het hart van een wijze zal tijd en wijze weten, de wijsheid van een mens kan door de zegen van God ver gaan in redelijke voorzeggingen, maar hier toont hij aan dat weinigen deze wijsheid hebben, en dat zelfs de wijsten verrast en overvallen kunnen worden door een ramp, waarvan zij hoegenaamd geen vermoeden hadden, en daarom is het onze wijsheid om plotselinge veranderingen te verwachten en er ons op voor te bereiden.

Merk op:

1. Alle gebeurtenissen, ons betreffende, zijn met de juiste tijd ervan bepaald in de raad en de voorkennis van God, en allen zijn zij bepaald in wijsheid. Een ieder voornemen heeft tijd en wijze, een tijd, die er voor vastgesteld is, en het is de beste tijd, want het is tijd en oordeel, een tijd, vastgesteld in wijsheid en gerechtigheid, de bepaling of vaststelling erven kan van geen dwaasheid of ongerechtigheid beschuldigd worden.

2. Wij zijn zeer in het duister betreffende toekomstige gebeurtenissen, en de tijden de wijze ervan. De mens weet zelf niet wat er geschieden zal, en wie zal het hem te kennen geven wanneer of hoe het geschieden zal? Ecclesiastes 8:7. Het kan noch door hem voorzien noch aan hem voorzegd worden, de sterren kunnen de mens niet voorzeggen wat er geschieden zal, evenmin kunnen de waarzeggers het door hun kunstenarijen. God heeft in wijsheid de kennis van toekomstige gebeurtenissen voor ons verborgen, opdat wij altijd op veranderingen bereid zullen zijn.

3. Het is ons groot ongeluk dat wij, omdat wij een kwaad niet kunnen voorzien, het ook niet weten te vermijden, of hoe er ons tegen te behoeden, en omdat wij de geschikte tijd om te handelen niet kennen, gaan ons de gelegenheden voorbij en ontgaat ons de wijze. Omdat voor ieder voornemen slechts een wijze is, een methode, de geschikte gelegenheid, daarom is het kwaad des mensen veel over hem, omdat het zo moeilijk is die een methode te vinden of te kiezen, en het duizend tegen n is dat men haar voorbijziet. De meeste rampen, waaronder de mensen lijden, hadden voorkomen kunnen worden indien men ze had kunnen voorzien, en de geschikte tijd had kunnen ontdekken om ze te voorkomen of te vermijden. De mensen zijn ongelukkig omdat zij niet schrander en opmerkzaam genoeg zijn.

4. Welk ander kwaad ook te vermijden is. Allen zijn wij onder de noodlottige noodzakelijkheid van te sterven, Ecclesiastes 8:8.

A. Als de ziel van ons geëist wordt, dan moet zij worden overgegeven, en het is doelloos het te weigeren, het te betwisten, hetzij door wapens of door argumenten, door onszelf of door een vriend. Daar is geen mens die heerschappij heeft over zijn eigen geest, om hem terug te houden, als hij opgeroepen wordt om terug te keren tot God, die hem heeft gegeven. Hij kan niet wegvluchten buiten het rechtsgebied van de dood, noch enigerlei plaats vinden, waar zijn bevelschriften niet komen. Hij kan zich niet verbergen ten einde aan het oog van de dood te ontkomen, al is hij ook voor de ogen van alle levenden verborgen. Een mens heeft geen macht om de dag van zijn dood te verschuiven, noch kan hij door verzoek of geschenk uitstel verkrijgen, geen borgtocht zal aangenomen worden. Wij hebben geen macht over de geest van een vriend, om die terug te houden, de vorst kan met al zijn gezag het leven niet verlengen van de meest gewaardeerde van zijn onderdanen, evenmin als de arts met zijn medicijnen en methodes, of de krijgsman met zijn kracht, of de redenaar met zijn welsprekendheid, noch de beste van de heiligen met zijn voorspraak, zijn smekingen. De slag des doods kan niet worden afgewend, als onze dagen zijn vastgesteld en het bestemde uur gekomen is.

B. De dood is een vijand, met wie wij allen vroeg of laat in het strijdperk moeten treden, er is geen verweer in deze strijd, geen ontslag, geen ontheffing ervan, hetzij voor de mannen van zaken, of voor de vreesachtigen, zoals er waren onder de Joden, Deuteronomy 20:5, Deuteronomy 20:8. Zolang wij leven, worstelen wij met de dood, en wij zullen het harnas niet afleggen voor wij het lichaam afleggen, nooit ontslagen worden, voordat hij de overwinning heeft behaald, de jongste wordt niet vrijgelaten om zijn jeugd, en de oudste niet om zijn verdiensten, die hem recht zouden geven op ontslag. De dood is een strijd, die gestreden moet worden. Er is geen heenzenden naar die strijd, zo lezen het sommigen, geen plaatsvervanger voor ons, geen kampioen, die toegelaten wordt om voor ons te strijden, wij moeten zelf die strijd strijden, en derhalve is het zaak voor ons om ons te gorden, toe te rusten tot de strijd.

C. De goddeloosheid van de mensen, waardoor zij dikwijls de gerechtigheid van de vorst ontwijken of trotseren, kan hen niet beveiligen tegen de greep van de dood, en de hardnekkigste zondaar kan zijn hart niet verharden tegen die verschrikkingen, al waande hij zich nog zo sterk tegen wat zijn onheil werd, Psalms 52:9, zal de dood hem toch te sterk zijn, de listigste boosheid kan de dood niet verschalken, noch de onbeschaamdste goddeloosheid de dood trotseren. Neen, de goddeloosheid, waaraan de mensen zich overgeven zal hen zo weinig van de dood verlossen, dat zij hen aan de dood zal overleveren.

Verzen 6-8

Prediker 8:6-8

Salomo had gezegd, Ecclesiastes 8:5, het hart van een wijze zal tijd en wijze weten, de wijsheid van een mens kan door de zegen van God ver gaan in redelijke voorzeggingen, maar hier toont hij aan dat weinigen deze wijsheid hebben, en dat zelfs de wijsten verrast en overvallen kunnen worden door een ramp, waarvan zij hoegenaamd geen vermoeden hadden, en daarom is het onze wijsheid om plotselinge veranderingen te verwachten en er ons op voor te bereiden.

Merk op:

1. Alle gebeurtenissen, ons betreffende, zijn met de juiste tijd ervan bepaald in de raad en de voorkennis van God, en allen zijn zij bepaald in wijsheid. Een ieder voornemen heeft tijd en wijze, een tijd, die er voor vastgesteld is, en het is de beste tijd, want het is tijd en oordeel, een tijd, vastgesteld in wijsheid en gerechtigheid, de bepaling of vaststelling erven kan van geen dwaasheid of ongerechtigheid beschuldigd worden.

2. Wij zijn zeer in het duister betreffende toekomstige gebeurtenissen, en de tijden de wijze ervan. De mens weet zelf niet wat er geschieden zal, en wie zal het hem te kennen geven wanneer of hoe het geschieden zal? Ecclesiastes 8:7. Het kan noch door hem voorzien noch aan hem voorzegd worden, de sterren kunnen de mens niet voorzeggen wat er geschieden zal, evenmin kunnen de waarzeggers het door hun kunstenarijen. God heeft in wijsheid de kennis van toekomstige gebeurtenissen voor ons verborgen, opdat wij altijd op veranderingen bereid zullen zijn.

3. Het is ons groot ongeluk dat wij, omdat wij een kwaad niet kunnen voorzien, het ook niet weten te vermijden, of hoe er ons tegen te behoeden, en omdat wij de geschikte tijd om te handelen niet kennen, gaan ons de gelegenheden voorbij en ontgaat ons de wijze. Omdat voor ieder voornemen slechts een wijze is, een methode, de geschikte gelegenheid, daarom is het kwaad des mensen veel over hem, omdat het zo moeilijk is die een methode te vinden of te kiezen, en het duizend tegen n is dat men haar voorbijziet. De meeste rampen, waaronder de mensen lijden, hadden voorkomen kunnen worden indien men ze had kunnen voorzien, en de geschikte tijd had kunnen ontdekken om ze te voorkomen of te vermijden. De mensen zijn ongelukkig omdat zij niet schrander en opmerkzaam genoeg zijn.

4. Welk ander kwaad ook te vermijden is. Allen zijn wij onder de noodlottige noodzakelijkheid van te sterven, Ecclesiastes 8:8.

A. Als de ziel van ons geëist wordt, dan moet zij worden overgegeven, en het is doelloos het te weigeren, het te betwisten, hetzij door wapens of door argumenten, door onszelf of door een vriend. Daar is geen mens die heerschappij heeft over zijn eigen geest, om hem terug te houden, als hij opgeroepen wordt om terug te keren tot God, die hem heeft gegeven. Hij kan niet wegvluchten buiten het rechtsgebied van de dood, noch enigerlei plaats vinden, waar zijn bevelschriften niet komen. Hij kan zich niet verbergen ten einde aan het oog van de dood te ontkomen, al is hij ook voor de ogen van alle levenden verborgen. Een mens heeft geen macht om de dag van zijn dood te verschuiven, noch kan hij door verzoek of geschenk uitstel verkrijgen, geen borgtocht zal aangenomen worden. Wij hebben geen macht over de geest van een vriend, om die terug te houden, de vorst kan met al zijn gezag het leven niet verlengen van de meest gewaardeerde van zijn onderdanen, evenmin als de arts met zijn medicijnen en methodes, of de krijgsman met zijn kracht, of de redenaar met zijn welsprekendheid, noch de beste van de heiligen met zijn voorspraak, zijn smekingen. De slag des doods kan niet worden afgewend, als onze dagen zijn vastgesteld en het bestemde uur gekomen is.

B. De dood is een vijand, met wie wij allen vroeg of laat in het strijdperk moeten treden, er is geen verweer in deze strijd, geen ontslag, geen ontheffing ervan, hetzij voor de mannen van zaken, of voor de vreesachtigen, zoals er waren onder de Joden, Deuteronomy 20:5, Deuteronomy 20:8. Zolang wij leven, worstelen wij met de dood, en wij zullen het harnas niet afleggen voor wij het lichaam afleggen, nooit ontslagen worden, voordat hij de overwinning heeft behaald, de jongste wordt niet vrijgelaten om zijn jeugd, en de oudste niet om zijn verdiensten, die hem recht zouden geven op ontslag. De dood is een strijd, die gestreden moet worden. Er is geen heenzenden naar die strijd, zo lezen het sommigen, geen plaatsvervanger voor ons, geen kampioen, die toegelaten wordt om voor ons te strijden, wij moeten zelf die strijd strijden, en derhalve is het zaak voor ons om ons te gorden, toe te rusten tot de strijd.

C. De goddeloosheid van de mensen, waardoor zij dikwijls de gerechtigheid van de vorst ontwijken of trotseren, kan hen niet beveiligen tegen de greep van de dood, en de hardnekkigste zondaar kan zijn hart niet verharden tegen die verschrikkingen, al waande hij zich nog zo sterk tegen wat zijn onheil werd, Psalms 52:9, zal de dood hem toch te sterk zijn, de listigste boosheid kan de dood niet verschalken, noch de onbeschaamdste goddeloosheid de dood trotseren. Neen, de goddeloosheid, waaraan de mensen zich overgeven zal hen zo weinig van de dood verlossen, dat zij hen aan de dood zal overleveren.

Verzen 9-13

Prediker 8:9-13

In het begin van het hoofdstuk had Salomo ons er tegen gewaarschuwd om iets te doen te hebben met oproerige personen, in deze verzen bemoedigt hij ons met betrekking tot het kwaad van tirannieke en verdrukkende heersers over wie hij tevoren reeds had geklaagd Ecclesiastes 3:16, 4:

I. Hij had velen van zulke heersers gezien, Ecclesiastes 8:9. Bij de ernstige beschouwing, die hij gedaan had van de kinderen van de mensen en van hun toestand, had hij opgemerkt dat de een menigmaal heerst over de ander, hem ten kwade, dat is:

a. Ten kwade van de beheerste, velen verstaan het zo. Terwijl zij Gods dienaren moesten zijn ten goede van hun onderdanen, Romans 13:4, om recht te doen en de openbaren vrede te bewaren en de openbare orde te handhaven, gebruiken zij hun macht, hun ten kwade, om hun eigendom te roven, hun vrijheid aan te randen, en daden van onrechtvaardigheid te beschermen. Het is treurig gesteld met een volk als zij, die hun godsdienst en hun rechten behoren te beschermen, zich er op toeleggen om beide te vernietigen.

b. Ten kwade van de heersers, zo verstaan wij het, tot hun eigen kwaad, tot voeding van hun hoogmoed en hebzucht, het bevredigen van hun hartstocht, hun wraakzucht en aldus tot het vullen van de maat van hun zonden en het verhaasten en verzwaren van hun verderf. "Agens agendo repatitur". "Het kwaad, dat de mensen doen aan anderen, zal in het einde, tot hun eigen kwaad tot hen weerkeren."

2. Hij had opgemerkt dat zij bloeiden en voorspoed hadden in het misbruiken van hun macht, Ecclesiastes 8:10. Ik heb gezien de goddelozen, de goddeloze heersers die kwamen en gingen uit de plaats des Heiligen, in staatsie gingen, en in pracht en praal terugkwamen van de plaats van de rechtspleging (die de plaats van de Heilige genoemd wordt, omdat het gericht van God is, Deuteronomy 1:17, en omdat Hij oordeelt in het midden van de goden, Psalms 82:1, en bij hen is in de zaak van het gericht, 2 Chronicles 19:6. En zij bleven levenslang in hun ambt, en werden niet ter verantwoording geroepen wegens hun wanbeheer, maar stierven in eer, en werden met pracht en staatsie begraven, hun aanstelling was "durante vita" levenslang, en niet "quandiu se bene gesserint" zolang zij zich goed gedragen, en zij werden vergeten in die stad, in welke zij recht gedaan hadden, hun slechte praktijken werden niet herdacht tegen hen tot hun smaad en schande nadat zij waren heengegaan. Of liever: het duidt de ijdelheid aan van hun waardigheid en macht, want dat is zijn opmerking aan het einde van het vers: dit is ook ijdelheid. Zij zijn trots op hun rijkdom en macht en eer, omdat zij in de Slaafs zitten van de Heilige, maar dit alles:

a. Kan hun lichaam er niet tegen beveiligen om begraven te worden in het stof, ik zag dat zij in het graf werden gelegd, en hun pracht en praal, die hen daarheen vergezelden, zullen hen toch niet nadalen, Psalms 49:18.

b. Noch hun namen van in vergetelheid te worden begraven, want zij werden vergeten alsof zij er nooit geweest waren.

3. Hij had opgemerkt dat hun voorspoed hen verhardde in hun goddeloosheid, Ecclesiastes 8:11. Het is waar van alle zondaars, en inzonderheid van goddeloze heersers, dat zij, omdat niet haastig het oordeel over de boze daad geschiedt, denken dat het nooit geschieden zal, en zij daarom de wet kunnen trotseren, zodat hun hart vol is om kwaad te doen. Zij wagen het om zoveel te meer kwaad te doen, strekken hun boze plannen nog verder uit, en zijn er onbezorgd en onbevreesd in en bedrijven ongerechtigheid met opgeheven hand.

Merk op:

a. Door de rechtvaardige Rechter van hemel en aarde is het oordeel uitgesproken tegen boze werken en boze werkers, tegen de boze werken van vorsten en groten van de aarde, zowel als van geringere personen.

b. De volvoering van dat oordeel wordt soms lang uitgesteld, en de zondaar gaat voort, niet alleen ongestraft, maar voorspoedig.

c. Straffeloosheid verhardt de zondaars in hun goddeloosheid, en de lankmoedigheid Gods wordt schandelijk door velen misbruikt, die, inplaats van er door tot bekering gebracht te worden, er in hun onboetvaardigheid door worden bevestigd.

d. Hierin bedriegen de zondaren zichzelf want hoewel het oordeel niet haastig geschiedt, zal het toch eindelijk, en dat wel met te meer strengheid, volvoerd worden. De wraak komt langzaam, maar zij komt zeker, en intussen wordt de toorn vergaderd tegen de dag van de toorn.

4. Hij voorzag van al deze dingen zo'n einde, als voldoende is om ons van twisten met de goddelijke voorzienigheid er over terug te houden. Hij onderstelt dat een goddeloze heerser honderdmaal een onrechtvaardige daad doet, en dat zijn straf toch wordt uitgesteld en Gods lankmoedigheid over hem wordt verlengd ver boven hetgeen verwacht kon worden en de dagen van zijn macht worden vermenigvuldigd, zodat hij voortgaat met te verdrukken, maar hij geeft te kennen dat wij daarom niet ontmoedigd moeten worden.

A. Gods volk is voorzeker een gelukkig volk al worden zij ook verdekt, dien, die God vrezen, zal het wel gaan, ik zeg: hun allen, en alleen hun zal het wel gaan, die voor Zijn aangezicht vrezen. Het is de aard, de hoedanigheid van Gods volk, dat zij God vrezen hun hart is vervuld van ontzag voor Hem, zij zijn nauwgezet in het betrachten van hun plicht jegens Hem en dat wel omdat zij zien dat Zijn oog altijd op hen is, en weten dat het hun belang is om Hem welbehaaglijk te zijn. Als zij in de macht zijn van trotse verdrukkers, vrezen zij God meer dan zij hen vrezen. Zij twisten niet met Gods voorzienigheid, maar onderwerpen er zich aan. Het is het geluk van allen, die God vrezen, dat het ook in de zwaarste tijden wel met hen zal wezen, hun geluk in Gods gunst kan niet geschaad worden en hun gemeenschap met God niet worden onderbroken door hun moeilijkheden. Zij zijn in een goede toestand, want zij worden onder hun rampen en ellende in een goede gemoedsgesteldheid gehouden, en in het einde zullen zij een gezegende verlossing hebben uit, en een overvloedige beloning voor, hun benauwdheid. En daarom weet ik, weet ik door de belofte van God en de ervaring van al de heiligen, dat het hoe het ook met anderen moge wezen met hen wel zal wezen. Alles is wel, wat wei eindigt.

B. Goddelozen zijn voorzeker ongelukkig. Hoewel zij voor een tijd voorspoedig zijn en de overhand hebben, is toch voor hen even gewis de vloek, als de zegen voor de rechtvaardigen. Het zal de goddelozen niet goed gaan, zoals anderen denken dat het hun gaat, die naar de uitwendige schijn oordelen, en zoals zij zelf verwachten, dat het hun gaan zal, neen, wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan, Isaiah 3:10, Isaiah 3:11. Er zal met de goddelozen afgerekend worden voor al het kwaad, dat zij gedaan hebben, niets goeds zal hun overkomen. "Nihil potest ad malos pervenire quod prosit, imo nihil quod non nonceat" -Niets kan de goddelozen overkomen, dat hun goed doet, integendeel, er is geen gebeurtenis die hun geen kwaad doet. "Seneca." De dagen van de goddeloze zijn als een schaduw, niet slechts onzeker en afnemende, zoals de dagen zijn van alle mensen, maar geheel en volstrekt onnut. Er is in de dagen van een godvruchtige enige substantie, hij leeft op nuttige wijze, de dagen van een goddeloze zijn allen als een schaduw, ledig, nutteloos en waardeloos. Deze dagen zullen niet verlengd worden naar hij zich had voorgesteld, hij zal zijn dagen niet voor de helft volbrengen, Psalms 55:24. Hoewel zij worden verlengd, Ecclesiastes 8:12, boven hetgeen anderen verwachtten, zal toch zijn dag komen om te vellen. Hij zal het eeuwige leven niet hebben, en zo zal zijn lang leven op aarde van weinig waarde voor hem zijn. Gods grote twist met de goddelozen is, dat zij niet vrezen voor Zijn aangezicht, dat is op de bodem van hun goddeloosheid en snijdt hen af van alle zaligheid.

Verzen 9-13

Prediker 8:9-13

In het begin van het hoofdstuk had Salomo ons er tegen gewaarschuwd om iets te doen te hebben met oproerige personen, in deze verzen bemoedigt hij ons met betrekking tot het kwaad van tirannieke en verdrukkende heersers over wie hij tevoren reeds had geklaagd Ecclesiastes 3:16, 4:

I. Hij had velen van zulke heersers gezien, Ecclesiastes 8:9. Bij de ernstige beschouwing, die hij gedaan had van de kinderen van de mensen en van hun toestand, had hij opgemerkt dat de een menigmaal heerst over de ander, hem ten kwade, dat is:

a. Ten kwade van de beheerste, velen verstaan het zo. Terwijl zij Gods dienaren moesten zijn ten goede van hun onderdanen, Romans 13:4, om recht te doen en de openbaren vrede te bewaren en de openbare orde te handhaven, gebruiken zij hun macht, hun ten kwade, om hun eigendom te roven, hun vrijheid aan te randen, en daden van onrechtvaardigheid te beschermen. Het is treurig gesteld met een volk als zij, die hun godsdienst en hun rechten behoren te beschermen, zich er op toeleggen om beide te vernietigen.

b. Ten kwade van de heersers, zo verstaan wij het, tot hun eigen kwaad, tot voeding van hun hoogmoed en hebzucht, het bevredigen van hun hartstocht, hun wraakzucht en aldus tot het vullen van de maat van hun zonden en het verhaasten en verzwaren van hun verderf. "Agens agendo repatitur". "Het kwaad, dat de mensen doen aan anderen, zal in het einde, tot hun eigen kwaad tot hen weerkeren."

2. Hij had opgemerkt dat zij bloeiden en voorspoed hadden in het misbruiken van hun macht, Ecclesiastes 8:10. Ik heb gezien de goddelozen, de goddeloze heersers die kwamen en gingen uit de plaats des Heiligen, in staatsie gingen, en in pracht en praal terugkwamen van de plaats van de rechtspleging (die de plaats van de Heilige genoemd wordt, omdat het gericht van God is, Deuteronomy 1:17, en omdat Hij oordeelt in het midden van de goden, Psalms 82:1, en bij hen is in de zaak van het gericht, 2 Chronicles 19:6. En zij bleven levenslang in hun ambt, en werden niet ter verantwoording geroepen wegens hun wanbeheer, maar stierven in eer, en werden met pracht en staatsie begraven, hun aanstelling was "durante vita" levenslang, en niet "quandiu se bene gesserint" zolang zij zich goed gedragen, en zij werden vergeten in die stad, in welke zij recht gedaan hadden, hun slechte praktijken werden niet herdacht tegen hen tot hun smaad en schande nadat zij waren heengegaan. Of liever: het duidt de ijdelheid aan van hun waardigheid en macht, want dat is zijn opmerking aan het einde van het vers: dit is ook ijdelheid. Zij zijn trots op hun rijkdom en macht en eer, omdat zij in de Slaafs zitten van de Heilige, maar dit alles:

a. Kan hun lichaam er niet tegen beveiligen om begraven te worden in het stof, ik zag dat zij in het graf werden gelegd, en hun pracht en praal, die hen daarheen vergezelden, zullen hen toch niet nadalen, Psalms 49:18.

b. Noch hun namen van in vergetelheid te worden begraven, want zij werden vergeten alsof zij er nooit geweest waren.

3. Hij had opgemerkt dat hun voorspoed hen verhardde in hun goddeloosheid, Ecclesiastes 8:11. Het is waar van alle zondaars, en inzonderheid van goddeloze heersers, dat zij, omdat niet haastig het oordeel over de boze daad geschiedt, denken dat het nooit geschieden zal, en zij daarom de wet kunnen trotseren, zodat hun hart vol is om kwaad te doen. Zij wagen het om zoveel te meer kwaad te doen, strekken hun boze plannen nog verder uit, en zijn er onbezorgd en onbevreesd in en bedrijven ongerechtigheid met opgeheven hand.

Merk op:

a. Door de rechtvaardige Rechter van hemel en aarde is het oordeel uitgesproken tegen boze werken en boze werkers, tegen de boze werken van vorsten en groten van de aarde, zowel als van geringere personen.

b. De volvoering van dat oordeel wordt soms lang uitgesteld, en de zondaar gaat voort, niet alleen ongestraft, maar voorspoedig.

c. Straffeloosheid verhardt de zondaars in hun goddeloosheid, en de lankmoedigheid Gods wordt schandelijk door velen misbruikt, die, inplaats van er door tot bekering gebracht te worden, er in hun onboetvaardigheid door worden bevestigd.

d. Hierin bedriegen de zondaren zichzelf want hoewel het oordeel niet haastig geschiedt, zal het toch eindelijk, en dat wel met te meer strengheid, volvoerd worden. De wraak komt langzaam, maar zij komt zeker, en intussen wordt de toorn vergaderd tegen de dag van de toorn.

4. Hij voorzag van al deze dingen zo'n einde, als voldoende is om ons van twisten met de goddelijke voorzienigheid er over terug te houden. Hij onderstelt dat een goddeloze heerser honderdmaal een onrechtvaardige daad doet, en dat zijn straf toch wordt uitgesteld en Gods lankmoedigheid over hem wordt verlengd ver boven hetgeen verwacht kon worden en de dagen van zijn macht worden vermenigvuldigd, zodat hij voortgaat met te verdrukken, maar hij geeft te kennen dat wij daarom niet ontmoedigd moeten worden.

A. Gods volk is voorzeker een gelukkig volk al worden zij ook verdekt, dien, die God vrezen, zal het wel gaan, ik zeg: hun allen, en alleen hun zal het wel gaan, die voor Zijn aangezicht vrezen. Het is de aard, de hoedanigheid van Gods volk, dat zij God vrezen hun hart is vervuld van ontzag voor Hem, zij zijn nauwgezet in het betrachten van hun plicht jegens Hem en dat wel omdat zij zien dat Zijn oog altijd op hen is, en weten dat het hun belang is om Hem welbehaaglijk te zijn. Als zij in de macht zijn van trotse verdrukkers, vrezen zij God meer dan zij hen vrezen. Zij twisten niet met Gods voorzienigheid, maar onderwerpen er zich aan. Het is het geluk van allen, die God vrezen, dat het ook in de zwaarste tijden wel met hen zal wezen, hun geluk in Gods gunst kan niet geschaad worden en hun gemeenschap met God niet worden onderbroken door hun moeilijkheden. Zij zijn in een goede toestand, want zij worden onder hun rampen en ellende in een goede gemoedsgesteldheid gehouden, en in het einde zullen zij een gezegende verlossing hebben uit, en een overvloedige beloning voor, hun benauwdheid. En daarom weet ik, weet ik door de belofte van God en de ervaring van al de heiligen, dat het hoe het ook met anderen moge wezen met hen wel zal wezen. Alles is wel, wat wei eindigt.

B. Goddelozen zijn voorzeker ongelukkig. Hoewel zij voor een tijd voorspoedig zijn en de overhand hebben, is toch voor hen even gewis de vloek, als de zegen voor de rechtvaardigen. Het zal de goddelozen niet goed gaan, zoals anderen denken dat het hun gaat, die naar de uitwendige schijn oordelen, en zoals zij zelf verwachten, dat het hun gaan zal, neen, wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan, Isaiah 3:10, Isaiah 3:11. Er zal met de goddelozen afgerekend worden voor al het kwaad, dat zij gedaan hebben, niets goeds zal hun overkomen. "Nihil potest ad malos pervenire quod prosit, imo nihil quod non nonceat" -Niets kan de goddelozen overkomen, dat hun goed doet, integendeel, er is geen gebeurtenis die hun geen kwaad doet. "Seneca." De dagen van de goddeloze zijn als een schaduw, niet slechts onzeker en afnemende, zoals de dagen zijn van alle mensen, maar geheel en volstrekt onnut. Er is in de dagen van een godvruchtige enige substantie, hij leeft op nuttige wijze, de dagen van een goddeloze zijn allen als een schaduw, ledig, nutteloos en waardeloos. Deze dagen zullen niet verlengd worden naar hij zich had voorgesteld, hij zal zijn dagen niet voor de helft volbrengen, Psalms 55:24. Hoewel zij worden verlengd, Ecclesiastes 8:12, boven hetgeen anderen verwachtten, zal toch zijn dag komen om te vellen. Hij zal het eeuwige leven niet hebben, en zo zal zijn lang leven op aarde van weinig waarde voor hem zijn. Gods grote twist met de goddelozen is, dat zij niet vrezen voor Zijn aangezicht, dat is op de bodem van hun goddeloosheid en snijdt hen af van alle zaligheid.

Verzen 14-17

Prediker 8:14-17

Wijze en godvruchtige mensen zijn van oudsher in verwarring en verlegenheid gekomen door deze moeilijkheid, hoe de voorspoed van de goddelozen, en de tegenspoed, de benauwdheden van de rechtvaardigen in overeenstemming kunnen gebracht worden met de heiligheid en goedheid van de God, die de wereld regeert. Hieromtrent geeft Salomo ons zijn raad.

1. Hij wil dat wij er niet verbaasd of verwonderd over zullen zijn, alsof er iets vreemds gebeurde, want hij zelf heeft het in zijn dagen gezien, Ecclesiastes 8:14.

a. Hij zag rechtvaardigen, wie het wedervoer naar het werk van de goddelozen die, in weerwil van hun gerechtigheid zeer harde dingen leden, en dat wel gedurende langen tijd, alsof zij voor een grote goddeloosheid gestraft moesten worden.

b. Hij zag goddelozen, wie het ging naar het werk van de recht vaardigen, die zo'n merkwaardige voorspoed hadden, alsof zij voor de ene of andere goede daad beloond werden. "Wij zien de rechtvaardigen verward en ontroerd in hun gemoed, de goddelozen gerust, onbezorgd en onbevreesd, de rechtvaardigen beproefd door de Goddelijke voorzienigheid, de goddelozen voorspoedig, welvarend in gunst, de rechtvaardigen geblameerd, gesmaad, terneergeworpen door de hogere machten, de goddelozen geprezen en tot eerambten bevorderd".

2. Hij wil dat wij niet naar aanleiding daarvan God beschuldigen van ongerechtigheid, maar de wereld beschuldigen van ijdelheid. Op God moet geen afkeurende aanmerking worden gemaakt, maar wat betreft de wereld, dit is ijdelheid, die op de aarde geschiedt, en wederom: dit is ook ijdelheid, het is een stellig bewijs dat de dingen van deze wereld niet de beste dingen zijn, noch ooit bestemd of bedoeld waren om een deel, een geluk voor ons te zijn, want indien zij dit wel waren, dan zou God zoveel van de rijkdom van de wereld niet ten deel hebben doen vallen aan Zijn ergste vijanden, en zoveel van haar ellende aan Zijn beste vrienden. Er moet dus een ander leven zijn na dit leven de blijdschap en de ellende waarvan wezenlijk en substantieel moeten zijn en instaat om de mensen waarlijk gelukkig of waarlijk rampzalig te maken, want deze wereld doet geen van beide.

3. Hij wil dat wij er ons niet over kwellen, er niet in verwarring door gebracht zullen worden maar dat wij blijmoedig zullen genieten wat God ons geeft in de wereld, er mee tevreden zullen zijn, en er ons voordeel mee zullen doen, al hebben anderen het ook veel beter die wij er onwaardig voor vinden, Ecclesiastes 8:15. Daarom prees ik de blijdschap, een heilige gerustheid en kalmte van gemoed, voortkomende uit vertrouwen op God en Zijn macht, voorzienigheid en belofte) omdat de mens niets beters heeft onder de zon (hoewel een godvruchtige veel betere dingen heeft boven de zon) dan te eten en te drinken, dat is: sober en dankbaar gebruik te maken van de dingen van dit leven, naar zijn rang in de maatschappij, en blij te zijn, wat er ook gebeurt, want dat zal hem aankleven van zijn arbeid, dat is al de vrucht, die hij voor zichzelf heeft van de moeite, die hij genomen heeft in het werk en de zaken van deze wereld, en moge het hem veel goed doen, en laat hem zich dat niet ontzeggen uit gemelijke ontevredenheid, omdat de wereld niet is zoals hij haar zou willen hebben. Dat zal hem aankleven gedurende de dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon. Ons tegenwoordig leven is een leven onder de zon, maar wij verwachten het leven van de toekomende wereld dat beginnen en voortgaan zal als de zon veranderd zal worden in duisternis, en niet meer zal schijnen. Dit tegenwoordige leven moet gerekend worden bij dagen, dit leven is ons gegeven, en de dagen ervan zijn ons toebedeeld door de raad van God, en daarom moeten wij, zolang het duurt, schikken naar de wil van God, en er ons op toeleggen om aan het doel van het leven te beantwoorden.

4. Hij wil dat wij het niet beproeven om een reden te geven voor hetgeen God doet, want Zijn weg is in de zee, en Zijn pad in de grote wateren, niet te ontdekken, en daarom moeten wij tevreden en in godsvrucht onwetend zijn omtrent de betekenis van Gods handelingen in de regering van de wereld, Ecclesiastes 8:16, Ecclesiastes 8:17. Hier toont hij aan:

A. Dat hij zelf en vele anderen dit punt ijverig hebben bestudeerd, en een onderzoek hebben ingesteld naar de redenen van de voorspoed van de goddelozen en de beproevingen van de rechtvaardigen, hij begaf zijn hart om deze wijsheid te weten, en om aan te zien de bezigheid, hetgeen gedaan wordt door de Goddelijke voorzienigheid op de aarde, om te ontdekken of er een bepaald plan, een standvastige regel, of methode is, naar welke de zaken van deze lagere wereld bestuurd worden, een orde van regering even vast en gestadig als de orde in de natuur zodat wij naar hetgeen thans geschiedt met even veel zekerheid kunnen voorzeggen wat vervolgens geschieden zal, als wij, wanneer het nieuwe maan is, kunnen zeggen, wanneer het volle maan zal zijn, dit zou hij gaarne hebben willen ontdekken. Anderen hebben er zich zo ijverig op toegelegd, dat zij dag noch nacht de tijd konden vinden om te slapen en het ook niet over zich hadden kunnen verkrijgen om te gaan slapen, zo vol van zorg en kommer waren zij over deze dingen. Sommigen denken dat Salomo van zichzelf spreekt, dat hij zo ijverig was om deze grote zaak te onderzoeken, dat hij om zijn gedurig denken er aan niet kon slapen.

B. Dat het alles vergeefse moeite was, Ecclesiastes 8:17. Als wij zien op de werken Gods en Zijn voorzienigheid, en het een deel ervan vergelijken met het andere deel, dan kunnen wij niet vinden dat er zulk een vaste methode is, door welke het werk, dat onder de zon geschiedt, bestuurd wordt, wij kunnen geen sleutel vinden, om het letterschrift te ontcijferen, noch kunnen wij door precedenten te raadplegen de praktijk van dit hof kennen, noch weten wat het oordeel, de uitspraak, zijn zal.

a. Al was iemand nog zo vlijtig, al arbeidde hij ook om het te ontdekken.

b. Al is hij ook nog zo vernuftig, al is hij een wijze in andere dingen, en al kan hij de raad van koningen doorgronden.

c.Ja, Al zou hij ook geheel overtuigd zijn van wel te zullen slagen, of ofschoon hij denkt het te weten, zal hij het toch niet kunnen uitvinden. Gods wegen zijn boven de onze, en Hij is ook niet gebonden aan Zijn vorige wegen maar Zijn oordelen zijn een grote afgrond.

Verzen 14-17

Prediker 8:14-17

Wijze en godvruchtige mensen zijn van oudsher in verwarring en verlegenheid gekomen door deze moeilijkheid, hoe de voorspoed van de goddelozen, en de tegenspoed, de benauwdheden van de rechtvaardigen in overeenstemming kunnen gebracht worden met de heiligheid en goedheid van de God, die de wereld regeert. Hieromtrent geeft Salomo ons zijn raad.

1. Hij wil dat wij er niet verbaasd of verwonderd over zullen zijn, alsof er iets vreemds gebeurde, want hij zelf heeft het in zijn dagen gezien, Ecclesiastes 8:14.

a. Hij zag rechtvaardigen, wie het wedervoer naar het werk van de goddelozen die, in weerwil van hun gerechtigheid zeer harde dingen leden, en dat wel gedurende langen tijd, alsof zij voor een grote goddeloosheid gestraft moesten worden.

b. Hij zag goddelozen, wie het ging naar het werk van de recht vaardigen, die zo'n merkwaardige voorspoed hadden, alsof zij voor de ene of andere goede daad beloond werden. "Wij zien de rechtvaardigen verward en ontroerd in hun gemoed, de goddelozen gerust, onbezorgd en onbevreesd, de rechtvaardigen beproefd door de Goddelijke voorzienigheid, de goddelozen voorspoedig, welvarend in gunst, de rechtvaardigen geblameerd, gesmaad, terneergeworpen door de hogere machten, de goddelozen geprezen en tot eerambten bevorderd".

2. Hij wil dat wij niet naar aanleiding daarvan God beschuldigen van ongerechtigheid, maar de wereld beschuldigen van ijdelheid. Op God moet geen afkeurende aanmerking worden gemaakt, maar wat betreft de wereld, dit is ijdelheid, die op de aarde geschiedt, en wederom: dit is ook ijdelheid, het is een stellig bewijs dat de dingen van deze wereld niet de beste dingen zijn, noch ooit bestemd of bedoeld waren om een deel, een geluk voor ons te zijn, want indien zij dit wel waren, dan zou God zoveel van de rijkdom van de wereld niet ten deel hebben doen vallen aan Zijn ergste vijanden, en zoveel van haar ellende aan Zijn beste vrienden. Er moet dus een ander leven zijn na dit leven de blijdschap en de ellende waarvan wezenlijk en substantieel moeten zijn en instaat om de mensen waarlijk gelukkig of waarlijk rampzalig te maken, want deze wereld doet geen van beide.

3. Hij wil dat wij er ons niet over kwellen, er niet in verwarring door gebracht zullen worden maar dat wij blijmoedig zullen genieten wat God ons geeft in de wereld, er mee tevreden zullen zijn, en er ons voordeel mee zullen doen, al hebben anderen het ook veel beter die wij er onwaardig voor vinden, Ecclesiastes 8:15. Daarom prees ik de blijdschap, een heilige gerustheid en kalmte van gemoed, voortkomende uit vertrouwen op God en Zijn macht, voorzienigheid en belofte) omdat de mens niets beters heeft onder de zon (hoewel een godvruchtige veel betere dingen heeft boven de zon) dan te eten en te drinken, dat is: sober en dankbaar gebruik te maken van de dingen van dit leven, naar zijn rang in de maatschappij, en blij te zijn, wat er ook gebeurt, want dat zal hem aankleven van zijn arbeid, dat is al de vrucht, die hij voor zichzelf heeft van de moeite, die hij genomen heeft in het werk en de zaken van deze wereld, en moge het hem veel goed doen, en laat hem zich dat niet ontzeggen uit gemelijke ontevredenheid, omdat de wereld niet is zoals hij haar zou willen hebben. Dat zal hem aankleven gedurende de dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon. Ons tegenwoordig leven is een leven onder de zon, maar wij verwachten het leven van de toekomende wereld dat beginnen en voortgaan zal als de zon veranderd zal worden in duisternis, en niet meer zal schijnen. Dit tegenwoordige leven moet gerekend worden bij dagen, dit leven is ons gegeven, en de dagen ervan zijn ons toebedeeld door de raad van God, en daarom moeten wij, zolang het duurt, schikken naar de wil van God, en er ons op toeleggen om aan het doel van het leven te beantwoorden.

4. Hij wil dat wij het niet beproeven om een reden te geven voor hetgeen God doet, want Zijn weg is in de zee, en Zijn pad in de grote wateren, niet te ontdekken, en daarom moeten wij tevreden en in godsvrucht onwetend zijn omtrent de betekenis van Gods handelingen in de regering van de wereld, Ecclesiastes 8:16, Ecclesiastes 8:17. Hier toont hij aan:

A. Dat hij zelf en vele anderen dit punt ijverig hebben bestudeerd, en een onderzoek hebben ingesteld naar de redenen van de voorspoed van de goddelozen en de beproevingen van de rechtvaardigen, hij begaf zijn hart om deze wijsheid te weten, en om aan te zien de bezigheid, hetgeen gedaan wordt door de Goddelijke voorzienigheid op de aarde, om te ontdekken of er een bepaald plan, een standvastige regel, of methode is, naar welke de zaken van deze lagere wereld bestuurd worden, een orde van regering even vast en gestadig als de orde in de natuur zodat wij naar hetgeen thans geschiedt met even veel zekerheid kunnen voorzeggen wat vervolgens geschieden zal, als wij, wanneer het nieuwe maan is, kunnen zeggen, wanneer het volle maan zal zijn, dit zou hij gaarne hebben willen ontdekken. Anderen hebben er zich zo ijverig op toegelegd, dat zij dag noch nacht de tijd konden vinden om te slapen en het ook niet over zich hadden kunnen verkrijgen om te gaan slapen, zo vol van zorg en kommer waren zij over deze dingen. Sommigen denken dat Salomo van zichzelf spreekt, dat hij zo ijverig was om deze grote zaak te onderzoeken, dat hij om zijn gedurig denken er aan niet kon slapen.

B. Dat het alles vergeefse moeite was, Ecclesiastes 8:17. Als wij zien op de werken Gods en Zijn voorzienigheid, en het een deel ervan vergelijken met het andere deel, dan kunnen wij niet vinden dat er zulk een vaste methode is, door welke het werk, dat onder de zon geschiedt, bestuurd wordt, wij kunnen geen sleutel vinden, om het letterschrift te ontcijferen, noch kunnen wij door precedenten te raadplegen de praktijk van dit hof kennen, noch weten wat het oordeel, de uitspraak, zijn zal.

a. Al was iemand nog zo vlijtig, al arbeidde hij ook om het te ontdekken.

b. Al is hij ook nog zo vernuftig, al is hij een wijze in andere dingen, en al kan hij de raad van koningen doorgronden.

c.Ja, Al zou hij ook geheel overtuigd zijn van wel te zullen slagen, of ofschoon hij denkt het te weten, zal hij het toch niet kunnen uitvinden. Gods wegen zijn boven de onze, en Hij is ook niet gebonden aan Zijn vorige wegen maar Zijn oordelen zijn een grote afgrond.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ecclesiastes 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ecclesiastes-8.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile