Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Prediker 7

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PREDIKER 7

Salomo had vele voorbeelden en bewijzen gegeven van de ijdelheid van deze wereld en de dingen, die er in zijn. In dit hoofdstuk nu:

I. Beveelt hij ons sommige goede middelen aan, geschikt om gebruikt te worden tot herstel van deze grieven, en ons te wapenen tegen het kwaad, dat ons er van bedreigt. Zoals

1. Zorg voor onze goede naam, Ecclesiastes 7:1.2.

2. Ernst en kalmte van geest Ecclesiastes 7:2.

3.Kalmte van geest, Ecclesiastes 7:7

4.Voorzichtigheid en beleid in het bestuur van al onze zaken, Ecclesiastes 7:11, Ecclesiastes 7:12.

5.Onderworpenheid aan de wil van God in alle gebeurtenissen, ons schikkende naar elke toestand, Ecclesiastes 7:13.

6.Een nauwgezet vermijden van alle gevaarlijke uitersten, Ecclesiastes 7:16.

7.Zachtmoedigheid en tederheid jegens hen, die schadelijk of beledigend voor ons geweest zijn, Ecclesiastes 7:19. Kortom, de beste manier om ons te behoeden voor de kwelling, die de ijdelheid van de wereld voor ons teweegbrengt, is in ons humeur te blijven en onze hartstochten streng in bedwang te houden.

II. Hij betreurt zijn eigen ongerechtigheid als hetgeen meer kwellend was dan al deze ijdelheden, die verborgenheid van de ongerechtigheid, het hebben van vele vrouwen, door welke hij van God en zijn plicht was afgetrokken, Ecclesiastes 7:23.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PREDIKER 7

Salomo had vele voorbeelden en bewijzen gegeven van de ijdelheid van deze wereld en de dingen, die er in zijn. In dit hoofdstuk nu:

I. Beveelt hij ons sommige goede middelen aan, geschikt om gebruikt te worden tot herstel van deze grieven, en ons te wapenen tegen het kwaad, dat ons er van bedreigt. Zoals

1. Zorg voor onze goede naam, Ecclesiastes 7:1.2.

2. Ernst en kalmte van geest Ecclesiastes 7:2.

3.Kalmte van geest, Ecclesiastes 7:7

4.Voorzichtigheid en beleid in het bestuur van al onze zaken, Ecclesiastes 7:11, Ecclesiastes 7:12.

5.Onderworpenheid aan de wil van God in alle gebeurtenissen, ons schikkende naar elke toestand, Ecclesiastes 7:13.

6.Een nauwgezet vermijden van alle gevaarlijke uitersten, Ecclesiastes 7:16.

7.Zachtmoedigheid en tederheid jegens hen, die schadelijk of beledigend voor ons geweest zijn, Ecclesiastes 7:19. Kortom, de beste manier om ons te behoeden voor de kwelling, die de ijdelheid van de wereld voor ons teweegbrengt, is in ons humeur te blijven en onze hartstochten streng in bedwang te houden.

II. Hij betreurt zijn eigen ongerechtigheid als hetgeen meer kwellend was dan al deze ijdelheden, die verborgenheid van de ongerechtigheid, het hebben van vele vrouwen, door welke hij van God en zijn plicht was afgetrokken, Ecclesiastes 7:23.

Verzen 1-6

Prediker 7:1-6

In deze verzen spreekt Salomo sommige grote waarheden uit, die voor het niet denkend deel van het mensdom en dat is het grootste deel ervan paradoxen schijnen te zijn.

I. Dat de eer van de deugd wezenlijk kostelijker en begerenswaardiger is dan de rijkdom en het vermaak in deze wereld, Ecclesiastes 7:1. Een goede naam gaat voor goede olie, zo zou het gelezen kunnen worden, hij is verkieslijker, en allen, die wijs zijn, zullen er de voorkeur aan geven. Goede olie is hier genomen voor al het gewin van de aarde, onder welker voortbrengselen olie als een van de kostelijkste gerekend werd voor al de genietingen van de zinnen, voor olie en reukwerk, die het hart verblijden, en zij wordt olie van de vreugde genoemd, ja, en voor de hoogste titels van de eer, waarmee de mensen vereerd worden, want koningen worden gezalfd. Een goede naam is beter dan alle rijkdom, Proverbs 22:1, een naam voor wijsheid en godsvrucht bij hen die wijs en godvruchtig zijn de nagedachtenis van de rechtvaardige, dit is een goed, dat een lieflijker genot aanbrengt voor het gemoed, ruimer gelegenheid geeft aan de mens om nuttig te zijn, verder zal gaan en langer zal duren dan de kostelijkste fles met zalf, want Christus heeft Maria voor haar zalf betaald met een goede naam, een naam in de evangeliën, Matthew 26:13, en wij zijn er zeker van dat Hij altijd betaalt met interest.

II. Dat, alles wel overwogen, ons uitgaan van de wereld een grotere vriendelijkheid voor ons is, dan ons inkomen in de wereld geweest is. De dag des doods is te verkiezen boven de dag van de geboorte, hoewel er voor anderen blijdschap was toen een mens geboren werd in de wereld, en waar dood is, daar is klagen en treuren, maar ten opzichte van onszelf: indien wij zo geleefd hebben dat wij een goede naam hebben verdiend, dan is de dag van onze dood, die een einde zal maken aan onze zorgen, ons zwoegen en ons verdriet, en ons heenbrengt naar onze rust en blijdschap en eeuwige voldoening, beter dan de dag dat wij geboren werden, die ons inleidde in een wereld van zoveel zonde en ellende, ijdelheid en kwelling. Wij werden geboren tot onzekerheid, maar een godvruchtige sterft niet in onzekerheid. De dag van onze geboorte bracht op onze ziel de last van het vlees, maar de dag van onze dood bevrijdt haar van die last.

III. Dat het ons meer goed zal doen om naar een begrafenis, dan om naar een feestmaal te gaan, Ecclesiastes 7:2. Het is beter te gaan in het klaaghuis, en daar te wenen met de wenenden, dan te gaan in het huis van de maaltijd, tot een bruiloft, of een andere feestviering, om daar zich te verblijden met de blijden. Het zal ons meer goed doen, een betere indruk bij ons teweegbrengen. Het is ons, naar de gelegenheid zich voordoet, geoorloofd naar beide te gaan, onze Heiland is aangezeten aan het bruiloftsmaal van Zijn vriend te Kana, en weende aan het graf van Zijn vriend in Bethanië, en wij kunnen God verheerlijken en goed doen en goed ontvangen in het huis van de maaltijd, maar in aanmerking genomen hoe wij er aan onderhevig zijn om ijdel, hoogmoedig en zorgeloos te wezen, en toe te geven aan het vlees is het beter voor ons, te gaan in het klaaghuis niet om de pracht en staatsie van de begrafenis te zien, maar om te delen in de smart ervan en goede lessen te leren, beide van de dode, die vandaar heengaat naar zijn langdurig tehuis, en van de treurenden, die over de straat gaan.

De lessen, die in het klaaghuis te leren zijn, zijn,

1. Bij wijze van inlichting: dat het `t einde is aller mensen, allen hebben gezondigd en daarom gaat over allen de dood, wij moeten aldus door onze vrienden verlaten worden zoals de rouwdragenden het zijn, en zo moeten wij heengaan, zoals de doden heengaan. Wat het lot is van anderen, zal het onze zijn, de beker gaat rond, weldra zal hij tot ons komen. 2. Bij wijze van vermaning: de levende legt het in zijn hart. Zullen de levenden dit doen? Het zou goed zijn, zo zij het deden. Zij, die geestelijk levend zijn, zullen het in hun hart leggen, en wat betreft de overlevenden, men zou denken dat zij het doen moeten, het is hun eigen schuld zo zij het niet doen, want niets is gemakkelijker dan dat wij door de dood van anderen indachtig worden gemaakt aan onze eigen dood. Sommigen zullen dit misschien ter harte nemen en op hun einde merken, die een goede preek niet ter harte zouden nemen.

A. Tot verder bewijs hiervan, Ecclesiastes 7:4, noemt hij het de eigenschap van de wijze man, dat zijn hart in het klaaghuis is. Hij is zeer van nabij bekend met treurige onderwerpen, en dat is beide een bewijs en een bevordering van zijn wijsheid. Het klaaghuis is de school van de wijze, waarin hij menige goede les heeft geleerd, en daar, waar hij ernstig is, is hij in zijn element. Als hij in het klaaghuis is, is zijn hart daar om nut en voordeel te trekken uit de tonelen van sterflijkheid, die zich daar aan hem voordoen. Ja, als hij in het huis van de maaltijd is, is zijn hart in het klaaghuis, bij wijze van medegevoel met hen die in droefheid zin.

B. Het is de aard van een dwaas, dat zijn hart in het huis van de vreugde is, zijn hart is er geheel op uit om vrolijk en lustig te zijn, geheel zijn verlustiging is in spel en vermaak, in vrolijke verhalen, vrolijke liederen en vrolijk gezelschap, vrolijke dagen en vrolijke nachten. Als hij soms in het klaaghuis is, dan is hij onder een bedwang, zijn hart is terzelfder tijd in het huis van de vreugde. Dat is zijn dwaasheid, en draagt er toe bij om hem hoe langer hoe meer dwaas te maken.

IV. Dat stemmigheid en ernst ons meer betamen en beter voor ons zijn, dan vrolijkheid en pret, Ecclesiastes 7:3. Een bekend spreekwoord zegt: "En ons vrolijkheid is een pond van droefheid waard," maar de prediker leert ons een tegenovergestelde les: Het treuren is beter dan het lachen, meer in overeenstemming met onze tegenwoordige staat, waarin wij dagelijks zondigen en zelf min of meer ladende zijn en dagelijks de zonde en het rijden van anderen zien. Terwijl wij ons in een tranendal bevinden, moeten wij ons schikken naar het klimaat. Het is ook meer in ons voordeel want door de droefheid van het aangezicht wordt het hart dikwijls gebeterd. Datgene is het beste voor ons wat het beste is voor onze ziel, waardoor het hart gebeterd wordt, hoewel het onaangenaam is voor het gevoel. Treurigheid is dikwijls een gelukkig middel voor ernst, en de beproeving, die de gezondheid, de bezitting, het gezin schaadt, kan goed en gezond zijn voor de geest, kan er zulke indrukken op teweegbrengen dat de gezindheid, het humeur er zeer veel door wordt verbeterd, hem nederig en zachtmoedig kan maken, los van de wereld, boetvaardig wegens de zonde, en nauwgezet in plichtsbetrachting. "Vexatio dat intellectum" Kwelling scherpt het verstand. "Periissem nisi periissem". Ik zou omgekomen zijn, indien ik niet ellendig ware gemaakt. Nu zal volgen dat daarentegen door vrolijkheid en dartelheid van het aangezicht het hart erger wordt, meer ijdel, meer vleselijk gezind, meer zinnelijk en zorgeloos, meer verzot op de wereld en meer vervreemd van God en van geestelijke dingen, Job 21:12, Job 21:14 totdat het zich volstrekt niet bekommert over de verbreking Jozefs, zoals zij, van wie gesproken wordt in Amos 6:5, en zoals de koning en Haman, Esther 3:5.

V. Dat het veel beter voor ons is, dat ons bederf vernederd wordt door de bestraffing van de wijzen, dan dat het gestreeld wordt door het gezang van de dwazen, Ecclesiastes 7:5. Velen, die wel zeer gaarne de inlichtingen van de wijzen zouden willen horen en nog veel liever hun lof en hun vertroostingen zouden ontvangen, zijn er echter geheel niet op gesteld om hun bestraffingen te horen, dat is: zij willen niet dat men hen hun fouten onder het oog brengt, al zou men dit ook op nog zo verstandige wijze doen maar hierin betonen zij zich geen vrienden van zichzelf, want de bestraffingen van de tucht zijn de weg des levens, Proverbs 6:23,, en hoewel zij niet zo aangenaam zijn als het gezang van de dwazen, zijn zij toch heilzamer. Om niet alleen met geduld, maar met genoegen de bestraffing van de wijzen te horen is een teken van en een middel tot wijsheid, maar verzot te zijn op het gezang van de dwazen is een teken dat de geest het gemoed, ijdel is, en een middel om hem nog ijdeler te maken. En hoe ongerijmd is het niet voor een mens om zo verzot te zijn op zo voorbijgaand een genoegen als het lachen van een dwaas, dat gevoegelijk vergeleken kan worden bij het branden van doornen onder een pot, dat veel gedruis maakt en een grote vlam doet opgaan voor een poosje, maar terstond uitgaat, de as verstrooit en nauwelijks iets bijdraagt tot het voortbrengen van kookhitte, want daarvoor is een gestadig vuur nodig. Het lachen van een dwaas is luidruchtig en vluchtig, en is geen blijk van ware vreugde. Dit is ook ijdelheid, het bedriegt de mensen tot hun verderf, want het laatste van die blijdschap is droefheid. Onze gezegende Heiland heeft ons vonnis uitgesproken: Zalig zijt gij die nu weent, want gij zult lachen. Wee u, die nu lacht, want gij zult treuren en wenen, Luke 6:1. 21, 25.

Verzen 1-6

Prediker 7:1-6

In deze verzen spreekt Salomo sommige grote waarheden uit, die voor het niet denkend deel van het mensdom en dat is het grootste deel ervan paradoxen schijnen te zijn.

I. Dat de eer van de deugd wezenlijk kostelijker en begerenswaardiger is dan de rijkdom en het vermaak in deze wereld, Ecclesiastes 7:1. Een goede naam gaat voor goede olie, zo zou het gelezen kunnen worden, hij is verkieslijker, en allen, die wijs zijn, zullen er de voorkeur aan geven. Goede olie is hier genomen voor al het gewin van de aarde, onder welker voortbrengselen olie als een van de kostelijkste gerekend werd voor al de genietingen van de zinnen, voor olie en reukwerk, die het hart verblijden, en zij wordt olie van de vreugde genoemd, ja, en voor de hoogste titels van de eer, waarmee de mensen vereerd worden, want koningen worden gezalfd. Een goede naam is beter dan alle rijkdom, Proverbs 22:1, een naam voor wijsheid en godsvrucht bij hen die wijs en godvruchtig zijn de nagedachtenis van de rechtvaardige, dit is een goed, dat een lieflijker genot aanbrengt voor het gemoed, ruimer gelegenheid geeft aan de mens om nuttig te zijn, verder zal gaan en langer zal duren dan de kostelijkste fles met zalf, want Christus heeft Maria voor haar zalf betaald met een goede naam, een naam in de evangeliën, Matthew 26:13, en wij zijn er zeker van dat Hij altijd betaalt met interest.

II. Dat, alles wel overwogen, ons uitgaan van de wereld een grotere vriendelijkheid voor ons is, dan ons inkomen in de wereld geweest is. De dag des doods is te verkiezen boven de dag van de geboorte, hoewel er voor anderen blijdschap was toen een mens geboren werd in de wereld, en waar dood is, daar is klagen en treuren, maar ten opzichte van onszelf: indien wij zo geleefd hebben dat wij een goede naam hebben verdiend, dan is de dag van onze dood, die een einde zal maken aan onze zorgen, ons zwoegen en ons verdriet, en ons heenbrengt naar onze rust en blijdschap en eeuwige voldoening, beter dan de dag dat wij geboren werden, die ons inleidde in een wereld van zoveel zonde en ellende, ijdelheid en kwelling. Wij werden geboren tot onzekerheid, maar een godvruchtige sterft niet in onzekerheid. De dag van onze geboorte bracht op onze ziel de last van het vlees, maar de dag van onze dood bevrijdt haar van die last.

III. Dat het ons meer goed zal doen om naar een begrafenis, dan om naar een feestmaal te gaan, Ecclesiastes 7:2. Het is beter te gaan in het klaaghuis, en daar te wenen met de wenenden, dan te gaan in het huis van de maaltijd, tot een bruiloft, of een andere feestviering, om daar zich te verblijden met de blijden. Het zal ons meer goed doen, een betere indruk bij ons teweegbrengen. Het is ons, naar de gelegenheid zich voordoet, geoorloofd naar beide te gaan, onze Heiland is aangezeten aan het bruiloftsmaal van Zijn vriend te Kana, en weende aan het graf van Zijn vriend in Bethanië, en wij kunnen God verheerlijken en goed doen en goed ontvangen in het huis van de maaltijd, maar in aanmerking genomen hoe wij er aan onderhevig zijn om ijdel, hoogmoedig en zorgeloos te wezen, en toe te geven aan het vlees is het beter voor ons, te gaan in het klaaghuis niet om de pracht en staatsie van de begrafenis te zien, maar om te delen in de smart ervan en goede lessen te leren, beide van de dode, die vandaar heengaat naar zijn langdurig tehuis, en van de treurenden, die over de straat gaan.

De lessen, die in het klaaghuis te leren zijn, zijn,

1. Bij wijze van inlichting: dat het `t einde is aller mensen, allen hebben gezondigd en daarom gaat over allen de dood, wij moeten aldus door onze vrienden verlaten worden zoals de rouwdragenden het zijn, en zo moeten wij heengaan, zoals de doden heengaan. Wat het lot is van anderen, zal het onze zijn, de beker gaat rond, weldra zal hij tot ons komen. 2. Bij wijze van vermaning: de levende legt het in zijn hart. Zullen de levenden dit doen? Het zou goed zijn, zo zij het deden. Zij, die geestelijk levend zijn, zullen het in hun hart leggen, en wat betreft de overlevenden, men zou denken dat zij het doen moeten, het is hun eigen schuld zo zij het niet doen, want niets is gemakkelijker dan dat wij door de dood van anderen indachtig worden gemaakt aan onze eigen dood. Sommigen zullen dit misschien ter harte nemen en op hun einde merken, die een goede preek niet ter harte zouden nemen.

A. Tot verder bewijs hiervan, Ecclesiastes 7:4, noemt hij het de eigenschap van de wijze man, dat zijn hart in het klaaghuis is. Hij is zeer van nabij bekend met treurige onderwerpen, en dat is beide een bewijs en een bevordering van zijn wijsheid. Het klaaghuis is de school van de wijze, waarin hij menige goede les heeft geleerd, en daar, waar hij ernstig is, is hij in zijn element. Als hij in het klaaghuis is, is zijn hart daar om nut en voordeel te trekken uit de tonelen van sterflijkheid, die zich daar aan hem voordoen. Ja, als hij in het huis van de maaltijd is, is zijn hart in het klaaghuis, bij wijze van medegevoel met hen die in droefheid zin.

B. Het is de aard van een dwaas, dat zijn hart in het huis van de vreugde is, zijn hart is er geheel op uit om vrolijk en lustig te zijn, geheel zijn verlustiging is in spel en vermaak, in vrolijke verhalen, vrolijke liederen en vrolijk gezelschap, vrolijke dagen en vrolijke nachten. Als hij soms in het klaaghuis is, dan is hij onder een bedwang, zijn hart is terzelfder tijd in het huis van de vreugde. Dat is zijn dwaasheid, en draagt er toe bij om hem hoe langer hoe meer dwaas te maken.

IV. Dat stemmigheid en ernst ons meer betamen en beter voor ons zijn, dan vrolijkheid en pret, Ecclesiastes 7:3. Een bekend spreekwoord zegt: "En ons vrolijkheid is een pond van droefheid waard," maar de prediker leert ons een tegenovergestelde les: Het treuren is beter dan het lachen, meer in overeenstemming met onze tegenwoordige staat, waarin wij dagelijks zondigen en zelf min of meer ladende zijn en dagelijks de zonde en het rijden van anderen zien. Terwijl wij ons in een tranendal bevinden, moeten wij ons schikken naar het klimaat. Het is ook meer in ons voordeel want door de droefheid van het aangezicht wordt het hart dikwijls gebeterd. Datgene is het beste voor ons wat het beste is voor onze ziel, waardoor het hart gebeterd wordt, hoewel het onaangenaam is voor het gevoel. Treurigheid is dikwijls een gelukkig middel voor ernst, en de beproeving, die de gezondheid, de bezitting, het gezin schaadt, kan goed en gezond zijn voor de geest, kan er zulke indrukken op teweegbrengen dat de gezindheid, het humeur er zeer veel door wordt verbeterd, hem nederig en zachtmoedig kan maken, los van de wereld, boetvaardig wegens de zonde, en nauwgezet in plichtsbetrachting. "Vexatio dat intellectum" Kwelling scherpt het verstand. "Periissem nisi periissem". Ik zou omgekomen zijn, indien ik niet ellendig ware gemaakt. Nu zal volgen dat daarentegen door vrolijkheid en dartelheid van het aangezicht het hart erger wordt, meer ijdel, meer vleselijk gezind, meer zinnelijk en zorgeloos, meer verzot op de wereld en meer vervreemd van God en van geestelijke dingen, Job 21:12, Job 21:14 totdat het zich volstrekt niet bekommert over de verbreking Jozefs, zoals zij, van wie gesproken wordt in Amos 6:5, en zoals de koning en Haman, Esther 3:5.

V. Dat het veel beter voor ons is, dat ons bederf vernederd wordt door de bestraffing van de wijzen, dan dat het gestreeld wordt door het gezang van de dwazen, Ecclesiastes 7:5. Velen, die wel zeer gaarne de inlichtingen van de wijzen zouden willen horen en nog veel liever hun lof en hun vertroostingen zouden ontvangen, zijn er echter geheel niet op gesteld om hun bestraffingen te horen, dat is: zij willen niet dat men hen hun fouten onder het oog brengt, al zou men dit ook op nog zo verstandige wijze doen maar hierin betonen zij zich geen vrienden van zichzelf, want de bestraffingen van de tucht zijn de weg des levens, Proverbs 6:23,, en hoewel zij niet zo aangenaam zijn als het gezang van de dwazen, zijn zij toch heilzamer. Om niet alleen met geduld, maar met genoegen de bestraffing van de wijzen te horen is een teken van en een middel tot wijsheid, maar verzot te zijn op het gezang van de dwazen is een teken dat de geest het gemoed, ijdel is, en een middel om hem nog ijdeler te maken. En hoe ongerijmd is het niet voor een mens om zo verzot te zijn op zo voorbijgaand een genoegen als het lachen van een dwaas, dat gevoegelijk vergeleken kan worden bij het branden van doornen onder een pot, dat veel gedruis maakt en een grote vlam doet opgaan voor een poosje, maar terstond uitgaat, de as verstrooit en nauwelijks iets bijdraagt tot het voortbrengen van kookhitte, want daarvoor is een gestadig vuur nodig. Het lachen van een dwaas is luidruchtig en vluchtig, en is geen blijk van ware vreugde. Dit is ook ijdelheid, het bedriegt de mensen tot hun verderf, want het laatste van die blijdschap is droefheid. Onze gezegende Heiland heeft ons vonnis uitgesproken: Zalig zijt gij die nu weent, want gij zult lachen. Wee u, die nu lacht, want gij zult treuren en wenen, Luke 6:1. 21, 25.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ecclesiastes 7". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ecclesiastes-7.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile