Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Prediker 10

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PREDIKER 10

Dit hoofdstuk schijnt te wezen als Salomo's spreuken een verzameling van wijze gezegden, veeleer dan een deel van zijn leerrede. Maar de prediker legde er zich op toe om kernachtig te zijn, en had vele spreuken op orde gesteld om in zijn prediking gebracht te worden. Maar de algemene strekking van al de opmerkingen in dit hoofdstuk is, ons wijsheid aan te bevelen en haar voorschriften en regelen, als zijpelde van groot nut voor het rechte ordenen van onze levenswandel, en ons te waarschuwen tegen dwaasheid.

I. Hij beveelt wijsheid aan voor particuliere personen, die in een mindere levenstoestand zijn.

1. Het is onze wijsheid om onze goede naam te bewaren in het schrandere bestuur van zaken, Ecclesiastes 10:1.

2.Onderworpen te zijn aan onze meerderen, als wij hen ooit beledigd hebben, Ecclesiastes 10:4.

3.Een rustig en vreedzaam leven te leiden, en ons niet te vermengen met hen, die oproerig zijn, en de regering pogen te beroeren en de openbaren vrede te verstoren, de dwaasheid en het gevaar van zulke woelzieke praktijken Ecclesiastes 10:8.

4.Onze tong goed in toom te houden, Ecclesiastes 10:13.

5.Vlijtig te zijn in onze zaken en ons gezin goed te verzorgen, Ecclesiastes 10:18, Ecclesiastes 10:19.

6.Geen kwaad te spreken van onze regeerders, neen zelfs niet in het verborgene. Ecclesiastes 10:20.

II.Hij beveelt de regeerders wijsheid aan, laat hen niet denken dat zij, omdat hun onderdanen rustig onder hen moeten zijn, daarom doen mogen wat hun behaagt, neen, maar laat hen wel toezien wie zij op posten van vertrouwen stellen, en aan wie zij macht in handen geven, Ecclesiastes 10:5. Laat hen met voorzichtigheid te werk gaan, edelmoedig zijn, maar niet kinderachtig, matig en niet weelderig, Ecclesiastes 10:16, Ecclesiastes 10:17. Gelukkig het volk, als vorsten en onderdanen er zich met hun geweten op toeleggen om naar deze regelen te leven en te handelen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PREDIKER 10

Dit hoofdstuk schijnt te wezen als Salomo's spreuken een verzameling van wijze gezegden, veeleer dan een deel van zijn leerrede. Maar de prediker legde er zich op toe om kernachtig te zijn, en had vele spreuken op orde gesteld om in zijn prediking gebracht te worden. Maar de algemene strekking van al de opmerkingen in dit hoofdstuk is, ons wijsheid aan te bevelen en haar voorschriften en regelen, als zijpelde van groot nut voor het rechte ordenen van onze levenswandel, en ons te waarschuwen tegen dwaasheid.

I. Hij beveelt wijsheid aan voor particuliere personen, die in een mindere levenstoestand zijn.

1. Het is onze wijsheid om onze goede naam te bewaren in het schrandere bestuur van zaken, Ecclesiastes 10:1.

2.Onderworpen te zijn aan onze meerderen, als wij hen ooit beledigd hebben, Ecclesiastes 10:4.

3.Een rustig en vreedzaam leven te leiden, en ons niet te vermengen met hen, die oproerig zijn, en de regering pogen te beroeren en de openbaren vrede te verstoren, de dwaasheid en het gevaar van zulke woelzieke praktijken Ecclesiastes 10:8.

4.Onze tong goed in toom te houden, Ecclesiastes 10:13.

5.Vlijtig te zijn in onze zaken en ons gezin goed te verzorgen, Ecclesiastes 10:18, Ecclesiastes 10:19.

6.Geen kwaad te spreken van onze regeerders, neen zelfs niet in het verborgene. Ecclesiastes 10:20.

II.Hij beveelt de regeerders wijsheid aan, laat hen niet denken dat zij, omdat hun onderdanen rustig onder hen moeten zijn, daarom doen mogen wat hun behaagt, neen, maar laat hen wel toezien wie zij op posten van vertrouwen stellen, en aan wie zij macht in handen geven, Ecclesiastes 10:5. Laat hen met voorzichtigheid te werk gaan, edelmoedig zijn, maar niet kinderachtig, matig en niet weelderig, Ecclesiastes 10:16, Ecclesiastes 10:17. Gelukkig het volk, als vorsten en onderdanen er zich met hun geweten op toeleggen om naar deze regelen te leven en te handelen.

Verzen 1-3

Prediker 10:1-3

In deze verzen toont Salomo

1. Hoe nodig het is voor de wijzen om wel toe te zien, dat zij zich aan generlei dwaasheid schuldig maken, want een kleine dwaasheid is een grote vlek voor hem, die in reputatie is voor wijsheid en eer, en is even schadelijk voor zijn goede naam als een dode vlieg voor een welriekende zalf, daar zij niet alleen de zoete geur ervan wegneemt, maar de zalf doet stinken. Ware wijsheid is ware eer, en zal iemand een reputatie doen verkrijgen, die als een fles met kostelijke, welriekende zalf is, aangenaam en van grote waarde. De reputatie, die met moeite en door zeer veel laksheid verkregen werd, kan gemakkelijk verloren gaan, door een weinig dwaasheid, omdat nijd zich hecht aan uitnemendheid, en de vergissingen en de misdragingen van hen, die beroemd zijn om hun wijsheid, in het schrilste licht stelt en er tot hun nadeel gebruik van maakt, zodat de dwaasheid, die in een ander niet opgemerkt zou worden, in hen zeer streng wordt gehekeld. Zij, die met nadruk belijdenis doen van de godsdienst, hebben het nodig om met grote omzichtigheid te wandelen en alle schijn des kwaads te mijden en alle naderen er toe, omdat vele ogen op hen gericht zijn om hun hinken te zien, hun karakter wordt spoedig bezoedeld, zij hebben een zeer goede neem te verliezen.

2. Hoeveel voordeel een wijs man heeft boven een dwaas in het bestuur van zaken, Ecclesiastes 10:2. Het hart des wijzen is aan zijn rechterhand zodat hij met handigheid zijn zaken doet, er zijn hand gemakkelijk toe richt, en er vlug doorheen komt, zijn raad en zijn moed blijven hem bij, zijn hem ten dienste wanneer hij ze ook nodig heeft. Maar het hart van een dwaas is aan zijn linkerhand, het is nooit bij de hand moet altijd gezocht worden als hij iets van belang te doen heeft, en daarom gaat hij er links bij te werk, zoals iemand, die links is, spoedig staat hij verlegen en weet niet wat te doen

3. Hoe geneigd dwazen zijn om bij iedere gelegenheid hun eigen dwaasheid bekend te maken en zich bloot te geven, hij, die of zonder verstand, of zonder genade is, dom of goddeloos is, zal, als hij maar even onder de teugel vandaan is en aan zichzelf is overgelaten en dan maar op de weg wandelt, zeer spoedig tonen wat hij is, zijn hart, zijn wijsheid, ontbreekt hem, en door de ene of andere ongepastheid zegt hij tot een iegelijk, die hij ontmoet dat hij een dwaas is, Ecclesiastes 10:3, hij toont het zo duidelijk, dat het is alsof hij het hun zei. Hij kan het niet verbergen, en hij schaamt er zich niet voor. Zonde is de smaad en schande van de zondaren, waar zij ook heengaan.

Verzen 1-3

Prediker 10:1-3

In deze verzen toont Salomo

1. Hoe nodig het is voor de wijzen om wel toe te zien, dat zij zich aan generlei dwaasheid schuldig maken, want een kleine dwaasheid is een grote vlek voor hem, die in reputatie is voor wijsheid en eer, en is even schadelijk voor zijn goede naam als een dode vlieg voor een welriekende zalf, daar zij niet alleen de zoete geur ervan wegneemt, maar de zalf doet stinken. Ware wijsheid is ware eer, en zal iemand een reputatie doen verkrijgen, die als een fles met kostelijke, welriekende zalf is, aangenaam en van grote waarde. De reputatie, die met moeite en door zeer veel laksheid verkregen werd, kan gemakkelijk verloren gaan, door een weinig dwaasheid, omdat nijd zich hecht aan uitnemendheid, en de vergissingen en de misdragingen van hen, die beroemd zijn om hun wijsheid, in het schrilste licht stelt en er tot hun nadeel gebruik van maakt, zodat de dwaasheid, die in een ander niet opgemerkt zou worden, in hen zeer streng wordt gehekeld. Zij, die met nadruk belijdenis doen van de godsdienst, hebben het nodig om met grote omzichtigheid te wandelen en alle schijn des kwaads te mijden en alle naderen er toe, omdat vele ogen op hen gericht zijn om hun hinken te zien, hun karakter wordt spoedig bezoedeld, zij hebben een zeer goede neem te verliezen.

2. Hoeveel voordeel een wijs man heeft boven een dwaas in het bestuur van zaken, Ecclesiastes 10:2. Het hart des wijzen is aan zijn rechterhand zodat hij met handigheid zijn zaken doet, er zijn hand gemakkelijk toe richt, en er vlug doorheen komt, zijn raad en zijn moed blijven hem bij, zijn hem ten dienste wanneer hij ze ook nodig heeft. Maar het hart van een dwaas is aan zijn linkerhand, het is nooit bij de hand moet altijd gezocht worden als hij iets van belang te doen heeft, en daarom gaat hij er links bij te werk, zoals iemand, die links is, spoedig staat hij verlegen en weet niet wat te doen

3. Hoe geneigd dwazen zijn om bij iedere gelegenheid hun eigen dwaasheid bekend te maken en zich bloot te geven, hij, die of zonder verstand, of zonder genade is, dom of goddeloos is, zal, als hij maar even onder de teugel vandaan is en aan zichzelf is overgelaten en dan maar op de weg wandelt, zeer spoedig tonen wat hij is, zijn hart, zijn wijsheid, ontbreekt hem, en door de ene of andere ongepastheid zegt hij tot een iegelijk, die hij ontmoet dat hij een dwaas is, Ecclesiastes 10:3, hij toont het zo duidelijk, dat het is alsof hij het hun zei. Hij kan het niet verbergen, en hij schaamt er zich niet voor. Zonde is de smaad en schande van de zondaren, waar zij ook heengaan.

Verzen 4-11

Prediker 10:4-11

De strekking van deze verzen is onderdanen trouw en gehoorzaam te houden aan de regering. Onder de regering van Salomo was het volk zeer rijk en leefde het in voorspoed, hetgeen hen misschien hoogmoedig en onbeschaamd heeft gemaakt, en toen de belastingen hoog waren hebben velen, of schoon zij genoeg hadden om te betalen, waarschijnlijk een hoge toon aangeslagen tegen de regering, en gedreigd in opstand te zullen komen. Aan dezulken houdt Salomo hier enige nodige waarschuwingen voor.

I. Laat onderdanen niet twisten met hun vorst vanwege een persoonlijk misnoegen, Ecclesiastes 10:4. Als de geest van de heerser tegen u oprijst, indien hij door verkeerde inlichtingen, die hij nopens u ontvangen heeft, of door uw verkeerd beleid, misnoegd op u is, en u dreigt, verlaat dan toch uw plaats niet, vergeet de plicht niet van een onderdaan, verbreek uw trouw niet, geef in drift en hartstocht uw post niet op in zijn dienst, alsof gij er aan wanhoopt ooit zijn gunst te herwinnen, neen, wacht een weinig, en gij zult bevinden dat hij niet onverzoenlijk is, maar dat onderworpenheid, of zachtmoedigheid, grote zonden stilt. Salomo spreekt voor zichzelf, en voor ieder wijs en goed man, die een meester of een magistraat is, dat hij hun gemakkelijk kon vergeven na hun onderwerping, op wie hij wegens hun misdrijf zeer toornig is geweest Het is billijker en beter om zich aan een vertoornd vorst te onderwerpen, dan met hem te twisten.

II. Laat onderdanen geen twist beginnen met hun vorst, al is de regering ook niet in alles zoals zij het zouden wensen. Hij erkent dat er dikwijls een kwaad geschied, onder de zon, en het is het kwaad van een koning, een kwaad dat alleen de koning verhelpen kan, want het is een dwaling, die van hef aangezicht des oversten voorkomt, Ecclesiastes 10:5, het is een vergissing waaraan oversten of heersers, die meer te rade gaan met hun persoonlijke genegenheden dan met het openbare belang, zich maar al te dikwijls schuldig maken, dat de mensen niet bevorderd worden naar hun verdiensten, maar dat een dwaas in grote hoogheden wordt gezet, mensen van een gekrenkt verstand en geruïneerd vermogen worden op posten van vertrouwen en macht gesteld, terwijl rijke lieden met een goed verstand, wier eigen belang hen zou nopen om getrouw te zijn aan het publiek en wier overvloed hen waarschijnlijk boven de verzoeking zou stellen van omkoping en afpersing, toch op lage plaatsen zitten, en geen bevordering kunnen krijgen, Ecclesiastes 10:6, hetzij omdat de heerser hen niet weet te waarderen, of omdat de voorwaarden van de benoeming van zo'n aard zijn, dat zij er zich niet met een goed geweten aan kunnen onderwerpen. Het staat slecht met een volk, als ondeugdzame mensen bevorderd worden, en mannen van eer en waarde in druk en ellende zijn, achteraf worden gehouden. Dit wordt opgehelderd in Ecclesiastes 10:7 :ik heb knechten te paard gezien, mannen, niet zozeer van geringe afkomst en opvoeding indien dit alles ware, dan zou het nog te meer te verontschuldigen zijn, ja er is menige verstandige knecht, die om goede redenen heersen zal over een zoon, die beschaamd maakt, maar mannen van een lage, slaafse, vuile aard, deze heb ik in pracht en staatsie zien rijden als vorsten, terwijl vorsten, mannen van edele geboorte en hoedanigheden, geschikt om over een koninkrijk te heersen, genoodzaakt waren om als knechten op de aarde te gaan, arm en veracht. Aldus straft God in Zijn voorzienigheid een slecht volk, maar in zoverre het de daad is van de heerser, is het voorzeker zijn dwaling, en een groot kwaad, een grief voor de onderdaan en zeer tergend, maar het is een dwaling onder de zon, die gewis hersteld zal worden boven de zon, en als zij niet meer schijnen zal, want in de hemel is het alleen wijsheid en heiligheid, die in grote hoogheden worden gezet. Maar als de vorst schuldig is aan deze dwaling, laat de onderdanen daarom hun plaats niet verlaten, noch in opstand komen tegen de regering, noch plannen maken om van regering te veranderen. En laat de vorst hier niet te ver in gaan, zulke knechten, zulke bedelaars niet te paard zetten, die onzinnig over de oude landpalen zullen rijden van de staatsinrichting, en er de omkering, de nederwerping van dreigen.

1. Laat vorst noch volk met geweld veranderingen maken, want beide zullen daar de gevaarlijke gevolgen van ondervinden, welke hij hier aantoont door vier beelden, of gelijkenissen welker strekking is ons te waarschuwen om niet iets te doen, dat op onze schade uitloopt. Laat vorsten de rechten en vrijheden van hun onderdanen niet aanranden, laat onderdanen niet rebelleren tegen hun vorsten, want:

a. Wie een kuil graaft voor een ander, tien tegen n of hij zal er zelf in vallen, en zijn geweldenarij keert op zijn eigen hoofd weer. Als vorsten tirannen worden, of onderdanen rebellen worden, dan is geheel de geschiedenis daar om hun te zeggen, aan hen beide te zeggen, wat zeer waarschijnlijk hun lot zal wezen, en dat het op hun uiterst gevaar is, en dat het voor beide beter zou zijn om binnen hun eigen perken te blijven.

b. Wie een heg doorsteekt, een oude heg, die gedurende lange tijd een landpaal is geweest, laat hem verwachten dat een slang, of een adder, die in verrotte, half vergane heggen schuilen, hem zal bijten, de ene of andere adder zal zich vasthechten aan zijn hand, Acts 28:3. Door Zijn inzettingen heeft God de voorrechten en de macht van vorsten als met een heg omtuind, hun persoon is onder Zijn bijzondere bescherming, diegenen dus, die verraderlijke plannen tegen hen maken, tegen hen en hun vrede, tegen hun kroon en waardigheid, maken slechts stroppen voor zichzelf.

c. Wie stenen wegdraagt, om een muur of een gebouw omver te werpen, haalt ze slechts over zichzelf, hij zal smart daardoor lijden, en wensen dat hij ze maar gelaten had waar zij waren. Zij, die het beproeven om een goed ingerichte, wel bevestigde regering omver te werpen, onder voorwendsel van sommige grieven te herstellen en er sommige gebreken van te verbeteren, zullen spoedig bemerken, niet alleen dat het gemakkelijker is gebreken te ontdekken dan ze te verbeteren, af te breken wat goed is dan op te bouwen wat beter is, maar dat zij hun vingers in het vuur steken, en zich begraven onder het puin van de bouwval, die zij veroorzaken.

d. Wie hout klieft, inzonderheid als hij, gelijk volgt, gebrekkige gereedschappen heeft, Ecclesiastes 10:10, zal daardoor in gevaar zijn, de splinters, of de kop van zijn bijl, zullen hem in zijn gezicht vliegen. Als wij hout hebben, waarin vele kwasten zijn, als wij te doen hebben met mensen van een verkeerde, ontembare, onhandelbare geest, en wij denken hen meester te kunnen worden door kracht en geweld, en hen in stukken te kunnen hakken dan kunnen zij blijken niet alleen te sterk voor ons te wezen, maar de poging kan op onze eigen schade uitlopen.

2. Laat vorst en volk veeleer met wijsheid, zachtmoedigheid en in een goede gezindheid jegens elkaar handelen. De wijsheid is nuttig om een heerser te leren hoe een volk te besturen, dat woelzieke neigingen heeft, zodat hij van de ene kant hen niet door flauwe onverschilligheid stoutmoedig maakt en hen aanmoedigt in hun woelzieke neigingen, noch van de andere kant hen door hardheid en strengheid verbittert en tot oproerige handelingen prikkelt. Evenzo is zij nuttig om onderdanen te leren hoe te handelen tegenover een vorst, die geneigd is hard en drukkend voor hen te zijn, zodat zij zijn genegenheden voor hen niet vervreemden, maar hem te winnen door nederige betogen geen beledigende, onbeschaamde eisen, zoals het volk aan Rehabeam gedaan heeft door geduldige onderworpenheid en vreedzame middelen. Dezelfde

regel moet in acht worden genomen in alle betrekkingen tot behoud van hun genoegen en welzijn. Laat de wijsheid zachte methodes aanwenden, en aflaten van methodes van geweld.

A. De wijsheid zal ons leren het werktuig te scherpen, waarvan wij gebruik maken, veeleer dan door het stomp te laten ons te noodzaken om meer kracht te gebruiken, Ecclesiastes 10:10. Wij zouden ons zeer veel arbeid kunnen besparen en zeer veel kwaad kunnen voorkomen, als wij het gereedschap slepen, eer wij ermede snijden, overwogen en overdachten wat gepast is om, in ieder moeilijk geval, gezegd en gedaan te worden, opdat wij er ons naar schikken en ons werk gemakkelijk en aangenaam volbrengen voor onszelf en voor anderen. De wijsheid zal ons leren hoe een scherpe snede te maken aan onszelf en aan hen, die wij in het werk gebruiken, niet om bedrog te werken, Psalms 52:4, maar om rein en bekwaam te werken. De maaier verliest geen tijd als hij zijn zeis scherpt.

B. De wijsheid zal ons leren de slang te bezweren, waarmee wij te strijden hebben, veeleer dan tegen hem te sissen, Ecclesiastes 10:11, de slang zal bijten indien hij niet door zang en muziek bekoord en bezworen wordt, waartegen hij daarom zijn oren stopt, Psalms 58:5, Psalms 58:6, en een klapper is niet beter voor hen allen, die in het strijdperk met hem treden, en dus niet moeten denken hem door woorden uit het veld te kunnen slaan, maar dat zij hem door wijs beleid moeten bezweren. Hij die heer is over de tong zo luidt de volzin in het oorspronkelijke, een heerser is, die vrijheid heeft van spreken, en zeggen mag wat hij wil, het is even gevaarlijk om met hem te handelen, als met een slang, die niet bezworen is, maar als gij de bezwering gebruikt van een zachte en nederige onderworpenheid, dan kunt gij veilig wezen en buiten gevaar, hierin is wijsheid, de zachtmoedigheid van de wijsheid, een uitnemende zaak om iets recht te maken. Een overste wordt door lankmoedigheid overreed, Proverbs 25:15. Jakob bezwoer Ezau met een geschenk, en Abigaïl David. Het is verstandig om aan hen, die alles mogen zeggen, niets te zeggen, dat prikkelend of tergend is. Ecclesiastes 10:12

Salomo had het voordeel aangetoond van wijsheid, van hoe groot voordeel zij voor ons is in het bestuur van onze zaken, en nu toont hij hier het kwaad aan van dwaasheid, en hoe zij de mensen blootstelt aan gevaar, hetgeen hier misschien voorkomt als een afkeurende aanmerking op die heersers, welke de dwazen in grote hoogheden zetten.

1. Dwazen spreken zeer veel, maar niet ter zake, en zij tonen hun dwarsheid evenzeer door de veelheid, de onbetamelijkheid en boosaardigheid hunner woorden, als door wat het ook zij, terwijl de woorden van de mond van een wijze aangenaam zijn, blijk geven van genade in zijn hart en genade mededelen aan de hoorders, goed zijn en zoals hem betamen, en goed doen aan allen, die om hem heen zijn, stellen de lippen van een zot hem niet alleen bloot aan smaad en verachting, maken hem niet alleen bespottelijk, maar zullen hemzelf verslinden en hem ten verderve brengen, door de regering er toe te nopen om kennis te nemen van zijn oproerige taal, en er hem ter verantwoording voor te roepen. Adonia heeft zot tegen zijn eigen leven gesproken, 1 Kings 2:23. Menigeen is terneer geworpen, doordat zijn tong hem heeft doen aanstoten, Psalms 64:9. Zie wat het gepraat is van een zot:

A. Het komt voort uit zijn eigen zwakheid en goddeloosheid. Het begin van de woorden van zijn mond is dwaasheid, de dwaasheid, die in zijn hart gebonden is, dat is de verdorven bron, uit welke al deze verontreinigde stromen voortkomen, de boze schat waaruit boze dingen voortgebracht worden. Zodra hij begint te spreken, kunt gij zijn dwaasheid al bemerken reeds dadelijk spreekt hij ijdellijk en hartstochtelijk en naar zijn aard. B. Het slaat over tot woede en strekt tot schade en nadeel van anderen. Het einde van zijn mond is het einde, waartoe zijn spreken komt, het is boze dolheid, weldra komt hij door zijn gepraat in onbetamelijke drift, breekt hij los in, de wilde buitensporigheden van een waanzinnige, het doel dat hij beoogt is kwaad, gelijk hij in het eerst al blijk gaf zich weinig te kunnen beheersen, zo komt ten laatste uit dat hij veel boosheid koestert tegen zijn naaste, de wortel van de bitterheid draagt gal en alsem. Nu is het niet vreemd dat zij, die met zotheid beginnen, met dolheid eindigen, want hoe meer vrijheid aan een ongebreidelde tong wordt gelaten, hoe heftiger zij wordt.

C. Het is altijd weer hetzelfde, Ecclesiastes 10:14. De dwaas maakt wel vele woorden, inzonderheid een hartstochtelijke dwaas, die praat eindeloos voort, en weet niet van ophouden, hij wil het laatste woord hebben, al is het ook hetzelfde, als het eerste, wat er aan belangrijkheid en kracht ontbreekt aan zijn woorden, tracht hij tevergeefs goed te maken door de veelheid ervan, en zij moeten herhaald worden, want anders is er niets in, dat opgemerkt zou worden. Velen, die ledig zijn van zin en van verstand, zijn vol van woorden, en de minst degelijke zijn de luidruchtigste. De volgende woorden kunnen genomen worden, hetzij,

a. Als een bestraffing van zijn verwaand roemen in de veelheid van zijn woorden, wat hij zal doen, en wat hij zal hebben, niet bedenkende hetgeen iedereen weet namelijk dat de mens niet weet wat het zij dat geschieden zal in zijn eigen tijd, terwijl hij in leven is, Proverbs 27:1, en nog veel minder kan iemand hem te kennen geven wat na hem geschieden zal, als hij gestorven en begraven is. Als wij behoorlijk nadachten over onze onwetendheid en onzekerheid nopens toekomstige gebeurtenissen, het zou zeer velen van de ijdele woorden afsnijden, die wij dwaselijk vermenigvuldigen. Of,

b. Als hem bespottende om zijn vervelende herhalingen, hij maakt vele woorden, want al spreekt hij van de meest gewone zaak, een mens kan niet te kennen geven wat geschieden zal, omdat hij graag zichzelf hoort spreken hij zal het nog eens zeggen, wat na hem wezen zal, wie zal het hem te kennen geven, zoals Battus bij Ovidius: "Montibus (inquit) erant, et erant sub montibus illis" Onder deze bergen waren zij. Ik zeg: zij waren onder deze bergen. vanwaar ijdele herhalingen "battologiën" onnodige omhaal van woorden genoemd worden, Matthew 6:7.

c. Dwazen werken en zwoegen, zonder enig nut, Ecclesiastes 10:15. De arbeid van de zotten om hun plannen te volvoeren, maakt een ieder van hen moe.

a. Zij matten zich af in die arbeid, hetgeen zeer dwaas en ongerijmd is. Al hun arbeid is voor de wereld en het lichaam, en voor de spijs, die vergaat, en in die arbeid verteren zij hun kracht, en vermoeien zij zich tevergeefs, Habakkuk 2:13, Isaiah 55:2. Zij verkiezen hun dienst, die geheel en al uit slavenwerk bestaat, en geven er de voorkeur aan boven hetgeen volkomen vrijheid is.

b. De arbeid, die noodzakelijk is en nuttig zou zijn, en met gemak gedaan zou kunnen worden, vermoeit hen, omdat zij er onhandig en dwaas bij te werk gaan, en zo maken zij hun werk tot een zwoegen voor zich, dat, indien zij er zich met wijsheid op toelegden, een genot en genoegen voor hen zijn zou. Velen klagen over de arbeid in de godsdienst als zwaar, waartoe zij geen reden zouden hebben, indien de oefeningen van de christelijke godsvrucht altijd onder het bestuur waren van de christelijke wijsheid. De dwazen vermoeien zich in eindeloze pogingen, en brengen nooit iets tot stand, omdat zij niet weten naar de stad te gaan, omdat zij het vermogen niet hebben om de eenvoudigste zaak te begrijpen, zoals het binnenkomen in een grote stad, waar men zou denken dat het onmogelijk is voor een mens om zijn weg te missen. Der mensen onverstandig bestuur van hun zaken berooft hen beide van het genot en het voordeel ervan. Maar het is de voortreffelijkheid van de weg naar de hemelse stad, dat het een verheven baan is, en dat zelfs de dwazen, die daarop wandelen, niet zullen dwalen, Isaiah 35:8, maar zondige dwaasheid maakt, dat de mensen die weg missen.

Verzen 4-11

Prediker 10:4-11

De strekking van deze verzen is onderdanen trouw en gehoorzaam te houden aan de regering. Onder de regering van Salomo was het volk zeer rijk en leefde het in voorspoed, hetgeen hen misschien hoogmoedig en onbeschaamd heeft gemaakt, en toen de belastingen hoog waren hebben velen, of schoon zij genoeg hadden om te betalen, waarschijnlijk een hoge toon aangeslagen tegen de regering, en gedreigd in opstand te zullen komen. Aan dezulken houdt Salomo hier enige nodige waarschuwingen voor.

I. Laat onderdanen niet twisten met hun vorst vanwege een persoonlijk misnoegen, Ecclesiastes 10:4. Als de geest van de heerser tegen u oprijst, indien hij door verkeerde inlichtingen, die hij nopens u ontvangen heeft, of door uw verkeerd beleid, misnoegd op u is, en u dreigt, verlaat dan toch uw plaats niet, vergeet de plicht niet van een onderdaan, verbreek uw trouw niet, geef in drift en hartstocht uw post niet op in zijn dienst, alsof gij er aan wanhoopt ooit zijn gunst te herwinnen, neen, wacht een weinig, en gij zult bevinden dat hij niet onverzoenlijk is, maar dat onderworpenheid, of zachtmoedigheid, grote zonden stilt. Salomo spreekt voor zichzelf, en voor ieder wijs en goed man, die een meester of een magistraat is, dat hij hun gemakkelijk kon vergeven na hun onderwerping, op wie hij wegens hun misdrijf zeer toornig is geweest Het is billijker en beter om zich aan een vertoornd vorst te onderwerpen, dan met hem te twisten.

II. Laat onderdanen geen twist beginnen met hun vorst, al is de regering ook niet in alles zoals zij het zouden wensen. Hij erkent dat er dikwijls een kwaad geschied, onder de zon, en het is het kwaad van een koning, een kwaad dat alleen de koning verhelpen kan, want het is een dwaling, die van hef aangezicht des oversten voorkomt, Ecclesiastes 10:5, het is een vergissing waaraan oversten of heersers, die meer te rade gaan met hun persoonlijke genegenheden dan met het openbare belang, zich maar al te dikwijls schuldig maken, dat de mensen niet bevorderd worden naar hun verdiensten, maar dat een dwaas in grote hoogheden wordt gezet, mensen van een gekrenkt verstand en geruïneerd vermogen worden op posten van vertrouwen en macht gesteld, terwijl rijke lieden met een goed verstand, wier eigen belang hen zou nopen om getrouw te zijn aan het publiek en wier overvloed hen waarschijnlijk boven de verzoeking zou stellen van omkoping en afpersing, toch op lage plaatsen zitten, en geen bevordering kunnen krijgen, Ecclesiastes 10:6, hetzij omdat de heerser hen niet weet te waarderen, of omdat de voorwaarden van de benoeming van zo'n aard zijn, dat zij er zich niet met een goed geweten aan kunnen onderwerpen. Het staat slecht met een volk, als ondeugdzame mensen bevorderd worden, en mannen van eer en waarde in druk en ellende zijn, achteraf worden gehouden. Dit wordt opgehelderd in Ecclesiastes 10:7 :ik heb knechten te paard gezien, mannen, niet zozeer van geringe afkomst en opvoeding indien dit alles ware, dan zou het nog te meer te verontschuldigen zijn, ja er is menige verstandige knecht, die om goede redenen heersen zal over een zoon, die beschaamd maakt, maar mannen van een lage, slaafse, vuile aard, deze heb ik in pracht en staatsie zien rijden als vorsten, terwijl vorsten, mannen van edele geboorte en hoedanigheden, geschikt om over een koninkrijk te heersen, genoodzaakt waren om als knechten op de aarde te gaan, arm en veracht. Aldus straft God in Zijn voorzienigheid een slecht volk, maar in zoverre het de daad is van de heerser, is het voorzeker zijn dwaling, en een groot kwaad, een grief voor de onderdaan en zeer tergend, maar het is een dwaling onder de zon, die gewis hersteld zal worden boven de zon, en als zij niet meer schijnen zal, want in de hemel is het alleen wijsheid en heiligheid, die in grote hoogheden worden gezet. Maar als de vorst schuldig is aan deze dwaling, laat de onderdanen daarom hun plaats niet verlaten, noch in opstand komen tegen de regering, noch plannen maken om van regering te veranderen. En laat de vorst hier niet te ver in gaan, zulke knechten, zulke bedelaars niet te paard zetten, die onzinnig over de oude landpalen zullen rijden van de staatsinrichting, en er de omkering, de nederwerping van dreigen.

1. Laat vorst noch volk met geweld veranderingen maken, want beide zullen daar de gevaarlijke gevolgen van ondervinden, welke hij hier aantoont door vier beelden, of gelijkenissen welker strekking is ons te waarschuwen om niet iets te doen, dat op onze schade uitloopt. Laat vorsten de rechten en vrijheden van hun onderdanen niet aanranden, laat onderdanen niet rebelleren tegen hun vorsten, want:

a. Wie een kuil graaft voor een ander, tien tegen n of hij zal er zelf in vallen, en zijn geweldenarij keert op zijn eigen hoofd weer. Als vorsten tirannen worden, of onderdanen rebellen worden, dan is geheel de geschiedenis daar om hun te zeggen, aan hen beide te zeggen, wat zeer waarschijnlijk hun lot zal wezen, en dat het op hun uiterst gevaar is, en dat het voor beide beter zou zijn om binnen hun eigen perken te blijven.

b. Wie een heg doorsteekt, een oude heg, die gedurende lange tijd een landpaal is geweest, laat hem verwachten dat een slang, of een adder, die in verrotte, half vergane heggen schuilen, hem zal bijten, de ene of andere adder zal zich vasthechten aan zijn hand, Acts 28:3. Door Zijn inzettingen heeft God de voorrechten en de macht van vorsten als met een heg omtuind, hun persoon is onder Zijn bijzondere bescherming, diegenen dus, die verraderlijke plannen tegen hen maken, tegen hen en hun vrede, tegen hun kroon en waardigheid, maken slechts stroppen voor zichzelf.

c. Wie stenen wegdraagt, om een muur of een gebouw omver te werpen, haalt ze slechts over zichzelf, hij zal smart daardoor lijden, en wensen dat hij ze maar gelaten had waar zij waren. Zij, die het beproeven om een goed ingerichte, wel bevestigde regering omver te werpen, onder voorwendsel van sommige grieven te herstellen en er sommige gebreken van te verbeteren, zullen spoedig bemerken, niet alleen dat het gemakkelijker is gebreken te ontdekken dan ze te verbeteren, af te breken wat goed is dan op te bouwen wat beter is, maar dat zij hun vingers in het vuur steken, en zich begraven onder het puin van de bouwval, die zij veroorzaken.

d. Wie hout klieft, inzonderheid als hij, gelijk volgt, gebrekkige gereedschappen heeft, Ecclesiastes 10:10, zal daardoor in gevaar zijn, de splinters, of de kop van zijn bijl, zullen hem in zijn gezicht vliegen. Als wij hout hebben, waarin vele kwasten zijn, als wij te doen hebben met mensen van een verkeerde, ontembare, onhandelbare geest, en wij denken hen meester te kunnen worden door kracht en geweld, en hen in stukken te kunnen hakken dan kunnen zij blijken niet alleen te sterk voor ons te wezen, maar de poging kan op onze eigen schade uitlopen.

2. Laat vorst en volk veeleer met wijsheid, zachtmoedigheid en in een goede gezindheid jegens elkaar handelen. De wijsheid is nuttig om een heerser te leren hoe een volk te besturen, dat woelzieke neigingen heeft, zodat hij van de ene kant hen niet door flauwe onverschilligheid stoutmoedig maakt en hen aanmoedigt in hun woelzieke neigingen, noch van de andere kant hen door hardheid en strengheid verbittert en tot oproerige handelingen prikkelt. Evenzo is zij nuttig om onderdanen te leren hoe te handelen tegenover een vorst, die geneigd is hard en drukkend voor hen te zijn, zodat zij zijn genegenheden voor hen niet vervreemden, maar hem te winnen door nederige betogen geen beledigende, onbeschaamde eisen, zoals het volk aan Rehabeam gedaan heeft door geduldige onderworpenheid en vreedzame middelen. Dezelfde

regel moet in acht worden genomen in alle betrekkingen tot behoud van hun genoegen en welzijn. Laat de wijsheid zachte methodes aanwenden, en aflaten van methodes van geweld.

A. De wijsheid zal ons leren het werktuig te scherpen, waarvan wij gebruik maken, veeleer dan door het stomp te laten ons te noodzaken om meer kracht te gebruiken, Ecclesiastes 10:10. Wij zouden ons zeer veel arbeid kunnen besparen en zeer veel kwaad kunnen voorkomen, als wij het gereedschap slepen, eer wij ermede snijden, overwogen en overdachten wat gepast is om, in ieder moeilijk geval, gezegd en gedaan te worden, opdat wij er ons naar schikken en ons werk gemakkelijk en aangenaam volbrengen voor onszelf en voor anderen. De wijsheid zal ons leren hoe een scherpe snede te maken aan onszelf en aan hen, die wij in het werk gebruiken, niet om bedrog te werken, Psalms 52:4, maar om rein en bekwaam te werken. De maaier verliest geen tijd als hij zijn zeis scherpt.

B. De wijsheid zal ons leren de slang te bezweren, waarmee wij te strijden hebben, veeleer dan tegen hem te sissen, Ecclesiastes 10:11, de slang zal bijten indien hij niet door zang en muziek bekoord en bezworen wordt, waartegen hij daarom zijn oren stopt, Psalms 58:5, Psalms 58:6, en een klapper is niet beter voor hen allen, die in het strijdperk met hem treden, en dus niet moeten denken hem door woorden uit het veld te kunnen slaan, maar dat zij hem door wijs beleid moeten bezweren. Hij die heer is over de tong zo luidt de volzin in het oorspronkelijke, een heerser is, die vrijheid heeft van spreken, en zeggen mag wat hij wil, het is even gevaarlijk om met hem te handelen, als met een slang, die niet bezworen is, maar als gij de bezwering gebruikt van een zachte en nederige onderworpenheid, dan kunt gij veilig wezen en buiten gevaar, hierin is wijsheid, de zachtmoedigheid van de wijsheid, een uitnemende zaak om iets recht te maken. Een overste wordt door lankmoedigheid overreed, Proverbs 25:15. Jakob bezwoer Ezau met een geschenk, en Abigaïl David. Het is verstandig om aan hen, die alles mogen zeggen, niets te zeggen, dat prikkelend of tergend is. Ecclesiastes 10:12

Salomo had het voordeel aangetoond van wijsheid, van hoe groot voordeel zij voor ons is in het bestuur van onze zaken, en nu toont hij hier het kwaad aan van dwaasheid, en hoe zij de mensen blootstelt aan gevaar, hetgeen hier misschien voorkomt als een afkeurende aanmerking op die heersers, welke de dwazen in grote hoogheden zetten.

1. Dwazen spreken zeer veel, maar niet ter zake, en zij tonen hun dwarsheid evenzeer door de veelheid, de onbetamelijkheid en boosaardigheid hunner woorden, als door wat het ook zij, terwijl de woorden van de mond van een wijze aangenaam zijn, blijk geven van genade in zijn hart en genade mededelen aan de hoorders, goed zijn en zoals hem betamen, en goed doen aan allen, die om hem heen zijn, stellen de lippen van een zot hem niet alleen bloot aan smaad en verachting, maken hem niet alleen bespottelijk, maar zullen hemzelf verslinden en hem ten verderve brengen, door de regering er toe te nopen om kennis te nemen van zijn oproerige taal, en er hem ter verantwoording voor te roepen. Adonia heeft zot tegen zijn eigen leven gesproken, 1 Kings 2:23. Menigeen is terneer geworpen, doordat zijn tong hem heeft doen aanstoten, Psalms 64:9. Zie wat het gepraat is van een zot:

A. Het komt voort uit zijn eigen zwakheid en goddeloosheid. Het begin van de woorden van zijn mond is dwaasheid, de dwaasheid, die in zijn hart gebonden is, dat is de verdorven bron, uit welke al deze verontreinigde stromen voortkomen, de boze schat waaruit boze dingen voortgebracht worden. Zodra hij begint te spreken, kunt gij zijn dwaasheid al bemerken reeds dadelijk spreekt hij ijdellijk en hartstochtelijk en naar zijn aard. B. Het slaat over tot woede en strekt tot schade en nadeel van anderen. Het einde van zijn mond is het einde, waartoe zijn spreken komt, het is boze dolheid, weldra komt hij door zijn gepraat in onbetamelijke drift, breekt hij los in, de wilde buitensporigheden van een waanzinnige, het doel dat hij beoogt is kwaad, gelijk hij in het eerst al blijk gaf zich weinig te kunnen beheersen, zo komt ten laatste uit dat hij veel boosheid koestert tegen zijn naaste, de wortel van de bitterheid draagt gal en alsem. Nu is het niet vreemd dat zij, die met zotheid beginnen, met dolheid eindigen, want hoe meer vrijheid aan een ongebreidelde tong wordt gelaten, hoe heftiger zij wordt.

C. Het is altijd weer hetzelfde, Ecclesiastes 10:14. De dwaas maakt wel vele woorden, inzonderheid een hartstochtelijke dwaas, die praat eindeloos voort, en weet niet van ophouden, hij wil het laatste woord hebben, al is het ook hetzelfde, als het eerste, wat er aan belangrijkheid en kracht ontbreekt aan zijn woorden, tracht hij tevergeefs goed te maken door de veelheid ervan, en zij moeten herhaald worden, want anders is er niets in, dat opgemerkt zou worden. Velen, die ledig zijn van zin en van verstand, zijn vol van woorden, en de minst degelijke zijn de luidruchtigste. De volgende woorden kunnen genomen worden, hetzij,

a. Als een bestraffing van zijn verwaand roemen in de veelheid van zijn woorden, wat hij zal doen, en wat hij zal hebben, niet bedenkende hetgeen iedereen weet namelijk dat de mens niet weet wat het zij dat geschieden zal in zijn eigen tijd, terwijl hij in leven is, Proverbs 27:1, en nog veel minder kan iemand hem te kennen geven wat na hem geschieden zal, als hij gestorven en begraven is. Als wij behoorlijk nadachten over onze onwetendheid en onzekerheid nopens toekomstige gebeurtenissen, het zou zeer velen van de ijdele woorden afsnijden, die wij dwaselijk vermenigvuldigen. Of,

b. Als hem bespottende om zijn vervelende herhalingen, hij maakt vele woorden, want al spreekt hij van de meest gewone zaak, een mens kan niet te kennen geven wat geschieden zal, omdat hij graag zichzelf hoort spreken hij zal het nog eens zeggen, wat na hem wezen zal, wie zal het hem te kennen geven, zoals Battus bij Ovidius: "Montibus (inquit) erant, et erant sub montibus illis" Onder deze bergen waren zij. Ik zeg: zij waren onder deze bergen. vanwaar ijdele herhalingen "battologiën" onnodige omhaal van woorden genoemd worden, Matthew 6:7.

c. Dwazen werken en zwoegen, zonder enig nut, Ecclesiastes 10:15. De arbeid van de zotten om hun plannen te volvoeren, maakt een ieder van hen moe.

a. Zij matten zich af in die arbeid, hetgeen zeer dwaas en ongerijmd is. Al hun arbeid is voor de wereld en het lichaam, en voor de spijs, die vergaat, en in die arbeid verteren zij hun kracht, en vermoeien zij zich tevergeefs, Habakkuk 2:13, Isaiah 55:2. Zij verkiezen hun dienst, die geheel en al uit slavenwerk bestaat, en geven er de voorkeur aan boven hetgeen volkomen vrijheid is.

b. De arbeid, die noodzakelijk is en nuttig zou zijn, en met gemak gedaan zou kunnen worden, vermoeit hen, omdat zij er onhandig en dwaas bij te werk gaan, en zo maken zij hun werk tot een zwoegen voor zich, dat, indien zij er zich met wijsheid op toelegden, een genot en genoegen voor hen zijn zou. Velen klagen over de arbeid in de godsdienst als zwaar, waartoe zij geen reden zouden hebben, indien de oefeningen van de christelijke godsvrucht altijd onder het bestuur waren van de christelijke wijsheid. De dwazen vermoeien zich in eindeloze pogingen, en brengen nooit iets tot stand, omdat zij niet weten naar de stad te gaan, omdat zij het vermogen niet hebben om de eenvoudigste zaak te begrijpen, zoals het binnenkomen in een grote stad, waar men zou denken dat het onmogelijk is voor een mens om zijn weg te missen. Der mensen onverstandig bestuur van hun zaken berooft hen beide van het genot en het voordeel ervan. Maar het is de voortreffelijkheid van de weg naar de hemelse stad, dat het een verheven baan is, en dat zelfs de dwazen, die daarop wandelen, niet zullen dwalen, Isaiah 35:8, maar zondige dwaasheid maakt, dat de mensen die weg missen.

Verzen 16-20

Prediker 10:16-20

Salomo merkt hier op:

1. Hoeveel het geluk van een land afhangt van het karakter van zijn heersers. Het is goed of slecht met het volk, al naar de vorsten goed of slecht zijn.

A. Het volk kan niet gelukkig zijn, als zijn vorsten kinderachtig en weelderig zijn, Ecclesiastes 10:16, wee u, land, zelfs het land Kanan zelf, hoewel het anders de roem is van alle landen, als uw koning een kind is, niet zozeer in jaren, (Salomo zelf was jong toen zijn koninkrijk gelukkig in hem was) als wel in verstand, als de vorst zwak en dwaas is als een kind, wispelturig en verzot op veranderingen, gemelijk en humeurig, gemakkelijk te bedriegen, en moeilijk aan het werk en de zaken te krijgen, dan staat het slecht met het volk. Het lichaam wankelt als het hoofd duizelig is. Misschien heeft Salomo dit geschreven, omdat hij het slechte gedrag van zijn zoon Rehabeam voorzag, 2 Chronicles 13:7, hij was een kind, alle dagen van zijn leven, en zijn geslacht en zijn koninkrijk is het zoveel erger er om gegaan. Het staat ook niet veel beter met een volk als zijn vorsten in de morgenstond eten, een god maken van hun buik, en zich tot slaven maken van hun lusten. Indien de koning zelf een kind is, maar de vorsten en raadslieden wijze en getrouwe mannen zijn, die zich toeleggen op de zaken en ze goed behartigen, dan kan het er met het land te beter om zijn, maar indien zij zich wijden aan hun genoegen en vermaak, de voorkeur geven aan het verzorgen van het vlees boven het afdoen van de openbare zaken, waarvoor zij zich ongeschikt maken door in de morgenstond te eten en te drinken, als rechters genotzuchtig zijn, en niet eten om te leven maar leven om te eten, welk goed kan een volk dan verwachten?

B. Het volk kan niet anders dan gelukkig zijn, als zijn heersers edelmoedig en bedrijvig werkzaam zijn, sober en matig, mannen van zaken zijn. Het land is welgelukzalig:

a. als de soeverein geregeerd wordt door beginselen van eer, als de koning een zoon is van de edelen bezield en gedreven wordt door een edele geest die het veracht om iets laags te doen, iets dat, niet betaamt aan een zo hoog en eervol karakter, die zorgt voor het openbare welzijn, en dat stelt boven zijn particuliere belangen. Wijsheid, deugd en de vreze Gods, weldadigheid en bereidwilligheid om aan geheel het mensdom goed te doen, deze hoedanigheden veredelen het koninklijk bloed.

b. Als de mindere magistraten meer in zorg zijn om zich te kwijten van hun plicht dan om hun lusten te bevredigen, als zij ter rechter tijd eten, dat is: als zij eten wanneer zij hun zaken hebben afgedaan, en dan honger hebben. God geeft aan de schepselen hun spijs te eten op zijn tijd, Psalms 145:15. Laat ons de onze niet ontijdig nemen opdat wij er het lieflijke niet van missen van te zien, dat God ze ons geeft. Magistraten behoren te eten tot sterkte, opdat het lichaam geschikt zal zijn om hun ziel te dienen in de dienst van God en van hun land, en niet tot drinkerij, om zich ongeschikt te maken om iets te doen voor God of de mens en inzonderheid om te zitten in het gericht, want zij zullen dwalen van de wijn, Isaiah 28:7, drinken en de inzetting vergeten Proverbs 31:5. Het is wel met een volk, als zijn vorsten voorbeelden zijn van matigheid, als zij, die het meest aan zich ten koste kunnen leggen, zich weten te verloochenen.

2. Van welke slechte gevolgen traagheid is, beide voor particuliere en openbare zaken, Ecclesiastes 10:18. Door grote luiheid en slapheid van de handen, het veronachtzamen van de zaken en de liefde tot gemak en genot, verzwakt het gebinte, vermolmt het gebouw, wordt het huis eerst doorlekkende en langzamerhand valt het in, als het niet goed gedekt wordt gehouden, en er niet voor wordt gezorgd om de breuken te herstellen, zo die voorkomen, het zal inregenen, en het houtwerk zal verrotten, en het huis zal onbewoonbaar worden. Zo is het ook met het gezin en de zaken ervan, als de mensen het niet van zich kunnen verkrijgen om zich moeite te geven in hun beroep en bedrijf, om hun winkels of werkplaatsen goed in orde te houden, en wel acht te geven op hun zaken, dan zullen zij spoedig schulden maken en achteruit gaan en in plaats van hetgeen zij hebben te vermeerderen voor de kinderen, zullen zij het verminderen. Zo is het met het publiek: indien de koning een kind is, en voor niets wil zorgdragen, indien de vorsten in de morgenstond eten en zich geen moeite willen geven, dan zullen de zaken van de natie verlies lijden, haar belangen worden benadeeld, haar eer bevlekt, haar macht verzwakt, haar grenzen worden geschonden, de loop van het recht worden belemmerd, haar schatkist worden uitgeput, en al haar grondslagen uit hun voegen gerukt, en dit alles door de luiheid en de zelfzucht van hen, die de bressen behoorden dicht te metselen, en de paden weer moesten opmaken om te bewonen, Isaiah 58:12.

3. Hoe ijverig allen in het algemeen, beide vorsten en volk, zijn om geld te verkrijgen omdat dit tot alle doeleinden dient, Ecclesiastes 10:19. Hij schijnt geld te stellen boven vrolijkheid men maakt maaltijden om te lachen, niet alleen om te eten, maar voornamelijk voor aangename gesprekken en het gezelschap van vrienden, niet om het lachen van de dwaas, dat onzinnigheid is, maar dat van wijzen, waardoor zij zich geschikt maken voor zaken en ernstige studie. Geestelijke maaltijden worden gemaakt voor geestelijk lachen, voor heilige blijdschap in God. De wijn maakt vrolijk, de wijn verheugt de levenden, maar geld is de maat van alle dingen en verantwoordt alles. Hoewel de wijn vrolijk maakt, zal hij geen huis voor ons zijn, noch een bed, noch kleren, noch provisie van levensmiddelen, noch een bruidsschat voor onze kinderen, maar geld zal, als de mensen genoeg ervan hebben, dit alles wezen. De maaitijd kan niet gemaakt worden zonder geld, en hoewel de mensen wijn hebben, zijn zij niet zo geneigd om vrolijk te zijn, als zij geen geld hebben voor het noodzakelijke levensonderhoud. Geld op zichzelf verantwoordt niets, het zal noch voeden noch kleden, maar daar het een instrument is van de handel, verantwoordt het al de behoeften van het tegenwoordige leven, wat te verkrijgen is, is te verkrijgen voor geld maar het verantwoordt niets voor de ziel, het zal de vergeving van zonde niet teweegbrengen, de gunst van God niet verkrijgen, noch de vrede van de consciëntie, de gemoedsrust, gelijk de ziel niet verlost is door vergankelijke dingen, zoals zilver en goud, zo wordt zij er ook niet door onderhouden. Sommigen vinden dat dit ziet op de heersers, het staat slecht met een volk als deze zich overgeven aan weelde en overdadigheid, aan maaltijden en vrolijkheid, niet alleen omdat dan hun zaken veronachtzaamd worden, maar omdat er geld moet zijn om dit alles te verantwoorden, en te die einde moet het volk dan maar uitgezogen worden door zware belastingen.

4. Hoe voorzichtig onderdanen moeten wezen dat zij geen verraderlijke ontwerpen koesteren, geen oproerige beraadslagingen tegen de regering voeren, omdat het tien tegen een is, dat zij worden ontdekt en aan het licht gebracht Ecclesiastes 10:20. "Al is het ook dat heersers schuldig zijn aan sommige dwalingen, ga daarom niet bij alle gelegenheden hun beheer en bestuur aanklagen, maar bezie het van de beste kant." Hier:

a. Leert het gebod onze plicht: "Vloek de koning niet, zelfs niet in uw gedachte, wens in uw hart geen kwaad aan de regering." Daar begint alle zonde, en daarom moet het eerste opkomen ervan onderdrukt worden verraad en rebellie. Vloek de rijke niet, de vorsten en bestuurders, in het binnenste van uw slaapkamer, in een conclaaf of club van ontevredenen met de regering, vergezel u niet met de zodanigen, kom niet in hun verborgen web, verenig u niet met hen in kwaad te spreken van de regering, of in het complotteren er tegen."

b. De reden is onze veiligheid, "A1 is het plan nog zo in het geheim beraamd, het gevogelte des hemels zou de stem wegvoeren tot de koning, die meer spionnen om zich heen heeft dan gij weet, het gevleugelte zou het woord te kennen geven, tot uw beschaming en uw verderf." God ziet wat de mensen doen en hoort wat zij zeggen in het verborgene, en als het Hem behaagt kan Hij het door vreemde en ongedachte middelen aan het licht doen komen. Wilt gij nu door de gestelde machten niet geschaad worden, en wilt gij ze niet vrezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees Romans 13:3,Romans 13:4.

Verzen 16-20

Prediker 10:16-20

Salomo merkt hier op:

1. Hoeveel het geluk van een land afhangt van het karakter van zijn heersers. Het is goed of slecht met het volk, al naar de vorsten goed of slecht zijn.

A. Het volk kan niet gelukkig zijn, als zijn vorsten kinderachtig en weelderig zijn, Ecclesiastes 10:16, wee u, land, zelfs het land Kanan zelf, hoewel het anders de roem is van alle landen, als uw koning een kind is, niet zozeer in jaren, (Salomo zelf was jong toen zijn koninkrijk gelukkig in hem was) als wel in verstand, als de vorst zwak en dwaas is als een kind, wispelturig en verzot op veranderingen, gemelijk en humeurig, gemakkelijk te bedriegen, en moeilijk aan het werk en de zaken te krijgen, dan staat het slecht met het volk. Het lichaam wankelt als het hoofd duizelig is. Misschien heeft Salomo dit geschreven, omdat hij het slechte gedrag van zijn zoon Rehabeam voorzag, 2 Chronicles 13:7, hij was een kind, alle dagen van zijn leven, en zijn geslacht en zijn koninkrijk is het zoveel erger er om gegaan. Het staat ook niet veel beter met een volk als zijn vorsten in de morgenstond eten, een god maken van hun buik, en zich tot slaven maken van hun lusten. Indien de koning zelf een kind is, maar de vorsten en raadslieden wijze en getrouwe mannen zijn, die zich toeleggen op de zaken en ze goed behartigen, dan kan het er met het land te beter om zijn, maar indien zij zich wijden aan hun genoegen en vermaak, de voorkeur geven aan het verzorgen van het vlees boven het afdoen van de openbare zaken, waarvoor zij zich ongeschikt maken door in de morgenstond te eten en te drinken, als rechters genotzuchtig zijn, en niet eten om te leven maar leven om te eten, welk goed kan een volk dan verwachten?

B. Het volk kan niet anders dan gelukkig zijn, als zijn heersers edelmoedig en bedrijvig werkzaam zijn, sober en matig, mannen van zaken zijn. Het land is welgelukzalig:

a. als de soeverein geregeerd wordt door beginselen van eer, als de koning een zoon is van de edelen bezield en gedreven wordt door een edele geest die het veracht om iets laags te doen, iets dat, niet betaamt aan een zo hoog en eervol karakter, die zorgt voor het openbare welzijn, en dat stelt boven zijn particuliere belangen. Wijsheid, deugd en de vreze Gods, weldadigheid en bereidwilligheid om aan geheel het mensdom goed te doen, deze hoedanigheden veredelen het koninklijk bloed.

b. Als de mindere magistraten meer in zorg zijn om zich te kwijten van hun plicht dan om hun lusten te bevredigen, als zij ter rechter tijd eten, dat is: als zij eten wanneer zij hun zaken hebben afgedaan, en dan honger hebben. God geeft aan de schepselen hun spijs te eten op zijn tijd, Psalms 145:15. Laat ons de onze niet ontijdig nemen opdat wij er het lieflijke niet van missen van te zien, dat God ze ons geeft. Magistraten behoren te eten tot sterkte, opdat het lichaam geschikt zal zijn om hun ziel te dienen in de dienst van God en van hun land, en niet tot drinkerij, om zich ongeschikt te maken om iets te doen voor God of de mens en inzonderheid om te zitten in het gericht, want zij zullen dwalen van de wijn, Isaiah 28:7, drinken en de inzetting vergeten Proverbs 31:5. Het is wel met een volk, als zijn vorsten voorbeelden zijn van matigheid, als zij, die het meest aan zich ten koste kunnen leggen, zich weten te verloochenen.

2. Van welke slechte gevolgen traagheid is, beide voor particuliere en openbare zaken, Ecclesiastes 10:18. Door grote luiheid en slapheid van de handen, het veronachtzamen van de zaken en de liefde tot gemak en genot, verzwakt het gebinte, vermolmt het gebouw, wordt het huis eerst doorlekkende en langzamerhand valt het in, als het niet goed gedekt wordt gehouden, en er niet voor wordt gezorgd om de breuken te herstellen, zo die voorkomen, het zal inregenen, en het houtwerk zal verrotten, en het huis zal onbewoonbaar worden. Zo is het ook met het gezin en de zaken ervan, als de mensen het niet van zich kunnen verkrijgen om zich moeite te geven in hun beroep en bedrijf, om hun winkels of werkplaatsen goed in orde te houden, en wel acht te geven op hun zaken, dan zullen zij spoedig schulden maken en achteruit gaan en in plaats van hetgeen zij hebben te vermeerderen voor de kinderen, zullen zij het verminderen. Zo is het met het publiek: indien de koning een kind is, en voor niets wil zorgdragen, indien de vorsten in de morgenstond eten en zich geen moeite willen geven, dan zullen de zaken van de natie verlies lijden, haar belangen worden benadeeld, haar eer bevlekt, haar macht verzwakt, haar grenzen worden geschonden, de loop van het recht worden belemmerd, haar schatkist worden uitgeput, en al haar grondslagen uit hun voegen gerukt, en dit alles door de luiheid en de zelfzucht van hen, die de bressen behoorden dicht te metselen, en de paden weer moesten opmaken om te bewonen, Isaiah 58:12.

3. Hoe ijverig allen in het algemeen, beide vorsten en volk, zijn om geld te verkrijgen omdat dit tot alle doeleinden dient, Ecclesiastes 10:19. Hij schijnt geld te stellen boven vrolijkheid men maakt maaltijden om te lachen, niet alleen om te eten, maar voornamelijk voor aangename gesprekken en het gezelschap van vrienden, niet om het lachen van de dwaas, dat onzinnigheid is, maar dat van wijzen, waardoor zij zich geschikt maken voor zaken en ernstige studie. Geestelijke maaltijden worden gemaakt voor geestelijk lachen, voor heilige blijdschap in God. De wijn maakt vrolijk, de wijn verheugt de levenden, maar geld is de maat van alle dingen en verantwoordt alles. Hoewel de wijn vrolijk maakt, zal hij geen huis voor ons zijn, noch een bed, noch kleren, noch provisie van levensmiddelen, noch een bruidsschat voor onze kinderen, maar geld zal, als de mensen genoeg ervan hebben, dit alles wezen. De maaitijd kan niet gemaakt worden zonder geld, en hoewel de mensen wijn hebben, zijn zij niet zo geneigd om vrolijk te zijn, als zij geen geld hebben voor het noodzakelijke levensonderhoud. Geld op zichzelf verantwoordt niets, het zal noch voeden noch kleden, maar daar het een instrument is van de handel, verantwoordt het al de behoeften van het tegenwoordige leven, wat te verkrijgen is, is te verkrijgen voor geld maar het verantwoordt niets voor de ziel, het zal de vergeving van zonde niet teweegbrengen, de gunst van God niet verkrijgen, noch de vrede van de consciëntie, de gemoedsrust, gelijk de ziel niet verlost is door vergankelijke dingen, zoals zilver en goud, zo wordt zij er ook niet door onderhouden. Sommigen vinden dat dit ziet op de heersers, het staat slecht met een volk als deze zich overgeven aan weelde en overdadigheid, aan maaltijden en vrolijkheid, niet alleen omdat dan hun zaken veronachtzaamd worden, maar omdat er geld moet zijn om dit alles te verantwoorden, en te die einde moet het volk dan maar uitgezogen worden door zware belastingen.

4. Hoe voorzichtig onderdanen moeten wezen dat zij geen verraderlijke ontwerpen koesteren, geen oproerige beraadslagingen tegen de regering voeren, omdat het tien tegen een is, dat zij worden ontdekt en aan het licht gebracht Ecclesiastes 10:20. "Al is het ook dat heersers schuldig zijn aan sommige dwalingen, ga daarom niet bij alle gelegenheden hun beheer en bestuur aanklagen, maar bezie het van de beste kant." Hier:

a. Leert het gebod onze plicht: "Vloek de koning niet, zelfs niet in uw gedachte, wens in uw hart geen kwaad aan de regering." Daar begint alle zonde, en daarom moet het eerste opkomen ervan onderdrukt worden verraad en rebellie. Vloek de rijke niet, de vorsten en bestuurders, in het binnenste van uw slaapkamer, in een conclaaf of club van ontevredenen met de regering, vergezel u niet met de zodanigen, kom niet in hun verborgen web, verenig u niet met hen in kwaad te spreken van de regering, of in het complotteren er tegen."

b. De reden is onze veiligheid, "A1 is het plan nog zo in het geheim beraamd, het gevogelte des hemels zou de stem wegvoeren tot de koning, die meer spionnen om zich heen heeft dan gij weet, het gevleugelte zou het woord te kennen geven, tot uw beschaming en uw verderf." God ziet wat de mensen doen en hoort wat zij zeggen in het verborgene, en als het Hem behaagt kan Hij het door vreemde en ongedachte middelen aan het licht doen komen. Wilt gij nu door de gestelde machten niet geschaad worden, en wilt gij ze niet vrezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees Romans 13:3,Romans 13:4.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ecclesiastes 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ecclesiastes-10.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile