Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Prediker 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 10

Ecclesiastes 10:1.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 10

Ecclesiastes 10:1.

Vers 1

1. Ene dode, vergiftige vlieg doet evenzo (zie Ecclesiastes 9:18) de kostbare zalfolie des apothekers, des zalfbereiders stinken en opzwellen, of gisten, wanneer zij er invalt en verrot, inzonderheid in die oosterse landen, waar veel onreine en vergiftige vliegen zijn, waar de zalfolie ook zuiverder wordt bereid en de lucht veel heter is dan in onze gewesten; alzo een weinig dwaasheid enen man, die kostelijk is van wijsheid en van eer.

Hoe meer iemand uitmunt in wijsheid en aanzien, des te omzichtiger moet hij zijn in zijnen wandel, omdat ene enkele dwaasheid en onvoorzichtigheid zijnen goeden naam kan bevlekken, even als de vlekken het meest en het eerst bespeurd worden op de fijnste en witste klederen. Daarom vermaant ook Paulus de Filippensen (Philippians 2:15), dat zij als kinderen Gods, onberispelijk, oprecht en onbestraffelijk zouden zijn te midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welken zij schenen als lichten in de wereld.

De goede naam en achting welke niet dan met veel moeite en door een zorgvuldig wijs gedrag verkregen wordt, kan zeer lichtelijk en slechts door een weinigje dwaasheid verloren worden, omdat de nijd zich ten eerste aan de voortreffelijke verdiensten vasthecht en den minsten misslag of het geringste wangedrag van zulk een mens terstond met vergroting, onder het verheffen van hare bitse stem alom verspreidt en scherpelijk doorstrijkt..

De bedoeling van den Prediker is duidelijk. Ene dode vlieg, ene vergiftige vlieg bederft den arbeid van den zalfbereider, maakt ze waardeloos, zo ook maakt een weinig dwaasheid den wijze tot een dwaas. Zijne wijsheid wordt dan als niets geacht, dewijl de dwaasheid het licht der wijsheid in duisternis heeft omgezet.

Vers 1

1. Ene dode, vergiftige vlieg doet evenzo (zie Ecclesiastes 9:18) de kostbare zalfolie des apothekers, des zalfbereiders stinken en opzwellen, of gisten, wanneer zij er invalt en verrot, inzonderheid in die oosterse landen, waar veel onreine en vergiftige vliegen zijn, waar de zalfolie ook zuiverder wordt bereid en de lucht veel heter is dan in onze gewesten; alzo een weinig dwaasheid enen man, die kostelijk is van wijsheid en van eer.

Hoe meer iemand uitmunt in wijsheid en aanzien, des te omzichtiger moet hij zijn in zijnen wandel, omdat ene enkele dwaasheid en onvoorzichtigheid zijnen goeden naam kan bevlekken, even als de vlekken het meest en het eerst bespeurd worden op de fijnste en witste klederen. Daarom vermaant ook Paulus de Filippensen (Philippians 2:15), dat zij als kinderen Gods, onberispelijk, oprecht en onbestraffelijk zouden zijn te midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welken zij schenen als lichten in de wereld.

De goede naam en achting welke niet dan met veel moeite en door een zorgvuldig wijs gedrag verkregen wordt, kan zeer lichtelijk en slechts door een weinigje dwaasheid verloren worden, omdat de nijd zich ten eerste aan de voortreffelijke verdiensten vasthecht en den minsten misslag of het geringste wangedrag van zulk een mens terstond met vergroting, onder het verheffen van hare bitse stem alom verspreidt en scherpelijk doorstrijkt..

De bedoeling van den Prediker is duidelijk. Ene dode vlieg, ene vergiftige vlieg bederft den arbeid van den zalfbereider, maakt ze waardeloos, zo ook maakt een weinig dwaasheid den wijze tot een dwaas. Zijne wijsheid wordt dan als niets geacht, dewijl de dwaasheid het licht der wijsheid in duisternis heeft omgezet.

Vers 2

2. Het hart, de gezindheid en het verstand, het willen en denken des wijzen is tot zijne rechter, 1) tot wat recht is, maar het hart eens zots is tot zijne linkerhand, al wat hij denkt en doet, is links en verkeerd, is averechts.

1) Hij doet niet anders dan hetgeen recht is en goed en alles op de rechte wijze. De dwaas daarentegen gaat net te werk als iemand, die links is. Zulk een mens geraakt dan ook lichtelijk op slinkse en verkeerde wegen en stort zich in het verderf..

Tot geeft hier de richting aan. Het wil hier niet zeggen, dat het hart, dat is het willen en denken van den wijze op zijn rechte plaats zit, maar dat zijn willen en denken uitgaat naar wat recht is. Daarentegen gaat het hart van den dwaas uit naar hetgeen onrecht is.

Vers 2

2. Het hart, de gezindheid en het verstand, het willen en denken des wijzen is tot zijne rechter, 1) tot wat recht is, maar het hart eens zots is tot zijne linkerhand, al wat hij denkt en doet, is links en verkeerd, is averechts.

1) Hij doet niet anders dan hetgeen recht is en goed en alles op de rechte wijze. De dwaas daarentegen gaat net te werk als iemand, die links is. Zulk een mens geraakt dan ook lichtelijk op slinkse en verkeerde wegen en stort zich in het verderf..

Tot geeft hier de richting aan. Het wil hier niet zeggen, dat het hart, dat is het willen en denken van den wijze op zijn rechte plaats zit, maar dat zijn willen en denken uitgaat naar wat recht is. Daarentegen gaat het hart van den dwaas uit naar hetgeen onrecht is.

Vers 3

3. En ook, wanneer de dwaas op den weg wandelt, zijn hart, zijn verstand ontbreekt hem, zodat hij een ieder op allerlei wijze laat zien, dat hij een dwaas is, waarom hij beter deed met zijne dwaasheid te huis te blijven, en hij zegt tot een iegelijk, dat hij dwaas is, omdat hij zich zelven alleen voor wijs houdt, en dewijl hij een dwaas is, kan hij ook niet anders; want indien hij zich zelven als een dwaas erkende, dan had hij reeds ene schrede op den weg der wijsheid gedaan. Hoe verstandelozer en geestelozer iemand wordt, des te opgeblazener wordt hij, en des te meer houdt hij alle anderen, in vergelijking met zichzelven, voor dwazen, waardoor hij dan met n het zegel op zijne dwaasheid zet..

De dwaas doet geen schrede zonder dat hij toont, dat zijn verstand er niet bij is, dat hij het, om het zo eens uit te drukken, niet medegenomen, maar te huis heeft gelaten. Ja hij draagt zijne domheid zo in het openbaar ten toon en pocht daarmee alsof het wijsheid ware. Hij zegt in alles, dat hij is een dwaas..

4.

VAN DE OVERHEID EN DE ONDERDANEN. (Ecclesiastes 10:4-Ecclesiastes 10:7).

Vers 3

3. En ook, wanneer de dwaas op den weg wandelt, zijn hart, zijn verstand ontbreekt hem, zodat hij een ieder op allerlei wijze laat zien, dat hij een dwaas is, waarom hij beter deed met zijne dwaasheid te huis te blijven, en hij zegt tot een iegelijk, dat hij dwaas is, omdat hij zich zelven alleen voor wijs houdt, en dewijl hij een dwaas is, kan hij ook niet anders; want indien hij zich zelven als een dwaas erkende, dan had hij reeds ene schrede op den weg der wijsheid gedaan. Hoe verstandelozer en geestelozer iemand wordt, des te opgeblazener wordt hij, en des te meer houdt hij alle anderen, in vergelijking met zichzelven, voor dwazen, waardoor hij dan met n het zegel op zijne dwaasheid zet..

De dwaas doet geen schrede zonder dat hij toont, dat zijn verstand er niet bij is, dat hij het, om het zo eens uit te drukken, niet medegenomen, maar te huis heeft gelaten. Ja hij draagt zijne domheid zo in het openbaar ten toon en pocht daarmee alsof het wijsheid ware. Hij zegt in alles, dat hij is een dwaas..

4.

VAN DE OVERHEID EN DE ONDERDANEN. (Ecclesiastes 10:4-Ecclesiastes 10:7).

Vers 4

4. Als de geest des heersers in toorn en hartstocht tegen uwe bedoeling in, tegen u oprijst, verlaat uwe plaats niet, laat u dan niet van uw stuk brengen, maar blijf bedaard, opdat gij niet, indien gij in ene heftige gemoedsbeweging geraaktet, door ene veranderde houding des lichaams verraden zoudt, wat er in uw hart omging, hetgeen u in gevaar zou brengen; want het is medicijn, het stilt grote zonden, 1) die zulk een heerser in zijne dwaasheid op het punt was tegen u te bedrijven, zodat zij niet tot uitbarsting komen, maar reeds in de geboorte verstikken.

1) Wanneer de geest eens heersers tegen u oprijst, zo verlaat uwe plaats niet; want Christus heeft u hoger geplaatst en Gods evenbeeld geschonken. Handhaaf u zelven op die van God ontvangen hogere plaats des geloofd en der godzaligheid, opdat gij, als de hoger geplaatste, den bozen geest, die bij den aardsgezinden wereldling oprijst, zoudt kunnen terugdrijven, en opdat uw hart niet door dien geest bevlekt worde, en hij de deuren van uw hart niet in bezit neme..

In het Hebreeën Ki marfee janiach chatim gedalim. Het tweede woord is door onze Staten-overzetters vertaald door, medicijn. Dit kan het ook betekenen, maar evenzeer zachtzinnigheid, gelatenheid. En die betekenis moeten we hier hebben. Immers, door niet heen te gaan, wanneer de toorn des heersers opbruist, maar kalm te blijven, kan men diens toorn dikwijls bezweren en veel kwaads voorkomen. Betere vertaling is dan ook: Want gelatenheid zal grote overtredingen verhinderen.

De Engelse vertaling heeft: Inschikkelijkheid bevredigt grote beledigingen of ergernissen en misdrijven.

Vers 4

4. Als de geest des heersers in toorn en hartstocht tegen uwe bedoeling in, tegen u oprijst, verlaat uwe plaats niet, laat u dan niet van uw stuk brengen, maar blijf bedaard, opdat gij niet, indien gij in ene heftige gemoedsbeweging geraaktet, door ene veranderde houding des lichaams verraden zoudt, wat er in uw hart omging, hetgeen u in gevaar zou brengen; want het is medicijn, het stilt grote zonden, 1) die zulk een heerser in zijne dwaasheid op het punt was tegen u te bedrijven, zodat zij niet tot uitbarsting komen, maar reeds in de geboorte verstikken.

1) Wanneer de geest eens heersers tegen u oprijst, zo verlaat uwe plaats niet; want Christus heeft u hoger geplaatst en Gods evenbeeld geschonken. Handhaaf u zelven op die van God ontvangen hogere plaats des geloofd en der godzaligheid, opdat gij, als de hoger geplaatste, den bozen geest, die bij den aardsgezinden wereldling oprijst, zoudt kunnen terugdrijven, en opdat uw hart niet door dien geest bevlekt worde, en hij de deuren van uw hart niet in bezit neme..

In het Hebreeën Ki marfee janiach chatim gedalim. Het tweede woord is door onze Staten-overzetters vertaald door, medicijn. Dit kan het ook betekenen, maar evenzeer zachtzinnigheid, gelatenheid. En die betekenis moeten we hier hebben. Immers, door niet heen te gaan, wanneer de toorn des heersers opbruist, maar kalm te blijven, kan men diens toorn dikwijls bezweren en veel kwaads voorkomen. Betere vertaling is dan ook: Want gelatenheid zal grote overtredingen verhinderen.

De Engelse vertaling heeft: Inschikkelijkheid bevredigt grote beledigingen of ergernissen en misdrijven.

Vers 5

5. Er is nog een kwaad dat ik gezien heb onder de zon, als ene dwaling, die uit onverstand, of door opvolging van ene luim, van het aangezicht des oversten voortkomt, van de machthebbers uitgaat, en deze dwaling heeft veel ongelukkiger gevolgen, dan wanneer een onderdaan hetzelfde doet:

Vers 5

5. Er is nog een kwaad dat ik gezien heb onder de zon, als ene dwaling, die uit onverstand, of door opvolging van ene luim, van het aangezicht des oversten voortkomt, van de machthebbers uitgaat, en deze dwaling heeft veel ongelukkiger gevolgen, dan wanneer een onderdaan hetzelfde doet:

Vers 6

6. Een dwaas, woordelijk de gepersonificeerde dwaasheid wordtb.v. door de gril van enen dwazen vorst gezet in grote hoogheden, maar de rijken, de waarlijk edelen en wijzen, wien alleen rijkdom, eer en aanzien toekomen, zitten in de laagte, worden door hem in armoede gedompeld en aan verachting prijs gegeven.

Vers 6

6. Een dwaas, woordelijk de gepersonificeerde dwaasheid wordtb.v. door de gril van enen dwazen vorst gezet in grote hoogheden, maar de rijken, de waarlijk edelen en wijzen, wien alleen rijkdom, eer en aanzien toekomen, zitten in de laagte, worden door hem in armoede gedompeld en aan verachting prijs gegeven.

Vers 7

7. Ik heb verder dezulken, die wat hun gezindheid betrof, niets anders dan knechten waren, te paard gezien, en als vorsten zien rondrijden (Esther 6:8), en daarentegen dezulken, die naar hun gezindheid waarlijk vorsten waren, gaande als knechten te voet op de aarde. 1)

1) O Heer, hoe gaat het toch zo wonderlijk toe onder de zon! Hoe is alles zo ijdel en juist het omgekeerde van hetgeen het zijn moest! Hoe lang zult Gij het aanzien, dat zij heersen, die geen verstand hebben, en zij, die wijs zijn in U, niet gehoord worden? Zullen Uwe wijzen niet regeren en Uwe koningen, die Gij daartoe verkoren hebt, niet heersen? Wij zien enen anderen tijd naderen, wanneer God den loop der dingen onder de zon veranderen zal, wanneer zon en maan een helderder licht van zich zullen geven, en de duisternis, met hetgeen in haar geschiedt, zal wijken. Dan zullen zij, die waarlijk koningen zijn en het kwade overwonnen hebben in heerlijkheid regeren.

De Prediker erkent hier, dat het slecht is de dwazen te verheffen en in aanzienlijke posten te stellen, terwijl mensen van verstand en vermogen, of die tevens rijk zijn en belang hebben, dat de eigendommen gehandhaafd worden, benevens de zodanigen verlaagd en zelfs door de grote knevelarijen als in de laagte gehouden worden. Het staat ook slecht met het volk als de onwaardigen bevorderd en de waardigsten in het voetzand gehouden, of in het vergeetboek gesteld worden. Het is ongerijmd, dat men geringe dienstlingen of lijfeigenen steeds tot ere-ambten verheven te paard moet zien rijden, schoon zij geen andere verdienste hebben, dan de begunstiging van den gevleiden vorst, die zij naar hun handen weten te zetten, terwijl de edelen des lands, de zonen der groten, die als wijze vorsten waren aan te merken en door alle goede hoedanigheden verre boven deze laffe en lage geesten uitmunten, genoodzaakt zijn om te voet te wandelen en zich allerwege veracht zien of met de geringen onder het volk gelijk gesteld. Wanneer dit gebeurt, mag men wel denken, dat God in Zijne Voorzienigheid de goddeloze volken straft..

Vers 7

7. Ik heb verder dezulken, die wat hun gezindheid betrof, niets anders dan knechten waren, te paard gezien, en als vorsten zien rondrijden (Esther 6:8), en daarentegen dezulken, die naar hun gezindheid waarlijk vorsten waren, gaande als knechten te voet op de aarde. 1)

1) O Heer, hoe gaat het toch zo wonderlijk toe onder de zon! Hoe is alles zo ijdel en juist het omgekeerde van hetgeen het zijn moest! Hoe lang zult Gij het aanzien, dat zij heersen, die geen verstand hebben, en zij, die wijs zijn in U, niet gehoord worden? Zullen Uwe wijzen niet regeren en Uwe koningen, die Gij daartoe verkoren hebt, niet heersen? Wij zien enen anderen tijd naderen, wanneer God den loop der dingen onder de zon veranderen zal, wanneer zon en maan een helderder licht van zich zullen geven, en de duisternis, met hetgeen in haar geschiedt, zal wijken. Dan zullen zij, die waarlijk koningen zijn en het kwade overwonnen hebben in heerlijkheid regeren.

De Prediker erkent hier, dat het slecht is de dwazen te verheffen en in aanzienlijke posten te stellen, terwijl mensen van verstand en vermogen, of die tevens rijk zijn en belang hebben, dat de eigendommen gehandhaafd worden, benevens de zodanigen verlaagd en zelfs door de grote knevelarijen als in de laagte gehouden worden. Het staat ook slecht met het volk als de onwaardigen bevorderd en de waardigsten in het voetzand gehouden, of in het vergeetboek gesteld worden. Het is ongerijmd, dat men geringe dienstlingen of lijfeigenen steeds tot ere-ambten verheven te paard moet zien rijden, schoon zij geen andere verdienste hebben, dan de begunstiging van den gevleiden vorst, die zij naar hun handen weten te zetten, terwijl de edelen des lands, de zonen der groten, die als wijze vorsten waren aan te merken en door alle goede hoedanigheden verre boven deze laffe en lage geesten uitmunten, genoodzaakt zijn om te voet te wandelen en zich allerwege veracht zien of met de geringen onder het volk gelijk gesteld. Wanneer dit gebeurt, mag men wel denken, dat God in Zijne Voorzienigheid de goddeloze volken straft..

Vers 8

8. 1) Wie a) enen kuil graaft, zal lichtelijk zelf daarin vallen; en wie enen ouden muur doorbreekt, ene slang, die zo gaarne op zulke plaatsen huist, zal hem bijten (Isaiah 34:15 Isaiah 34:15 Amos 5:19).

a) Proverbs 26:27.

1) In Ecclesiastes 10:8-Ecclesiastes 10:11 wordt door voorbeelden, uit het dagelijks leven genomen, aangemaand tot het betrachten der wijsheid, ook in de meest gewone dingen des levens. Sommigen menen, dat deze met de vorige, waarin van de Overheid en de onderdanen sprake is, ten nauwste verbonden moeten worden. Noodzakelijk is dit niet, terwijl zelfs het verband moeilijk in alle delen is aan te wijzen. De Prediker vermaant hier veeleer, om toe te zien bij al wat men doet, zijne maatregelen te nemen bij moeilijke en gevaarlijke bezigheden. Dit is zowel op tijdelijk als op geestelijk gebied waar. Al wat hier van het tijdelijke gezegd wordt, of aan het tijdelijke ontleend wordt heeft ongetwijfeld een geestelijke en zedelijke betekenis.

Vers 8

8. 1) Wie a) enen kuil graaft, zal lichtelijk zelf daarin vallen; en wie enen ouden muur doorbreekt, ene slang, die zo gaarne op zulke plaatsen huist, zal hem bijten (Isaiah 34:15 Isaiah 34:15 Amos 5:19).

a) Proverbs 26:27.

1) In Ecclesiastes 10:8-Ecclesiastes 10:11 wordt door voorbeelden, uit het dagelijks leven genomen, aangemaand tot het betrachten der wijsheid, ook in de meest gewone dingen des levens. Sommigen menen, dat deze met de vorige, waarin van de Overheid en de onderdanen sprake is, ten nauwste verbonden moeten worden. Noodzakelijk is dit niet, terwijl zelfs het verband moeilijk in alle delen is aan te wijzen. De Prediker vermaant hier veeleer, om toe te zien bij al wat men doet, zijne maatregelen te nemen bij moeilijke en gevaarlijke bezigheden. Dit is zowel op tijdelijk als op geestelijk gebied waar. Al wat hier van het tijdelijke gezegd wordt, of aan het tijdelijke ontleend wordt heeft ongetwijfeld een geestelijke en zedelijke betekenis.

Vers 9

9. Of wie stenen wegdraagt, volgens anderen: wie stenen uit de aarde losbreekt, zal smart daardoor lijden, zich licht pijn doende; en wie hout klieft, zal daardoor licht in gevaar zijn, zich te kwetsen, wanneer de bijl uitschiet, of een splinter van het hout afspringt.

Vers 9

9. Of wie stenen wegdraagt, volgens anderen: wie stenen uit de aarde losbreekt, zal smart daardoor lijden, zich licht pijn doende; en wie hout klieft, zal daardoor licht in gevaar zijn, zich te kwetsen, wanneer de bijl uitschiet, of een splinter van het hout afspringt.

Vers 10

10. Indien hij het ijzer van den bijl heeft stomp gemaakt, en hij slijpt de snede niet, dan moet hij meerder kracht met zijn bijl te werk stellen, maar hij zal toch ondanks al zijne inspanning weinig kunnen uitrichten; zo gaat het ook met die zotten, die de edelen en wijzen uit hun plaats verdrongen hebben, zij kunnen zich niet staande houden, want hun hart is een stompen bijl gelijk, die trots alle inspanning niet snijden wil; maar de wijsheid is ene uitnemende zaak om iets recht te maken. Volgens den Duitsen tekst: daarentegen veel meer voordeel brengt het aan, met de wijsheid naarstig om te gaan, en met haar enen gelaten, nederigen en daarbij toch nijveren zin te hebben; dat leidt sneller en zekerder tot het geluk, ja tot het bestendige, ware geluk.

De wijsheid munt onder anderen ook daarin boven de dwaasheid en het onverstand uit, dat zij hare bezitters en beminnaars onderwijst en bekwaam maakt, om alles goed in te richten en uit te voeren, zodat zij zelfs de werken der dwazen op uitstekende wijze weet te verbeteren.

Vers 10

10. Indien hij het ijzer van den bijl heeft stomp gemaakt, en hij slijpt de snede niet, dan moet hij meerder kracht met zijn bijl te werk stellen, maar hij zal toch ondanks al zijne inspanning weinig kunnen uitrichten; zo gaat het ook met die zotten, die de edelen en wijzen uit hun plaats verdrongen hebben, zij kunnen zich niet staande houden, want hun hart is een stompen bijl gelijk, die trots alle inspanning niet snijden wil; maar de wijsheid is ene uitnemende zaak om iets recht te maken. Volgens den Duitsen tekst: daarentegen veel meer voordeel brengt het aan, met de wijsheid naarstig om te gaan, en met haar enen gelaten, nederigen en daarbij toch nijveren zin te hebben; dat leidt sneller en zekerder tot het geluk, ja tot het bestendige, ware geluk.

De wijsheid munt onder anderen ook daarin boven de dwaasheid en het onverstand uit, dat zij hare bezitters en beminnaars onderwijst en bekwaam maakt, om alles goed in te richten en uit te voeren, zodat zij zelfs de werken der dwazen op uitstekende wijze weet te verbeteren.

Vers 11

11. Daarom maak vlijtig en ter rechter tijd gebruik van de middelen, die de wijsheid u aanbiedt, wees werkzaam en omzichtig; want indien de slang gebeten heeft, eer de bezwering geschied is, dan is er gene nuttigheid voor den allerwelsprekendsten bezweerder, die de kunst verstaat, om door het uitspreken van toverspreuken vergiftige slangen onschadelijk te maken en te verdrijven; verzuimt hij echter zijne kunst te rechter tijd uit te oefenen, dan baat ze hem niet.

Het Hebreeuwse bal halaschon kan ook de "snapper de babbelaar" betekenen, daar het woordelijk vertaald door: heer der tong, in welken zin Luther het ook opvat. Dewijl echter in het overige gedeelte van het vers gesproken wordt van de kunst om slangen te bezweren, zo moet "heer der tong, een die vaardig is met zijne tong," ongetwijfeld een bezweerder aanduiden, die de kunst verstaat, om met ene radde tong krachtige toverspreuken zacht te murmelen. -Ongetwijfeld onderstelt de Prediker hier niet alleen de mogelijkheid, maar ook het werkelijk bestaan van de kunst om slangen te bezweren, zo als die ook thans veel in het Oosten beoefend wordt. (Vergelijk daarover Exodus 7:9 Psalms 58:5, Mark 16:18. Luke 10:19)..

Vers 11

11. Daarom maak vlijtig en ter rechter tijd gebruik van de middelen, die de wijsheid u aanbiedt, wees werkzaam en omzichtig; want indien de slang gebeten heeft, eer de bezwering geschied is, dan is er gene nuttigheid voor den allerwelsprekendsten bezweerder, die de kunst verstaat, om door het uitspreken van toverspreuken vergiftige slangen onschadelijk te maken en te verdrijven; verzuimt hij echter zijne kunst te rechter tijd uit te oefenen, dan baat ze hem niet.

Het Hebreeuwse bal halaschon kan ook de "snapper de babbelaar" betekenen, daar het woordelijk vertaald door: heer der tong, in welken zin Luther het ook opvat. Dewijl echter in het overige gedeelte van het vers gesproken wordt van de kunst om slangen te bezweren, zo moet "heer der tong, een die vaardig is met zijne tong," ongetwijfeld een bezweerder aanduiden, die de kunst verstaat, om met ene radde tong krachtige toverspreuken zacht te murmelen. -Ongetwijfeld onderstelt de Prediker hier niet alleen de mogelijkheid, maar ook het werkelijk bestaan van de kunst om slangen te bezweren, zo als die ook thans veel in het Oosten beoefend wordt. (Vergelijk daarover Exodus 7:9 Psalms 58:5, Mark 16:18. Luke 10:19)..

Vers 12

12. De woorden van enen wijzen mond zijn aangenaam, een wijze moet dus niet zwijgen, zo als die nalatige slangenbezweerder deed; maar dikwijls en te rechter tijd spreken, omdat hij daardoor veel goeds kan stichten, en zich zelven de liefde en toegenegenheid der harten kan verwerven; maar de lippen van enen zot verslinden hem zelven, 1) zij doen anderen geen nut, verwekken veeleer afkeer en richten hem veeltijds ten gronde (Proverbs 15:2; Proverbs 10:8,Proverbs 10:21; Proverbs 13:16). 1) Wijsheid is het, zoals de vorige Spreuken getoond hebben, voorzorgsmaatregelen te nemen, zich te voren van de rechte middelen te verzekeren en den rechten tijd waar te nemen. Deze drieërlei karaktertrek van den wijze heeft Ecclesiastes 10:11 door een voorbeeld, genomen uit de kring van iemand, wien de tong tot werktuig dient, duidelijk gemaakt. Een Spreukenuk komt alzo niet ongemerkt, die betrekking heeft op dat, wat de rede zowel van den wijze als van den dwaas uitwerkt..

De lippen des dwazen maken hem niet alleen verachtelijk en belachenswaardig, maar brengen hem ook dikwijls in gevaar en storten hem wel eens in het verderf, hetzij door zijne oproerigheid of door zijne goddeloosheid. Zo sprak Adonia dwaselijk tegen zijn eigen leven en dus zijn voor velen hun tongen ten verderf geweest..

Vers 12

12. De woorden van enen wijzen mond zijn aangenaam, een wijze moet dus niet zwijgen, zo als die nalatige slangenbezweerder deed; maar dikwijls en te rechter tijd spreken, omdat hij daardoor veel goeds kan stichten, en zich zelven de liefde en toegenegenheid der harten kan verwerven; maar de lippen van enen zot verslinden hem zelven, 1) zij doen anderen geen nut, verwekken veeleer afkeer en richten hem veeltijds ten gronde (Proverbs 15:2; Proverbs 10:8,Proverbs 10:21; Proverbs 13:16). 1) Wijsheid is het, zoals de vorige Spreuken getoond hebben, voorzorgsmaatregelen te nemen, zich te voren van de rechte middelen te verzekeren en den rechten tijd waar te nemen. Deze drieërlei karaktertrek van den wijze heeft Ecclesiastes 10:11 door een voorbeeld, genomen uit de kring van iemand, wien de tong tot werktuig dient, duidelijk gemaakt. Een Spreukenuk komt alzo niet ongemerkt, die betrekking heeft op dat, wat de rede zowel van den wijze als van den dwaas uitwerkt..

De lippen des dwazen maken hem niet alleen verachtelijk en belachenswaardig, maar brengen hem ook dikwijls in gevaar en storten hem wel eens in het verderf, hetzij door zijne oproerigheid of door zijne goddeloosheid. Zo sprak Adonia dwaselijk tegen zijn eigen leven en dus zijn voor velen hun tongen ten verderf geweest..

Vers 13

13. Het begin der woorden zijns mond is dwaasheid, en het eindeder woorden zijns monds is wederom niets dan boze, anderen en hemzelven schade aanbrengende dolligheid; hij mag zeggen wat hij wil, er komt niets verstandigs, maar enkel onzin uit zijnen mond voort (Proverbs 18:7).

Vers 13

13. Het begin der woorden zijns mond is dwaasheid, en het eindeder woorden zijns monds is wederom niets dan boze, anderen en hemzelven schade aanbrengende dolligheid; hij mag zeggen wat hij wil, er komt niets verstandigs, maar enkel onzin uit zijnen mond voort (Proverbs 18:7).

Vers 14

14. De dwaas maakt wel vele woorden, daar toch zijne woorden, die van zijn onverstand (Ecclesiastes 10:13) getuigen, weinigen moeten zijn. Bovendien spreekt hij het liefst over die dingen, welke hij in het geheel niet weten en beoordelen kan, namelijk over de duistere toekomst; maar hoe zou hij de toekomst kennen; want toch de mens op zich zelf weet reeds niet, wat het zij, dat geschieden zal; en een voorspeller van de toekomst is er evenmin; want wat na hem geschieden zal, wie onder de mensen zal het hem te kennen geven (Ecclesiastes 6:12)? 1)

1) De ongerijmdheden van den veelprater worden bevestigd door algemene onwetendheid en menselijke onmacht, welke echter voornamelijk heersende, is bij de onkundige dwazen.

Duidelijk gispt hier de Prediker het spreken over dingen, waarvan men niets weet met zekerheid, en vooral het spreken van den dwaze daarover, van den onwetende. Deze wil liefst voor een alleswetende doorgaan, terwijl hij toch in den grond der zaak niets weet.

Vers 14

14. De dwaas maakt wel vele woorden, daar toch zijne woorden, die van zijn onverstand (Ecclesiastes 10:13) getuigen, weinigen moeten zijn. Bovendien spreekt hij het liefst over die dingen, welke hij in het geheel niet weten en beoordelen kan, namelijk over de duistere toekomst; maar hoe zou hij de toekomst kennen; want toch de mens op zich zelf weet reeds niet, wat het zij, dat geschieden zal; en een voorspeller van de toekomst is er evenmin; want wat na hem geschieden zal, wie onder de mensen zal het hem te kennen geven (Ecclesiastes 6:12)? 1)

1) De ongerijmdheden van den veelprater worden bevestigd door algemene onwetendheid en menselijke onmacht, welke echter voornamelijk heersende, is bij de onkundige dwazen.

Duidelijk gispt hier de Prediker het spreken over dingen, waarvan men niets weet met zekerheid, en vooral het spreken van den dwaze daarover, van den onwetende. Deze wil liefst voor een alleswetende doorgaan, terwijl hij toch in den grond der zaak niets weet.

Vers 15

15. Van zulk een ijdel gesnap is zijne geestelijke traagheid en onmacht de eigenlijke oorzaak: De arbeid der zotten is van weinig betekenis; wel is waar schijnen zij zich soms geweldig in te spannen, maar `t is ook slechts voor een ogenblik, want die arbeid maakt een iegelijk van hen moede, waarom zij hem ook weer laten varen. Dit is echter geen wonder, dewijl zij niet eens, zo als het spreekwoord zegt, weten naar de stad te gaan, 1) ofschoon de weg daarheen zo veel begaan wordt, en daarom zo gemakkelijk te vinden is; ook de eenvoudigste en meest alledaagse zaken zijn voor hen nog te hoog.

1) Denk aan de stad des levenden Gods (Hebrews 12:22); en leer den weg daarheen, die smal en niet gemakkelijk te vinden is, goed kennen. (Luke 13:24).

De weg naar de stad is, wat wij noemen: de bekende weg. De Prediker spreekt hier van de dwazen en zotten, dat zij zich aanstellen, alsof zij alles tot een goed einde willen en zullen brengen, alle diepzinnige vraagstukken zullen oplossen, maar al heel spoedig vermoeit hen alles, dewijl de meest bekende en zeer alledaagse zaken voor hen nog te hoog zijn.

Vers 15

15. Van zulk een ijdel gesnap is zijne geestelijke traagheid en onmacht de eigenlijke oorzaak: De arbeid der zotten is van weinig betekenis; wel is waar schijnen zij zich soms geweldig in te spannen, maar `t is ook slechts voor een ogenblik, want die arbeid maakt een iegelijk van hen moede, waarom zij hem ook weer laten varen. Dit is echter geen wonder, dewijl zij niet eens, zo als het spreekwoord zegt, weten naar de stad te gaan, 1) ofschoon de weg daarheen zo veel begaan wordt, en daarom zo gemakkelijk te vinden is; ook de eenvoudigste en meest alledaagse zaken zijn voor hen nog te hoog.

1) Denk aan de stad des levenden Gods (Hebrews 12:22); en leer den weg daarheen, die smal en niet gemakkelijk te vinden is, goed kennen. (Luke 13:24).

De weg naar de stad is, wat wij noemen: de bekende weg. De Prediker spreekt hier van de dwazen en zotten, dat zij zich aanstellen, alsof zij alles tot een goed einde willen en zullen brengen, alle diepzinnige vraagstukken zullen oplossen, maar al heel spoedig vermoeit hen alles, dewijl de meest bekende en zeer alledaagse zaken voor hen nog te hoog zijn.

Vers 16

16. 1) Welk een treurige aanblik is het echter inzonderheid, wanneer een zwak, onbeduidend vorst den troon bestijgt! a) Wee u, land! welks koning een kind, alzo een onervaren, een voor de regering ongeschikte dwaas is (1 Kings 3:7), en welks b) vorsten reeds in den morgenstond eten, en zo hun leven in wellusten doorbrengen.

a) Isaiah 3:4,Isaiah 3:12. Hosea 13:11. b) Isaiah 5:11. Amos 6:4.

Ofschoon een bekwaam vorst dikwijls een vloek voor zijn land is, zo is zijn bestuur toch noch voor ene weldaad Gods te achten, wanneer daarmee vergeleken wordt het verderfelijk bestuur van den groten hoop, die zijne banden verscheurt en ene onbetamelijke, ongebonden vrijheid verkregen heeft, waarvan genoeg voorbeelden uit de oudere en nieuwere tijden kunnen gevonden worden.

1) Met Ecclesiastes 10:16 keert de Prediker weer terug tot zijne Spreuken, omtrent de Overheid en de onderdanen, de regering van het land. Hij spreekt het wee uit over het land, noemt het land ongelukkig, welks koning een kind is, dat is een minderjarige, die door slechte, voor alles veil zijnde raadslieden omringd is, door vorsten, die reeds in den morgenstond eten.

Dit laatste komt ons wellicht vreemd voor. Maar men wete vooreerst, dat eten hier opgevat moet worden in den zin van, het leven als een eten beschouwen, als een opgaan in den wellust en de genoegens der wereld.

En vervolgens, dat de vrome Israëliet den morgenstond wijdde aan het gebed en zich sterkte door het gebed tot den arbeid, terwijl de gemeenschappelijke maaltijd eerst om 12 uur werd aangericht.

Bij deze vorsten, die hier bedoeld worden, had echter het eten de plaats van het gebed ingenomen. Van allen godsdienst, innerlijken, geestelijken godsdienst, waren zij gespeend. En daarom kon een vorst, die door zulke wellustelingen en dienaren van den god des buiks omringd was, niet gelukkig regeren.

Vers 16

16. 1) Welk een treurige aanblik is het echter inzonderheid, wanneer een zwak, onbeduidend vorst den troon bestijgt! a) Wee u, land! welks koning een kind, alzo een onervaren, een voor de regering ongeschikte dwaas is (1 Kings 3:7), en welks b) vorsten reeds in den morgenstond eten, en zo hun leven in wellusten doorbrengen.

a) Isaiah 3:4,Isaiah 3:12. Hosea 13:11. b) Isaiah 5:11. Amos 6:4.

Ofschoon een bekwaam vorst dikwijls een vloek voor zijn land is, zo is zijn bestuur toch noch voor ene weldaad Gods te achten, wanneer daarmee vergeleken wordt het verderfelijk bestuur van den groten hoop, die zijne banden verscheurt en ene onbetamelijke, ongebonden vrijheid verkregen heeft, waarvan genoeg voorbeelden uit de oudere en nieuwere tijden kunnen gevonden worden.

1) Met Ecclesiastes 10:16 keert de Prediker weer terug tot zijne Spreuken, omtrent de Overheid en de onderdanen, de regering van het land. Hij spreekt het wee uit over het land, noemt het land ongelukkig, welks koning een kind is, dat is een minderjarige, die door slechte, voor alles veil zijnde raadslieden omringd is, door vorsten, die reeds in den morgenstond eten.

Dit laatste komt ons wellicht vreemd voor. Maar men wete vooreerst, dat eten hier opgevat moet worden in den zin van, het leven als een eten beschouwen, als een opgaan in den wellust en de genoegens der wereld.

En vervolgens, dat de vrome Israëliet den morgenstond wijdde aan het gebed en zich sterkte door het gebed tot den arbeid, terwijl de gemeenschappelijke maaltijd eerst om 12 uur werd aangericht.

Bij deze vorsten, die hier bedoeld worden, had echter het eten de plaats van het gebed ingenomen. Van allen godsdienst, innerlijken, geestelijken godsdienst, waren zij gespeend. En daarom kon een vorst, die door zulke wellustelingen en dienaren van den god des buiks omringd was, niet gelukkig regeren.

Vers 17

17. Welgelukzalig zijt gij daarentegen, land! welks koning een zoon der edelen, niet alleen naar zijne geboorte, maar veel meer naar zijne gezindheid, is, en welks vorsten ter rechter tijd eten en drinken; tot sterkte, en niet tot drinkerij, 1) die alzo een goed gebruik maken van de gaven Gods (Psalms 104:15. 1 Timothy 5:23. Proverbs 31:4).

1) Dit vers vormt een volstrekte tegenstelling met het vorige. Hier wordt gesproken van een koning, een vorst, wiens raadslieden mannen zijn, die ter rechter tijd eten, voor wie niet de buik een afgod is, maar die in waarheid allereerst vragen naar hetgeen op geestelijk en zedelijk gebied te verrichten is. De koning wordt een zoon der edelen genoemd, en dit laatste edelen is inzonderheid op te vatten in ethischen zin. In Ecclesiastes 10:16 wordt van den dwaze op den troon, in Ecclesiastes 10:17 van den wijze als heerser gesproken.

Vers 17

17. Welgelukzalig zijt gij daarentegen, land! welks koning een zoon der edelen, niet alleen naar zijne geboorte, maar veel meer naar zijne gezindheid, is, en welks vorsten ter rechter tijd eten en drinken; tot sterkte, en niet tot drinkerij, 1) die alzo een goed gebruik maken van de gaven Gods (Psalms 104:15. 1 Timothy 5:23. Proverbs 31:4).

1) Dit vers vormt een volstrekte tegenstelling met het vorige. Hier wordt gesproken van een koning, een vorst, wiens raadslieden mannen zijn, die ter rechter tijd eten, voor wie niet de buik een afgod is, maar die in waarheid allereerst vragen naar hetgeen op geestelijk en zedelijk gebied te verrichten is. De koning wordt een zoon der edelen genoemd, en dit laatste edelen is inzonderheid op te vatten in ethischen zin. In Ecclesiastes 10:16 wordt van den dwaze op den troon, in Ecclesiastes 10:17 van den wijze als heerser gesproken.

Vers 18

18. Door grote luiheid verzwakt het gebinte van een huis, totdat het eindelijk instort, en door slapheid der handen wordt het huiseindelijk doorlekkende; want de regen zal overal door de niet dicht gemaakte gaten van het dak en de zoldering heendringen; evenzo moet ook het gebouw van den staat eindelijk instorten, wanneer trage vorsten, die zich daarbij aan brasserijen overgeven, aan het hoofd staan.

Zie voor alle dingen toe, dat niet het huis uwer ziel door uwe nalatigheid te gronde gericht wordt, doordien gij uw vlees en deszelfs zondige neigingen heerschappij over u laat voeren.

Vergeten de regeerders hun plicht, terwijl zij hun hoge plaats misbruiken, hun lust den vrijen teugel laten, zo wordt het rijk tot een bouwvallig en geen toevlucht meer biedend huis en ten leste tot een ingestort gebouw..

Vers 18

18. Door grote luiheid verzwakt het gebinte van een huis, totdat het eindelijk instort, en door slapheid der handen wordt het huiseindelijk doorlekkende; want de regen zal overal door de niet dicht gemaakte gaten van het dak en de zoldering heendringen; evenzo moet ook het gebouw van den staat eindelijk instorten, wanneer trage vorsten, die zich daarbij aan brasserijen overgeven, aan het hoofd staan.

Zie voor alle dingen toe, dat niet het huis uwer ziel door uwe nalatigheid te gronde gericht wordt, doordien gij uw vlees en deszelfs zondige neigingen heerschappij over u laat voeren.

Vergeten de regeerders hun plicht, terwijl zij hun hoge plaats misbruiken, hun lust den vrijen teugel laten, zo wordt het rijk tot een bouwvallig en geen toevlucht meer biedend huis en ten leste tot een ingestort gebouw..

Vers 19

19. Men maakt, of zij, namelijk zulke verderfelijke heersers maken maaltijden om te lachen, alzo niet om zich te versterken, maar om zich aan onzinnige vreugde te kunnen overgeven, en de wijn verheugt de levenden, of hun leven en het geld verantwoordt alles. Doet hun alles verrichten.

Daarop beroemen zich goddeloze heersers, dat zij zich met hun door afpersingen opgehoopte schatten elk genot verschaffen, allen tegenstand der wereld overwinnen en hun lust den vrijen teugel kunnen laten..

Vers 19

19. Men maakt, of zij, namelijk zulke verderfelijke heersers maken maaltijden om te lachen, alzo niet om zich te versterken, maar om zich aan onzinnige vreugde te kunnen overgeven, en de wijn verheugt de levenden, of hun leven en het geld verantwoordt alles. Doet hun alles verrichten.

Daarop beroemen zich goddeloze heersers, dat zij zich met hun door afpersingen opgehoopte schatten elk genot verschaffen, allen tegenstand der wereld overwinnen en hun lust den vrijen teugel kunnen laten..

Vers 20

20. Moet gij te midden van zulke geweldenaars leven, wees dan, indien gij u niet nodeloos in het ongeluk wilt brengen, listig als de slangen, en a) vloek den koning niet, zelfs niet in uwe gedachten, en vloekook den rijke, den vorst, die in den raad des konings zit, niet in het binnenste uwer slaapkamer; want het gevogelte des hemels zou de stem wegvoeren, en het gevleugelde zou het woord te kennen geven; 1) langs voor u onbekende, onbegrijpelijke wegen zou zelfs de gezindheid uws harten aan zulk enen koning bekend worden; daarom duld en zwijg, opdat gij u als een wijze gedraagt en niettegenstaande den rampspoed, gelukkig blijft.

a) Exodus 22:28.

1) Men moet, al maken de Overheden zich al aan sommige dwalingen schuldig, toch hun regeringswijze niet altoos en overal zoeken te bekladden, maar de menselijkheid wat toegeven en liever inschikkelijk over hen zijn, wier oogluiking wij zelf soms zozeer behoeven en die ons door hun macht alom de voet kunnen dwars zetten..

Ook hier wederom komt de Prediker tot de slotsom, om de Overheid te eren, niet alleen de goeden, maar ook de kwaden.

Vers 20

20. Moet gij te midden van zulke geweldenaars leven, wees dan, indien gij u niet nodeloos in het ongeluk wilt brengen, listig als de slangen, en a) vloek den koning niet, zelfs niet in uwe gedachten, en vloekook den rijke, den vorst, die in den raad des konings zit, niet in het binnenste uwer slaapkamer; want het gevogelte des hemels zou de stem wegvoeren, en het gevleugelde zou het woord te kennen geven; 1) langs voor u onbekende, onbegrijpelijke wegen zou zelfs de gezindheid uws harten aan zulk enen koning bekend worden; daarom duld en zwijg, opdat gij u als een wijze gedraagt en niettegenstaande den rampspoed, gelukkig blijft.

a) Exodus 22:28.

1) Men moet, al maken de Overheden zich al aan sommige dwalingen schuldig, toch hun regeringswijze niet altoos en overal zoeken te bekladden, maar de menselijkheid wat toegeven en liever inschikkelijk over hen zijn, wier oogluiking wij zelf soms zozeer behoeven en die ons door hun macht alom de voet kunnen dwars zetten..

Ook hier wederom komt de Prediker tot de slotsom, om de Overheid te eren, niet alleen de goeden, maar ook de kwaden.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ecclesiastes 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ecclesiastes-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile