Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Prediker 9

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 9

Ecclesiastes 9:1.

MEN MOET DE IJDELHEID VOORKOMEN EN NAAR HET BEZIT DER WIJSHEID STREVEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 9

Ecclesiastes 9:1.

MEN MOET DE IJDELHEID VOORKOMEN EN NAAR HET BEZIT DER WIJSHEID STREVEN.

Vers 1

1. Zeker dit alles, dat ik nu noemen zal, heb ik, toen ik mij voornam de eeuwige wetten en verborgen oorzaken van het wondervolle Godsbestuur in de lotgevallen der mensen te doorgronden, in mijn hart gelegd, opdat ik dit alles klaarlijk mocht verstaan, namelijk, dat de rechtvaardigen en de wijzen, en hun werken in de hand Gods zijn, zodat Hij met hen doet naar Zijn welbehagen, en niemand door zijne gezindheid en zijne handelingen zijn lot zelf bepalen kan, en ook niet in staat is, ook van zijne beste werken ene goede uitkomst te voorspellen of te bepalen; ook liefde, ook haat, geluk of ongeluk, goed of kwaad, dat God hem laat wedervaren, weet de mens niet uit al hetgeen voor zijn aangezicht is, 1) ziet gebeuren; ook de rechtvaardige mag er niet op rekenen, dat God hem zijne vroomheid door openlijke bewijzen Zijner gunst zal vergelden.

1) Van Gods liefde of haat kan niemand verzekerd zijn uit de dingen, welke voor zijn aangezicht zijn, dit is uit uitwendige gevallen, hetzij voorspoedige, hetzij tegenspoedige..

Vers 1

1. Zeker dit alles, dat ik nu noemen zal, heb ik, toen ik mij voornam de eeuwige wetten en verborgen oorzaken van het wondervolle Godsbestuur in de lotgevallen der mensen te doorgronden, in mijn hart gelegd, opdat ik dit alles klaarlijk mocht verstaan, namelijk, dat de rechtvaardigen en de wijzen, en hun werken in de hand Gods zijn, zodat Hij met hen doet naar Zijn welbehagen, en niemand door zijne gezindheid en zijne handelingen zijn lot zelf bepalen kan, en ook niet in staat is, ook van zijne beste werken ene goede uitkomst te voorspellen of te bepalen; ook liefde, ook haat, geluk of ongeluk, goed of kwaad, dat God hem laat wedervaren, weet de mens niet uit al hetgeen voor zijn aangezicht is, 1) ziet gebeuren; ook de rechtvaardige mag er niet op rekenen, dat God hem zijne vroomheid door openlijke bewijzen Zijner gunst zal vergelden.

1) Van Gods liefde of haat kan niemand verzekerd zijn uit de dingen, welke voor zijn aangezicht zijn, dit is uit uitwendige gevallen, hetzij voorspoedige, hetzij tegenspoedige..

Vers 2

2. Alle ding wedervaart hun, gelijk aan alle anderen; a) enerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddeloze in dit leven, den goede en den reine, als den onreine, naam, lichaam en ziele, zo dien, die met een oprecht berouw tot vergeving zijner zonden offert, als dien, die uit onboetvaardigheid en ongeloof niet offert; gelijk den goede, alzo gaat het ook den zondaar; dien, die lichtvaardig zweert, gelijk dien, die den eed vreest; 1) naar het uitwendige zijn zij allen aan hetzelfde lot en ook denzelven dood onderworpen, en niemand mag om zijne vroomheid op groter geluk rekenen.

1) Op allerlei manier stelt de Prediker het onbevredigende, het raadselachtige van hetgeen aan deze zijde des grafs is ten toon, en wil daarom zo duidelijk een verlangen wekken naar hetgeen hiernamaals zijn zal, maar wil hij ook paal en perk stellen aan het willen doordringen tot de geheimen Gods. Hij wil dit duidelijk doen uitkomen, dat als men alleen de blik laat slaan en slaat op wat het oog ziet, men op allerlei raadselen en donkerheden stuit, dat het derhalve dwaas is voor den mens dit te willen. En telkens komt hij weer tot de slotsom, dat dit de roeping is, God te vrezen.

Vers 2

2. Alle ding wedervaart hun, gelijk aan alle anderen; a) enerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddeloze in dit leven, den goede en den reine, als den onreine, naam, lichaam en ziele, zo dien, die met een oprecht berouw tot vergeving zijner zonden offert, als dien, die uit onboetvaardigheid en ongeloof niet offert; gelijk den goede, alzo gaat het ook den zondaar; dien, die lichtvaardig zweert, gelijk dien, die den eed vreest; 1) naar het uitwendige zijn zij allen aan hetzelfde lot en ook denzelven dood onderworpen, en niemand mag om zijne vroomheid op groter geluk rekenen.

1) Op allerlei manier stelt de Prediker het onbevredigende, het raadselachtige van hetgeen aan deze zijde des grafs is ten toon, en wil daarom zo duidelijk een verlangen wekken naar hetgeen hiernamaals zijn zal, maar wil hij ook paal en perk stellen aan het willen doordringen tot de geheimen Gods. Hij wil dit duidelijk doen uitkomen, dat als men alleen de blik laat slaan en slaat op wat het oog ziet, men op allerlei raadselen en donkerheden stuit, dat het derhalve dwaas is voor den mens dit te willen. En telkens komt hij weer tot de slotsom, dat dit de roeping is, God te vrezen.

Vers 3

3. Dit is een kwaad (Proverbs 11:19 ), dat onder en over alles, wat onder de zon geschiedt, zonder uitzondering heerst (Psalms 73:16), dat aan het einde enerlei ding allen wedervaart, en dat ook het hart der mensenkinderen, die tot hiertoe naar iets beters gestreefd hebben, daardoor dikwijls vol boosheid is (Ecclesiastes 8:11); en dat er in hun leven allerlei onzinnigheden zijn in hun hart; zij hebben allerlei dwaze gedachten over Gods wereldbestuur en vormen vele boze plannen, om zich zelven door ongerechtigheid te helpen, dewijl God hen in den steek laat; want het lijden van dezen tijd maakt f het hart beter, f verhardt het nog meer; en daarna na zulk een leven vol lijden, waarin zelfs de vroomheid gene verandering heeft kunnen maken, moeten zij zonder uitzondering naar de doden toe. De Prediker beschouwt hier slechts den zuiver uitwendigen toestand van het menselijk leven, waarbij slechts in aanmerking komt, wat door de zinnen waargenomen kan worden. Hij is de tolk van hen, die in zijn tijd, evenals vroeger Job, zwaar aangevochten werden door de gedachte, dat de Heere het den goddelozen in dit leven schijnbaar laat gelukken, terwijl de rechtvaardigen veel kruis hebben te dragen, zodat hun godzaligheid hun schijnbaar tot niets nut is..

Vers 3

3. Dit is een kwaad (Proverbs 11:19 ), dat onder en over alles, wat onder de zon geschiedt, zonder uitzondering heerst (Psalms 73:16), dat aan het einde enerlei ding allen wedervaart, en dat ook het hart der mensenkinderen, die tot hiertoe naar iets beters gestreefd hebben, daardoor dikwijls vol boosheid is (Ecclesiastes 8:11); en dat er in hun leven allerlei onzinnigheden zijn in hun hart; zij hebben allerlei dwaze gedachten over Gods wereldbestuur en vormen vele boze plannen, om zich zelven door ongerechtigheid te helpen, dewijl God hen in den steek laat; want het lijden van dezen tijd maakt f het hart beter, f verhardt het nog meer; en daarna na zulk een leven vol lijden, waarin zelfs de vroomheid gene verandering heeft kunnen maken, moeten zij zonder uitzondering naar de doden toe. De Prediker beschouwt hier slechts den zuiver uitwendigen toestand van het menselijk leven, waarbij slechts in aanmerking komt, wat door de zinnen waargenomen kan worden. Hij is de tolk van hen, die in zijn tijd, evenals vroeger Job, zwaar aangevochten werden door de gedachte, dat de Heere het den goddelozen in dit leven schijnbaar laat gelukken, terwijl de rechtvaardigen veel kruis hebben te dragen, zodat hun godzaligheid hun schijnbaar tot niets nut is..

Vers 4

4. Ja, zonder uitzondering! Want wie, al ware hij ook de rechtvaardigste onder de mensen, wordt van dit treurige vonnis des doods vrijgesproken? In den dood echter is er gene verwachting meer; daarentegen voor dengenen, die vergezelschapt is bij alle levenden, is er nog hoop, dat het eenmaal beter zal worden, en dat hij een groter geluk bereiken zal; wanthet is waar, wat een bekend spreekwoord zegt: een levende hond, vooral ook in het Joodse land het verachtelijkste van alle levende wezens, is beternuttiger dan een dode leeuw, de heerlijkste onder de dieren.

Hier komt de levensbeschouwing der wereld weer zo sterk mogelijk te voorschijn. Het is dan ook ene zaak van geloof en niet van aanschouwen, God in het wereldbestuur te erkennen; hij, die slechts gelooft en alles aan God toevertrouwt, verkrijgt voortdurend een helderder inzicht in de oorzaken van Gods doen, waarom dan ook de mensen die aan dit geloof niet vasthouden, wanhopen en in den dood niets anders zien, dan de vernietiging van al hun vreugde en verwachtingen..

Het is nu eenmaal niet anders, dat hij, die aan deze zijde van het graf geen God voor zijn hart kent, die vindt aan gene zijde niets dan enen somberen nacht des doods, de allen op gelijke wijze overdekt..

Bij de levenden is er nog hoop, dat is in wereldse zaken volkomen waar. -Laat ons daarom het leven gebruiken, zo lang dit mogelijk is en arbeiden, zoveel wij kunnen. Want wij zijn toch genoodzaakt het grootste deel der wereld aan den satan over te laten, nauwelijks het duizendste deel kunnen wij voor God gewinnen. Daarom, wanneer u den leeuw ontvalt dood dan den hond niet daarenboven..

Vers 4

4. Ja, zonder uitzondering! Want wie, al ware hij ook de rechtvaardigste onder de mensen, wordt van dit treurige vonnis des doods vrijgesproken? In den dood echter is er gene verwachting meer; daarentegen voor dengenen, die vergezelschapt is bij alle levenden, is er nog hoop, dat het eenmaal beter zal worden, en dat hij een groter geluk bereiken zal; wanthet is waar, wat een bekend spreekwoord zegt: een levende hond, vooral ook in het Joodse land het verachtelijkste van alle levende wezens, is beternuttiger dan een dode leeuw, de heerlijkste onder de dieren.

Hier komt de levensbeschouwing der wereld weer zo sterk mogelijk te voorschijn. Het is dan ook ene zaak van geloof en niet van aanschouwen, God in het wereldbestuur te erkennen; hij, die slechts gelooft en alles aan God toevertrouwt, verkrijgt voortdurend een helderder inzicht in de oorzaken van Gods doen, waarom dan ook de mensen die aan dit geloof niet vasthouden, wanhopen en in den dood niets anders zien, dan de vernietiging van al hun vreugde en verwachtingen..

Het is nu eenmaal niet anders, dat hij, die aan deze zijde van het graf geen God voor zijn hart kent, die vindt aan gene zijde niets dan enen somberen nacht des doods, de allen op gelijke wijze overdekt..

Bij de levenden is er nog hoop, dat is in wereldse zaken volkomen waar. -Laat ons daarom het leven gebruiken, zo lang dit mogelijk is en arbeiden, zoveel wij kunnen. Want wij zijn toch genoodzaakt het grootste deel der wereld aan den satan over te laten, nauwelijks het duizendste deel kunnen wij voor God gewinnen. Daarom, wanneer u den leeuw ontvalt dood dan den hond niet daarenboven..

Vers 5

5. Want de levenden weten, hebben nog het bewustzijn, dat zij sterven zullen, en hoe treurig dit ook zijn moge, het is toch altijd nog een groot voorrecht, bewustzijn te hebben; maar de doden weten niet met al, 1) hebben van niets meer enig bewustzijn; zij hebben daarom ook geen loon meer, want hoe zou God denzulken hun verdienste vergelden, die geen bewust leven meer bezitten, maar hun gedachtenis is bij de mensen op aarde vergeten; wanneer zij echter niet eens dit geringste deel van hun loon voor hun verdiensten ontvangen, hoe zou hun dan ene hogere vergelding geworden?

1) Duidelijk spreekt de Prediker hier van die dingen, welke in dit leven plaats hebben, van tijdelijke beloningen en vergeldingen, zoals ook uit Ecclesiastes 9:6, Ecclesiastes 9:7 blijkt. 6. Ook, zo treurig en duister is hun toestand, is alrede hun liefde, ook hun haat, ook hun nijdigheid vergaan; en zij hebben geen deel meer in deze eeuw in alles, wat onder de zon geschiedt.

Wil de Prediker de aangevochtene zielen, voor wie hij zijn Boek schrijft, waarlijk troosten; wil hij hen genezen van die ziekte hunner ziel, dat zij een aards loon voor hun vroomheid begeren hetgeen de oorzaak hunner aanvechting is, dan moet hij, die zelf van ziekte genezen en tot het licht doorgedrongen is, al hun sombere en duistere denkbeelden over den troostelozen toestand in het leven en in den dood duidelijk uitspreken. -De diepte der verzoeking ligt daarin, dat de zondige mens, ook hij, die uitdrukkelijk als leidsman van het volk geroepen is, ook het hoofd des volks en de profeet, niet om Gods wil alleen God dient, maar hij zelf nog de uitkomst van zijnen arbeid wil zien, een resultaat van den hem opgedragen en door hem uitgevoerden last wil beleven, en dat hij zich in deze uitkomst, die hij alleen of met behulp van anderen verkregen heeft, wil verlustigen. Dit is ene van de minst in het oog lopende, maar daarom ook ene van de gevaarlijkste verzoekingen voor hen, wien het predikambt, of de leiding des volks toevertrouwd is, omdat daar, waar wij ons bepaaldelijk in den dienst van God bevinden, het eigen ik zo licht mede in het spel komt. Wij menen, dat wij alleen de uitbreiding van Gods koninkrijk op het oog hebben, en wanneer dan onze arbeid met ene goede uitkomst bekroond wordt, dan verblijden wij er ons ten minste ook daarom over dat het ons werk is. Het werken om ene goede uitkomst te verkrijgen is ook een werken om loon. Van die goede uitkomst komt God alleen de ere toe, en wij zijn niet meer en niet minder dan Gods dienaren. Wanneer wij in het rijk Gods arbeiden, moeten wij niet op de uitkomst zien, ons niet laten ontmoedigen en ter nederslaan door de schijnbare onvruchtbaarheid van onzen arbeid, maar ons ook niet laten aandrijven en prikkelen door de hoop, dat wij eenmaal ene schone uitkomst van ons werk zullen beleven; wij hebben integendeel dagelijks slechts dat alles te doen, wat onze lastbrief meebrengt, wij moeten geen resultaat zien, juist omdat wij zo gaarne zouden zien. En opdat wij dit leren zouden, laat God, de Heere onzen Kikajon verwelken, zo als dit eenmaal met den profeet Jona het geval was; opdat wij dit leren zouden, sluit Hij voor ons de toekomst, en beneemt ons het uitzicht, zodat wij enkel de duisternis van enen diepen afgrond voor ons menen te hebben..

Wat de Schrijver overigens van den toestand der zielen in het dodenrijk als van een treurig, op enen slaap gelijkend leven zegt, stemt nauwkeurig overeen met hetgeen Job daarvan zegt, Job. 14:11; 8:10 -De Prediker loochent hier evenwel slechts schijnbaar de vergelding aan gene zijde van het graf; want hij beschouwt hier alleen de toestanden van den mens in dit leven; van het lot van den geest, als hij tot God wedergekeerd is (Ecclesiastes 11:9; Ecclesiastes 12:7), spreekt hij voorlopig niet. -De goddelozen verkeren wel is waar in den dwazen waan, dat na den dood alles uit is, en dat de ziel bij den lichamelijken dood ophoudt te bestaan; maar zij zullen in dien groten dag des oordeels de krachtigste en bondigste weerlegging daarvan ondervinden.

1) Het graf is een land der vergetelheid, want de nagedachtenis aan degenen, die daar neergelegd zijn, is wel haast vergeten, hun plaats is straks onbekend geworden, zo wel als het goed en het land, welke naar hunnen naam is genoemd. Daar is alsdan ook een einde aan hun driften en geneigdheden, aan hun vriend- en vijandschap. Liefde en haat en nijd zijn dan vergaan. Al het goede, hetwelk men beminde, al het kwaad, hetwelk men haatte, alle de voorspoed der bozen, die men benijdde, is dan verdwenen en neemt dan voor hun een volslagen einde..

Vers 5

5. Want de levenden weten, hebben nog het bewustzijn, dat zij sterven zullen, en hoe treurig dit ook zijn moge, het is toch altijd nog een groot voorrecht, bewustzijn te hebben; maar de doden weten niet met al, 1) hebben van niets meer enig bewustzijn; zij hebben daarom ook geen loon meer, want hoe zou God denzulken hun verdienste vergelden, die geen bewust leven meer bezitten, maar hun gedachtenis is bij de mensen op aarde vergeten; wanneer zij echter niet eens dit geringste deel van hun loon voor hun verdiensten ontvangen, hoe zou hun dan ene hogere vergelding geworden?

1) Duidelijk spreekt de Prediker hier van die dingen, welke in dit leven plaats hebben, van tijdelijke beloningen en vergeldingen, zoals ook uit Ecclesiastes 9:6, Ecclesiastes 9:7 blijkt. 6. Ook, zo treurig en duister is hun toestand, is alrede hun liefde, ook hun haat, ook hun nijdigheid vergaan; en zij hebben geen deel meer in deze eeuw in alles, wat onder de zon geschiedt.

Wil de Prediker de aangevochtene zielen, voor wie hij zijn Boek schrijft, waarlijk troosten; wil hij hen genezen van die ziekte hunner ziel, dat zij een aards loon voor hun vroomheid begeren hetgeen de oorzaak hunner aanvechting is, dan moet hij, die zelf van ziekte genezen en tot het licht doorgedrongen is, al hun sombere en duistere denkbeelden over den troostelozen toestand in het leven en in den dood duidelijk uitspreken. -De diepte der verzoeking ligt daarin, dat de zondige mens, ook hij, die uitdrukkelijk als leidsman van het volk geroepen is, ook het hoofd des volks en de profeet, niet om Gods wil alleen God dient, maar hij zelf nog de uitkomst van zijnen arbeid wil zien, een resultaat van den hem opgedragen en door hem uitgevoerden last wil beleven, en dat hij zich in deze uitkomst, die hij alleen of met behulp van anderen verkregen heeft, wil verlustigen. Dit is ene van de minst in het oog lopende, maar daarom ook ene van de gevaarlijkste verzoekingen voor hen, wien het predikambt, of de leiding des volks toevertrouwd is, omdat daar, waar wij ons bepaaldelijk in den dienst van God bevinden, het eigen ik zo licht mede in het spel komt. Wij menen, dat wij alleen de uitbreiding van Gods koninkrijk op het oog hebben, en wanneer dan onze arbeid met ene goede uitkomst bekroond wordt, dan verblijden wij er ons ten minste ook daarom over dat het ons werk is. Het werken om ene goede uitkomst te verkrijgen is ook een werken om loon. Van die goede uitkomst komt God alleen de ere toe, en wij zijn niet meer en niet minder dan Gods dienaren. Wanneer wij in het rijk Gods arbeiden, moeten wij niet op de uitkomst zien, ons niet laten ontmoedigen en ter nederslaan door de schijnbare onvruchtbaarheid van onzen arbeid, maar ons ook niet laten aandrijven en prikkelen door de hoop, dat wij eenmaal ene schone uitkomst van ons werk zullen beleven; wij hebben integendeel dagelijks slechts dat alles te doen, wat onze lastbrief meebrengt, wij moeten geen resultaat zien, juist omdat wij zo gaarne zouden zien. En opdat wij dit leren zouden, laat God, de Heere onzen Kikajon verwelken, zo als dit eenmaal met den profeet Jona het geval was; opdat wij dit leren zouden, sluit Hij voor ons de toekomst, en beneemt ons het uitzicht, zodat wij enkel de duisternis van enen diepen afgrond voor ons menen te hebben..

Wat de Schrijver overigens van den toestand der zielen in het dodenrijk als van een treurig, op enen slaap gelijkend leven zegt, stemt nauwkeurig overeen met hetgeen Job daarvan zegt, Job. 14:11; 8:10 -De Prediker loochent hier evenwel slechts schijnbaar de vergelding aan gene zijde van het graf; want hij beschouwt hier alleen de toestanden van den mens in dit leven; van het lot van den geest, als hij tot God wedergekeerd is (Ecclesiastes 11:9; Ecclesiastes 12:7), spreekt hij voorlopig niet. -De goddelozen verkeren wel is waar in den dwazen waan, dat na den dood alles uit is, en dat de ziel bij den lichamelijken dood ophoudt te bestaan; maar zij zullen in dien groten dag des oordeels de krachtigste en bondigste weerlegging daarvan ondervinden.

1) Het graf is een land der vergetelheid, want de nagedachtenis aan degenen, die daar neergelegd zijn, is wel haast vergeten, hun plaats is straks onbekend geworden, zo wel als het goed en het land, welke naar hunnen naam is genoemd. Daar is alsdan ook een einde aan hun driften en geneigdheden, aan hun vriend- en vijandschap. Liefde en haat en nijd zijn dan vergaan. Al het goede, hetwelk men beminde, al het kwaad, hetwelk men haatte, alle de voorspoed der bozen, die men benijdde, is dan verdwenen en neemt dan voor hun een volslagen einde..

Vers 7

7. Ga dan nu heen, gij bedroefde, aangevochten ziel, die u zulke troosteloze, dwaze gedachten over het leven en den dood der rechtvaardigen vormt, als had God de Zijnen geheel vergeten, eet veeleeruw brood met vreugde, en drink uwen wijn van goeder harte, verblijdt u dagelijks over de goedheid van uwen God, die elken morgen nieuw is over u; want God heeft u niet vergeten. Hij kent uw geloof en uwe trouw, en Hij heeft alreeds een behagen in uwe werken, met welke gij God dient, en zo zult gij te Zijner tijd ook het genadeloon ontvangen, dat gij thans mist, dat Hij echter beloofd heeft aan een ieder, die Hem in oprechtheid dient (Malachi 3:18. Psalms 73:1).

Wij hebben hier ene besliste ontkenning van Ecclesiastes 9:1. Daar was uit het tijdelijke lijden der rechtvaardigen het voorlopig besluit getrokken, dat de mens in het algemeen niet weet, of hij door God in genade is aangenomen en liefde van Hem mag verwachten. De prikkel, die in het lijden dezes tegenwoordigen tijds verborgen ligt, is deze, dat dit lijden zeer licht voor eeuwigdurend gehouden wordt, en dat men daardoor aan Gods genade gaat wanhopen. Deze aanvechting kan slechts overwonnen worden, door zich boven het tegenwoordige te verheffen..

Gij leeft in de wereld, waar niets andere dan veel ijdelheid, jammer, harteleed en ellende aangetroffen wordt en waar de dood heerst; zo geniet dan het leven met liefde, en maak u toch uw eigen leven niet zwaar door angstige, vergeefse zorgen. Salomo zegt dit niet tot de geruste en goddeloze kinderen der wereld, maar tot de ware godvrezenden en gelovigen. Dezen troost hij, en zou gaarne willen, dat zij zich in God verblijden, en als hij zegt: eet uw brood met vreugde en drink uwen wijn van goeder harte, dan spreekt Hij niet tot hen, die toch reeds hun leven in wellust en lediggang, als goddelozen doorbrengen..

Wij behoren de vertroostingen des levens te smaken, zolang ons de zegen des levens gegund wordt, en blijmoedig ons deel nemen in zijne genietingen. Salomo, die zelf verstrikt was geworden door en in het misbruik der zinnelijke vermaken, waarschuwt thans anderen wegens derzelver gevaar, niet zo zeer door dezelve geheel enkel te verbieden, maar door ons te bestieren en te raden tot het sober en gematigd gebruik derzelve. Wij mogen de wereld zeer wel gebruiken, maar moeten haar niet misbruiken en er niet meer uitnemen dan er in is, noch er meer uit verwachten dan zij geven kan..

In Palestina was brood en van het gewone dagelijkse voedsel en de gewone dagelijkse drank. Liet alleen de rijke dronk wijn, maar ook de arme. Met brood en wijn wordt hier derhalve bedoeld al wat God den mens gegeven heeft tot onderhoud van zijn dagelijks leven, en waarschuwt de Prediker hier dus tegen allen overdaad, tegen alle buitensporigheden. Er staat niet het brood en de wijn, maar uw brood en uw wijn, niet omdat de mens zichzelven zijn voedsel verschaft, maar dewijl God dit alles hem geeft als zijn eigendom in den weg der gewone en soms buitengewone middelen. Het is uw brood en uw wijn, wat gij u langs den eerlijken weg, door noeste vlijt, in de gunste Gods hebt verworven. - 8. Laat uwe klederen te aller tijd wit 1) zijn, opdat zij een beeld mogen zijn van de heilige vreugde van het begenadigde kind Gods (Openbaring :4; 7:9), en laat op uw hoofd gene olie 2) ontbreken, opdat men aan den glans, die op uw aangezicht ligt, steeds zou kunnen zien, dat gij tot diegenen behoort, die altijd droevig en nochtans blijde zijn, omdat hun geloof hen over de droevige tegenwoordigheid heen, tot de heerlijke toekomst der kinderen Gods opheft.

1) Bisschop Sisinnius in Constantinopel, van de sectie der Novatianen, nam deze vermaning van den Prediker ten onrechte, letterlijk op, en ging daarom steeds in het wit gekleed, waarom Chrysostumus hem met recht enen schijnheiligen en hoogmoedigen mens noemde..

2) De gewoonte, om zich te zalven, die in het gehele Oosten, even als in Zuid-Europa bij Grieken en Romeinen, vroeger en ook thans nog bestond, vindt haren grond in de hitte van het daar heersend klimaat, waardoor ene sterke uitwaseming van alle dierlijke lichamen veroorzaakt wordt, hetgeen een onaangenamen reuk verspreidt. Om den laatsten te verdrijven, ontstak men niet alleen allerlei reukwerk, maar men bestreek en begoot ook het lichaam (enkele lichaamsdelen) met welriekende zalf en olie; daardoor werd gelijktijdig de uitwaseming getemperd en de huid lenig gehouden. In het bijzonder zalfde men zich echter bij gastmalen en bruiloften (Ezekiel 16:9), en wanneer men aanzienlijke personen bezocht (Ruth 3:3), of in zijn huis ontving. Het wassen en baden werd gewoonlijk door de zalving gevolgd. De zalf behoorde derhalve tot de behoeften der Israëlieten, en werd dan ook tot de dingen van waarde gerekend (Ecclesiastes 7:1). Alleen in tijden van droefheid en dus ook op den groten verzoendag werd het zalven nagelaten. In gewone tijden echter verder gezalfd: de baard, het hoofdhaar, het aangezicht en de klederen, en wanneer men iemand een zeer groot bewijs van hoogachting wilde geven dan zalfde men zijne voeten. John 12:3..

De onmatigheid in spijs en drank moet ons niet zo verarmen, dat wij niet ordentelijk en in welvoegelijk eerlijk, deftig en blinkend gewaad voor den dag zouden kunnen komen, om aan onze gasten, aan onzen dis en aan ons huis en geslacht de behoorlijke eer te laten gebeuren. `t Witte kleed is toch altoos een zinnebeeld n van netheid n van oprechtheid n van vrolijkheid tevens..

Vers 7

7. Ga dan nu heen, gij bedroefde, aangevochten ziel, die u zulke troosteloze, dwaze gedachten over het leven en den dood der rechtvaardigen vormt, als had God de Zijnen geheel vergeten, eet veeleeruw brood met vreugde, en drink uwen wijn van goeder harte, verblijdt u dagelijks over de goedheid van uwen God, die elken morgen nieuw is over u; want God heeft u niet vergeten. Hij kent uw geloof en uwe trouw, en Hij heeft alreeds een behagen in uwe werken, met welke gij God dient, en zo zult gij te Zijner tijd ook het genadeloon ontvangen, dat gij thans mist, dat Hij echter beloofd heeft aan een ieder, die Hem in oprechtheid dient (Malachi 3:18. Psalms 73:1).

Wij hebben hier ene besliste ontkenning van Ecclesiastes 9:1. Daar was uit het tijdelijke lijden der rechtvaardigen het voorlopig besluit getrokken, dat de mens in het algemeen niet weet, of hij door God in genade is aangenomen en liefde van Hem mag verwachten. De prikkel, die in het lijden dezes tegenwoordigen tijds verborgen ligt, is deze, dat dit lijden zeer licht voor eeuwigdurend gehouden wordt, en dat men daardoor aan Gods genade gaat wanhopen. Deze aanvechting kan slechts overwonnen worden, door zich boven het tegenwoordige te verheffen..

Gij leeft in de wereld, waar niets andere dan veel ijdelheid, jammer, harteleed en ellende aangetroffen wordt en waar de dood heerst; zo geniet dan het leven met liefde, en maak u toch uw eigen leven niet zwaar door angstige, vergeefse zorgen. Salomo zegt dit niet tot de geruste en goddeloze kinderen der wereld, maar tot de ware godvrezenden en gelovigen. Dezen troost hij, en zou gaarne willen, dat zij zich in God verblijden, en als hij zegt: eet uw brood met vreugde en drink uwen wijn van goeder harte, dan spreekt Hij niet tot hen, die toch reeds hun leven in wellust en lediggang, als goddelozen doorbrengen..

Wij behoren de vertroostingen des levens te smaken, zolang ons de zegen des levens gegund wordt, en blijmoedig ons deel nemen in zijne genietingen. Salomo, die zelf verstrikt was geworden door en in het misbruik der zinnelijke vermaken, waarschuwt thans anderen wegens derzelver gevaar, niet zo zeer door dezelve geheel enkel te verbieden, maar door ons te bestieren en te raden tot het sober en gematigd gebruik derzelve. Wij mogen de wereld zeer wel gebruiken, maar moeten haar niet misbruiken en er niet meer uitnemen dan er in is, noch er meer uit verwachten dan zij geven kan..

In Palestina was brood en van het gewone dagelijkse voedsel en de gewone dagelijkse drank. Liet alleen de rijke dronk wijn, maar ook de arme. Met brood en wijn wordt hier derhalve bedoeld al wat God den mens gegeven heeft tot onderhoud van zijn dagelijks leven, en waarschuwt de Prediker hier dus tegen allen overdaad, tegen alle buitensporigheden. Er staat niet het brood en de wijn, maar uw brood en uw wijn, niet omdat de mens zichzelven zijn voedsel verschaft, maar dewijl God dit alles hem geeft als zijn eigendom in den weg der gewone en soms buitengewone middelen. Het is uw brood en uw wijn, wat gij u langs den eerlijken weg, door noeste vlijt, in de gunste Gods hebt verworven. - 8. Laat uwe klederen te aller tijd wit 1) zijn, opdat zij een beeld mogen zijn van de heilige vreugde van het begenadigde kind Gods (Openbaring :4; 7:9), en laat op uw hoofd gene olie 2) ontbreken, opdat men aan den glans, die op uw aangezicht ligt, steeds zou kunnen zien, dat gij tot diegenen behoort, die altijd droevig en nochtans blijde zijn, omdat hun geloof hen over de droevige tegenwoordigheid heen, tot de heerlijke toekomst der kinderen Gods opheft.

1) Bisschop Sisinnius in Constantinopel, van de sectie der Novatianen, nam deze vermaning van den Prediker ten onrechte, letterlijk op, en ging daarom steeds in het wit gekleed, waarom Chrysostumus hem met recht enen schijnheiligen en hoogmoedigen mens noemde..

2) De gewoonte, om zich te zalven, die in het gehele Oosten, even als in Zuid-Europa bij Grieken en Romeinen, vroeger en ook thans nog bestond, vindt haren grond in de hitte van het daar heersend klimaat, waardoor ene sterke uitwaseming van alle dierlijke lichamen veroorzaakt wordt, hetgeen een onaangenamen reuk verspreidt. Om den laatsten te verdrijven, ontstak men niet alleen allerlei reukwerk, maar men bestreek en begoot ook het lichaam (enkele lichaamsdelen) met welriekende zalf en olie; daardoor werd gelijktijdig de uitwaseming getemperd en de huid lenig gehouden. In het bijzonder zalfde men zich echter bij gastmalen en bruiloften (Ezekiel 16:9), en wanneer men aanzienlijke personen bezocht (Ruth 3:3), of in zijn huis ontving. Het wassen en baden werd gewoonlijk door de zalving gevolgd. De zalf behoorde derhalve tot de behoeften der Israëlieten, en werd dan ook tot de dingen van waarde gerekend (Ecclesiastes 7:1). Alleen in tijden van droefheid en dus ook op den groten verzoendag werd het zalven nagelaten. In gewone tijden echter verder gezalfd: de baard, het hoofdhaar, het aangezicht en de klederen, en wanneer men iemand een zeer groot bewijs van hoogachting wilde geven dan zalfde men zijne voeten. John 12:3..

De onmatigheid in spijs en drank moet ons niet zo verarmen, dat wij niet ordentelijk en in welvoegelijk eerlijk, deftig en blinkend gewaad voor den dag zouden kunnen komen, om aan onze gasten, aan onzen dis en aan ons huis en geslacht de behoorlijke eer te laten gebeuren. `t Witte kleed is toch altoos een zinnebeeld n van netheid n van oprechtheid n van vrolijkheid tevens..

Vers 9

9. Geniet het leven, en wees in dankbaarheid jegens den Heere, gelukkig met de vrouw als deelgenoot uwer vreugde, die gij lief hebt, al de dagen uws ijdelen levens, welke God u gegeven heeft onder de zon, al uwe overigens zo ijdele dagen, want, dat gij u in het dagelijks, vrolijk en dankbaar genot gelukkig gevoelt, dit is uw van God bescheidendeel, om u daarmee te verkwikken in dit overigens ijdele leven, en van uwen dagelijksen moeitevollen arbeid, dien gij arbeidt onder de zon (Ecclesiastes 2:10; Ecclesiastes 3:22; Ecclesiastes 5:17

Vers 9

9. Geniet het leven, en wees in dankbaarheid jegens den Heere, gelukkig met de vrouw als deelgenoot uwer vreugde, die gij lief hebt, al de dagen uws ijdelen levens, welke God u gegeven heeft onder de zon, al uwe overigens zo ijdele dagen, want, dat gij u in het dagelijks, vrolijk en dankbaar genot gelukkig gevoelt, dit is uw van God bescheidendeel, om u daarmee te verkwikken in dit overigens ijdele leven, en van uwen dagelijksen moeitevollen arbeid, dien gij arbeidt onder de zon (Ecclesiastes 2:10; Ecclesiastes 3:22; Ecclesiastes 5:17

Vers 10

10. Laat u het treurige heden ook niet tot werkeloosheid verleiden, maar gebruik de gaven en krachten, die u voor dit leven geschonken zijn, goed: Alles wat uwe hand vindt om te doen, doe dat met uwe macht, 1) zonder er juist veel aan te denken, of uw werk met ene goede uitkomst zal bekroond worden; want er is geen werk, noch verzinning of berekening, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, het rijk der doden, daar gij vroeg of laat heengaat; dat is de nacht, waarin niemand werken kan (John 9:4); daarom moet gij met de genoemde gaven Gods, namelijk wijsheid, wetenschap, enz. het werk, dat God u hierop aarde te doen gegeven heeft, getrouw verrichten.

1) Ecclesiastes 9:9, Ecclesiastes 9:10 vormen een geheel. Heeft de Prediker in Ecclesiastes 9:9 gezegd, aangespoord om het leven te genieten met de vrouw, die uwe liefde heeft weten te winnen, in Ecclesiastes 9:10 vult hij dit nader aan, door er aan te herinneren, dat het leven niet enkel voor genot is gegeven. Het genieten in Ecclesiastes 9:9 moet daar niet opgevat worden in den zin van, een nietsdoend genieten, maar een genieten, waarbij de arbeid, het werken met de macht, die men ontvangen heeft, niet wordt vergeten. En om aan deze vermaning meer kracht bij te zetten, wijst de Prediker op het graf, op de nacht, waarin men niet meer werken kan.

2) Het is daarom ten hoogste raadzaam en billijk, dat we onze levensdwalingen verlaten eer wij nog ten grave dalen, en dat wij ons bekeren en ons met God trachten te bevredigen en eeuwigen voorraad voor het toekomende zelf zoeken op te leggen, eer onze levenslamp wordt uitgeblust en wij vertrekken moeten naar het land der duisternis en stilzwijgendheid, waarin niets meer tot nut der zielen kan verricht worden..

Vers 10

10. Laat u het treurige heden ook niet tot werkeloosheid verleiden, maar gebruik de gaven en krachten, die u voor dit leven geschonken zijn, goed: Alles wat uwe hand vindt om te doen, doe dat met uwe macht, 1) zonder er juist veel aan te denken, of uw werk met ene goede uitkomst zal bekroond worden; want er is geen werk, noch verzinning of berekening, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, het rijk der doden, daar gij vroeg of laat heengaat; dat is de nacht, waarin niemand werken kan (John 9:4); daarom moet gij met de genoemde gaven Gods, namelijk wijsheid, wetenschap, enz. het werk, dat God u hierop aarde te doen gegeven heeft, getrouw verrichten.

1) Ecclesiastes 9:9, Ecclesiastes 9:10 vormen een geheel. Heeft de Prediker in Ecclesiastes 9:9 gezegd, aangespoord om het leven te genieten met de vrouw, die uwe liefde heeft weten te winnen, in Ecclesiastes 9:10 vult hij dit nader aan, door er aan te herinneren, dat het leven niet enkel voor genot is gegeven. Het genieten in Ecclesiastes 9:9 moet daar niet opgevat worden in den zin van, een nietsdoend genieten, maar een genieten, waarbij de arbeid, het werken met de macht, die men ontvangen heeft, niet wordt vergeten. En om aan deze vermaning meer kracht bij te zetten, wijst de Prediker op het graf, op de nacht, waarin men niet meer werken kan.

2) Het is daarom ten hoogste raadzaam en billijk, dat we onze levensdwalingen verlaten eer wij nog ten grave dalen, en dat wij ons bekeren en ons met God trachten te bevredigen en eeuwigen voorraad voor het toekomende zelf zoeken op te leggen, eer onze levenslamp wordt uitgeblust en wij vertrekken moeten naar het land der duisternis en stilzwijgendheid, waarin niets meer tot nut der zielen kan verricht worden..

Vers 11

11. Ik keerde mij daarna, en zag onder de zon, dat de loop niet is der snellen, want men kon soms door de geringste zaak opgehouden worden, zodat een minder snelle loper vroeger aankomt, noch de strijd der helden; want de strijd is des Heeren, en Hij geeft aan enen David de overwinning, terwijl een Goliath het onderspit moet delven (1 Samuel 17:47. Psalms 33:16 vv. 2 Chronicles 20:15), noch ook de spijs 1) der wijzen, want aan Gods zegen is het algelegen, noch ook de rijkdom der verstandigen, want de Heere maakt arm en maakt rijk (1 Samuel 2:7), noch ook de gunst der welwetenden, der bekwame mensen, want de gunst van mensen is van tijd en omstandigheden afhankelijk; maar dat tijd en toeval, 1) die alleen in de hand des Heeren zijn, aan alle dezen wedervaart:

1) De Heere alleen bepaalt eens ieders lot; Hij kan de machtigen van hun tronen aftrekken en de hoog verhevenen ter aarde nederwerpen, daarom komt het er ten laatste op aan, Hem tot Vriend te hebben (Romans 9:16). "Al wat menselijk is, welk een vertoon van grootheid het ook moge maken, is enkel kaf, dat gemakkelijk door den adem Gods wordt weggeblazen..

Wij moeten daarom het oude spreekwoord: Ieder is de schepper van zijn eigene fortuin, voor ene vermetele en ongelukkige uitdrukking houden; of men moest het willen gebruiken als ene opwekking, om alle traagheid ter zijde te stellen, bij alle gelegenheden waakzaam te zijn, en niets te verzuimen van hetgeen ons tot welzijn strekken kan. Want anders, wanneer men zo verwaten mocht zijn, zich in te beelden, dat men alle omstandigheden in zijne macht heeft; wanneer men elke goede uitkomst aan zijne eigene vlijt en bekwaamheid en elke verkeerde uitkomst daarentegen aan begane misslagen toeschrijft, dan is het aangehaalde spreekwoord goddeloos en men ziet gewoonlijk, dat zulk een mens daarna niet zo gelukkig is als hij, die zich niet op eigen vlijt en bekwaamheid verlaat, maar alles aan de Voorzienigheid toeschrijft. "Voeding", (of volgens den Holl. tekst): "spijs" gebruikt Luther niet alleen in den thans gebruikelijken zin van levensmiddelen (Mark 12:44), maar ook in dien van broodwinning, handwerk tot verkrijging van zijn dagelijks brood. (Genesis 46:33; Genesis 47:3)..

In het Hebreeën Phega'. Door onze Staten-overzetters door toeval vertaald. Eig. wat ieder gebeurt, en daarom beter lot. De Prediker spreekt het hier duidelijk uit, dat des Heeren hand alles bestuurt en dat deze aan een ieder naar tijd en wijze beschikt.

Vers 11

11. Ik keerde mij daarna, en zag onder de zon, dat de loop niet is der snellen, want men kon soms door de geringste zaak opgehouden worden, zodat een minder snelle loper vroeger aankomt, noch de strijd der helden; want de strijd is des Heeren, en Hij geeft aan enen David de overwinning, terwijl een Goliath het onderspit moet delven (1 Samuel 17:47. Psalms 33:16 vv. 2 Chronicles 20:15), noch ook de spijs 1) der wijzen, want aan Gods zegen is het algelegen, noch ook de rijkdom der verstandigen, want de Heere maakt arm en maakt rijk (1 Samuel 2:7), noch ook de gunst der welwetenden, der bekwame mensen, want de gunst van mensen is van tijd en omstandigheden afhankelijk; maar dat tijd en toeval, 1) die alleen in de hand des Heeren zijn, aan alle dezen wedervaart:

1) De Heere alleen bepaalt eens ieders lot; Hij kan de machtigen van hun tronen aftrekken en de hoog verhevenen ter aarde nederwerpen, daarom komt het er ten laatste op aan, Hem tot Vriend te hebben (Romans 9:16). "Al wat menselijk is, welk een vertoon van grootheid het ook moge maken, is enkel kaf, dat gemakkelijk door den adem Gods wordt weggeblazen..

Wij moeten daarom het oude spreekwoord: Ieder is de schepper van zijn eigene fortuin, voor ene vermetele en ongelukkige uitdrukking houden; of men moest het willen gebruiken als ene opwekking, om alle traagheid ter zijde te stellen, bij alle gelegenheden waakzaam te zijn, en niets te verzuimen van hetgeen ons tot welzijn strekken kan. Want anders, wanneer men zo verwaten mocht zijn, zich in te beelden, dat men alle omstandigheden in zijne macht heeft; wanneer men elke goede uitkomst aan zijne eigene vlijt en bekwaamheid en elke verkeerde uitkomst daarentegen aan begane misslagen toeschrijft, dan is het aangehaalde spreekwoord goddeloos en men ziet gewoonlijk, dat zulk een mens daarna niet zo gelukkig is als hij, die zich niet op eigen vlijt en bekwaamheid verlaat, maar alles aan de Voorzienigheid toeschrijft. "Voeding", (of volgens den Holl. tekst): "spijs" gebruikt Luther niet alleen in den thans gebruikelijken zin van levensmiddelen (Mark 12:44), maar ook in dien van broodwinning, handwerk tot verkrijging van zijn dagelijks brood. (Genesis 46:33; Genesis 47:3)..

In het Hebreeën Phega'. Door onze Staten-overzetters door toeval vertaald. Eig. wat ieder gebeurt, en daarom beter lot. De Prediker spreekt het hier duidelijk uit, dat des Heeren hand alles bestuurt en dat deze aan een ieder naar tijd en wijze beschikt.

Vers 12

12. Ik zag, dat ook de mens zijnen tijd niet weet, wanneer hij sterven zal, of wanneer het ongeluk hem treffen zal; hoeveel minder heeft hij zijne handelingen en hare gevolgen (Ecclesiastes 9:11) in zijne macht; maar gelijk de vissen, die gevangen worden met het boze net; en gelijk de vogelen, die gevangen worden met den strik: gelijk die, alzo worden de kinderen der mensen verstrikt en gevangen door het plotseling ingrijpend gericht Gods, ter bozer tijd, wanneer dezelve, namelijk de strik, haastelijkook over de machtigsten onder hen valt. 1)

1) Men weet zijn dag en uur, dat is zijn ongeval, zijn leed, zijn dood niet te voorzien en men is onkundig van de ellenden en droefheden, welke ons inwachten of op de hielen volgen, wat ons in ons werk stuiten, of uit deze wereld uitrukken zal, wat ten ene of andere dage of nacht ons overkomen zal, want het is ons niet gegeven de tijden en gebeurlijkheden te weten, noch wat ons zal overkomen, noch wanneer en hoe wij sterven zullen. Gods wijsheid heeft ons hieromtrent in het duistere gelaten, ten einde wij altoos bereidvaardig zijn mochten, als Hij ons roept..

Vers 12

12. Ik zag, dat ook de mens zijnen tijd niet weet, wanneer hij sterven zal, of wanneer het ongeluk hem treffen zal; hoeveel minder heeft hij zijne handelingen en hare gevolgen (Ecclesiastes 9:11) in zijne macht; maar gelijk de vissen, die gevangen worden met het boze net; en gelijk de vogelen, die gevangen worden met den strik: gelijk die, alzo worden de kinderen der mensen verstrikt en gevangen door het plotseling ingrijpend gericht Gods, ter bozer tijd, wanneer dezelve, namelijk de strik, haastelijkook over de machtigsten onder hen valt. 1)

1) Men weet zijn dag en uur, dat is zijn ongeval, zijn leed, zijn dood niet te voorzien en men is onkundig van de ellenden en droefheden, welke ons inwachten of op de hielen volgen, wat ons in ons werk stuiten, of uit deze wereld uitrukken zal, wat ten ene of andere dage of nacht ons overkomen zal, want het is ons niet gegeven de tijden en gebeurlijkheden te weten, noch wat ons zal overkomen, noch wanneer en hoe wij sterven zullen. Gods wijsheid heeft ons hieromtrent in het duistere gelaten, ten einde wij altoos bereidvaardig zijn mochten, als Hij ons roept..

Vers 13

13. Ook heb ik onder de zon deze wijsheid gezien, dit als wijsheid erkend, en zij was groot bij mij, ik achtte haar groot:

Vers 13

13. Ook heb ik onder de zon deze wijsheid gezien, dit als wijsheid erkend, en zij was groot bij mij, ik achtte haar groot:

Vers 14

14. Er was ene kleine stad, en weinige strijdbare lieden, die de stad konden verdedigen, waren daarin; en een groot koning kwammet een groot krijgsheir tegen haar, en hij omsingelde ze, en hij bouwde grote vastigheden, bolwerken tegen haar.

Vers 14

14. Er was ene kleine stad, en weinige strijdbare lieden, die de stad konden verdedigen, waren daarin; en een groot koning kwammet een groot krijgsheir tegen haar, en hij omsingelde ze, en hij bouwde grote vastigheden, bolwerken tegen haar.

Vers 15

15. En men vond daar enen armen, maar wijzen man in, die de stad verloste door zijne wijsheid; maar geen mens gedacht denzelven armen man.

Het imperfectum "gedacht" schijnt aan te duiden, dat de wijze man, nadat hij zijne vaderstad verlost had, door zijne medeburgers vergeten en alzo met ondank beloond werd. Volgens Dchsel moet men evenwel lezen "had gedacht," waardoor te kennen gegeven wordt, dat niemand aan dien wijzen man, juist omdat hij arm was, gedacht had, als zou hij in staat geweest zijn, redding aan te brengen. Men moet niemand roemen, omdat hij in aanzien is. Want de bij is een zeer klein dier en verschaft ons toch den kostelijken honing..

Overleg is het halve werk.

Vers 15

15. En men vond daar enen armen, maar wijzen man in, die de stad verloste door zijne wijsheid; maar geen mens gedacht denzelven armen man.

Het imperfectum "gedacht" schijnt aan te duiden, dat de wijze man, nadat hij zijne vaderstad verlost had, door zijne medeburgers vergeten en alzo met ondank beloond werd. Volgens Dchsel moet men evenwel lezen "had gedacht," waardoor te kennen gegeven wordt, dat niemand aan dien wijzen man, juist omdat hij arm was, gedacht had, als zou hij in staat geweest zijn, redding aan te brengen. Men moet niemand roemen, omdat hij in aanzien is. Want de bij is een zeer klein dier en verschaft ons toch den kostelijken honing..

Overleg is het halve werk.

Vers 16

16. Toen zei ik, als ik daarvan hoorde, tot mij zelven: a) Wijsheid is beter dan kracht, en dit grootste van alle kleinoden blijft den vrome toch bij alle ongeluk, onderdrukking en geringheid over, hoewel de wijsheid des armen juist om zijne armoede door de hoogmoedige wereld veracht, en zijne woorden gedurende langen tijd niet waren gehoord geweest, totdat de hoge nood eindelijk gedwongen had, er naar te luisteren.

a) Proverbs 21:22; Proverbs 24:5. Ecclesiastes 7:19.

Het blijft onzeker, of dit verhaal ene gelijkenis is, die dienen moest, om ene grote waarheid door een voorbeeld op te helderen, dan of het op ene ware gebeurtenis uit den tijd van den Schrijver berust. De geschiedenis van die dagen vermeldt geen feit, dat er volkomen op toepasselijk is, maar dikwijls genoeg zal zich deze gebeurtenis in het groot en in het klein herhalen en herhaald hebben: "Want de wereld wil zich door kracht staande houden en door geweld haar doel bereiken; zij meent ook, dat men alleen bij de machtigen wijsheid onderstellen mag, en kan daarom zeker ook niets van Christus en Zijn rijk begrijpen, die, toen hij aan het kruishout stierf, den duivel benevens Joden en Heidenen overwon, en die nu, ondanks al de macht en boosheid der wereld, lammen en blinden tot deelgenoten van Zijn koninkrijk wil maken..

17.

II. Ecclesiastes 9:17-Ecclesiastes 10:20. Ene andere zware verzoeking voor den zielevrede van den wijze is de hoogmoed, de onbeschaamde aanmatiging en de geweldenarijen van den dikwijls gelukkigen en invloedrijken dwaas; het enige middel, om ondanks dat alles den vrede en de rust des harten te bewaren is het geduldig en stil vertrouwen op God. Deze hoofdgedachte van de voor ons liggende afdeling wordt in drie stukken uiteengezet. In het eerste stuk (Ecclesiastes 9:17-Ecclesiastes 10:4) wordt het ganse bestaan van den wijze vergeleken met dat van den dwaas; bij genen vindt men geduld en gelatenheid des harten; bij dezen aanmatiging en hartstochtelijkheid; in het tweede (Ecclesiastes 10:5-Ecclesiastes 10:10) vergelijkt de Prediker de levensomstandigheden van den wijze met die van den dwaas; bij genen vindt men stille, bescheidene, maar degelijke werkzaamheid, bij dezer schijnbaar en onbestendig geluk; in de derde eindelijk (Ecclesiastes 10:11-Ecclesiastes 10:20) stelt hij twee hoofdeigenschappen van den dwaas tegenover twee andere van den wijze; bij genen zijn het snapachtigheid en luiheid, bij dezen matigheid in het spreken en vlijtigen arbeid. De gehele afdeling kenmerkt zich door korte, tweeregelige spreuken, die als een soort van raadselachtige zinspreuken, rijk aan beelden en vol frisse, met den aard des volks overeenstemmende kracht zijn. Dat is oorzaak, dat het evenwel bestaande innige verband dikwijls niet zeer duidelijk op te merken is.

Luther nam tussen het voorafgaande 16de vers en de volgende verzen een inniger verband aan, dan wij kunnen toegeven; want al sluit de Prediker zich enigzins bij het voorafgaande aan, zo is het toch duidelijk, dat hij thans overgaat tot de beschrijving van de hoofdeigenschap van den wijze, namelijk gelatenheid des harten. Luther trachtte dat door hem aangenomen nauwe verband uit te drukken door toevoeging van "dat maakt," of "dat doet," hetgeen in den grondtekst niet staat.

Vers 16

16. Toen zei ik, als ik daarvan hoorde, tot mij zelven: a) Wijsheid is beter dan kracht, en dit grootste van alle kleinoden blijft den vrome toch bij alle ongeluk, onderdrukking en geringheid over, hoewel de wijsheid des armen juist om zijne armoede door de hoogmoedige wereld veracht, en zijne woorden gedurende langen tijd niet waren gehoord geweest, totdat de hoge nood eindelijk gedwongen had, er naar te luisteren.

a) Proverbs 21:22; Proverbs 24:5. Ecclesiastes 7:19.

Het blijft onzeker, of dit verhaal ene gelijkenis is, die dienen moest, om ene grote waarheid door een voorbeeld op te helderen, dan of het op ene ware gebeurtenis uit den tijd van den Schrijver berust. De geschiedenis van die dagen vermeldt geen feit, dat er volkomen op toepasselijk is, maar dikwijls genoeg zal zich deze gebeurtenis in het groot en in het klein herhalen en herhaald hebben: "Want de wereld wil zich door kracht staande houden en door geweld haar doel bereiken; zij meent ook, dat men alleen bij de machtigen wijsheid onderstellen mag, en kan daarom zeker ook niets van Christus en Zijn rijk begrijpen, die, toen hij aan het kruishout stierf, den duivel benevens Joden en Heidenen overwon, en die nu, ondanks al de macht en boosheid der wereld, lammen en blinden tot deelgenoten van Zijn koninkrijk wil maken..

17.

II. Ecclesiastes 9:17-Ecclesiastes 10:20. Ene andere zware verzoeking voor den zielevrede van den wijze is de hoogmoed, de onbeschaamde aanmatiging en de geweldenarijen van den dikwijls gelukkigen en invloedrijken dwaas; het enige middel, om ondanks dat alles den vrede en de rust des harten te bewaren is het geduldig en stil vertrouwen op God. Deze hoofdgedachte van de voor ons liggende afdeling wordt in drie stukken uiteengezet. In het eerste stuk (Ecclesiastes 9:17-Ecclesiastes 10:4) wordt het ganse bestaan van den wijze vergeleken met dat van den dwaas; bij genen vindt men geduld en gelatenheid des harten; bij dezen aanmatiging en hartstochtelijkheid; in het tweede (Ecclesiastes 10:5-Ecclesiastes 10:10) vergelijkt de Prediker de levensomstandigheden van den wijze met die van den dwaas; bij genen vindt men stille, bescheidene, maar degelijke werkzaamheid, bij dezer schijnbaar en onbestendig geluk; in de derde eindelijk (Ecclesiastes 10:11-Ecclesiastes 10:20) stelt hij twee hoofdeigenschappen van den dwaas tegenover twee andere van den wijze; bij genen zijn het snapachtigheid en luiheid, bij dezen matigheid in het spreken en vlijtigen arbeid. De gehele afdeling kenmerkt zich door korte, tweeregelige spreuken, die als een soort van raadselachtige zinspreuken, rijk aan beelden en vol frisse, met den aard des volks overeenstemmende kracht zijn. Dat is oorzaak, dat het evenwel bestaande innige verband dikwijls niet zeer duidelijk op te merken is.

Luther nam tussen het voorafgaande 16de vers en de volgende verzen een inniger verband aan, dan wij kunnen toegeven; want al sluit de Prediker zich enigzins bij het voorafgaande aan, zo is het toch duidelijk, dat hij thans overgaat tot de beschrijving van de hoofdeigenschap van den wijze, namelijk gelatenheid des harten. Luther trachtte dat door hem aangenomen nauwe verband uit te drukken door toevoeging van "dat maakt," of "dat doet," hetgeen in den grondtekst niet staat.

Vers 17

17. De woorden der wijzen moeten in stilheid, met enen opmerkzamen, bedaarden geest aangehoord worden, en hij, die er alzo naar luistert, is zelf een wijze, en zal de vruchten van deze wijsheid plukken; juist daarom moet men er meer naar horen dan naar het dwaze geroepen desgenen, die over de zotten heerst, welke de bevelen en aanwijzingen van hunnen dwazen heer even dwaas uitvoeren, als zij gegeven werden.

Vers 17

17. De woorden der wijzen moeten in stilheid, met enen opmerkzamen, bedaarden geest aangehoord worden, en hij, die er alzo naar luistert, is zelf een wijze, en zal de vruchten van deze wijsheid plukken; juist daarom moet men er meer naar horen dan naar het dwaze geroepen desgenen, die over de zotten heerst, welke de bevelen en aanwijzingen van hunnen dwazen heer even dwaas uitvoeren, als zij gegeven werden.

Vers 18

18. De wijsheid is ook voor vorsten beter dan de krijgswapenen, d.i. zij is krachtiger, onverwinlijker, dan de grootste stoffelijke kracht en dan allerlei krijgsgereedschap; maar een enig zondaar, die wel stoffelijke kracht, maar geen wijsheid bezit, verderft veel goeds.

Een enig zondaar verderft veel goeds. Hoevele goede gaven van God worden niet door enen enigen zondaar misbruikt en verspild! Hij die zijne eigene ziel verwoest, verderft veel goeds. En hoeveel kwaad kan niet een enkel zondaar in ene stad of in een land aanrichten, even als een Achab, die gans Israël door zijne zonde beroerd had. Een enkel zondaar kan door zijn slecht voorbeeld velen verleiden, hem op zijne verderfelijke wegen te volgen; en terwijl door de wijsheid van enigen land en volk gered worden, zo worden zij door de goddeloosheid van anderen ten val gebracht..

Vers 18

18. De wijsheid is ook voor vorsten beter dan de krijgswapenen, d.i. zij is krachtiger, onverwinlijker, dan de grootste stoffelijke kracht en dan allerlei krijgsgereedschap; maar een enig zondaar, die wel stoffelijke kracht, maar geen wijsheid bezit, verderft veel goeds.

Een enig zondaar verderft veel goeds. Hoevele goede gaven van God worden niet door enen enigen zondaar misbruikt en verspild! Hij die zijne eigene ziel verwoest, verderft veel goeds. En hoeveel kwaad kan niet een enkel zondaar in ene stad of in een land aanrichten, even als een Achab, die gans Israël door zijne zonde beroerd had. Een enkel zondaar kan door zijn slecht voorbeeld velen verleiden, hem op zijne verderfelijke wegen te volgen; en terwijl door de wijsheid van enigen land en volk gered worden, zo worden zij door de goddeloosheid van anderen ten val gebracht..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ecclesiastes 9". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ecclesiastes-9.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile