Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ecclesiastes 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ecclesiastes-5.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ecclesiastes 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PREDIKER 5In dit hoofdstuk spreekt Salomo:
I. Over de aanbidding van God, die door schrijvende, als een geneesmiddel tegen al die ijdelheden, welke hij reeds had ongemerkt te zijn in wijsheid en geleerdheid, in genot en vermaak, in eer en macht en in arbeid. Laat ons teneinde niet bedrogen te worden door deze dingen en ons hart niet gekweld laten worden door de teleurstellingen, die wij erin ontmoeten, ons toeleggen op onze plicht jegens God, en onze gemeenschap met Hem onderhouden, maar daarbij geeft hij een nodige waarschuwing tegen de ijdelheden, die maar al te dikwijls gevonden worden in godsdienstige verrichtingen, en ze beroven van hun voortreffelijkheid en ze krachteloos maken om tegen andere ijdelheden te helpen. Als onze godsdienst een ijdele godsdienst is, hoe groot is dan die ijdelheid! Laat ons dan ons inachtnemen voor ijdelheid:
1. Bij het horen des Woords en in het brengen van offeranden Ecclesiastes 4:17.
2. In het gebed, Ecclesiastes 5:1,Ecclesiastes 5:2.
3. In het doen van geloften, Ecclesiastes 5:3.
4. In het aanspraak maken op goddelijke dromen, Ecclesiastes 5:7.
a. Als geneesmiddel tegen deze ijdelheden schrijft hij de vreze Gods voor, Ecclesiastes 5:6.
b. Om de ergernis te voorkomen, die ontstaan kan uit het tegenwoordige lijden van godvruchtige mensen, zegt hij ons op te zien tot God Ecclesiastes 5:7.
II. Over de rijkdom van deze wereld en de ijdelheid en kwelling, die er aan verbonden zijn. De vruchten van de aarde zijn inderdaad nodig voor het onderhoud des levens, Ecclesiastes 5:8, maar wat betreft zilver en goud en schatten:
1.Zij zijn onbevredigend, Ecclesiastes 5:3. 2.
2.Zij zijn onnut, Ecclesiastes 5:10.
3.Zij zijn verontrustend, Ecclesiastes 5:11. 4. Dikwijls blijken zij schadelijk en verwoestend, Ecclesiastes 5:12. 5. Zij zijn vergankelijk, Ecclesiastes 5:13. 6. Zij moeten achtergelaten worden als wij sterven Ecclesiastes 5:14, Ecclesiastes 5:15. 7. Indien wij geen hart hebben om er gebruik van te maken, veroorzaken zij zeer veel onrust, Ecclesiastes 5:16. En daarom beveelt hij ons het troostrijke gebruik aan van hetgeen God ons gegeven heeft, met het oog op Hem, die de gever is, als de beste wijze, beide om te beantwoorden aan het doel, waarvoor wij het hebben, en om het kwaad te vermijden dat gewoonlijk aan grote bezittingen is verbonden Ecclesiastes 5:17. Zodat, indien wij uit dit hoofdstuk slechts kunnen leren om de zaak van de Godsdienst te besturen, en de zaak van deze wereld, (welke twee onze meeste tijd in beslag nemen), zodat beide vruchtbaar zijn, en noch onze sabbatdagen, noch onze weekdagen verloren zijn, wij reden hebben om te zeggen, dat wij twee goede lessen geleerd hebben.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PREDIKER 5In dit hoofdstuk spreekt Salomo:
I. Over de aanbidding van God, die door schrijvende, als een geneesmiddel tegen al die ijdelheden, welke hij reeds had ongemerkt te zijn in wijsheid en geleerdheid, in genot en vermaak, in eer en macht en in arbeid. Laat ons teneinde niet bedrogen te worden door deze dingen en ons hart niet gekweld laten worden door de teleurstellingen, die wij erin ontmoeten, ons toeleggen op onze plicht jegens God, en onze gemeenschap met Hem onderhouden, maar daarbij geeft hij een nodige waarschuwing tegen de ijdelheden, die maar al te dikwijls gevonden worden in godsdienstige verrichtingen, en ze beroven van hun voortreffelijkheid en ze krachteloos maken om tegen andere ijdelheden te helpen. Als onze godsdienst een ijdele godsdienst is, hoe groot is dan die ijdelheid! Laat ons dan ons inachtnemen voor ijdelheid:
1. Bij het horen des Woords en in het brengen van offeranden Ecclesiastes 4:17.
2. In het gebed, Ecclesiastes 5:1,Ecclesiastes 5:2.
3. In het doen van geloften, Ecclesiastes 5:3.
4. In het aanspraak maken op goddelijke dromen, Ecclesiastes 5:7.
a. Als geneesmiddel tegen deze ijdelheden schrijft hij de vreze Gods voor, Ecclesiastes 5:6.
b. Om de ergernis te voorkomen, die ontstaan kan uit het tegenwoordige lijden van godvruchtige mensen, zegt hij ons op te zien tot God Ecclesiastes 5:7.
II. Over de rijkdom van deze wereld en de ijdelheid en kwelling, die er aan verbonden zijn. De vruchten van de aarde zijn inderdaad nodig voor het onderhoud des levens, Ecclesiastes 5:8, maar wat betreft zilver en goud en schatten:
1.Zij zijn onbevredigend, Ecclesiastes 5:3. 2.
2.Zij zijn onnut, Ecclesiastes 5:10.
3.Zij zijn verontrustend, Ecclesiastes 5:11. 4. Dikwijls blijken zij schadelijk en verwoestend, Ecclesiastes 5:12. 5. Zij zijn vergankelijk, Ecclesiastes 5:13. 6. Zij moeten achtergelaten worden als wij sterven Ecclesiastes 5:14, Ecclesiastes 5:15. 7. Indien wij geen hart hebben om er gebruik van te maken, veroorzaken zij zeer veel onrust, Ecclesiastes 5:16. En daarom beveelt hij ons het troostrijke gebruik aan van hetgeen God ons gegeven heeft, met het oog op Hem, die de gever is, als de beste wijze, beide om te beantwoorden aan het doel, waarvoor wij het hebben, en om het kwaad te vermijden dat gewoonlijk aan grote bezittingen is verbonden Ecclesiastes 5:17. Zodat, indien wij uit dit hoofdstuk slechts kunnen leren om de zaak van de Godsdienst te besturen, en de zaak van deze wereld, (welke twee onze meeste tijd in beslag nemen), zodat beide vruchtbaar zijn, en noch onze sabbatdagen, noch onze weekdagen verloren zijn, wij reden hebben om te zeggen, dat wij twee goede lessen geleerd hebben.
Verzen 1-2
Prediker 5:1-2Salomo's bedoeling met ons weg te drijven van de wereld door ons haar ijdelheid te tonen, is ons heen te drijven naar God en onze plicht, opdat wij niet wandelen op de weg van de wereld, maar naar godsdienstige regels, noch steunen op de rijkdom van de wereld, maar op godsdienstige voordelen, en daarom
I. Zendt hij ons hier naar het huis Gods naar de plaats van de openbare aanbidding, naar de tempel, die hij zelf met zeer grote onkosten had gebouwd. Toen hij met leedwezen nadacht over al zijn andere werken, Ecclesiastes 2:4, heeft hij daar geen berouw van gehad, maar er met genoegen aan gedacht, maar hij maakt er geen melding van, opdat hij de schijn niet zou hebben van er met hoogmoed aan te denken. Hier zendt hij hen er heen, die meer van de ijdelheid van de wereld wensen te weten en het geluk wensen te vinden, dat tevergeefs in het schepsel wordt gezocht. Toen de psalmist in verlegenheid en verwarring was, is hij in Gods heiligdom gegaan, Psalms 73:17. Laat onze teleurstellingen in het schepsel onze ogen heenwenden naar de Schepper, laat ons de toevlucht nemen tot het Woord van Gods genade en dat raadplegen, tot de troon van Zijn genade en daar bidden. In het Woord en het gebed is een balsem voor iedere wond.
II. Beveelt hij ons om ons daar goed te gedragen, opdat wij ons doel niet missen, waarvoor wij er gekomen zijn. Godsdienstige verrichtingen zijn geen ijdele dingen, maar als wij ze verkeerd behandelen, dan worden zij ijdel voor ons. En daarom
1. Moeten wij er ons toe begeven met alle ernst en zorg. Bewaar uw voet, houd hem niet terug van het huis Gods zoals in Proverbs 25:17 noch ga er langzaam heen, als iemand, die onwillig is om tot God te naderen, maar geef wel acht op uw gang, weeg de gang van uw voet opdat gij geen valse stap doet. Begeef u tot de aanbidding van God met een plechtige pauze, en neem de tijd om u ervoor te bereiden, er niet overhaast heengaande, hetgeen haastig zijn met de voeten genoemd wordt, Proverbs 19:2. Bewaar uw gedachten van af te dwalen van het werk, bewaar uw genegenheden van uit te gaan naar verkeerde voorwerpen, want in de bezigheid van Gods huis is werk genoeg voor de gehele mens, en het is nog veel te weinig om er in gebruikt te worden. Sommigen denken dat het een toespeling is op het bevel, dat aan Mozes en Jozua gegeven werd, om hun schoenen uit te trekken van hun voeten, Exodus 3:5, Joshua 5:15, ten teken van onderworpenheid en eerbied. Houd uw voeten rein, Exodus 30:19.
2. Wij moeten er ons voor oppassen dat het offer, dat wij brengen, niet de offerande zij van de zotten, van goddeloze mensen, want zij zijn zotten, en hun offer is de Heer een gruwel, Proverbs 15:8, dat wij niet het gescheurde en het kreupele en het zieke tot een offer brengen, want er is ons duidelijk gezegd dat het niet aangenomen zal worden, en daarom is het dwaasheid om het te brengen, dat wij niet vertrouwen op het teken en de ceremonie en het uitwendige van de godsdienstige verrichting, zonder te letten op de zin en de betekenis ervan want dat is de offerande van de zotten, lichamelijke oefening zonder meer is een bespotting. Geen anderen dan dwazen zullen denken daarmee Hem te behagen, die een geest is en het hart eist, en zij zullen hun dwaasheid inzien, als zij bespeuren hoeveel vergeefse moeite zij gedaan hebben, en dat wel uit gebrek aan oprechtheid. Zij zijn dwazen, want zij bedenken niet dat zij kwaad doen, zij denken God en zichzelf goed te doen, een goede dienst te bewijzen, als zij in werkelijkheid God een grote belediging aandoen, en hun eigen ziel grovelijk bedriegen door hun geveinsde vroomheid. De mensen kunnen kwaad doen zelfs als zij belijden goed te doen, en zelfs dan, als zij het niet weten en het niet bedenken. Zij weten niet anders dan kwaad te doen, zo lezen het sommigen. Een goddeloos hart kan niet anders dan verkiezen te zondigen, zelfs bij een godsdienstige handeling. Of, zij bedenken niet dat zij kwaad doen, zij handelen in de blinde, op goed geluk af, recht of verkeerd, Gode behagende of niet behagende, het is hun om het even.
3. Opdat wij niet aan de zotte een slachtoffer brengen, moeten wij tot Gods huis komen met een hart geneigd om onze plicht te kennen en te doen. Wij moeten bereid zijn om te horen.
a. Wij moeten naarstig acht geven op het Woord van God, gelezen of gepredikt. "Wees snel om de verklaring te horen, die de priesters geven van de offers, de bedoeling en betekenis ervan uitleggende, en denk niet dat het genoeg is om te staren op hetgeen zij doen want het moet een redelijke dienst zijn anders is het een slachtoffer van de zotte."
b. Wij moeten besluiten om ons te voegen naar de wil van God, zoals hij ons bekend is gemaakt, horen is dikwijls genomen voor gehoorzamen, en dat is beter dan slachtoffer, 1 Samuel 15:22 Isaiah 1:15, Isaiah 1:16. Wij komen dan in de rechte gezindheid tot heilige plichten, als wij komen met dit in ons hart: Spreek, Heer, want Uw knecht hoort. Laat het woord des Heeren komen zei eens een godvruchtig man, en al had ik zes honderd hoofden, ik zou ze buigen voor het gezag ervan.
4. Wij moeten zeer bedachtzaam zijn in ons naderen en spreken tot God, Ecclesiastes 5:2. Wees niet te snel met uw mond, hetzij in het doen van gebeden, of betuigingen, of beloften, uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht. Als wij in het huis Gods zijn, in de plechtige bijeenkomst voor de aanbidding Gods, dan zijn wij in bijzondere zin voor Gods aangezicht en in Zijn tegenwoordigheid, daar, waar Hij beloofd heeft Zijn volk te ontmoeten, waar Zijn oog op ons is, en onze ogen op Hem behoren te zijn. Wij hebben iets te zeggen, iets uit te spreken voor God, als wij in het volbrengen van heilige plichten tot Hem naderen, Hij is iemand met wie wij te doen hebben, met wie wij zeer gewichtige zaken hebben. Als wij komen zonder een boodschap zonder iets te zeggen te hebben, dan zullen wil zonder enig nut of voordeel behaald te hebben weer weggaan. Wat wij afspreken voor Gods aangezicht, moet uit het hart komen, en daarom moeten wij niet te snel wezen met onze mond, in ons gebed moet onze tong onze gedachten niet voorbij spreken, de woorden van onze mond moeten altijd het voortbrengsel zijn van de overdenking van ons hart. Voor God zijn gedachten woorden, en woorden zijn slechts wind indien zij niet de uitdrukking zijn van de gedachten. Lippenwerk is, al is het nog zo fraai bewerkt, slechts verloren werk in de Godsdienst, als het niet meer dan dat is, Matthew 15:8, Matthew 15:9.
d. Het is niet genoeg dat hetgeen wij zeggen uit het hart komt, het moet komen uit een kalm, bedachtzaam hart, en niet uit een plotselinge opwelling van hartstocht. Gelijk de mond niet roekeloos moet zijn, zo moet het hart niet haastig wezen, wij moeten niet slechts denken, maar tweemaal denken eer wij spreken als wij spreken, hetzij van God in de prediking, of tot God in het gebed, en niets uiten, dat onbetamelijk of ondoordacht is, 1 Corinthiers 14:15.
5. Wij moeten in de tegenwoordigheid Gods spaarzaam zijn met onze woorden, wij moeten eerbiedig en voorzichtig zijn, niet met evenveel vrijmoedigheid en zorgeloosheid van Godspreken als wij van elkaar spreken, niet uitspreken wat zo maar in onze gedachte opkomt, niet de dingen telkens en nogmaals herhalen, zoals wanneer wij tot elkaar spreken opdat hetgeen wij zeggen begrepen en onthouden zal worden en indruk zal teweegbrengen. Neen, als wij tot God spreken, dan moeten wij bedenken: A. Dat er tussen Hem en ons een oneindige afstand is. God is in de hemel, waar Hij in heerlijkheid regeert over ons en over al de kinderen van de mensen, waar Hij gediend wordt door een ontelbare schare van heilige engelen en ver verheven is boven al onze dankzegging en lof. Wij zijn op de aarde, de voetbank van Zijn troon, wij zijn gering, ongelijk aan God en ten enenmale onwaardig om enigerlei gunst van Hem te ontvangen, of om enigerlei gemeenschap met Hem te hebben. Daarom moeten wij zeer bezonnen, ootmoedig en ernstig zijn, en eerbiedig zijn in ons spreken tot Hem, zoals wij zijn als wij spreken tot een zeer aanzienlijk man, die zeer ver onze meerdere is, en laat als teken hiervan, onze woorden weinig zijn, opdat zij goed gekozen zijn, Job 9:14. Hiermede worden niet alle lange gebeden veroordeeld, indien zij niet goed waren, de Farizeeën zouden ze niet gebruikt hebben om er hun vroomheid mee te bewijzen, Christus bad de gehele nacht door en ons wordt gezegd te bidden zonder ophouden, maar het veroordeelt zorgeloos en harteloos bidden, ijdele herhalingen, Matthew 6:7, het Paternoster op te zeggen en te tellen. Laat ons tot God en van Hem spreken in Zijn eigen woorden, woorden die de Schrift ons leert, en laat onze woorden, de woorden, die wij zelf bedenken, weinig zijn, omdat wij, niet sprekende naar de regel, verkeerd zouden spreken.
B. Dat het vermenigvuldigen van woorden in onze gebeden ze tot offeranden van de zotten zal maken. Gelijk verwarde, schrikwekkende dromen, die de slaap storen en onrustig maken, een bewijs zijn van haast en gejaagdheid in ons werk, waarvan ons hoofd vervuld is, zo zijn vele woorden, haastige woorden, die in het gebed gebruikt worden, een bewijs van dwaasheid, heersende in ons hart, onwetendheid omtrent God en onszelf, geringe gedachten van God en zorgeloze gedachten omtrent onze eigen ziel. Zelfs in gewone gesprekken wordt een dwaas gekend aan de veelheid van de woorden, zij, die het minst weten, praten het meest, Ecclesiastes 10:11, inzonderheid in gebeden, daar zal ongetwijfeld hij, die dwaas is van lippen, omgeworpen worden, Proverbs 10:8, Proverbs 10:10. Diegenen zijn wel waarlijk dwaas, die denken dat om hun vele spreken hun gebed verhoord zal worden.
Verzen 1-2
Prediker 5:1-2Salomo's bedoeling met ons weg te drijven van de wereld door ons haar ijdelheid te tonen, is ons heen te drijven naar God en onze plicht, opdat wij niet wandelen op de weg van de wereld, maar naar godsdienstige regels, noch steunen op de rijkdom van de wereld, maar op godsdienstige voordelen, en daarom
I. Zendt hij ons hier naar het huis Gods naar de plaats van de openbare aanbidding, naar de tempel, die hij zelf met zeer grote onkosten had gebouwd. Toen hij met leedwezen nadacht over al zijn andere werken, Ecclesiastes 2:4, heeft hij daar geen berouw van gehad, maar er met genoegen aan gedacht, maar hij maakt er geen melding van, opdat hij de schijn niet zou hebben van er met hoogmoed aan te denken. Hier zendt hij hen er heen, die meer van de ijdelheid van de wereld wensen te weten en het geluk wensen te vinden, dat tevergeefs in het schepsel wordt gezocht. Toen de psalmist in verlegenheid en verwarring was, is hij in Gods heiligdom gegaan, Psalms 73:17. Laat onze teleurstellingen in het schepsel onze ogen heenwenden naar de Schepper, laat ons de toevlucht nemen tot het Woord van Gods genade en dat raadplegen, tot de troon van Zijn genade en daar bidden. In het Woord en het gebed is een balsem voor iedere wond.
II. Beveelt hij ons om ons daar goed te gedragen, opdat wij ons doel niet missen, waarvoor wij er gekomen zijn. Godsdienstige verrichtingen zijn geen ijdele dingen, maar als wij ze verkeerd behandelen, dan worden zij ijdel voor ons. En daarom
1. Moeten wij er ons toe begeven met alle ernst en zorg. Bewaar uw voet, houd hem niet terug van het huis Gods zoals in Proverbs 25:17 noch ga er langzaam heen, als iemand, die onwillig is om tot God te naderen, maar geef wel acht op uw gang, weeg de gang van uw voet opdat gij geen valse stap doet. Begeef u tot de aanbidding van God met een plechtige pauze, en neem de tijd om u ervoor te bereiden, er niet overhaast heengaande, hetgeen haastig zijn met de voeten genoemd wordt, Proverbs 19:2. Bewaar uw gedachten van af te dwalen van het werk, bewaar uw genegenheden van uit te gaan naar verkeerde voorwerpen, want in de bezigheid van Gods huis is werk genoeg voor de gehele mens, en het is nog veel te weinig om er in gebruikt te worden. Sommigen denken dat het een toespeling is op het bevel, dat aan Mozes en Jozua gegeven werd, om hun schoenen uit te trekken van hun voeten, Exodus 3:5, Joshua 5:15, ten teken van onderworpenheid en eerbied. Houd uw voeten rein, Exodus 30:19.
2. Wij moeten er ons voor oppassen dat het offer, dat wij brengen, niet de offerande zij van de zotten, van goddeloze mensen, want zij zijn zotten, en hun offer is de Heer een gruwel, Proverbs 15:8, dat wij niet het gescheurde en het kreupele en het zieke tot een offer brengen, want er is ons duidelijk gezegd dat het niet aangenomen zal worden, en daarom is het dwaasheid om het te brengen, dat wij niet vertrouwen op het teken en de ceremonie en het uitwendige van de godsdienstige verrichting, zonder te letten op de zin en de betekenis ervan want dat is de offerande van de zotten, lichamelijke oefening zonder meer is een bespotting. Geen anderen dan dwazen zullen denken daarmee Hem te behagen, die een geest is en het hart eist, en zij zullen hun dwaasheid inzien, als zij bespeuren hoeveel vergeefse moeite zij gedaan hebben, en dat wel uit gebrek aan oprechtheid. Zij zijn dwazen, want zij bedenken niet dat zij kwaad doen, zij denken God en zichzelf goed te doen, een goede dienst te bewijzen, als zij in werkelijkheid God een grote belediging aandoen, en hun eigen ziel grovelijk bedriegen door hun geveinsde vroomheid. De mensen kunnen kwaad doen zelfs als zij belijden goed te doen, en zelfs dan, als zij het niet weten en het niet bedenken. Zij weten niet anders dan kwaad te doen, zo lezen het sommigen. Een goddeloos hart kan niet anders dan verkiezen te zondigen, zelfs bij een godsdienstige handeling. Of, zij bedenken niet dat zij kwaad doen, zij handelen in de blinde, op goed geluk af, recht of verkeerd, Gode behagende of niet behagende, het is hun om het even.
3. Opdat wij niet aan de zotte een slachtoffer brengen, moeten wij tot Gods huis komen met een hart geneigd om onze plicht te kennen en te doen. Wij moeten bereid zijn om te horen.
a. Wij moeten naarstig acht geven op het Woord van God, gelezen of gepredikt. "Wees snel om de verklaring te horen, die de priesters geven van de offers, de bedoeling en betekenis ervan uitleggende, en denk niet dat het genoeg is om te staren op hetgeen zij doen want het moet een redelijke dienst zijn anders is het een slachtoffer van de zotte."
b. Wij moeten besluiten om ons te voegen naar de wil van God, zoals hij ons bekend is gemaakt, horen is dikwijls genomen voor gehoorzamen, en dat is beter dan slachtoffer, 1 Samuel 15:22 Isaiah 1:15, Isaiah 1:16. Wij komen dan in de rechte gezindheid tot heilige plichten, als wij komen met dit in ons hart: Spreek, Heer, want Uw knecht hoort. Laat het woord des Heeren komen zei eens een godvruchtig man, en al had ik zes honderd hoofden, ik zou ze buigen voor het gezag ervan.
4. Wij moeten zeer bedachtzaam zijn in ons naderen en spreken tot God, Ecclesiastes 5:2. Wees niet te snel met uw mond, hetzij in het doen van gebeden, of betuigingen, of beloften, uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht. Als wij in het huis Gods zijn, in de plechtige bijeenkomst voor de aanbidding Gods, dan zijn wij in bijzondere zin voor Gods aangezicht en in Zijn tegenwoordigheid, daar, waar Hij beloofd heeft Zijn volk te ontmoeten, waar Zijn oog op ons is, en onze ogen op Hem behoren te zijn. Wij hebben iets te zeggen, iets uit te spreken voor God, als wij in het volbrengen van heilige plichten tot Hem naderen, Hij is iemand met wie wij te doen hebben, met wie wij zeer gewichtige zaken hebben. Als wij komen zonder een boodschap zonder iets te zeggen te hebben, dan zullen wil zonder enig nut of voordeel behaald te hebben weer weggaan. Wat wij afspreken voor Gods aangezicht, moet uit het hart komen, en daarom moeten wij niet te snel wezen met onze mond, in ons gebed moet onze tong onze gedachten niet voorbij spreken, de woorden van onze mond moeten altijd het voortbrengsel zijn van de overdenking van ons hart. Voor God zijn gedachten woorden, en woorden zijn slechts wind indien zij niet de uitdrukking zijn van de gedachten. Lippenwerk is, al is het nog zo fraai bewerkt, slechts verloren werk in de Godsdienst, als het niet meer dan dat is, Matthew 15:8, Matthew 15:9.
d. Het is niet genoeg dat hetgeen wij zeggen uit het hart komt, het moet komen uit een kalm, bedachtzaam hart, en niet uit een plotselinge opwelling van hartstocht. Gelijk de mond niet roekeloos moet zijn, zo moet het hart niet haastig wezen, wij moeten niet slechts denken, maar tweemaal denken eer wij spreken als wij spreken, hetzij van God in de prediking, of tot God in het gebed, en niets uiten, dat onbetamelijk of ondoordacht is, 1 Corinthiers 14:15.
5. Wij moeten in de tegenwoordigheid Gods spaarzaam zijn met onze woorden, wij moeten eerbiedig en voorzichtig zijn, niet met evenveel vrijmoedigheid en zorgeloosheid van Godspreken als wij van elkaar spreken, niet uitspreken wat zo maar in onze gedachte opkomt, niet de dingen telkens en nogmaals herhalen, zoals wanneer wij tot elkaar spreken opdat hetgeen wij zeggen begrepen en onthouden zal worden en indruk zal teweegbrengen. Neen, als wij tot God spreken, dan moeten wij bedenken: A. Dat er tussen Hem en ons een oneindige afstand is. God is in de hemel, waar Hij in heerlijkheid regeert over ons en over al de kinderen van de mensen, waar Hij gediend wordt door een ontelbare schare van heilige engelen en ver verheven is boven al onze dankzegging en lof. Wij zijn op de aarde, de voetbank van Zijn troon, wij zijn gering, ongelijk aan God en ten enenmale onwaardig om enigerlei gunst van Hem te ontvangen, of om enigerlei gemeenschap met Hem te hebben. Daarom moeten wij zeer bezonnen, ootmoedig en ernstig zijn, en eerbiedig zijn in ons spreken tot Hem, zoals wij zijn als wij spreken tot een zeer aanzienlijk man, die zeer ver onze meerdere is, en laat als teken hiervan, onze woorden weinig zijn, opdat zij goed gekozen zijn, Job 9:14. Hiermede worden niet alle lange gebeden veroordeeld, indien zij niet goed waren, de Farizeeën zouden ze niet gebruikt hebben om er hun vroomheid mee te bewijzen, Christus bad de gehele nacht door en ons wordt gezegd te bidden zonder ophouden, maar het veroordeelt zorgeloos en harteloos bidden, ijdele herhalingen, Matthew 6:7, het Paternoster op te zeggen en te tellen. Laat ons tot God en van Hem spreken in Zijn eigen woorden, woorden die de Schrift ons leert, en laat onze woorden, de woorden, die wij zelf bedenken, weinig zijn, omdat wij, niet sprekende naar de regel, verkeerd zouden spreken.
B. Dat het vermenigvuldigen van woorden in onze gebeden ze tot offeranden van de zotten zal maken. Gelijk verwarde, schrikwekkende dromen, die de slaap storen en onrustig maken, een bewijs zijn van haast en gejaagdheid in ons werk, waarvan ons hoofd vervuld is, zo zijn vele woorden, haastige woorden, die in het gebed gebruikt worden, een bewijs van dwaasheid, heersende in ons hart, onwetendheid omtrent God en onszelf, geringe gedachten van God en zorgeloze gedachten omtrent onze eigen ziel. Zelfs in gewone gesprekken wordt een dwaas gekend aan de veelheid van de woorden, zij, die het minst weten, praten het meest, Ecclesiastes 10:11, inzonderheid in gebeden, daar zal ongetwijfeld hij, die dwaas is van lippen, omgeworpen worden, Proverbs 10:8, Proverbs 10:10. Diegenen zijn wel waarlijk dwaas, die denken dat om hun vele spreken hun gebed verhoord zal worden.
Verzen 3-7
Prediker 5:3-7In deze verzen worden wij vermaand tot vier dingen:
I. Om nauwgezet te zijn in het betalen van onze geloften. Een gelofte is een verbintenis van de ziel, Numbers 30:2, waarmee wij ons plechtig de verplichting opleggen, niet alleen in het algemeen, om datgene te doen, waartoe wij reeds gehouden en verplicht zijn, maar om in een bijzonder geval, een bijzondere zaak, te doen hetgeen, waartoe wij vroeger niet verplicht waren, hetzij met betrekking tot het eren van God, of om de belangen te dienen van Zijn koninkrijk onder de mensen. Als gij onder het gevoel van de n of andere beproeving, Psalms 66:15, of bij de begeerte naar een zegen, 1 Samuel 1:11, zo'n gelofte aan God gedaan hebt, zo weet dat gij uw mond voor de Heer hebt opengedaan, en dat gij niet terug kunt gaan. En daarom:
1. Betaal haar, volbreng wat gij hebt beloofd, breng tot God wat gij Hem toegewijd hebt, betaal uw gelofte, betaal haar ten volle, en houd niets terug van de prijs, betaal haar in soort, verander er niets aan, zo eiste het de wet, Leviticus 27:10. Hebben wij de gelofte gedaan om onszelf aan de Heer te geven? Laat ons dan ons woord gestand doen, arbeiden in Zijn dienst, tot Zijn eer, en ons niet heiligschennend vervreemden.
2. Stel niet uit dezelve te betalen als het in uw macht is dezelve nog heden te betalen, wacht er dan niet mee tot morgen, vraag om geen dag ten einde het uit te stellen tot een meer gelegen tijd: Door uitstel zal het besef van de verplichting vernauwen, en het is in gevaar van geheel uit te slijten, hierin ontdekken wij een weerzin en achterlijkheid om onze geloften te betalen, en die er heden niet toe geneigd is zal er morgen een tegenzin aan hebben. Hoe langer het uitgesteld wordt, hoe moeilijker het zijn zal om ons er toe te brengen. De dood kan niet slechts de betaling voorkomen, maar u naar het gericht brengen onder de schuld van een verbroken gelofte.
Er worden hier twee redenen gegeven, waarom wij spoedig en blijmoedig onze geloften moeten betalen.
a. Omdat wij anders God beledigen. Wij spotten met Hem, stellen ons aan alsof wij zochten Hem te misleiden, en God heeft geen last van de zotten er ligt hier meer in opgesloten dan uitgedrukt is de bedoeling is, Hij verafschuwt zulke zotten en zulke zotte handelingen. Heeft Hij aan zotten gebrek? Neen. Dwaalt niet, God laat zich niet bespotten, maar zal gewis zeer streng afrekenen met hen die onstandvastig met Hem zijn.
b. Omdat wij anders onrecht doen aan onszelf, wij verliezen het voordeel van het doen van de gelofte, ja wij belopen de straf voor het verbreken ervan, zodat het veel beter zou geweest zijn niet te hebben betoogt, het zou veiliger en meer in ons voordeel zijn geweest, dan te beloven en niet te betalen. Niet te hebben beloofd zou slechts een verzuim, een nalaten zijn geweest maar te beloven en niet te betalen stelt bloot aan de schuld van verraad en meineed, het is Gode te liegen, Acts 5:4.
II. Om voorzichtig te zijn in het doen van geloften, dit is nodig opdat wij nauwgezet kunnen zijn in het betalen ervan, Ecclesiastes 5:6. 1. Wij moeten ons wachten om ooit iets te beloven, dat zondig is, of een aanleiding kan zijn tot zonde, want zo'n gelofte is slecht en moet verbroken worden. Laat uw mond niet toe dat hij door zo'n gelofte uw vlees zou doen zondigen, zoals Herodes' roekeloze belofte hem het hoofd van Johannes de Doper heeft doen afslaan.
2. Wij moeten niet beloven wat wij vanwege de zwakheid van ons vlees reden hebben te vrezen, dat wij het niet kunnen betalen, zoals degenen die de gelofte doen van ongehuwd te zullen blijven, en toch niet weten hoe zij hun belofte kunnen houden. Hierdoor:
a. Maken zij zichzelf te schande, want zij zijn genoodzaakt om voor het aangezicht van de engel te zeggen, dat het een dwaling was, dat zij het of niet gemeend hebben, of niet overwogen hebben wat zij zeiden, en hoe men het nu ook opvat, het is altijd nog erg genoeg. "Als gij een gelofte gedaan hebt, zoek haar dan niet te ontwijken, noch verontschuldigingen te vinden om er aan te ontkomen, zeg niet voor het aangezicht van de priester, die de engel genoemd wordt, of de bode van de Heer der heerscharen, dat gij bij nader bedenken van gevoelen veranderd zijt, en vrijgesteld wenst te worden van de verplichting om uw gelofte na te komen, maar blijft er bij en zoek geen gat, waar gij doorheen kunt kruipen, om er vanaf te komen." Sommigen verstaan door de engel de beschermengel, die, naar zij veronderstellen, iedere mens vergezelt en waarneemt wat hij doet. Anderen verstaan het van Christus, de engel van het verbond, die tegenwoordig is onder Zijn volk in hun vergaderingen, die het hart doorgrondt, en niet misleid of bedrogen kan worden, verbitter hem niet, want Gods naam is in het binnenste van hem, Exodus 23:20, Exodus 23:21.
b. Stellen zij zich bloot aan de toorn Gods, want Hij toornt om de stem van hen, die Hem aldus liegen met hun mond en vleien met hun tong, en Hij is misnoegd over hun veinzen, en verderft het werk van hun handen, dat hun ondernemingen mislukken, en verijdelt hun plannen, voor welker welslagen zij, toen zij deze geloften deden, Gods aangezicht hebben gezocht. Als wij trouweloos de woorden van onze mond teniet doen en onze geloften herroepen, dan zal God rechtvaardig onze plannen teniet doen, en in tegenheid met ons wandelen, die aldus in tegenheid wandelen met Hem. Het is een strik van de mensen, om na gedane geloften onderzoek te doen.
III. Om de vreze Gods te onderhouden, Ecclesiastes 5:6. In oude tijden hebben velen voorgewend de wil van God te kennen door dromen en zij waren daar zo vol van, dat zij Gods volk bijna Zijn naam hebben doen vergeten door hun dromen, Jeremiah 23:25 en thans zijn er velen, die zich verbijsteren met hun schrikkelijke of vreemde dromen, of met de dromen van anderen, alsof zij een voorbode waren van deze of die ramp. Zij, die op dromen acht geven, zullen er een menigte van hebben, om er hun hoofd mee te vullen, maar in die allen zijn ijdelheden, zoals er ijdelheden zijn in vele woorden, en te meer als wij er acht op slaan. "Zij zijn slechts als het ijdel gesnap van kinderen en zotten, geef er dus geen acht op, vergeet ze in plaats van ze over te vertellen, hecht er geen gewicht aan leid er geen onrustbarende gevolgtrekkingen uit af maar vrees God, heb het oog op Zijn vrijmachtige heerschappij, stel u Hem voor, bewaar u in Zijn liefde, en vrees Hem te beledigen, en danzult gij u door geen dwaze dromen laten ontroeren. Het middel om niet ontzet en verbaasd te zijn over de tekenen des hemels, of te vrezen voor de afgoden van de heidenen is God te vrezen als Koning van de heidenen, Jeremiah 10:2, Jeremiah 10:5, Jeremiah 10:7.
IV. Daarmee de vrees voor de mens ten onder te houden, Ecclesiastes 5:7. "Stel u God voor, en als gij dan de onderdrukking van de armen ziet, dan zult gij u er niet over verwonderen, noch iets te berispen vinden in de Goddelijke voorzienigheid, noch er te erger om denken van de instelling van een overheid, als gij ziet dat zij de mensen niet beveiligt tegen onrecht.
Merk hier op:
1. Een treurig gezicht op aarde, en dat ieder godvruchtig mens, die enig besef heeft van recht en gerechtigheid en belang stelt in het mensdom wel moet ontroeren, de verdrukking te zien van de armen omdat zij arm zijn, en zich zelf niet recht kunnen verschaffen en de beroving van het gericht en van de gerechtigheid in een landschap, verdrukking onder schijn van wet en gesteund door macht. Het koninkrijk kan in het algemeen een goede regering hebben, terwijl toch in een bijzondere provincie de regering of het bestuur in handen is van een slecht man, door wiens wanbestuur het verkeerd wordt, zo moeilijk is het zelfs voor de wijste koning om bij benoemingen en bevorderingen zeker te zijn van zijn mannen, hij kan slechts het onrecht herstellen als het aan het licht is gekomen.
2. Een troostrijk gezicht in de hemel. Als de zaken een zo treurig aanzien hebben, dan kunnen wij hiermede tevreden zijn:
A. Dat, hoewel de verdrukkers hoog zijn, God boven hen is, en juist in de zaak, waarin zij trots handelen, Exodus 18:11, God hoger is dan de hoogste schepselen, dan de hoogste vorsten, dan de koning, die boven Agag is, Numbers 24:7, dan de hoogste engelen, de tronen en heerschappijen van de bovenwereld. God is de Allerhoogste over de aarde, en Zijn heerlijkheid is boven de hemelen, voor Hem zijn vorsten wormen, de hoogsten slechts glimwormpjes.
B. Dat, hoewel de verdrukkers gerust zijn God toch het oog op hen heeft, kennis neemt van en met hen afrekenen zal voor hun beroving van het gericht en van de gerechtigheid, Hij ziet het niet slechts, maar let er op en houdt er rekening van, Zijn ogen zijn op hen en hun wegen, Job 24:23.
C. Dat er een wereld van engelen is, want er zijn hoge engelen boven hen, die door de Goddelijke gerechtigheid gebruikt worden voor de bescherming van de benadeelden. Sanherib dacht zich hoog te zijn met zijn machtig leger, maar een enkele engel bleek hem en geheel zijn krijgsmacht te sterk te zijn. Sommigen verstaan door hen, die boven hen zijn, de grote raad van het volk, de presidenten, aan wie de stadhouders van de provincies rekenschap moesten geven, Daniel 6:2, de senaat, bij wie de klachten inkwamen tegen de proconsuls, de hogere gerechtshoven, bij welke men in beroep kwam tegen de lagere gerechtshoven, en die nodig zijn voor het goede bestuur van een rijk. Laat deze gedachte de verdrukkers in bedwang houden, dat zij door hun meerderen op aarde ter verantwoording kunnen geroepen worden, maar dat in elk geval God, de opperste in de hemel, het voorzeker doen zal.
Verzen 3-7
Prediker 5:3-7In deze verzen worden wij vermaand tot vier dingen:
I. Om nauwgezet te zijn in het betalen van onze geloften. Een gelofte is een verbintenis van de ziel, Numbers 30:2, waarmee wij ons plechtig de verplichting opleggen, niet alleen in het algemeen, om datgene te doen, waartoe wij reeds gehouden en verplicht zijn, maar om in een bijzonder geval, een bijzondere zaak, te doen hetgeen, waartoe wij vroeger niet verplicht waren, hetzij met betrekking tot het eren van God, of om de belangen te dienen van Zijn koninkrijk onder de mensen. Als gij onder het gevoel van de n of andere beproeving, Psalms 66:15, of bij de begeerte naar een zegen, 1 Samuel 1:11, zo'n gelofte aan God gedaan hebt, zo weet dat gij uw mond voor de Heer hebt opengedaan, en dat gij niet terug kunt gaan. En daarom:
1. Betaal haar, volbreng wat gij hebt beloofd, breng tot God wat gij Hem toegewijd hebt, betaal uw gelofte, betaal haar ten volle, en houd niets terug van de prijs, betaal haar in soort, verander er niets aan, zo eiste het de wet, Leviticus 27:10. Hebben wij de gelofte gedaan om onszelf aan de Heer te geven? Laat ons dan ons woord gestand doen, arbeiden in Zijn dienst, tot Zijn eer, en ons niet heiligschennend vervreemden.
2. Stel niet uit dezelve te betalen als het in uw macht is dezelve nog heden te betalen, wacht er dan niet mee tot morgen, vraag om geen dag ten einde het uit te stellen tot een meer gelegen tijd: Door uitstel zal het besef van de verplichting vernauwen, en het is in gevaar van geheel uit te slijten, hierin ontdekken wij een weerzin en achterlijkheid om onze geloften te betalen, en die er heden niet toe geneigd is zal er morgen een tegenzin aan hebben. Hoe langer het uitgesteld wordt, hoe moeilijker het zijn zal om ons er toe te brengen. De dood kan niet slechts de betaling voorkomen, maar u naar het gericht brengen onder de schuld van een verbroken gelofte.
Er worden hier twee redenen gegeven, waarom wij spoedig en blijmoedig onze geloften moeten betalen.
a. Omdat wij anders God beledigen. Wij spotten met Hem, stellen ons aan alsof wij zochten Hem te misleiden, en God heeft geen last van de zotten er ligt hier meer in opgesloten dan uitgedrukt is de bedoeling is, Hij verafschuwt zulke zotten en zulke zotte handelingen. Heeft Hij aan zotten gebrek? Neen. Dwaalt niet, God laat zich niet bespotten, maar zal gewis zeer streng afrekenen met hen die onstandvastig met Hem zijn.
b. Omdat wij anders onrecht doen aan onszelf, wij verliezen het voordeel van het doen van de gelofte, ja wij belopen de straf voor het verbreken ervan, zodat het veel beter zou geweest zijn niet te hebben betoogt, het zou veiliger en meer in ons voordeel zijn geweest, dan te beloven en niet te betalen. Niet te hebben beloofd zou slechts een verzuim, een nalaten zijn geweest maar te beloven en niet te betalen stelt bloot aan de schuld van verraad en meineed, het is Gode te liegen, Acts 5:4.
II. Om voorzichtig te zijn in het doen van geloften, dit is nodig opdat wij nauwgezet kunnen zijn in het betalen ervan, Ecclesiastes 5:6. 1. Wij moeten ons wachten om ooit iets te beloven, dat zondig is, of een aanleiding kan zijn tot zonde, want zo'n gelofte is slecht en moet verbroken worden. Laat uw mond niet toe dat hij door zo'n gelofte uw vlees zou doen zondigen, zoals Herodes' roekeloze belofte hem het hoofd van Johannes de Doper heeft doen afslaan.
2. Wij moeten niet beloven wat wij vanwege de zwakheid van ons vlees reden hebben te vrezen, dat wij het niet kunnen betalen, zoals degenen die de gelofte doen van ongehuwd te zullen blijven, en toch niet weten hoe zij hun belofte kunnen houden. Hierdoor:
a. Maken zij zichzelf te schande, want zij zijn genoodzaakt om voor het aangezicht van de engel te zeggen, dat het een dwaling was, dat zij het of niet gemeend hebben, of niet overwogen hebben wat zij zeiden, en hoe men het nu ook opvat, het is altijd nog erg genoeg. "Als gij een gelofte gedaan hebt, zoek haar dan niet te ontwijken, noch verontschuldigingen te vinden om er aan te ontkomen, zeg niet voor het aangezicht van de priester, die de engel genoemd wordt, of de bode van de Heer der heerscharen, dat gij bij nader bedenken van gevoelen veranderd zijt, en vrijgesteld wenst te worden van de verplichting om uw gelofte na te komen, maar blijft er bij en zoek geen gat, waar gij doorheen kunt kruipen, om er vanaf te komen." Sommigen verstaan door de engel de beschermengel, die, naar zij veronderstellen, iedere mens vergezelt en waarneemt wat hij doet. Anderen verstaan het van Christus, de engel van het verbond, die tegenwoordig is onder Zijn volk in hun vergaderingen, die het hart doorgrondt, en niet misleid of bedrogen kan worden, verbitter hem niet, want Gods naam is in het binnenste van hem, Exodus 23:20, Exodus 23:21.
b. Stellen zij zich bloot aan de toorn Gods, want Hij toornt om de stem van hen, die Hem aldus liegen met hun mond en vleien met hun tong, en Hij is misnoegd over hun veinzen, en verderft het werk van hun handen, dat hun ondernemingen mislukken, en verijdelt hun plannen, voor welker welslagen zij, toen zij deze geloften deden, Gods aangezicht hebben gezocht. Als wij trouweloos de woorden van onze mond teniet doen en onze geloften herroepen, dan zal God rechtvaardig onze plannen teniet doen, en in tegenheid met ons wandelen, die aldus in tegenheid wandelen met Hem. Het is een strik van de mensen, om na gedane geloften onderzoek te doen.
III. Om de vreze Gods te onderhouden, Ecclesiastes 5:6. In oude tijden hebben velen voorgewend de wil van God te kennen door dromen en zij waren daar zo vol van, dat zij Gods volk bijna Zijn naam hebben doen vergeten door hun dromen, Jeremiah 23:25 en thans zijn er velen, die zich verbijsteren met hun schrikkelijke of vreemde dromen, of met de dromen van anderen, alsof zij een voorbode waren van deze of die ramp. Zij, die op dromen acht geven, zullen er een menigte van hebben, om er hun hoofd mee te vullen, maar in die allen zijn ijdelheden, zoals er ijdelheden zijn in vele woorden, en te meer als wij er acht op slaan. "Zij zijn slechts als het ijdel gesnap van kinderen en zotten, geef er dus geen acht op, vergeet ze in plaats van ze over te vertellen, hecht er geen gewicht aan leid er geen onrustbarende gevolgtrekkingen uit af maar vrees God, heb het oog op Zijn vrijmachtige heerschappij, stel u Hem voor, bewaar u in Zijn liefde, en vrees Hem te beledigen, en danzult gij u door geen dwaze dromen laten ontroeren. Het middel om niet ontzet en verbaasd te zijn over de tekenen des hemels, of te vrezen voor de afgoden van de heidenen is God te vrezen als Koning van de heidenen, Jeremiah 10:2, Jeremiah 10:5, Jeremiah 10:7.
IV. Daarmee de vrees voor de mens ten onder te houden, Ecclesiastes 5:7. "Stel u God voor, en als gij dan de onderdrukking van de armen ziet, dan zult gij u er niet over verwonderen, noch iets te berispen vinden in de Goddelijke voorzienigheid, noch er te erger om denken van de instelling van een overheid, als gij ziet dat zij de mensen niet beveiligt tegen onrecht.
Merk hier op:
1. Een treurig gezicht op aarde, en dat ieder godvruchtig mens, die enig besef heeft van recht en gerechtigheid en belang stelt in het mensdom wel moet ontroeren, de verdrukking te zien van de armen omdat zij arm zijn, en zich zelf niet recht kunnen verschaffen en de beroving van het gericht en van de gerechtigheid in een landschap, verdrukking onder schijn van wet en gesteund door macht. Het koninkrijk kan in het algemeen een goede regering hebben, terwijl toch in een bijzondere provincie de regering of het bestuur in handen is van een slecht man, door wiens wanbestuur het verkeerd wordt, zo moeilijk is het zelfs voor de wijste koning om bij benoemingen en bevorderingen zeker te zijn van zijn mannen, hij kan slechts het onrecht herstellen als het aan het licht is gekomen.
2. Een troostrijk gezicht in de hemel. Als de zaken een zo treurig aanzien hebben, dan kunnen wij hiermede tevreden zijn:
A. Dat, hoewel de verdrukkers hoog zijn, God boven hen is, en juist in de zaak, waarin zij trots handelen, Exodus 18:11, God hoger is dan de hoogste schepselen, dan de hoogste vorsten, dan de koning, die boven Agag is, Numbers 24:7, dan de hoogste engelen, de tronen en heerschappijen van de bovenwereld. God is de Allerhoogste over de aarde, en Zijn heerlijkheid is boven de hemelen, voor Hem zijn vorsten wormen, de hoogsten slechts glimwormpjes.
B. Dat, hoewel de verdrukkers gerust zijn God toch het oog op hen heeft, kennis neemt van en met hen afrekenen zal voor hun beroving van het gericht en van de gerechtigheid, Hij ziet het niet slechts, maar let er op en houdt er rekening van, Zijn ogen zijn op hen en hun wegen, Job 24:23.
C. Dat er een wereld van engelen is, want er zijn hoge engelen boven hen, die door de Goddelijke gerechtigheid gebruikt worden voor de bescherming van de benadeelden. Sanherib dacht zich hoog te zijn met zijn machtig leger, maar een enkele engel bleek hem en geheel zijn krijgsmacht te sterk te zijn. Sommigen verstaan door hen, die boven hen zijn, de grote raad van het volk, de presidenten, aan wie de stadhouders van de provincies rekenschap moesten geven, Daniel 6:2, de senaat, bij wie de klachten inkwamen tegen de proconsuls, de hogere gerechtshoven, bij welke men in beroep kwam tegen de lagere gerechtshoven, en die nodig zijn voor het goede bestuur van een rijk. Laat deze gedachte de verdrukkers in bedwang houden, dat zij door hun meerderen op aarde ter verantwoording kunnen geroepen worden, maar dat in elk geval God, de opperste in de hemel, het voorzeker doen zal.
Verzen 17-19
Prediker 5:17-19Uit de ijdelheid van opgespaarde rijkdom leidt Salomo hier af dat het beste wat wij kunnen doen is: goed te gebruiken wat wij hebben, er God mee te dienen, er goed mee te doen, en er voor onszelf en ons gezin de lieflijkheid van te smaken. Daar had hij tevoren reeds op aangedrongen, Ecclesiastes 2:24, Ecclesiastes 3:22.
Merk op:
1. Wat het is, dat ons hier wordt aanbevolen, niet om toe te geven aan de lusten van het vlees, of om ons met tegenwoordige genoegens of voordeel te vergenoegen als ons deel, maar om met soberheid en matigheid gebruik te maken van hetgeen Gods voorzienigheid ons toegewezen heeft voor onze aangenamer doortocht door deze wereld. Wij moeten ons niet laten verhongeren, hetzij uit gierigheid, waardoor wij ons geen behoorlijk voedsel verschaffen of uit ijver in het najagen onze wereldlijke aangelegenheden, of door buitensporige zorg en smart, maar eten en drinken wat geschikt voor ons is, om ons lichaam in goede toestand te houden voor de dienst van onze ziel in het dienen van God. Wij moeten ons niet doden met arbeid, om dan anderen het goede ervan te laten genieten, maar het genot smaken van hetgeen, waarvoor onze handen gearbeid hebben, en dat wel niet maar nu en dan, maar al de dagen van ons leven, dat God ons geeft. Het leven is Gods gave, en Hij heeft het getal van de dagen van ons leven voor ons vastgesteld, Job 14:1, 5 Laat ons daarom die dagen doorbrengen in het dienen van God met vreugde en blijdschap des harten. Wij moeten het werk van ons beroep of van onze roeping niet doen alsof het slavenwerk was, er ons niet tot slaven van maken, maar wij moeten ons verblijden in onze arbeid, niet meer werk op ons nemen dan wij afkunnen zonder verlegenheid en onrust, maar behagen vinden in het beroep, waarin God ons gesteld heeft, en goedsmoeds met het werk ervan voortgaan. Dit is ons te verblijden in onze arbeid, waarin hij ook moge bestaan, zoals Zebulon over, zijn uittocht en Issachar over zijn hutten.
2. Wat aangevoerd wordt om ons dit te aan te bevelen.
A. Dat het een goede en schone zaak is om dit te doen. Het is goed, en het heeft een goed aanzien. Zij, die blijmoedig gebruiken wat God hun gegeven heeft, eren daarmee de gever, beantwoorden aan het doel van de gave, en doen op redelijke, edelmoedige wijze goed in de wereld, laten hetgeen zij hebben het meeste voordeel opleveren, en dit is beide hun eer en hun genot. Het is goed en schoon, er is plicht en betamelijkheid in.
B. Dat het al het goed is, dat wij uit de dingen van deze wereld kunnen verkrijgen, het is ons deel, en door dit te doen nemen we ons deel en halen er het meeste voordeel uit. Dit is ons deel van onze wereldlijke bezittingen, God moet Zijn deel hebben, de armen het hunne, en ons gezin het zijne, maar dit is het onze, het is alles wat ons ervan ten deel valt.
C. Dat een hart om alzo te doen zo'n gave is van Gods genade, dat zij al de gaven kroont van Zijn voorzienigheid. Als God aan een mens rijkdom en goederen geeft, dan voltooit Hij de gunst en maakt het tot een wezenlijke zegen indien Hij hem daarbij de macht geeft om daarvan te eten, wijsheid en genade om er het goede van te nemen en er goed mee te doen. Indien dit Gods gave is, dan moeten wij haar ernstig begeren als de beste gave met betrekking tot onze genietingen in deze wereld.
Verzen 17-19
Prediker 5:17-19Uit de ijdelheid van opgespaarde rijkdom leidt Salomo hier af dat het beste wat wij kunnen doen is: goed te gebruiken wat wij hebben, er God mee te dienen, er goed mee te doen, en er voor onszelf en ons gezin de lieflijkheid van te smaken. Daar had hij tevoren reeds op aangedrongen, Ecclesiastes 2:24, Ecclesiastes 3:22.
Merk op:
1. Wat het is, dat ons hier wordt aanbevolen, niet om toe te geven aan de lusten van het vlees, of om ons met tegenwoordige genoegens of voordeel te vergenoegen als ons deel, maar om met soberheid en matigheid gebruik te maken van hetgeen Gods voorzienigheid ons toegewezen heeft voor onze aangenamer doortocht door deze wereld. Wij moeten ons niet laten verhongeren, hetzij uit gierigheid, waardoor wij ons geen behoorlijk voedsel verschaffen of uit ijver in het najagen onze wereldlijke aangelegenheden, of door buitensporige zorg en smart, maar eten en drinken wat geschikt voor ons is, om ons lichaam in goede toestand te houden voor de dienst van onze ziel in het dienen van God. Wij moeten ons niet doden met arbeid, om dan anderen het goede ervan te laten genieten, maar het genot smaken van hetgeen, waarvoor onze handen gearbeid hebben, en dat wel niet maar nu en dan, maar al de dagen van ons leven, dat God ons geeft. Het leven is Gods gave, en Hij heeft het getal van de dagen van ons leven voor ons vastgesteld, Job 14:1, 5 Laat ons daarom die dagen doorbrengen in het dienen van God met vreugde en blijdschap des harten. Wij moeten het werk van ons beroep of van onze roeping niet doen alsof het slavenwerk was, er ons niet tot slaven van maken, maar wij moeten ons verblijden in onze arbeid, niet meer werk op ons nemen dan wij afkunnen zonder verlegenheid en onrust, maar behagen vinden in het beroep, waarin God ons gesteld heeft, en goedsmoeds met het werk ervan voortgaan. Dit is ons te verblijden in onze arbeid, waarin hij ook moge bestaan, zoals Zebulon over, zijn uittocht en Issachar over zijn hutten.
2. Wat aangevoerd wordt om ons dit te aan te bevelen.
A. Dat het een goede en schone zaak is om dit te doen. Het is goed, en het heeft een goed aanzien. Zij, die blijmoedig gebruiken wat God hun gegeven heeft, eren daarmee de gever, beantwoorden aan het doel van de gave, en doen op redelijke, edelmoedige wijze goed in de wereld, laten hetgeen zij hebben het meeste voordeel opleveren, en dit is beide hun eer en hun genot. Het is goed en schoon, er is plicht en betamelijkheid in.
B. Dat het al het goed is, dat wij uit de dingen van deze wereld kunnen verkrijgen, het is ons deel, en door dit te doen nemen we ons deel en halen er het meeste voordeel uit. Dit is ons deel van onze wereldlijke bezittingen, God moet Zijn deel hebben, de armen het hunne, en ons gezin het zijne, maar dit is het onze, het is alles wat ons ervan ten deel valt.
C. Dat een hart om alzo te doen zo'n gave is van Gods genade, dat zij al de gaven kroont van Zijn voorzienigheid. Als God aan een mens rijkdom en goederen geeft, dan voltooit Hij de gunst en maakt het tot een wezenlijke zegen indien Hij hem daarbij de macht geeft om daarvan te eten, wijsheid en genade om er het goede van te nemen en er goed mee te doen. Indien dit Gods gave is, dan moeten wij haar ernstig begeren als de beste gave met betrekking tot onze genietingen in deze wereld.
Vers 20
Prediker 5:20D. Dat dit het middel is om ons eigen leven gemakkelijk te maken, en ons te helpen en tegen het zwoegen en van de beroeringen waaraan ons leven op aarde onderhevig is, Ecclesiastes 5:20. Hij zal niet veel gedenken aan de dagen van zijn leven, de dagen van zijn smart en moeilijke arbeid, zijn werkdagen, zijn dagen van wenen, hij zal ze of vergeten, of ze gedenken als wateren, die voorbijgaan, niet telkens weer voor de geest brengen, er de bittere smaak niet lang van behouden, omdat hem God verhoort in de blijdschap van zijn hart, de blijdschap van zijn arbeid doet opwegen tegen de smart ervan, en hem ervoor beloont door hem de arbeid van zijn handen te geven om te eten.
Indien Hij zijn begeerten niet letterlijk verhoort, zal Hij ze toch verhoren door hem te geven hetgeen meer dan gelijkwaardig er mee is in de blijdschap van zijn hart. Een blijmoedige geest is een grote zegen, hij maakt het juk van ons werk zacht en de last van onze beproevingen licht.
Vers 20
Prediker 5:20D. Dat dit het middel is om ons eigen leven gemakkelijk te maken, en ons te helpen en tegen het zwoegen en van de beroeringen waaraan ons leven op aarde onderhevig is, Ecclesiastes 5:20. Hij zal niet veel gedenken aan de dagen van zijn leven, de dagen van zijn smart en moeilijke arbeid, zijn werkdagen, zijn dagen van wenen, hij zal ze of vergeten, of ze gedenken als wateren, die voorbijgaan, niet telkens weer voor de geest brengen, er de bittere smaak niet lang van behouden, omdat hem God verhoort in de blijdschap van zijn hart, de blijdschap van zijn arbeid doet opwegen tegen de smart ervan, en hem ervoor beloont door hem de arbeid van zijn handen te geven om te eten.
Indien Hij zijn begeerten niet letterlijk verhoort, zal Hij ze toch verhoren door hem te geven hetgeen meer dan gelijkwaardig er mee is in de blijdschap van zijn hart. Een blijmoedige geest is een grote zegen, hij maakt het juk van ons werk zacht en de last van onze beproevingen licht.