Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Daniel 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/daniel-3.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Daniel 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DANIEL 3Aan het slot van het vorige hoofdstuk lieten wij Daniëls metgezellen, Sadrach, Mesach en Abed-nego achter, in eer en macht, over het landschap Babel gesteld, en verhoogd om hun betrekking tot den God van Israël en den invloed, dien zij bij hem hadden. Ik weet niet of ik wel zeggen mag: het zou goed zijn als alle heiligen deze eer hadden. Neen, er zijn er velen, voor wie zij niet goed zou zijn, de eer der heiligen wordt beweerd voor eene andere wereld. Maar hier vinden wij diezelfde drie mannen even diep in de ongenade des konings, als zij toen hoog in zijn gunst stonden, en toch in waarheid hooger geëerd door hun God, dan zij daar geëerd werden door hun vorst, beide, door de genade, waardoor Hij hen in staat stelde liever te lijden dan te zondigen, en door de wonderbare en heerlijke verlossing, die Hij voor hen wrocht uit hun lijden. Het is eene zeer merkwaardige geschiedenis, een heerlijk voorbeeld van de macht en goedheid van God, eene krachtige bemoediging voor zijn volk in tijden van beproeving. De apostel wijst er op, als hij onder de geloofshelden opnoemt, die door hun geloof "de kracht des vuurs hebben uitgebluscht", Hebrews 11:34. I.Nebukadnezar richt een gouden beeld op en wijdt het in, waarbij hij al zijne onderdanen, onverschillig van wat rang of stand, oproept om neer te vallen en het te aanbidden, aan welk gebod het volk algemeen gehoorzaamt, vers l-7. II. Hem wordt aangebracht, dat de Joodsche overheden geweigerd hebben het gouden beeld te aanbidden, Daniel 3:8. III. Zij blijven standvastig bij hun weigering, ondanks zijne woede en bedreigingen, Daniel 3:13. IV, Zij worden om hun weigering in den vurigen oven geworpen, Daniel 3:19. V. Zij worden op wonderbare wijze door de macht van God in het vuur bewaard en door de gunst van den koning uitgenoodigd uit het vuur te komen, die door dit wonder overtuigd was van zijne dwaling, waardoor hij er hen in geworpen had, Daniel 3:24. Vl. De koning geeft hierop Gode de eer, en schenkt zijne gunst aan deze getrouwe helden, Daniel 3:28.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DANIEL 3Aan het slot van het vorige hoofdstuk lieten wij Daniëls metgezellen, Sadrach, Mesach en Abed-nego achter, in eer en macht, over het landschap Babel gesteld, en verhoogd om hun betrekking tot den God van Israël en den invloed, dien zij bij hem hadden. Ik weet niet of ik wel zeggen mag: het zou goed zijn als alle heiligen deze eer hadden. Neen, er zijn er velen, voor wie zij niet goed zou zijn, de eer der heiligen wordt beweerd voor eene andere wereld. Maar hier vinden wij diezelfde drie mannen even diep in de ongenade des konings, als zij toen hoog in zijn gunst stonden, en toch in waarheid hooger geëerd door hun God, dan zij daar geëerd werden door hun vorst, beide, door de genade, waardoor Hij hen in staat stelde liever te lijden dan te zondigen, en door de wonderbare en heerlijke verlossing, die Hij voor hen wrocht uit hun lijden. Het is eene zeer merkwaardige geschiedenis, een heerlijk voorbeeld van de macht en goedheid van God, eene krachtige bemoediging voor zijn volk in tijden van beproeving. De apostel wijst er op, als hij onder de geloofshelden opnoemt, die door hun geloof "de kracht des vuurs hebben uitgebluscht", Hebrews 11:34. I.Nebukadnezar richt een gouden beeld op en wijdt het in, waarbij hij al zijne onderdanen, onverschillig van wat rang of stand, oproept om neer te vallen en het te aanbidden, aan welk gebod het volk algemeen gehoorzaamt, vers l-7. II. Hem wordt aangebracht, dat de Joodsche overheden geweigerd hebben het gouden beeld te aanbidden, Daniel 3:8. III. Zij blijven standvastig bij hun weigering, ondanks zijne woede en bedreigingen, Daniel 3:13. IV, Zij worden om hun weigering in den vurigen oven geworpen, Daniel 3:19. V. Zij worden op wonderbare wijze door de macht van God in het vuur bewaard en door de gunst van den koning uitgenoodigd uit het vuur te komen, die door dit wonder overtuigd was van zijne dwaling, waardoor hij er hen in geworpen had, Daniel 3:24. Vl. De koning geeft hierop Gode de eer, en schenkt zijne gunst aan deze getrouwe helden, Daniel 3:28.
Verzen 1-7
Daniël 3:1-7Wij hebben geen zekerheid van den tijd van deze geschiedenis, maar als dit beeld, dat Nebukadnezar inwijdde, in eenig verband staat tot dat, waarvan hij droomde, dan is het waarschijnlijk, dat dit alles niet lang daarna plaats had: sommigen nemen het zevende jaar van Nebukadnezar aan, een jaar voor Jojachims gevangenschap, waarbij Ezechiël meegevoerd werd.
1. Er wordt dus een beeld van goud opgericht om aangebeden te worden. Babel was reeds vol afgoden, maar deze heerschzuchtige vorst is niet tevreden voordat er nog een meer is, want die den eenigen alleen levenden God veracht hebben, en in vele goden gaan gelooven, vinden de goden, die zij zelf gemaakt hebben, zoo onbevredigend, en hun honger naar hen zoo onverzadelijk, dat zij ze tot in het oneindige vermeerderen, ze eindeloos achterna wandelen, en nooit weten, wanneer ze genoeg hebben. Afgodendienaars zijn belust op een nieuwtje en op afwisseling. Hij verkoos nieuwe goden. Die er veel hebben, wenschen er nog meer te hebben. Om het koninklijke voorrecht van zijne kroon uit te oefenen, namelijk de goden te kiezen, die hij wilde, maakte de koning Nebukadnezar dit beeld, Daniel 3:1. Opmerking verdient,
1. De kostbaarheid van het beeld, het was een beeld van goud, zeker niet enkel goud, rijk als hij was, is het waarschijnlijk, dat hij dat niet betalen kon, maar overtrokken met goud. De vereerders van valsche goden zijn niet gewoon op kosten te zien als zij beelden oprichten om die te aanbidden, zij verkwisten het goud uit de beurs voor dat doel, Isaiah 46:6, en maken onze gierigheid in dienst van den waren God beschaamd.
2. Zijn omvang, zijne hoogte was zestig elfen, zijne breedte zes ellen. Het was vijftienmaal zoo groot als de gewone menschelijke grootte, want die wordt berekend op vier ellen of zes voet, alsof de geweldige afmetingen eene vergoeding moesten zijn voor zijne levenloosheid. Maar waarom richtte Nebukadnezar dit beeld op? Sommigen veronderstellen, dat het was om zich te zuiveren van de beschuldiging, dat hij een Jood geworden was, omdat hij voor kort met grooten lof van den God van Israël gesproken en eenigen van Diens vereerders bevorderd had. Of misschien was het bedoeld als een beeld van hem zelf, en wilde hij daardoor aangebeden worden. Veel trotsche vorsten maakten er aanspraak op, dat hun goddelijke eer bewezen werd, onder anderen Alexander de Groote, die beweerde, dat hij een zoon van den Olympischen Jupiter was. Hem was gezegd, van het beeld, dat hij in zijn droom gezien had, dat hij voorgesteld werd door het gouden hoofd, dat gevolgd zou worden door rijken van minder metaal, maar hier wil hij het heele beeld zijn, want hij maakt het geheel van goud. Ziehier, a. Hoe de goede indrukken, die toen op hem gemaakt waren, geheel verdwenen waren. Toen erkende hij, dat de God van Israël in waarheid een God der goden en een Heere der koningen was, en toch, rechtstreeks in strijd met de uitdrukkelijke wet van God richt hij nu een beeld op ter aanbidding, gaat hij niet alleen voort met zijne vroegere afgoderijen, maar hij begint zelfs met nieuwe. Eene krachtige overtuiging ontbreekt het dikwijls aan eene grondige bekeering. Velen hebben in ellende de ongerijmdheid en het gevaar van de zonde erkend en zijn er toch in gebleven. b. Hoe diezelfde droom en de uitlegging er van, die toen zulke goede indrukken op hem maakte, nu eene geheel tegenovergestelde uitwerking had. Toen bracht hij hem op de knieen als een nederig aanbidder van God, nu wordt hij daardoor een stoutmoedig mededinger van God. Toen meende hij, dat het iets groots was om het gouden hoofd van het beeld te zijn en erkende, dat hij het aan God te danken had, maar zijn hart verheft zich en nu is hem dat te min en wil hij, in tegenspraak met God zelf en zijn orakel, alles m allen zijn. 11. De stadhouders en ambtlieden worden tezamen geroepen, om de plechtigheid van de inwijding van dit beeld bij te wonen, Daniel 3:23. Boodschappers worden uitgezonden naar alle deelen van het koninkrijk om te verzamelen de stadhouders, en overheden, de schatmeesters, de raadsheeren en de ambtlieden, en alle de bewindvoerders der landschappen, zij allen moeten komen tot inwijding van het beeld. Hij roept de aanzienlijken op, om den afgod grootelijks te eeren, daarom ook wordt ter eere van den Christus vermeld, dat koningen Hem geschenken zullen brengen. Als hij hen ertoe ken brengen, hulde te doen aan zijn gouden beeld, dan twijfelt hij niet of het lagere volk zal van zelf volgen. Gehoorzaam aan den oproep des konings verlaten al de stadhouders en overheden van dat groote koninkrijk den dienst van hun bijzonder landschap en komen naar Babel, tot inwijding van dit gouden beeld, lange reizen hadden velen van hen te maken, en kostbare, en dat
voor zulk eene dwaasheid, maar de aanbidders van afgoden zijn al evenzeer van verstand beroofd als de afgoden zelf.
III. Er wordt afgekondigd een bevel, dat alle personen, die voor het beeld aanwezig zijn, op een gegeven teeken, voorover moeten vallen en het beeld aanbidden, als het gouden beeld, hetwelk de koning Nebukadnezar heeft opgericht. Een heraut roept dit luide uit in deze groote vergadering van aanzienlijken met hun talrijk gevolg van dienaren en trawanten, en eene groote menigte volks, zonder twijfel, die niet geroepen was, bovendien, zij moeten er allen op letten,
1. Dat de koning streng beveelt en gelast dat iedereen zal neervallen en het gouden beeld aanbidden, welke goden zij op een anderen tijd aanbidden, nu moeten zij dit aanbidden.
2. Dat zij het allen tegelijk moeten doen, ten teeken van hun gemeenschap in dezen afgodischen dienst, en dat, met dit doel, een teeken zal gegeven worden door een muziekkorps, dat eveneens dienen moest om de plechtigheid op te luisteren en het gemoed van hen, die niet gewillig waren, te verzachten en te buigen, om. hen er toe te brengen `s konings bevel op te volgen. Deze vroolijkheid en blijdschap bij den eeredienst moest wel aangenaam zijn voor vleeschelijke, zinnelijke zielen, die vreemdelingen waren aan dien geestelijken dienst, die God toekomt, daar Hij een geest is.
IV. De volkomen gehoorzaamheid van de vergadering aan dit bevel, Daniel 3:7. Zij hoorden het geluid der muziekinstrumenten, beide, blaas- en snaarinstrumenten, des hoorns en der pijp der citer, der vedel, des psalters, welk concert verrukkelijk gevonden werd, en dan ook zeer geschikt was om uit te noodigen tot eene hulde, als hier gebracht zou worden, en terstond aanbaden alle volken, natiën en tongen, nedervallende het gouden beeld, als een man als soldaten, die gewoon zijn geoefend te worden bij trommelslag. En geen wonder, waar afgekondigd was, dat wie niet nedervalt en aanbidt, in den oven des vuurs geworpen zal worden, die met dat doel gestookt werd, Daniel 3:6. Hier was de bekoring der muziek om hen tot gehoorzaamheid te lokken, en de verschrikking van den vuriger oven om hen tot gehoorzaamheid te dwingen. Aldus, door verzoeking omringd, bezweken allen De meesten gaan, waarheen de zinnen hen sturen, er is niets zoo slecht, waartoe de zorgelooze wereld niet getrokken wordt door een muziekconcert, of gedreven door een vurigen oven. En op deze en dergelijke wijze zijn valsche godsdiensten ingevoerd en in stand gehouden.
Verzen 1-7
Daniël 3:1-7Wij hebben geen zekerheid van den tijd van deze geschiedenis, maar als dit beeld, dat Nebukadnezar inwijdde, in eenig verband staat tot dat, waarvan hij droomde, dan is het waarschijnlijk, dat dit alles niet lang daarna plaats had: sommigen nemen het zevende jaar van Nebukadnezar aan, een jaar voor Jojachims gevangenschap, waarbij Ezechiël meegevoerd werd.
1. Er wordt dus een beeld van goud opgericht om aangebeden te worden. Babel was reeds vol afgoden, maar deze heerschzuchtige vorst is niet tevreden voordat er nog een meer is, want die den eenigen alleen levenden God veracht hebben, en in vele goden gaan gelooven, vinden de goden, die zij zelf gemaakt hebben, zoo onbevredigend, en hun honger naar hen zoo onverzadelijk, dat zij ze tot in het oneindige vermeerderen, ze eindeloos achterna wandelen, en nooit weten, wanneer ze genoeg hebben. Afgodendienaars zijn belust op een nieuwtje en op afwisseling. Hij verkoos nieuwe goden. Die er veel hebben, wenschen er nog meer te hebben. Om het koninklijke voorrecht van zijne kroon uit te oefenen, namelijk de goden te kiezen, die hij wilde, maakte de koning Nebukadnezar dit beeld, Daniel 3:1. Opmerking verdient,
1. De kostbaarheid van het beeld, het was een beeld van goud, zeker niet enkel goud, rijk als hij was, is het waarschijnlijk, dat hij dat niet betalen kon, maar overtrokken met goud. De vereerders van valsche goden zijn niet gewoon op kosten te zien als zij beelden oprichten om die te aanbidden, zij verkwisten het goud uit de beurs voor dat doel, Isaiah 46:6, en maken onze gierigheid in dienst van den waren God beschaamd.
2. Zijn omvang, zijne hoogte was zestig elfen, zijne breedte zes ellen. Het was vijftienmaal zoo groot als de gewone menschelijke grootte, want die wordt berekend op vier ellen of zes voet, alsof de geweldige afmetingen eene vergoeding moesten zijn voor zijne levenloosheid. Maar waarom richtte Nebukadnezar dit beeld op? Sommigen veronderstellen, dat het was om zich te zuiveren van de beschuldiging, dat hij een Jood geworden was, omdat hij voor kort met grooten lof van den God van Israël gesproken en eenigen van Diens vereerders bevorderd had. Of misschien was het bedoeld als een beeld van hem zelf, en wilde hij daardoor aangebeden worden. Veel trotsche vorsten maakten er aanspraak op, dat hun goddelijke eer bewezen werd, onder anderen Alexander de Groote, die beweerde, dat hij een zoon van den Olympischen Jupiter was. Hem was gezegd, van het beeld, dat hij in zijn droom gezien had, dat hij voorgesteld werd door het gouden hoofd, dat gevolgd zou worden door rijken van minder metaal, maar hier wil hij het heele beeld zijn, want hij maakt het geheel van goud. Ziehier, a. Hoe de goede indrukken, die toen op hem gemaakt waren, geheel verdwenen waren. Toen erkende hij, dat de God van Israël in waarheid een God der goden en een Heere der koningen was, en toch, rechtstreeks in strijd met de uitdrukkelijke wet van God richt hij nu een beeld op ter aanbidding, gaat hij niet alleen voort met zijne vroegere afgoderijen, maar hij begint zelfs met nieuwe. Eene krachtige overtuiging ontbreekt het dikwijls aan eene grondige bekeering. Velen hebben in ellende de ongerijmdheid en het gevaar van de zonde erkend en zijn er toch in gebleven. b. Hoe diezelfde droom en de uitlegging er van, die toen zulke goede indrukken op hem maakte, nu eene geheel tegenovergestelde uitwerking had. Toen bracht hij hem op de knieen als een nederig aanbidder van God, nu wordt hij daardoor een stoutmoedig mededinger van God. Toen meende hij, dat het iets groots was om het gouden hoofd van het beeld te zijn en erkende, dat hij het aan God te danken had, maar zijn hart verheft zich en nu is hem dat te min en wil hij, in tegenspraak met God zelf en zijn orakel, alles m allen zijn. 11. De stadhouders en ambtlieden worden tezamen geroepen, om de plechtigheid van de inwijding van dit beeld bij te wonen, Daniel 3:23. Boodschappers worden uitgezonden naar alle deelen van het koninkrijk om te verzamelen de stadhouders, en overheden, de schatmeesters, de raadsheeren en de ambtlieden, en alle de bewindvoerders der landschappen, zij allen moeten komen tot inwijding van het beeld. Hij roept de aanzienlijken op, om den afgod grootelijks te eeren, daarom ook wordt ter eere van den Christus vermeld, dat koningen Hem geschenken zullen brengen. Als hij hen ertoe ken brengen, hulde te doen aan zijn gouden beeld, dan twijfelt hij niet of het lagere volk zal van zelf volgen. Gehoorzaam aan den oproep des konings verlaten al de stadhouders en overheden van dat groote koninkrijk den dienst van hun bijzonder landschap en komen naar Babel, tot inwijding van dit gouden beeld, lange reizen hadden velen van hen te maken, en kostbare, en dat
voor zulk eene dwaasheid, maar de aanbidders van afgoden zijn al evenzeer van verstand beroofd als de afgoden zelf.
III. Er wordt afgekondigd een bevel, dat alle personen, die voor het beeld aanwezig zijn, op een gegeven teeken, voorover moeten vallen en het beeld aanbidden, als het gouden beeld, hetwelk de koning Nebukadnezar heeft opgericht. Een heraut roept dit luide uit in deze groote vergadering van aanzienlijken met hun talrijk gevolg van dienaren en trawanten, en eene groote menigte volks, zonder twijfel, die niet geroepen was, bovendien, zij moeten er allen op letten,
1. Dat de koning streng beveelt en gelast dat iedereen zal neervallen en het gouden beeld aanbidden, welke goden zij op een anderen tijd aanbidden, nu moeten zij dit aanbidden.
2. Dat zij het allen tegelijk moeten doen, ten teeken van hun gemeenschap in dezen afgodischen dienst, en dat, met dit doel, een teeken zal gegeven worden door een muziekkorps, dat eveneens dienen moest om de plechtigheid op te luisteren en het gemoed van hen, die niet gewillig waren, te verzachten en te buigen, om. hen er toe te brengen `s konings bevel op te volgen. Deze vroolijkheid en blijdschap bij den eeredienst moest wel aangenaam zijn voor vleeschelijke, zinnelijke zielen, die vreemdelingen waren aan dien geestelijken dienst, die God toekomt, daar Hij een geest is.
IV. De volkomen gehoorzaamheid van de vergadering aan dit bevel, Daniel 3:7. Zij hoorden het geluid der muziekinstrumenten, beide, blaas- en snaarinstrumenten, des hoorns en der pijp der citer, der vedel, des psalters, welk concert verrukkelijk gevonden werd, en dan ook zeer geschikt was om uit te noodigen tot eene hulde, als hier gebracht zou worden, en terstond aanbaden alle volken, natiën en tongen, nedervallende het gouden beeld, als een man als soldaten, die gewoon zijn geoefend te worden bij trommelslag. En geen wonder, waar afgekondigd was, dat wie niet nedervalt en aanbidt, in den oven des vuurs geworpen zal worden, die met dat doel gestookt werd, Daniel 3:6. Hier was de bekoring der muziek om hen tot gehoorzaamheid te lokken, en de verschrikking van den vuriger oven om hen tot gehoorzaamheid te dwingen. Aldus, door verzoeking omringd, bezweken allen De meesten gaan, waarheen de zinnen hen sturen, er is niets zoo slecht, waartoe de zorgelooze wereld niet getrokken wordt door een muziekconcert, of gedreven door een vurigen oven. En op deze en dergelijke wijze zijn valsche godsdiensten ingevoerd en in stand gehouden.
Verzen 8-18
Daniël 3:8-18Het was vreemd, dat Sadrach, Mesach en Abed-nego in deze vergadering aanwezig waren, terwijl zij waarschijnlijk wisten met welk doel zo samengeroepen was. Wij mogen veronderstellen, dat Daniël afwezig was, `t zij om reden van zijne werkzaamheden of omdat hij verlof van den koning had weg te blijven, tenzij wij veronderstellen, dat hij zoo hoog in de gunst des konings stond, dat niemand hem durfde aanklagen van ongehoorzaamheid. Maar waarom bleven zijne metgezellen niet weg? Zeker, omdat zij de bevelen des konings wilden gehoorzamer zoover dat mogelijk was, en in `t openbaar getuigen tegen deze grove afgoderij. Zij vonden het niet genoeg niet voor het beeld te buigen, maar, daar zij een ambt bekleedden, meenden zij, dat zij verplicht waren er tegen op te komen, hoewel het het beeld was, dat de koning hun meester oprichtte, en het een gouden beeld zou zijn voor hen, die het aanbaden.
1. Den koning wordt aangebracht door Chaldeeuwsche mannen, dat deze drie heeren `s konings bevel niet gehoorzaamden, Daniel 3:8. Misschien waren deze Chaldeeuwsche aanbrengers toovenaars of sterrenkijkers, die in `t bijzonder Chaldeen genoemd werden, Daniel 2:24, die Daniëls metgezellen haat toedroegen om zijnentwil en hunnentwil, omdat hij hen overtroffen had, zoowel als zijne metgezellen. Op hun verzoek was dezen Chaldeën genade geschonken en hun leven gespaard, en zie, hoe zij goed met kwaad vergelden! voor hun liefde haatten zij hen. Zoo stond ook Jeremia voor God om goed te spreken voor hen, die later voor zijne ziel een kuil groeven, er. 18:20. Wij moeten het niet vreemd vinden, als wij zulke ondankbare menschen ontmoeten. Of misschien waren het dezulken, die op de plaats hoopten, waartoe zij bevorderd waren, en die hen om hun rang benijdden, en wie zal voor nijdigheid bestaan? Zij beroepen zich op den koning zelf, wat betreft het bever, met allen gepasten eerbied voor zijne majesteit, en de gewone begroeting: O koning, leef in eeuwigheid! alsof zij niets anders dan zijn eer bedoelden, en de bevordering van zijne belangen, terwijl zij hem in werkelijkheid voorstelden, wat hem zelf en zijn koninkrijk in gevaar brengen moest, zij vragen verlof,
1. Hem te mogen herinneren aan de wet, die hij pas ingesteld had. Dat iedereen, zonder uitzondering van volk of taal, nedervallen en het beeld aanbidden zou, zij herinneren hem ook aan de straf bij de wet gesteld op overtreding, dat namelijk de overtreders in den oven des vuurs geworpen zouden worden, Daniel 3:10,Daniel 3:11. Het kan niet ontkend worden, dat de wet zoo luidde, maar de vraag blijft of het eene rechtvaardige wet was.
2. Om hem in te lichten, dat deze drie mannen, Sadrach, Mesach en Abed-nego, zich niet aan dit besluit onderworpen hadden, Daniel 3:12. Het is waarschijnlijk, dat Nebukadnezar geen bijzondere bedoeling had om hun een strik te spannen, toen hij deze wet maakte, want dan zou hij zelf het oog op hen gehouden hebben, en had hij deze inlichting niet noodig, maar hun vijanden, die gelegenheid tegen hen zochten, grepen deze aan en haastten zich hen aan te klagen. Om de zaak te verzwaren en den koning te meer tegen hen te doen ontsteken, a. Herinneren zij hem aan de waardigheid, waartoe hij de misdadigers verheven had. Hoewel het loden, vreemden, gevangenen, mannen van een veracht volk en een verachten godsdienst waren, toch had de koning hen over de bediening van het landschap Babel gesteld. Daarom was het zeer ondankbaar, en een blijk van onverdragelijke onbeschaamdheid, dat zij `s konings bevel niet gehoorzaamden, terwijl zij zulk een groot aandeel aan de gunst des konings hadden, En bovendien, de hooge plaats, die zij innamen maakte hun weigering te meer ruchtbaar, het zou een slecht voorbeeld zijn, en een slechten invloed op anderen hebben, en daarom was het noodzakelijk, dat de zaak met strengheid behandeld werd. Zoo hebben gewoonlijk vorsten, die toch al tegen onschuldigen slecht gezind zijn, gewoonlijk maar al te velen om zich heen, die alles doen wat zij kunnen, om hen nog slechter te maken. b. Zij veronderstellen, dat het gedaan was met een boosaardig, beleedigend opzet en ten spijt van hem en zijn gezag: "Zij hebben op u geen acht gesteld, want ze eeren niet de goden, die gij dient en die gij verlangt, dat zij zullen dienen, en bidden het "ouden beeld niet aan, hetwelk gij opgericht hebt."
11. Deze drie vrome Joden werden terstond voor den koning gebracht, op deze aanklacht, in staat van beschuldiging gesteld en ondervraagd. Nebukadnezar ontstak in woede, en in toorn en grimmigheid zeide hij, dat zij voorgebracht zouden worden, Daniel 3:13. Hoe weinig eervol was het voor dezen machtigen vorst, dat hij over zooveel volken regeerde, als hij ter zelfder tijd zijn eigen geest niet wederhouden kon dat er zoovelen zijne onderdanen en gevangenen waren, terwijl hij zelf verslaafd was aan zijne ruwe hartstochten en er door beheerscht werd! Hoe weinig geschikt was hij om redelijke menschen te regeeren, die zelf niet door de rede geregeerd werd! Het behoefde geen verrassend nieuws voor hem te zijn, dat deze drie mannen zijne goden nu niet dienden, want hij wist zeer wel, dat zij ze nooit gediend hadden, en dat hun godsdienst, waaraan zij steeds trouw gebleven waren, hun verbood, dat te doen. Ook had hij geen reden, om te denken, dat het hun bedoeling was, zijn gezag te hoonen, want zij hadden zich in alle omstandigheden aan hem als hun vorst onderdanig en gehoorzaam getoond. Maar het was bijzonder ongepast, terwijl hij bezig was zijne godsdienstige plichten te vervullen en zijn gouden beeld in te wijden, om in zulk eene woede en toorn te ontsteken, en zichzelf van de wijs te brengen. Het verstand des menschen, zou men meenen, kon ten minste zijn toorn vertraagd hebben. Ware vroomheid kalmeert den geest, maakt hem rustig en zacht, maar bijgeloof en de dienst van valsche goden prikkelt de hartstochten, vervult de menschen met woede en razernij en verandert ze in dieren. Des konings gramschap is als het brullen eens leeuws, zoo was het met de gramschap van dezen koning, en toch werden deze drie mannen, terwijl hij zoo vertoornd was, voor hem gebracht, en verschenen met onversaagden moed en onbezweken standvastigheid.
III. De zaak wordt hun in `t kort voorgelegd, en hun de vraag gesteld of zij willen gehoorzamen of niet.
1. De koning vroeg hun of het waar was, dat zij het gouden beeld niet met de anderen aangebeden hadden, Daniel 3:14. "Is het met opzet? Hebt gij het met opzet en met voorbedachten rade gedaan, of was het alleen door onoplettendheid, dat gij mijne goden niet eert? Wat! gij, die ik gevoed en opgevoed heb, die op mijne kosten zijt onderhouden en onderwezen, jegens wie ik zoo vriendelijk ben geweest en voor wie ik zooveel gedaan heb, gij, die zulk een grooten naam hebt ten aanzien van wijsheid en daarom uw plicht jegens uw vorst beter hadt moeten kennen, wat I eert gij mijne goden niet en aanbidt gij het gouden beeld niet, dat ik heb opgericht?" De trouw van Zijne knechten aan God heeft hun vijanden en vervolgers vaak verwonderd, die zich vreemd houden, dat zijniet medeloopen tot dezelfde uitgieting der overdadigheid.
2. Hij was bereid hen nogmaals te beproeven, als zij het tevoren met opzet niet deden, dan kunnen zij toch, bij nadenken, van gedachte veranderen, daarom wordt hun herhaald tusschen welke twee dingen zij te kiezen hebben, Daniel 3:15. a. De koning is bereid om, alleen ter wille van hen, de muziek nogmaals te laten spelen, om hen tot gehoorzaamheid te buigen, en als zij niet, evenals de doove adder hun ooren toestoppen, maar luisteren naar de stem des bezweerders, en het gouden beeld aanbidden, zoo is `t wel, hun vorig verzuim zal vergeven worden. Maar, b. De koning is besloten, dat, als zij bij hun weigering volharden, zij terstond in den oven des vuurs geworpen zullen worden, en dat zonder eenig uitstel. Dat is in weinig woorden, waar het op neerkomt-buigen of breken, en omdat hij wist, dat zij zich versterkten in het geloof op hun God, hoonde hij dien op onbeschaamde wijze: "En wie is de God, die u uit mijne hand verlossen zou? Hij doe het, als Hij kan". Nu vergat hij, wat hij zelf eens erkend had' dat hun God een God der goden was en een Heer der koningen, Daniel 2:47. Trotsche lieden zijn steeds bereid om, als Farao, te zeggen: Wat is de Heere, dat ik Zijne stern zou gehoorzamen, of, als Nebukadnezar: Wie is de Heere, dat ik Zijne macht zou vreezen?
IV. Zij geven eenstemmig ten antwoord, dat zij blijven bij hun besluit om het gouden beeld niet te aanbidden, Daniel 3:16. Wij hebben hier een voorbeeld van kracht en zielegrootheid dat nauwelijks zijns gelijke heeft. Wij noemen deze drie mannen jongelingen, en dat waren zij ook, maar wij moesten hen liever de driekampioenen noemen, de eerste drie helden van Gods koninkrijk op aarde. Zij vervielen niet in onmatige drift of toorn tegen hen, die het gouden kalf aanbaden, zij beleedigden en hoonden hen niet, ook zochten zij de beproeving niet haastig op, en verlieten den beganen weg niet om het martelaarschap te zoeken, maar toen zij voor de vuurproef werden opgeroepen, gedroegen zij zich moedig, zoodat hun heele gedrag was gelijk lijders voor zulk eene goede zaak betaamt. De koning was stoutmoedig en slecht, toen hij dit beeld maakte, maar zij waren even stoutmoedig, en goed, toen zij er tegen getuigden. Hun zelfbeheersching is bewonderenswaardig, zij noemen den koning geen tyran of afgodendienaar: de zaak van God heeft den toorn des menschen niet noodig, maar, met voorbeeldige kalmte en bezadigdheid geven zij vastberaden hun antwoord, en zij zijn vastbesloten daarbij te blijven. Op te merken valt hier,
1. Hun blijmoedige doodsverachting en de edele onverschilligheid, die zij toonen tegenover het dilemma, waarvoor zij geplaatst zijn: O Nebukadnezar, het valt ons niet moeilijk u in deze zaak te antwoorden. Zij zijn niet weerbarstig, zij weigeren het antwoord niet, zij blijven niet stom, maar zij zeggen hem dat hun antwoord gereed is. Wij hebben niet van noode u te antwoorden, zooals sommigen lezen, zij zijn besloten niet te gehoorzamen, en de koning is besloten, dat zij sterven moeten als zij het niet doen, de zaak is derhalve uitgemaakt, en waarom zouden zij er over twisten? Maar beter is het te lezen:, Wij zijn niet verlegen om een antwoord, en wij behoeven er niet naar te zoeken, maar wij zijn bereid". a. Zij hadden geen tijd noodig om over hun antwoord na te denken, want zij weifelden in `t minst niet, of zij zouden gehoorzamen of niet. Het was eene vraag van leven of dood, en men zou zoo denken, dat zij wel eens hadden kunnen overwegen voordat zij tot een besluit kwamen, het leven is begeerlijk en de dood vreeselijk. Maar wanneer door den inhoud van het tweede bevel onmiddellijk uitgemaakt was wat zonde en wat plicht was, en er geen twijfel overbleef, wat recht was, dan waren leven en dood zaken, die niet in aanmerking mochten komen. Die de zonden vermijden willen, moeten niet met de verzoeking onderhandelen. Als hetgeen, waartoe wij gelokt of gedreven worden klaarblijkelijk kwaad is, dan moet het voorstel veeleer met verontwaardiging en afschuw verworpen, dan besproken worden, blijf er niet bij staan, maar zeg, zooals Christus ons geleerd heeft: Ga weg achter mij, satan. b. Zij hadden geen tijd noodig om het onder woorden te brengen. Daar zij in Gods naam moesten spreken, en opgeroepen werden om in zijne zaak te getuigen, twijfelden zij niet, of het zou hun in die ure gegeven worden, wat zij spreken zouden, Matthew 10:19. Zij dachten niet over een ontwijkend antwoord, terwijl een beslissend antwoord van hen verwacht werd, neen, zij wilden zelfs den schijn niet hebben, dat zij den koning verzochten er niet op aan te dringen. Er is niets in hun antwoord, dat er uitziet als eene beleefdheid, zij beginnen niet, zooals hun beschuldigers, met: O koning, leef in eeuwigheid, geen kunstige vleierij, ad captandam benevolentiam-om hem in eene gunstige stemming te brengen, maar kort en goed: O Nebukadnezar! het valt ons niet moeilijk u in deze zaak te antwoorden. Wier voornaamste zorg hun plicht is die behoeven niet bang te zijn voor den uitslag.
2. Hun geloovig vertrouwen op God en hun afhankelijkheid van Hem, Daniel 3:17. Dat was het, wat hen in staat stelde met zooveel verachting op den dood neer te zien, den dood in al zijne naaktheid, in al zijne verschrikking, zij vertrouwden op den levenden God, en in dat geloof verkiezen zij liever te lijden dan te zondigen, daarom vreesden zij den toorn des konings niet, maar verdroegen alles, omdat zij door het geloof het oog hielden op Hem, als ziende den Onzienlijke, Hebrews 11:25, Hebrews 11:27, Zal het zoo zijn, als het er zoo voor staat, als wij in den oven des vuurs geworpen moeten worden, tenzij dat wij uwe goden dienen, weet dan, a. Dat, al eeren wij uwe goden niet, wij toch geen atheïsten zijn, er is een God, dien wij den onze noemen, aan wien wij getrouwelijk vasthouden. b. Dat wij dezen God dienen, wij hebben onszelf gewijd aan Zijn eer, wij zijn bezig in Zijn werk, en verlaten ons op Zijne bescherming, Zijne zorg voor ons en Zijne belooning. c. Dat wij wel verzekerd zijn, dat deze God machtig is ons te verlossen uit den oven des brandenden vuurs, `t zij Hij `t doen zal of niet wij zijn er zeker van, dat Hij beletten kan, dat wij in den oven geworpen worden, en ook ons er uit verlossen kan. De trouwe knechten van God zullen bevinden, dat Hij een Meester is, in staat om hen in Zijn dienst te ondersteunen en alle machten, die tegen Hem gewapend zijn te overwinnen en te vernietigen. Heere, indien Gij wilt, Gij kunt. d. Dat wij reden hebben om te hopen, dat Hij ons verlossen zal, ten deele omdat het, bij zulk eene samenkomst van afgodendienaars, zeer ter eere van Zijn grooten naam zou zijn, als Hij hen verloste, en ten deele omdat Nebukadnezer Hem had uitgedaagd om het te doen. Wie is die God, die ulieden verlossen zoude? God verschijnt soms op wondervolle wijze om de rasteringen des vijands tot zwijgen te brengen, zoowel als om de gebeden van Zijn volk te verhooren, Psalms 14:18, Deuteronomy 32:27. Maar, als Hij ons niet verlost uit den vuriger oven, dan zal Hij ons uit uwe hand verlossen. Nebukadnezar kan alleen het lichaam pijnigen en dooden, en daarna kan hij niets meer doen, dan zijn zij buiten zijn bereik, uit zijne hand verlost. Goede gedachten van God en de volle verzekerdheid, dat Hij met ons is, zoolang wij met Hem zijn, is eene krachtige hulp voor ons om door het lijden heen te komen, en, als Hij voor ons is, dan behoeven wij niet te vreezen voor wat de menschen ons doen kunnen, laten zij het ergste doen, dat zij kunnen. God zal ons verlossen, van den dood of in den dood.
3. Hun vast besluit om vast te houden aan hun beginselen, wat daar ook de gevolgen van mogen zijn, Daniel 3:18. Maar, zoo niet, al is het Gods wil niet om ons uit den oven des vuurs te verlossen, hoewel wij weten, dat Hij het doen kan, indien Hij toelaat, dat wij in uwe hand vallen, toch zij u bekend, o koning! dat wij uwe goden niet zullen eeren, hoewel het uwe goden zijn, noch het gouden beeld aanbidden, hoewel gij zelf het hebt opgericht. Zij schamen zich niet voor hun godsdienst en zijn niet bevreesd er voor uit te komen, er. zeggen den koning in het gezicht, dat zij hem niet vreezen, en dat zij niet willen toegeven, waren zij met vleesch en bloed te rade gegaan, dan had veel kunnen pleiten voor gehoorzaamheid, vooral als er geen andere weg was om den dood, om zoo "roof een dood te ontgaan. a. Van hen werd niet verlangd hun God af te zweren, of Zijn dienst te verloochenen, neen, zelfs niet om te belijden of te verklaren, dat dit gouden beeld een god was, maar alleen om er voor te buigen, wat zij konden doen zonder hun hart aan den God van Israël te onttrekken, terwijl zij inwendig deze afgoderij verfoeiden, zooals Naaman boog in het huis van Rimmon. b. Zij behoefden geen afgoderij te plegen in `t vervolg, het was slechts eene daad, die van hem verlangd werd, die niet langer duurde dan een minuut, en het gevaar was voorbij, en later konden zij hun spijt betuigen. c. De koning, die het beval, had absolute macht, zij stonden onder hem, niet alleen als onderdanen, maar als gevangenen, en, als zij het deden, was het louter door dwang en hardheid, die hun verontschuldiging zouden zijn. d Hij was hun weldoener geweest, had hen opgevoed en bevorderd, en uit dankbaarheid jegens hem moesten zij gaan zoover als mogelijk was, zich, rekbaar toonen, ook van consciëntie. e. Zij waren nu verdreven naar een vreemd land en tot hen, die zoo verdreven waren, was inderdaad gezegd: Ga henen, dien andere goden, 1 Samuel 26:19. Verondersteld werd, dat zij geneigd waren andere goden te dienen en het behoorde tot het oordeel, Deuteronomy 4:28. Zij waren te verontschuldigen als zij met den stroom meegingen, daar hij zoo sterk was. f. Richten niet hun koningen en hun vorsten, hun vaderen en zelfs hun priesters afgoden op, tot in Gods tempel om hen daar te eeren, en niet alleen voor hen te buigen, maar ook altaren op te richten, reukwerk te branden, en offers te offeren, tot hun kinderen toe? Dienden niet de tien stammen, vele eeuwen geleden gouden goden te Dan en te Beth-El? En zullen zij dan meer nauwgezet zijn dan hunne vaders? Communis error facit ius-Wat iedereen doet, is recht. g. Als zij gehoorzaamden, redden zij hun leven, en behielden hun plaats, zoo zouden zij in staat zijn hun broederen te Babel veel dienst te doen en dat nog langen tijd, want zij waren jongen voorspoedig. Maar een woord van God is voldoende om deze en nog vele dergelijke vleeschelijke redeneeringen te beantwoorden en tot zwijgen te brengen: Gij zult u niet buigen voor eenig gesneden beeld noch hen dienen. Zij weten, dat zij Gode meer moeten gehoorzamen dan den menschen, zij moeten liever lijden dan zondigen, en mogen geen kwaad doen opdat het goede er uit voortkome. En daarom heeft dit alles geen beteekenis voor hen, zij zijn besloten liever te sterven in hun rechtvaardigheid dan te leven in ongerechtigheid. Terwijl hunne broederen, die in hun land gebleven waren, uit eigen beweging beelden dienden, wilden zij te Babel er ook door dwang niet toe gebracht worden, maar, alsof zij juist door de wegvoering goed waren geworden, waren zij uiterst ijverig tegen de afgoderij in een afgodisch land. En in der waarheid, alles wel overwogen, was hun verlossing uit deze zondige inschikkelijkheid een even groot wonder in het rijk der genade als hun verlossing uit den oven des vuurs in het rijk der natuur. Zij waren het, die vroeger besloten zich niet te verontreinigen met des konings spijze, en nu zijn zij even vastbesloten zich niet te verontreinigen met zijne goden. Eene standvastige zelfverloochenende gehechtheid aan God en plicht in minder belangrijke gevallen maakt ons bekwaam en bereidt ons voor hetzelfde in meer belangrijke gevallen. En hiertoe moeten wij besloten zijn, nooit onder eenig voorwendsel, wat dan ook, beelden te dienen, of gemeenschap te hebben met die het doen.
Verzen 8-18
Daniël 3:8-18Het was vreemd, dat Sadrach, Mesach en Abed-nego in deze vergadering aanwezig waren, terwijl zij waarschijnlijk wisten met welk doel zo samengeroepen was. Wij mogen veronderstellen, dat Daniël afwezig was, `t zij om reden van zijne werkzaamheden of omdat hij verlof van den koning had weg te blijven, tenzij wij veronderstellen, dat hij zoo hoog in de gunst des konings stond, dat niemand hem durfde aanklagen van ongehoorzaamheid. Maar waarom bleven zijne metgezellen niet weg? Zeker, omdat zij de bevelen des konings wilden gehoorzamer zoover dat mogelijk was, en in `t openbaar getuigen tegen deze grove afgoderij. Zij vonden het niet genoeg niet voor het beeld te buigen, maar, daar zij een ambt bekleedden, meenden zij, dat zij verplicht waren er tegen op te komen, hoewel het het beeld was, dat de koning hun meester oprichtte, en het een gouden beeld zou zijn voor hen, die het aanbaden.
1. Den koning wordt aangebracht door Chaldeeuwsche mannen, dat deze drie heeren `s konings bevel niet gehoorzaamden, Daniel 3:8. Misschien waren deze Chaldeeuwsche aanbrengers toovenaars of sterrenkijkers, die in `t bijzonder Chaldeen genoemd werden, Daniel 2:24, die Daniëls metgezellen haat toedroegen om zijnentwil en hunnentwil, omdat hij hen overtroffen had, zoowel als zijne metgezellen. Op hun verzoek was dezen Chaldeën genade geschonken en hun leven gespaard, en zie, hoe zij goed met kwaad vergelden! voor hun liefde haatten zij hen. Zoo stond ook Jeremia voor God om goed te spreken voor hen, die later voor zijne ziel een kuil groeven, er. 18:20. Wij moeten het niet vreemd vinden, als wij zulke ondankbare menschen ontmoeten. Of misschien waren het dezulken, die op de plaats hoopten, waartoe zij bevorderd waren, en die hen om hun rang benijdden, en wie zal voor nijdigheid bestaan? Zij beroepen zich op den koning zelf, wat betreft het bever, met allen gepasten eerbied voor zijne majesteit, en de gewone begroeting: O koning, leef in eeuwigheid! alsof zij niets anders dan zijn eer bedoelden, en de bevordering van zijne belangen, terwijl zij hem in werkelijkheid voorstelden, wat hem zelf en zijn koninkrijk in gevaar brengen moest, zij vragen verlof,
1. Hem te mogen herinneren aan de wet, die hij pas ingesteld had. Dat iedereen, zonder uitzondering van volk of taal, nedervallen en het beeld aanbidden zou, zij herinneren hem ook aan de straf bij de wet gesteld op overtreding, dat namelijk de overtreders in den oven des vuurs geworpen zouden worden, Daniel 3:10,Daniel 3:11. Het kan niet ontkend worden, dat de wet zoo luidde, maar de vraag blijft of het eene rechtvaardige wet was.
2. Om hem in te lichten, dat deze drie mannen, Sadrach, Mesach en Abed-nego, zich niet aan dit besluit onderworpen hadden, Daniel 3:12. Het is waarschijnlijk, dat Nebukadnezar geen bijzondere bedoeling had om hun een strik te spannen, toen hij deze wet maakte, want dan zou hij zelf het oog op hen gehouden hebben, en had hij deze inlichting niet noodig, maar hun vijanden, die gelegenheid tegen hen zochten, grepen deze aan en haastten zich hen aan te klagen. Om de zaak te verzwaren en den koning te meer tegen hen te doen ontsteken, a. Herinneren zij hem aan de waardigheid, waartoe hij de misdadigers verheven had. Hoewel het loden, vreemden, gevangenen, mannen van een veracht volk en een verachten godsdienst waren, toch had de koning hen over de bediening van het landschap Babel gesteld. Daarom was het zeer ondankbaar, en een blijk van onverdragelijke onbeschaamdheid, dat zij `s konings bevel niet gehoorzaamden, terwijl zij zulk een groot aandeel aan de gunst des konings hadden, En bovendien, de hooge plaats, die zij innamen maakte hun weigering te meer ruchtbaar, het zou een slecht voorbeeld zijn, en een slechten invloed op anderen hebben, en daarom was het noodzakelijk, dat de zaak met strengheid behandeld werd. Zoo hebben gewoonlijk vorsten, die toch al tegen onschuldigen slecht gezind zijn, gewoonlijk maar al te velen om zich heen, die alles doen wat zij kunnen, om hen nog slechter te maken. b. Zij veronderstellen, dat het gedaan was met een boosaardig, beleedigend opzet en ten spijt van hem en zijn gezag: "Zij hebben op u geen acht gesteld, want ze eeren niet de goden, die gij dient en die gij verlangt, dat zij zullen dienen, en bidden het "ouden beeld niet aan, hetwelk gij opgericht hebt."
11. Deze drie vrome Joden werden terstond voor den koning gebracht, op deze aanklacht, in staat van beschuldiging gesteld en ondervraagd. Nebukadnezar ontstak in woede, en in toorn en grimmigheid zeide hij, dat zij voorgebracht zouden worden, Daniel 3:13. Hoe weinig eervol was het voor dezen machtigen vorst, dat hij over zooveel volken regeerde, als hij ter zelfder tijd zijn eigen geest niet wederhouden kon dat er zoovelen zijne onderdanen en gevangenen waren, terwijl hij zelf verslaafd was aan zijne ruwe hartstochten en er door beheerscht werd! Hoe weinig geschikt was hij om redelijke menschen te regeeren, die zelf niet door de rede geregeerd werd! Het behoefde geen verrassend nieuws voor hem te zijn, dat deze drie mannen zijne goden nu niet dienden, want hij wist zeer wel, dat zij ze nooit gediend hadden, en dat hun godsdienst, waaraan zij steeds trouw gebleven waren, hun verbood, dat te doen. Ook had hij geen reden, om te denken, dat het hun bedoeling was, zijn gezag te hoonen, want zij hadden zich in alle omstandigheden aan hem als hun vorst onderdanig en gehoorzaam getoond. Maar het was bijzonder ongepast, terwijl hij bezig was zijne godsdienstige plichten te vervullen en zijn gouden beeld in te wijden, om in zulk eene woede en toorn te ontsteken, en zichzelf van de wijs te brengen. Het verstand des menschen, zou men meenen, kon ten minste zijn toorn vertraagd hebben. Ware vroomheid kalmeert den geest, maakt hem rustig en zacht, maar bijgeloof en de dienst van valsche goden prikkelt de hartstochten, vervult de menschen met woede en razernij en verandert ze in dieren. Des konings gramschap is als het brullen eens leeuws, zoo was het met de gramschap van dezen koning, en toch werden deze drie mannen, terwijl hij zoo vertoornd was, voor hem gebracht, en verschenen met onversaagden moed en onbezweken standvastigheid.
III. De zaak wordt hun in `t kort voorgelegd, en hun de vraag gesteld of zij willen gehoorzamen of niet.
1. De koning vroeg hun of het waar was, dat zij het gouden beeld niet met de anderen aangebeden hadden, Daniel 3:14. "Is het met opzet? Hebt gij het met opzet en met voorbedachten rade gedaan, of was het alleen door onoplettendheid, dat gij mijne goden niet eert? Wat! gij, die ik gevoed en opgevoed heb, die op mijne kosten zijt onderhouden en onderwezen, jegens wie ik zoo vriendelijk ben geweest en voor wie ik zooveel gedaan heb, gij, die zulk een grooten naam hebt ten aanzien van wijsheid en daarom uw plicht jegens uw vorst beter hadt moeten kennen, wat I eert gij mijne goden niet en aanbidt gij het gouden beeld niet, dat ik heb opgericht?" De trouw van Zijne knechten aan God heeft hun vijanden en vervolgers vaak verwonderd, die zich vreemd houden, dat zijniet medeloopen tot dezelfde uitgieting der overdadigheid.
2. Hij was bereid hen nogmaals te beproeven, als zij het tevoren met opzet niet deden, dan kunnen zij toch, bij nadenken, van gedachte veranderen, daarom wordt hun herhaald tusschen welke twee dingen zij te kiezen hebben, Daniel 3:15. a. De koning is bereid om, alleen ter wille van hen, de muziek nogmaals te laten spelen, om hen tot gehoorzaamheid te buigen, en als zij niet, evenals de doove adder hun ooren toestoppen, maar luisteren naar de stem des bezweerders, en het gouden beeld aanbidden, zoo is `t wel, hun vorig verzuim zal vergeven worden. Maar, b. De koning is besloten, dat, als zij bij hun weigering volharden, zij terstond in den oven des vuurs geworpen zullen worden, en dat zonder eenig uitstel. Dat is in weinig woorden, waar het op neerkomt-buigen of breken, en omdat hij wist, dat zij zich versterkten in het geloof op hun God, hoonde hij dien op onbeschaamde wijze: "En wie is de God, die u uit mijne hand verlossen zou? Hij doe het, als Hij kan". Nu vergat hij, wat hij zelf eens erkend had' dat hun God een God der goden was en een Heer der koningen, Daniel 2:47. Trotsche lieden zijn steeds bereid om, als Farao, te zeggen: Wat is de Heere, dat ik Zijne stern zou gehoorzamen, of, als Nebukadnezar: Wie is de Heere, dat ik Zijne macht zou vreezen?
IV. Zij geven eenstemmig ten antwoord, dat zij blijven bij hun besluit om het gouden beeld niet te aanbidden, Daniel 3:16. Wij hebben hier een voorbeeld van kracht en zielegrootheid dat nauwelijks zijns gelijke heeft. Wij noemen deze drie mannen jongelingen, en dat waren zij ook, maar wij moesten hen liever de driekampioenen noemen, de eerste drie helden van Gods koninkrijk op aarde. Zij vervielen niet in onmatige drift of toorn tegen hen, die het gouden kalf aanbaden, zij beleedigden en hoonden hen niet, ook zochten zij de beproeving niet haastig op, en verlieten den beganen weg niet om het martelaarschap te zoeken, maar toen zij voor de vuurproef werden opgeroepen, gedroegen zij zich moedig, zoodat hun heele gedrag was gelijk lijders voor zulk eene goede zaak betaamt. De koning was stoutmoedig en slecht, toen hij dit beeld maakte, maar zij waren even stoutmoedig, en goed, toen zij er tegen getuigden. Hun zelfbeheersching is bewonderenswaardig, zij noemen den koning geen tyran of afgodendienaar: de zaak van God heeft den toorn des menschen niet noodig, maar, met voorbeeldige kalmte en bezadigdheid geven zij vastberaden hun antwoord, en zij zijn vastbesloten daarbij te blijven. Op te merken valt hier,
1. Hun blijmoedige doodsverachting en de edele onverschilligheid, die zij toonen tegenover het dilemma, waarvoor zij geplaatst zijn: O Nebukadnezar, het valt ons niet moeilijk u in deze zaak te antwoorden. Zij zijn niet weerbarstig, zij weigeren het antwoord niet, zij blijven niet stom, maar zij zeggen hem dat hun antwoord gereed is. Wij hebben niet van noode u te antwoorden, zooals sommigen lezen, zij zijn besloten niet te gehoorzamen, en de koning is besloten, dat zij sterven moeten als zij het niet doen, de zaak is derhalve uitgemaakt, en waarom zouden zij er over twisten? Maar beter is het te lezen:, Wij zijn niet verlegen om een antwoord, en wij behoeven er niet naar te zoeken, maar wij zijn bereid". a. Zij hadden geen tijd noodig om over hun antwoord na te denken, want zij weifelden in `t minst niet, of zij zouden gehoorzamen of niet. Het was eene vraag van leven of dood, en men zou zoo denken, dat zij wel eens hadden kunnen overwegen voordat zij tot een besluit kwamen, het leven is begeerlijk en de dood vreeselijk. Maar wanneer door den inhoud van het tweede bevel onmiddellijk uitgemaakt was wat zonde en wat plicht was, en er geen twijfel overbleef, wat recht was, dan waren leven en dood zaken, die niet in aanmerking mochten komen. Die de zonden vermijden willen, moeten niet met de verzoeking onderhandelen. Als hetgeen, waartoe wij gelokt of gedreven worden klaarblijkelijk kwaad is, dan moet het voorstel veeleer met verontwaardiging en afschuw verworpen, dan besproken worden, blijf er niet bij staan, maar zeg, zooals Christus ons geleerd heeft: Ga weg achter mij, satan. b. Zij hadden geen tijd noodig om het onder woorden te brengen. Daar zij in Gods naam moesten spreken, en opgeroepen werden om in zijne zaak te getuigen, twijfelden zij niet, of het zou hun in die ure gegeven worden, wat zij spreken zouden, Matthew 10:19. Zij dachten niet over een ontwijkend antwoord, terwijl een beslissend antwoord van hen verwacht werd, neen, zij wilden zelfs den schijn niet hebben, dat zij den koning verzochten er niet op aan te dringen. Er is niets in hun antwoord, dat er uitziet als eene beleefdheid, zij beginnen niet, zooals hun beschuldigers, met: O koning, leef in eeuwigheid, geen kunstige vleierij, ad captandam benevolentiam-om hem in eene gunstige stemming te brengen, maar kort en goed: O Nebukadnezar! het valt ons niet moeilijk u in deze zaak te antwoorden. Wier voornaamste zorg hun plicht is die behoeven niet bang te zijn voor den uitslag.
2. Hun geloovig vertrouwen op God en hun afhankelijkheid van Hem, Daniel 3:17. Dat was het, wat hen in staat stelde met zooveel verachting op den dood neer te zien, den dood in al zijne naaktheid, in al zijne verschrikking, zij vertrouwden op den levenden God, en in dat geloof verkiezen zij liever te lijden dan te zondigen, daarom vreesden zij den toorn des konings niet, maar verdroegen alles, omdat zij door het geloof het oog hielden op Hem, als ziende den Onzienlijke, Hebrews 11:25, Hebrews 11:27, Zal het zoo zijn, als het er zoo voor staat, als wij in den oven des vuurs geworpen moeten worden, tenzij dat wij uwe goden dienen, weet dan, a. Dat, al eeren wij uwe goden niet, wij toch geen atheïsten zijn, er is een God, dien wij den onze noemen, aan wien wij getrouwelijk vasthouden. b. Dat wij dezen God dienen, wij hebben onszelf gewijd aan Zijn eer, wij zijn bezig in Zijn werk, en verlaten ons op Zijne bescherming, Zijne zorg voor ons en Zijne belooning. c. Dat wij wel verzekerd zijn, dat deze God machtig is ons te verlossen uit den oven des brandenden vuurs, `t zij Hij `t doen zal of niet wij zijn er zeker van, dat Hij beletten kan, dat wij in den oven geworpen worden, en ook ons er uit verlossen kan. De trouwe knechten van God zullen bevinden, dat Hij een Meester is, in staat om hen in Zijn dienst te ondersteunen en alle machten, die tegen Hem gewapend zijn te overwinnen en te vernietigen. Heere, indien Gij wilt, Gij kunt. d. Dat wij reden hebben om te hopen, dat Hij ons verlossen zal, ten deele omdat het, bij zulk eene samenkomst van afgodendienaars, zeer ter eere van Zijn grooten naam zou zijn, als Hij hen verloste, en ten deele omdat Nebukadnezer Hem had uitgedaagd om het te doen. Wie is die God, die ulieden verlossen zoude? God verschijnt soms op wondervolle wijze om de rasteringen des vijands tot zwijgen te brengen, zoowel als om de gebeden van Zijn volk te verhooren, Psalms 14:18, Deuteronomy 32:27. Maar, als Hij ons niet verlost uit den vuriger oven, dan zal Hij ons uit uwe hand verlossen. Nebukadnezar kan alleen het lichaam pijnigen en dooden, en daarna kan hij niets meer doen, dan zijn zij buiten zijn bereik, uit zijne hand verlost. Goede gedachten van God en de volle verzekerdheid, dat Hij met ons is, zoolang wij met Hem zijn, is eene krachtige hulp voor ons om door het lijden heen te komen, en, als Hij voor ons is, dan behoeven wij niet te vreezen voor wat de menschen ons doen kunnen, laten zij het ergste doen, dat zij kunnen. God zal ons verlossen, van den dood of in den dood.
3. Hun vast besluit om vast te houden aan hun beginselen, wat daar ook de gevolgen van mogen zijn, Daniel 3:18. Maar, zoo niet, al is het Gods wil niet om ons uit den oven des vuurs te verlossen, hoewel wij weten, dat Hij het doen kan, indien Hij toelaat, dat wij in uwe hand vallen, toch zij u bekend, o koning! dat wij uwe goden niet zullen eeren, hoewel het uwe goden zijn, noch het gouden beeld aanbidden, hoewel gij zelf het hebt opgericht. Zij schamen zich niet voor hun godsdienst en zijn niet bevreesd er voor uit te komen, er. zeggen den koning in het gezicht, dat zij hem niet vreezen, en dat zij niet willen toegeven, waren zij met vleesch en bloed te rade gegaan, dan had veel kunnen pleiten voor gehoorzaamheid, vooral als er geen andere weg was om den dood, om zoo "roof een dood te ontgaan. a. Van hen werd niet verlangd hun God af te zweren, of Zijn dienst te verloochenen, neen, zelfs niet om te belijden of te verklaren, dat dit gouden beeld een god was, maar alleen om er voor te buigen, wat zij konden doen zonder hun hart aan den God van Israël te onttrekken, terwijl zij inwendig deze afgoderij verfoeiden, zooals Naaman boog in het huis van Rimmon. b. Zij behoefden geen afgoderij te plegen in `t vervolg, het was slechts eene daad, die van hem verlangd werd, die niet langer duurde dan een minuut, en het gevaar was voorbij, en later konden zij hun spijt betuigen. c. De koning, die het beval, had absolute macht, zij stonden onder hem, niet alleen als onderdanen, maar als gevangenen, en, als zij het deden, was het louter door dwang en hardheid, die hun verontschuldiging zouden zijn. d Hij was hun weldoener geweest, had hen opgevoed en bevorderd, en uit dankbaarheid jegens hem moesten zij gaan zoover als mogelijk was, zich, rekbaar toonen, ook van consciëntie. e. Zij waren nu verdreven naar een vreemd land en tot hen, die zoo verdreven waren, was inderdaad gezegd: Ga henen, dien andere goden, 1 Samuel 26:19. Verondersteld werd, dat zij geneigd waren andere goden te dienen en het behoorde tot het oordeel, Deuteronomy 4:28. Zij waren te verontschuldigen als zij met den stroom meegingen, daar hij zoo sterk was. f. Richten niet hun koningen en hun vorsten, hun vaderen en zelfs hun priesters afgoden op, tot in Gods tempel om hen daar te eeren, en niet alleen voor hen te buigen, maar ook altaren op te richten, reukwerk te branden, en offers te offeren, tot hun kinderen toe? Dienden niet de tien stammen, vele eeuwen geleden gouden goden te Dan en te Beth-El? En zullen zij dan meer nauwgezet zijn dan hunne vaders? Communis error facit ius-Wat iedereen doet, is recht. g. Als zij gehoorzaamden, redden zij hun leven, en behielden hun plaats, zoo zouden zij in staat zijn hun broederen te Babel veel dienst te doen en dat nog langen tijd, want zij waren jongen voorspoedig. Maar een woord van God is voldoende om deze en nog vele dergelijke vleeschelijke redeneeringen te beantwoorden en tot zwijgen te brengen: Gij zult u niet buigen voor eenig gesneden beeld noch hen dienen. Zij weten, dat zij Gode meer moeten gehoorzamen dan den menschen, zij moeten liever lijden dan zondigen, en mogen geen kwaad doen opdat het goede er uit voortkome. En daarom heeft dit alles geen beteekenis voor hen, zij zijn besloten liever te sterven in hun rechtvaardigheid dan te leven in ongerechtigheid. Terwijl hunne broederen, die in hun land gebleven waren, uit eigen beweging beelden dienden, wilden zij te Babel er ook door dwang niet toe gebracht worden, maar, alsof zij juist door de wegvoering goed waren geworden, waren zij uiterst ijverig tegen de afgoderij in een afgodisch land. En in der waarheid, alles wel overwogen, was hun verlossing uit deze zondige inschikkelijkheid een even groot wonder in het rijk der genade als hun verlossing uit den oven des vuurs in het rijk der natuur. Zij waren het, die vroeger besloten zich niet te verontreinigen met des konings spijze, en nu zijn zij even vastbesloten zich niet te verontreinigen met zijne goden. Eene standvastige zelfverloochenende gehechtheid aan God en plicht in minder belangrijke gevallen maakt ons bekwaam en bereidt ons voor hetzelfde in meer belangrijke gevallen. En hiertoe moeten wij besloten zijn, nooit onder eenig voorwendsel, wat dan ook, beelden te dienen, of gemeenschap te hebben met die het doen.
Verzen 19-27
Daniël 3:19-27In deze verzen,
1. Worden drie trouwe knechten van God in den oven des vuurs geworpen. Nebukadnezar had zelf zooveel van den waren God geweten en erkend, dat men verwachten zou, dat hoewel zijn trots en ijdelheid hem noopten om dit gouden beeld te maken, en op te richten om aangebeden te worden, hetgeen deze jonge mannen zeiden, die hij vroeger wijzer bevonden had dan al zijne wijzen, zijne overtuiging toch zou doen herleven, en ten minste bewerken, dat hij voor hen eene uitzondering maakte, maar het bleek juist andersom.
1. In plaats van overtuigd te zijn door wat zij zeiden, werd hij buiten zichzelf gebracht van woede, Daniel 3:19. Hij werd volgrimmigheid, en de gedaante zijns aangezichts veranderde tegen de drie mannen. Hoe meer men aan dierlijke hartstochten toegeeft, hoe heviger zij worden, en zij veranderen zelfs iemands uiterlijk, tot groote schande van zijne wijsheid en rede. In zijne woede verloor Nebukadnezar de geduchte majesteit van een vorst op zijn troon, en kreeg het uitzicht van de vreeselijke woede van een wilden os in het net. Als woedende menschen hun gelaat maar in een spiegel zagen, zouden zij blozen over hun eigen woede en al hun misnoegen tegen zichzelf keeren.
2. In plaats van hun straf te matigen uit overweging van hun hoogen rang en de eereposten, die zij bekleedden, beval hij die te verzwaren, en den oven zevenmaal meer heet te maken dan men placht te doen, voor andere misdadigers, d. w. z. dat zij er zevenmaal meer brandstof in zouden werpen, dit zou hun dood niet pijnlijker maken, zooveel te eer zouden zij gestorven zijn, maar het beteekende, dat de koning hun misdaad als zevenmaal snooder beschouwde dan de misdaden van anderen, en hun dood aldus vernederender maakte. Maar God zou verheerlijkt worden door dit dwaze voorbeeld van de woede eens tirans, want hoewel het hun dood niet pijnlijker maken kon, maakte het hun verlossing des te heerlijker.
3. Hij beval, dat zij gebonden zouden worden in hun kleederen, en in het midden van den oven des vuurs geworpen, en zoo geschiedde het, Daniel 3:20, Daniel 3:21. Zij werden gebonden, om niet te kunnen tegenworstelen, of zich verzetten, in hunne kleederen, uit haast, of om te langzamer als `t ware stuk voor stuk, verteerd te worden. Maar Gods voorzienigheid beval het, om het wonder grooter te maken, als hun kleederen niet gezengd werden. Zij werden gebonden in hunne mantels, hunne broeken en hunne hoeden alsof hij wilde, dat hun kleederen met hen verbrand werden, uit afschuw van hun misdaad. Wat een verschrikkelijke dood was het- gebonden in een vuriger oven geworpen te worden, Daniel 3:23! Het doet iemand huiveren en beven, als men er aan denkt. Het was verbazend, dat de tiran zoo hard van hart was, zulk eene straf toe te passen, en dat de veroordeelden zoo stoutmoedig waren zich liever daaraan te onderwerpen dan te zondigen tegen God. Maar wat is dat bij den tweeden dood, bij allen oven, waarin het onkruid bij bossen geworpen zal worden, bij den poel, die eeuwig brandt van vuur en sulfer? Nebukadnezar mag zijn oven zoo heet maken als hij wil, enkele minuten zijn voldoende om een einde te maken aan de pijniging van hen, die er in geworpen zijn: maar het helsche vuur pijnigt en doodt niet. De pijn der verdoemde zondaars is feller, en de rook van hunne pijniging gaat op in alle eeuwigheid en zij hebben geene rust, geen verpoozing, geen vermindering van hun pijnen, die het beest en zijn beeld aanbidden, Revelation 14:10, Revelation 14:11, terwijl er spoedig een eind zou komen aan de pijniging van hen, die in den oven geworpen werden, omdat zij dit Babelsche beest en zijn beeld niet aanbaden. 4. Het was eene opmerkelijke leiding, dat de mannen, de sterkste mannen, die hen bonden, en in den oven wierpen, door de vlammen verstikt of verteerd werden, Daniel 3:22. Het woord des konings dreef hen aan, dat zij zich haasten zouden, en zich overtuigen, dat het goed gedaan werd, en daarom besloten zij tot aan den mond van den oven te gaan, om hen in `t midden er van te werpen, maar zij hadden zoo veel haast, dat zij geen tijd hadden om zich naar den eisch te wapenen. De apocriefe bijvoegsels van Daniël zeggen, dat de vlam negenen veertig ellen boven den mond des ovens opsteeg. Waarschijnlijk beschikte God het zoo, dat de wind recht naar hen toe woei met zooveel geweld, dat zij er in smoorden. Aldus twistte God de twistzaak van zijne onschuldige knechten en nam wraak voor hen op hun vervolgers, die hij strafte, niet alleen bij het begaan van hun zonde, maar ook daardoor. Maar deze mannen waren slechts de werktuigen der wreedheid, hij, die ze hun beval, had grooter zonde toch leden zij naar recht omdat zij een onrechtvaardig besluit uitvoerden, en het is waarschijnlijk dat zij het met genoegen deden en blijde waren, voor dien dienst gebezigd te worden. Nebukadnezar zelf werd bewaard voor een volkomen afrekening. Er komt een dag, dat trotsche tirannen gestraft zullen worden, niet alleen voor de wreedheden waaraan zij schuldig zijn, maar voor het bezigen van hun ondergeschikten in hun wreedheden, en omdat zij hen zoodoende bloot stellen aan de oordeelen Gods.
11. Deze drie trouwe dienstknechten Gods worden uit den oven verlost. Toen zij gebonden in het midden van het verteerende vuur werden geworpen, dachten wij stellig, dat wij niet meer van hen hooren zouden, dat zij tot hun beenderen toe verteerd zouden worden, maar, tot onze verbazing, vinden wij hier, dat Sadrach, Mesach en Abed-nego nog leven.
1. Nebukadnezar bemerkt, dat zij in het vuur wandelen. Hij ontzette zich en stond op in der haast. Misschien was hij verbaasd, omdat de mannen, die het vonnis uitgevoerd hadden, gedood waren, en dat mocht hij zijn, want hij had reden om te denken, dat het nu zijne beurt worden zou, of het was een of andere onverklaarbare indruk op zijn eigen gemoed, die hem in der haast deed opstaan en naar den oven gaan, om te zien wat er geworden was van degenen die hij er in geworpen had. God kan met ontzetting slaan, wier hart het meest verhard is beide tegen Hem en tegen Zijn volk. Hij, die de ziel maakte, kan er het zwaard tegen verheffen, zelfs tegen die van den grootsten tiran. In zijne verbazing roept hij zijne raadslieden tot zich en neemt hen tot getuigen. Hebben wij niet drie mannen, gebonden zijnde, in het midden des vuurs geworpen? Het schijnt dat het was gedaan, niet alleen op bevel des konings, maar ook van den raad. Zij durfden niet anders dan hun goedkeuring geven, waartoe hij hun dwong, opdat zij zouden deelen in zijne schuld en haat. "`t Is gewis, o koning!" zeiden zij, "wij hebben de strafoefening bevolen en zij is uitgevoerd" "Maar nu", zeide de koning, "heb ik in den oven gekeken, en ik zie vier mannen, los wandelende in het midden des vuurs", Daniel 3:25. a. Zij worden van hunne banden bevrijd. Het vuur, dat hun kleederen niet eens zengde, verbrandde de touwen, waarmede zij gebonden waren, en stelde hen in vrijheid, aldus wordt het hert van Gods volk verruimd door de genade Gods, door dezelfde boosheden, waarmede hun vijanden hen denken te kwellen en te benauwen. b. Zij waren ongedeerd, klaagden nergens over, en voelden In `t minst geen pijn of ongemak, de vlam schroeide hen niet, de rook verstikte hen niet, te midden der vlammen waren zij levend en wel, als altijd. Zie hoe de God der natuur, als het Hem behaagt, de machten der natuur dwingen kan om Zijne plannen te dienen. Nu werd letterlijk vervuld die heerlijke belofte, Jesaja 43:2:Wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. Door het geloof hebben z) de kracht des vuurs uitgebluscht, en de vurige pijlen des boozen. c. Zij wandelden in het midden des vuurs. De oven was groot, zoodat zij ruimte hadden om te wandelen, zij waren ongedeerd, zoodat zij in staat waren om te wandelen, hun geest was rustig, zoodat zij gestemd waren om te wandelen, zooals in een paradijs of rusthuis. Zal iemand op kolen gaan, dat zijne voeten niet branden? Proverbs 6:28. Ja, dat deden zij, met evenveel vermaak als de koning van Tyrus in het midden der vurige steenen wandelende, zijn kostelijke steenen, die fonkelden als vuur, Ezechiël 28:14. Zij deden geen poging om er uit te komen, daar zij bemerkten, dat zij ongedeerd waren, maar zij lieten het over aan dien God, die hen in het vuur bewaard had, om hen er weer uit te brengen, en wandelden onbevreesd in het midden des vuurs. Een van de apocriefe boeken vermeldt uitvoerig het gebed, dat Azarja, een van de drie, in het vuur opstond, en waarin hij de rampen en de zonden van Israël bejammert en Gods gunst over zijn volk afsmeekt, en het lofgezang, dat zij alle drie zongen te midden der vlammen, beide van een opmerkelijk vromen zin, maar wij hebben reden om met Grotius te denken, dat zij door een Jood uit later tijd werden geschreven, niet alsof zij gebruikt waren maar enkel zooals zij gebruikt hadden kunnen zijn, bij deze gelegenheid, en daarom worden zij te recht, als deel van de Heilige Schrift verworpen. d. Bij hen werd een vierde man gezien, wiens gedaante, naar Nebukadnezars meening, eenen zoon der goden gelijk was, Hij verscheen als een goddelijk persoon, als een bode van den hemel, niet als een dienstknecht, maar als een zoon. Een engel gelijk, lezen sommigen, en de engelen worden kinderen Gods genoemd, Job 38:7. In het apocriefe verhaal van deze geschiedenis wordt gezegd: De engel des Heeren dealde neder in den oven, en Nebukadnezar zegt hier, Daniel 3:28:God heeft Zijnen engel gezonden en hen verlost, en het was een engel, die den muil der leeuwen toesloot, toen Daniël in den kuil was, Daniel 6:22. Maar sommigen meenen, dat het de eeuwige Zoon van God was, de engel des verbonds, en geen geschapen engel. Hij verscheen dikwijls in onze natuur, voordat Hij die aannam in Zijne vleeschwording, en nooit op een geschikter oogenblik, en nooit gaf Hij een juister aanwijzing en voorteeken van Zijne groote zending in de volheid der tijden, dan nu, toen Hij om Zijne uitverkorenen uit het vuur te verlossen, kwam en met hen wandelde in het vuur. Die voor Christus lijden, ondervinden daarbij, dat Hij in Zijne genade bij hen aanwezig is, ook in den vurigen oven, zelfs in het dal der schaduwen des doods, en daarom behoeven zij ook daar geen kwaad te vreezen. Hierdoor toonde Christus, dat Hij, wat tegen Zijn volk gedaan wordt, als tegen Hem zelf gedaan beschouwt, wie hen in den oven werpt werpt in werkelijkheid Hem er in. Ik ben Jezus dien gij vervolgt. Zie Isaiah 63:9.
2. Nebukadnezar roept hen uit den oven Daniel 3:26. Hij nadert tot de deur van den oven des brandenden vuurs, en zegt tot hen: Gaat uit en komt hier. Komt uit, komt, lezen sommigen, hij spreekt met groote teederheid en zorg, en staat gereed hun de hand te geven en hen er uit te helpen. Hij is door hun wonderbare bewaring overtuigd, dat hij verkeerd deed met hen in den oven te werpen, en daarom werpt hij ze niet heimelijk daaruit, niet alzoo, maar hij komt zelf om ze uit te leiden, Acts 16:37. Let op den eeretitel, dien hij ze vol eerbied geeft. Toen hij in de hitte van zijne woede en razernij tegen hem was, heeft hij hen waarschijnlijk rebellen genoemd en verraders, en met alle booze namen, die hij bedenken kon, maar nu erkent hij hen als knechten des allerhoogsten Gods, des Gods, die nu machtig blijkt, om hen uit zijne hand te verlossen. Vroeger of later overtuigt God ook de meest trotsche menschen, dat Hij de allerhoogste God is, en boven hen staat en hun te sterk is, zelfs in die dingen, waarin zij trotschelijk en hoovaardiglijk handelen, Exodus 18:11. Eveneens zal Hij hun doen weten wie Zijne knechten zijn, en dat HIJ ze erkent en bijstaat. Elia bad, 1 Kings 18:36, Dat het bekend worde, dat Gij God zijt en ik Uw knecht. Nebukadnezar omhelst nu hen, die hij overgeleverd had, en is zeer beleefd jegens hen, nu hij bemerkt, dat zij gunstelingen des hemels zijn. Wat de vervolger tegen Gods knechten gedaan heeft, moet hij, als God zijn oogen opent, zoover mogelijk, weer ongedaan maken. Hoe de vierde, wiens gedaante eenen zoon der goden gelijk was, verdween, en of hij allengs onzichtbaar werd, of zichtbaar ten hemel voer, wordt ons niet meegedeeld, maar van de andere drie wordt ons gezegd: a. Dat zij uit het midden des vuurs gingen, zooals Abraham, hun vader, uit Ur, dat is het vuur, der Chaldeen, waarin hij, zooals deze overlevering der Joden zegt, geworpen werd, omdat hij weigerde de afgoden te dienen, en waaruit hij verlost werd, evenals de drie jongelingen, zijne kinderen. Toen zij vrij waren, verzochten zij God niet door er langer in te blijven, maar kwamen er uit, als een brandhout uit het vuur. b. Dat, tot groote voldoening van de verbaasde toeschouwers bleek, dat zij niet het geringste letsel door het vuur hadden bekomen, Daniel 3:27. Al de grooten kwamen te zamen om hen te zien, en bevonden, dat ook het haar huns hoofde niet verbrand was. Hier was letterlijk waar, wat door onzen Zaligmaker figuurlijk bedoeld werd, tot verzekering van Zijne lijdende dienstknechten, dat hun geen kwaad zou genaken, Lukas 21:18:Niet een haar van uw hoofd zal verloren gaan. Hun kleederen waren niet van kleur veranderd, zij roken niet naar het vuur, veel minder weren hun lichamen gezengd of geschroeid, neen, het vuur had geen macht over hen. De Chaldeën aanbaden het vuur, als een soort van beeld van de zon, zoodat God, door het vuur nu te betoomen, niet alleen hun koning, maar ook hun god aan de kaak stelde, en toonde, dat Zijne stem scheiding maakt tusschen de vlammen zoowel als tusschen de wateren, wanneer het hem behaagt een weg te banen voor Zijn volk om door het midden er van te gaan. Het is onze God alleen, die een verterend vuur is, Hebrews 12:29, ander vuur verteert niet, als Hij Zijn mond opent.
Verzen 19-27
Daniël 3:19-27In deze verzen,
1. Worden drie trouwe knechten van God in den oven des vuurs geworpen. Nebukadnezar had zelf zooveel van den waren God geweten en erkend, dat men verwachten zou, dat hoewel zijn trots en ijdelheid hem noopten om dit gouden beeld te maken, en op te richten om aangebeden te worden, hetgeen deze jonge mannen zeiden, die hij vroeger wijzer bevonden had dan al zijne wijzen, zijne overtuiging toch zou doen herleven, en ten minste bewerken, dat hij voor hen eene uitzondering maakte, maar het bleek juist andersom.
1. In plaats van overtuigd te zijn door wat zij zeiden, werd hij buiten zichzelf gebracht van woede, Daniel 3:19. Hij werd volgrimmigheid, en de gedaante zijns aangezichts veranderde tegen de drie mannen. Hoe meer men aan dierlijke hartstochten toegeeft, hoe heviger zij worden, en zij veranderen zelfs iemands uiterlijk, tot groote schande van zijne wijsheid en rede. In zijne woede verloor Nebukadnezar de geduchte majesteit van een vorst op zijn troon, en kreeg het uitzicht van de vreeselijke woede van een wilden os in het net. Als woedende menschen hun gelaat maar in een spiegel zagen, zouden zij blozen over hun eigen woede en al hun misnoegen tegen zichzelf keeren.
2. In plaats van hun straf te matigen uit overweging van hun hoogen rang en de eereposten, die zij bekleedden, beval hij die te verzwaren, en den oven zevenmaal meer heet te maken dan men placht te doen, voor andere misdadigers, d. w. z. dat zij er zevenmaal meer brandstof in zouden werpen, dit zou hun dood niet pijnlijker maken, zooveel te eer zouden zij gestorven zijn, maar het beteekende, dat de koning hun misdaad als zevenmaal snooder beschouwde dan de misdaden van anderen, en hun dood aldus vernederender maakte. Maar God zou verheerlijkt worden door dit dwaze voorbeeld van de woede eens tirans, want hoewel het hun dood niet pijnlijker maken kon, maakte het hun verlossing des te heerlijker.
3. Hij beval, dat zij gebonden zouden worden in hun kleederen, en in het midden van den oven des vuurs geworpen, en zoo geschiedde het, Daniel 3:20, Daniel 3:21. Zij werden gebonden, om niet te kunnen tegenworstelen, of zich verzetten, in hunne kleederen, uit haast, of om te langzamer als `t ware stuk voor stuk, verteerd te worden. Maar Gods voorzienigheid beval het, om het wonder grooter te maken, als hun kleederen niet gezengd werden. Zij werden gebonden in hunne mantels, hunne broeken en hunne hoeden alsof hij wilde, dat hun kleederen met hen verbrand werden, uit afschuw van hun misdaad. Wat een verschrikkelijke dood was het- gebonden in een vuriger oven geworpen te worden, Daniel 3:23! Het doet iemand huiveren en beven, als men er aan denkt. Het was verbazend, dat de tiran zoo hard van hart was, zulk eene straf toe te passen, en dat de veroordeelden zoo stoutmoedig waren zich liever daaraan te onderwerpen dan te zondigen tegen God. Maar wat is dat bij den tweeden dood, bij allen oven, waarin het onkruid bij bossen geworpen zal worden, bij den poel, die eeuwig brandt van vuur en sulfer? Nebukadnezar mag zijn oven zoo heet maken als hij wil, enkele minuten zijn voldoende om een einde te maken aan de pijniging van hen, die er in geworpen zijn: maar het helsche vuur pijnigt en doodt niet. De pijn der verdoemde zondaars is feller, en de rook van hunne pijniging gaat op in alle eeuwigheid en zij hebben geene rust, geen verpoozing, geen vermindering van hun pijnen, die het beest en zijn beeld aanbidden, Revelation 14:10, Revelation 14:11, terwijl er spoedig een eind zou komen aan de pijniging van hen, die in den oven geworpen werden, omdat zij dit Babelsche beest en zijn beeld niet aanbaden. 4. Het was eene opmerkelijke leiding, dat de mannen, de sterkste mannen, die hen bonden, en in den oven wierpen, door de vlammen verstikt of verteerd werden, Daniel 3:22. Het woord des konings dreef hen aan, dat zij zich haasten zouden, en zich overtuigen, dat het goed gedaan werd, en daarom besloten zij tot aan den mond van den oven te gaan, om hen in `t midden er van te werpen, maar zij hadden zoo veel haast, dat zij geen tijd hadden om zich naar den eisch te wapenen. De apocriefe bijvoegsels van Daniël zeggen, dat de vlam negenen veertig ellen boven den mond des ovens opsteeg. Waarschijnlijk beschikte God het zoo, dat de wind recht naar hen toe woei met zooveel geweld, dat zij er in smoorden. Aldus twistte God de twistzaak van zijne onschuldige knechten en nam wraak voor hen op hun vervolgers, die hij strafte, niet alleen bij het begaan van hun zonde, maar ook daardoor. Maar deze mannen waren slechts de werktuigen der wreedheid, hij, die ze hun beval, had grooter zonde toch leden zij naar recht omdat zij een onrechtvaardig besluit uitvoerden, en het is waarschijnlijk dat zij het met genoegen deden en blijde waren, voor dien dienst gebezigd te worden. Nebukadnezar zelf werd bewaard voor een volkomen afrekening. Er komt een dag, dat trotsche tirannen gestraft zullen worden, niet alleen voor de wreedheden waaraan zij schuldig zijn, maar voor het bezigen van hun ondergeschikten in hun wreedheden, en omdat zij hen zoodoende bloot stellen aan de oordeelen Gods.
11. Deze drie trouwe dienstknechten Gods worden uit den oven verlost. Toen zij gebonden in het midden van het verteerende vuur werden geworpen, dachten wij stellig, dat wij niet meer van hen hooren zouden, dat zij tot hun beenderen toe verteerd zouden worden, maar, tot onze verbazing, vinden wij hier, dat Sadrach, Mesach en Abed-nego nog leven.
1. Nebukadnezar bemerkt, dat zij in het vuur wandelen. Hij ontzette zich en stond op in der haast. Misschien was hij verbaasd, omdat de mannen, die het vonnis uitgevoerd hadden, gedood waren, en dat mocht hij zijn, want hij had reden om te denken, dat het nu zijne beurt worden zou, of het was een of andere onverklaarbare indruk op zijn eigen gemoed, die hem in der haast deed opstaan en naar den oven gaan, om te zien wat er geworden was van degenen die hij er in geworpen had. God kan met ontzetting slaan, wier hart het meest verhard is beide tegen Hem en tegen Zijn volk. Hij, die de ziel maakte, kan er het zwaard tegen verheffen, zelfs tegen die van den grootsten tiran. In zijne verbazing roept hij zijne raadslieden tot zich en neemt hen tot getuigen. Hebben wij niet drie mannen, gebonden zijnde, in het midden des vuurs geworpen? Het schijnt dat het was gedaan, niet alleen op bevel des konings, maar ook van den raad. Zij durfden niet anders dan hun goedkeuring geven, waartoe hij hun dwong, opdat zij zouden deelen in zijne schuld en haat. "`t Is gewis, o koning!" zeiden zij, "wij hebben de strafoefening bevolen en zij is uitgevoerd" "Maar nu", zeide de koning, "heb ik in den oven gekeken, en ik zie vier mannen, los wandelende in het midden des vuurs", Daniel 3:25. a. Zij worden van hunne banden bevrijd. Het vuur, dat hun kleederen niet eens zengde, verbrandde de touwen, waarmede zij gebonden waren, en stelde hen in vrijheid, aldus wordt het hert van Gods volk verruimd door de genade Gods, door dezelfde boosheden, waarmede hun vijanden hen denken te kwellen en te benauwen. b. Zij waren ongedeerd, klaagden nergens over, en voelden In `t minst geen pijn of ongemak, de vlam schroeide hen niet, de rook verstikte hen niet, te midden der vlammen waren zij levend en wel, als altijd. Zie hoe de God der natuur, als het Hem behaagt, de machten der natuur dwingen kan om Zijne plannen te dienen. Nu werd letterlijk vervuld die heerlijke belofte, Jesaja 43:2:Wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. Door het geloof hebben z) de kracht des vuurs uitgebluscht, en de vurige pijlen des boozen. c. Zij wandelden in het midden des vuurs. De oven was groot, zoodat zij ruimte hadden om te wandelen, zij waren ongedeerd, zoodat zij in staat waren om te wandelen, hun geest was rustig, zoodat zij gestemd waren om te wandelen, zooals in een paradijs of rusthuis. Zal iemand op kolen gaan, dat zijne voeten niet branden? Proverbs 6:28. Ja, dat deden zij, met evenveel vermaak als de koning van Tyrus in het midden der vurige steenen wandelende, zijn kostelijke steenen, die fonkelden als vuur, Ezechiël 28:14. Zij deden geen poging om er uit te komen, daar zij bemerkten, dat zij ongedeerd waren, maar zij lieten het over aan dien God, die hen in het vuur bewaard had, om hen er weer uit te brengen, en wandelden onbevreesd in het midden des vuurs. Een van de apocriefe boeken vermeldt uitvoerig het gebed, dat Azarja, een van de drie, in het vuur opstond, en waarin hij de rampen en de zonden van Israël bejammert en Gods gunst over zijn volk afsmeekt, en het lofgezang, dat zij alle drie zongen te midden der vlammen, beide van een opmerkelijk vromen zin, maar wij hebben reden om met Grotius te denken, dat zij door een Jood uit later tijd werden geschreven, niet alsof zij gebruikt waren maar enkel zooals zij gebruikt hadden kunnen zijn, bij deze gelegenheid, en daarom worden zij te recht, als deel van de Heilige Schrift verworpen. d. Bij hen werd een vierde man gezien, wiens gedaante, naar Nebukadnezars meening, eenen zoon der goden gelijk was, Hij verscheen als een goddelijk persoon, als een bode van den hemel, niet als een dienstknecht, maar als een zoon. Een engel gelijk, lezen sommigen, en de engelen worden kinderen Gods genoemd, Job 38:7. In het apocriefe verhaal van deze geschiedenis wordt gezegd: De engel des Heeren dealde neder in den oven, en Nebukadnezar zegt hier, Daniel 3:28:God heeft Zijnen engel gezonden en hen verlost, en het was een engel, die den muil der leeuwen toesloot, toen Daniël in den kuil was, Daniel 6:22. Maar sommigen meenen, dat het de eeuwige Zoon van God was, de engel des verbonds, en geen geschapen engel. Hij verscheen dikwijls in onze natuur, voordat Hij die aannam in Zijne vleeschwording, en nooit op een geschikter oogenblik, en nooit gaf Hij een juister aanwijzing en voorteeken van Zijne groote zending in de volheid der tijden, dan nu, toen Hij om Zijne uitverkorenen uit het vuur te verlossen, kwam en met hen wandelde in het vuur. Die voor Christus lijden, ondervinden daarbij, dat Hij in Zijne genade bij hen aanwezig is, ook in den vurigen oven, zelfs in het dal der schaduwen des doods, en daarom behoeven zij ook daar geen kwaad te vreezen. Hierdoor toonde Christus, dat Hij, wat tegen Zijn volk gedaan wordt, als tegen Hem zelf gedaan beschouwt, wie hen in den oven werpt werpt in werkelijkheid Hem er in. Ik ben Jezus dien gij vervolgt. Zie Isaiah 63:9.
2. Nebukadnezar roept hen uit den oven Daniel 3:26. Hij nadert tot de deur van den oven des brandenden vuurs, en zegt tot hen: Gaat uit en komt hier. Komt uit, komt, lezen sommigen, hij spreekt met groote teederheid en zorg, en staat gereed hun de hand te geven en hen er uit te helpen. Hij is door hun wonderbare bewaring overtuigd, dat hij verkeerd deed met hen in den oven te werpen, en daarom werpt hij ze niet heimelijk daaruit, niet alzoo, maar hij komt zelf om ze uit te leiden, Acts 16:37. Let op den eeretitel, dien hij ze vol eerbied geeft. Toen hij in de hitte van zijne woede en razernij tegen hem was, heeft hij hen waarschijnlijk rebellen genoemd en verraders, en met alle booze namen, die hij bedenken kon, maar nu erkent hij hen als knechten des allerhoogsten Gods, des Gods, die nu machtig blijkt, om hen uit zijne hand te verlossen. Vroeger of later overtuigt God ook de meest trotsche menschen, dat Hij de allerhoogste God is, en boven hen staat en hun te sterk is, zelfs in die dingen, waarin zij trotschelijk en hoovaardiglijk handelen, Exodus 18:11. Eveneens zal Hij hun doen weten wie Zijne knechten zijn, en dat HIJ ze erkent en bijstaat. Elia bad, 1 Kings 18:36, Dat het bekend worde, dat Gij God zijt en ik Uw knecht. Nebukadnezar omhelst nu hen, die hij overgeleverd had, en is zeer beleefd jegens hen, nu hij bemerkt, dat zij gunstelingen des hemels zijn. Wat de vervolger tegen Gods knechten gedaan heeft, moet hij, als God zijn oogen opent, zoover mogelijk, weer ongedaan maken. Hoe de vierde, wiens gedaante eenen zoon der goden gelijk was, verdween, en of hij allengs onzichtbaar werd, of zichtbaar ten hemel voer, wordt ons niet meegedeeld, maar van de andere drie wordt ons gezegd: a. Dat zij uit het midden des vuurs gingen, zooals Abraham, hun vader, uit Ur, dat is het vuur, der Chaldeen, waarin hij, zooals deze overlevering der Joden zegt, geworpen werd, omdat hij weigerde de afgoden te dienen, en waaruit hij verlost werd, evenals de drie jongelingen, zijne kinderen. Toen zij vrij waren, verzochten zij God niet door er langer in te blijven, maar kwamen er uit, als een brandhout uit het vuur. b. Dat, tot groote voldoening van de verbaasde toeschouwers bleek, dat zij niet het geringste letsel door het vuur hadden bekomen, Daniel 3:27. Al de grooten kwamen te zamen om hen te zien, en bevonden, dat ook het haar huns hoofde niet verbrand was. Hier was letterlijk waar, wat door onzen Zaligmaker figuurlijk bedoeld werd, tot verzekering van Zijne lijdende dienstknechten, dat hun geen kwaad zou genaken, Lukas 21:18:Niet een haar van uw hoofd zal verloren gaan. Hun kleederen waren niet van kleur veranderd, zij roken niet naar het vuur, veel minder weren hun lichamen gezengd of geschroeid, neen, het vuur had geen macht over hen. De Chaldeën aanbaden het vuur, als een soort van beeld van de zon, zoodat God, door het vuur nu te betoomen, niet alleen hun koning, maar ook hun god aan de kaak stelde, en toonde, dat Zijne stem scheiding maakt tusschen de vlammen zoowel als tusschen de wateren, wanneer het hem behaagt een weg te banen voor Zijn volk om door het midden er van te gaan. Het is onze God alleen, die een verterend vuur is, Hebrews 12:29, ander vuur verteert niet, als Hij Zijn mond opent.
Verzen 28-30
Daniël 3:28-30De nauwkeurige waarneming, die gedaan werd super visum corporis-bij het onderzoek van hun lichamen, door de stadhouders en ambtlieden, en alle grooten, die bij deze gelegenheid aanwezig waren, en van wie men niet aannemen kan, dat zij vooringenomen waren ten gunste van deze drie mannen, droeg er veel toe bij, dat dit wonder openbaar en Gods macht en genade daarin groot gemaakt werden. Dat er een bekend teeken geschied is, is openbaar en wij kunnen het niet loochenen, Acts 4:16 Laat ons nu zien welke uitwerking het op Nebukadnezar had.
1. Hij geeft eere aan den God van Israël, als een God, in staat en bereid om Zijn vereerders te beschermen, Daniel 3:28:Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abed-nego. Hem zij de eer beide, van de trouwe gehoorzaamheid, die Zijne onderdanen Hem bewijzen, en van de machtige bescherming, die Hij hun schenkt, waar geen enkel volk met zijne goden iets dergelijks tegenoverstellen kan. De koning zelf erkent en eert Hem, en vindt het betamelijk, dat allen Hem eeren en erkennen. Gelooft zij de God van Sadrach. God kan lof ontwringen zelfs aan hen die gereed staan Hem in `t aangezicht te vloeken.
1. Hij geeft Hem de eere van Zijne macht, omdat Hij in staat was Zijne aanbidders te beschermen tegen hun machtigste en boosaardigste vijanden: Daar is geen andere God, die alzoo verlossen kan, Daniel 3:29, neen, ook niet dat gouden beeld, dat hij opgericht had. Om die reden was er ook geen ander god, die zijn aanbidders dwong om Hem alleen aan te hangen, en liever den dood te ondergaan, dan een anderen te dienen, zooals Israëls God deed, want zij konden niet op zich nemen hen zoo te ondersteunen, wanneer zij dat deden, als Hij doen kon. Als God eene verlossing werken kan, zooals niemand anders, dan kan Hij ook gehoorzaamheid eischen, zooals niemand anders.
2. Hij geeft Hem de eere van Zijne goedheid, omdat Hij bereid was het te doen, Daniel 3:28:Hij heeft Zijnen engel gezonden en Zijne knechten verlost. Bel kon zijn dienaars niet verlossen, zoodat zij voor de deur van den oven verbrand werden, maar de God van Israël verloste de Zijne, dat zij niet verbrand werden, toen zij in het midden van den oven geworpen werden omdat zij weigerden een anderen god te dienen. Hierdoor werd aan Nebukadnezar duidelijk te verstaan gegeven, dat al het succes, dat hij had gehad en nog hebben zou, tegen het volk van Israël, en waarin hij roemde, alsof hij daarmede den God van Israël overwonnen had, alleen aan hunne zonde te danken was, als dat volk in zijn geheel zijn eigen God getrouw had aangehangen, en Hem alleen gediend, zooals deze drie mannen deden, dan zouden zij allen uit zijne hand verlost zijn, evenals deze drie mannen. En dat onderricht was in dien tijd zeer noodig voor hen.
11. Hij juicht de standvastigheid dezer jongelingen in hun godsdienst toe, en beschrijft die op voor hen eervolle wijze, Daniel 3:28. Hoewel hij zelf niet ertoe gebracht is om hun God als den zijne te erkennen en te dienen, omdat hij weet, dat, als hij dat doet, hij Hem alleen moet dienen en alle andere goden afzweren, en hij Hem den God van Sadrach noemt, niet mijn God, toch beveelt hij hun Hem aan te kleven, en geenen God te eeren noch te aanbidden dan den hunnen. Er zijn er velen, die zelf niet godsdienstig zijn, en toch erkennen willen, dat zij, die godsdienstig en standvastig in hun godsdienst zijn, ongetwijfeld gelijk hebben. Al zijn zij zelf niet over te halen zich er bij aan te sluiten, raden zij hun, die er zich bij aangesloten hebben, er bij te blijven. Wie zijn naam gegeven heeft aan dien God, die alleen gediend wil zijn, die moet zich aan zijn beginsel houden en Hem alleen dienen, wat het ook koste. Zulk eene standvastigheid in den waren godsdienst lokt den lof der menschen uit, zelfs van hen, die buiten zijn, terwijl iedereen schande roept over onstandvastigheid, verraad, en dubbelhartigheid. Hij prijst hen, omdat zij dit deden
1. Met edele verachting van hun leven, dat zij niet achtten, in vergelijking met de gunst van God en het getuigenis van eene goede consciëntie. Zij hebben hunne lichamen overgegeven om in den vuriger oven geworpen te worden, liever niet alleen dan hun God te verzaken, maar zelfs dan Hem te beleedigen, door ook maar eenmaal aan een ander de hulde te brengen, die Hem alleen toekomt. Zij zullen den lof hebben, zoo al niet van menschen dan toch van God, zij, die hunne zielen hooger stellen dan hunne lichamen, en liever hun leven verliezen dan God te verzaken. Zij, die den godsdienst niet waard achten om er voor te lijden, kennen er de waarde en de beteekenis niet van.
2. Met heerlijke minachting van hun vorst: Zij hebben des konings Woord veranderd, d. w. z. in strijd er mee gehandeld en daardoor beide, zijne voorschriften en bedreigingen geminacht, en hem beide doen berouwen en herroepen. Zelfs de koningen moeten erkennen, dat, als hun bevelen in strijd zijn met de geboden Gods, Hij gehoorzaamd moet worden en niet Zij.
3. In vertrouwen op hun God. Zij vertrouwden op Hem, dat Hij hun ter zijde zou staan bij wat zij deden, dat Hij hen of uit den vurigen oven terugbrengen naar hun plaats op aarde of hen door den vuriger oven heen tot hun plaats in den hemel brengen zou, en in dit vertrouwen vreesden zij des konings toorn niet en ontzagen hun eigen leven niet. Een standvastig geloof in God zal standvastige trouw aan God voortbrengen. Wij kunnen ons wel denken, dat dit eervolle getuigenis, aldus door den koning zelf van deze dienstknechten Gods in het openbaar gegeven, een goeden invloed moest hebben op de overige Joden, die gevangenen te Babel waren of nog zouden worden. Hun naburen konden hen niet met eenige overtuiging dringen tot, en zij zelf konden uit schaamtegevoel niet doen, wat hun broederen niet deden, en waarom die door den koning zelf zoo boog geprezen waren. Ja, en wat God voor deze Zijne knechten deed, zou niet alleen helpen om de joden bij hun godsdienst te houden, terwijl zij in gevangenschap waren, maar om hen te genezen van hun neiging tot afgoderij, wat het doel was, waar zij in gevangenschap gezonden waren, en, als het die gezegende uitwerking op hen gehad had, dan konden zij verzekerd zijn dat God hen uit allen oven verlossen zou, zooals Hij nu hun broederen uit dezen verloste.
III. Hij kondigt een koninklijk besluit af, dat uitdrukkelijk verbiedt kwaad te spreken van den God van Israël, Daniel 3:29. Wij hebben reden om te denken, dat beide, de zonden en de rampen van Israël grootelijks reden hadden gegeven aan de Chaldeën, al was het dan ook geen billijke reden, om den God van Israël te lasteren, en waarschijnlijk had Nebukadnezar dat zelf aangemoedigd, maar nu, al is hij geen oprecht bekeerde, noch bereid om Hem te dienen, besluit hij toch nooit meer kwaad van Hem te spreken, noch te dulden, dat anderen dat doen: "iedereen, die rastering of kwaad of hoon spreekt tegen den God van Sadrach, Mesach en Abed-nego, die zal als de ergste misdadiger beschouwd en behandeld worden, die zal in stukken gehouwen worden, zooals Agag door het zwaard van Samuël, en zijn huis zal verwoest en tot een drekhoop gesteld worden. Het wonder, dat pas was gewrocht door de macht van dezen God ter verdediging van Zijne aanbidders, in `t openbaar, ten overstaan van Babels duizenden, was eene voldoende rechtvaardiging van dit besluit. En het moest grootelijks de rust bevorderen van de Joden in hun gevangenschap, als zij door deze wet beschermd waren tegen de vurige pijlen van smaad en laster, waardoor zij anders voortdurend gekweld werden. Het is eene groote gunst voorde kerk en een groote stap voorwaarts, als haar vijanden de mond gestopt en de tong in toom gehouden wordt, al is hun hart ook onbekeerd. Als een heidensch vorst zulk een dwang oplegde aan de trotsche lippen der lasteraars, hoeveel te meer moeten christenvorsten dat dan niet doen, ja, men zou meenen, dat de menschen hierin zichzelf tot eene wet zouden zijn, en dat zij, die zoo weinig liefde voor God hebben dat zij geen goed van Hem willen spreken, het toch niet over hun hart konden krijgen om kwaad van Hem te spreken, want wij zijn er zeker van, dat zij daartoe geen reden vinden kunnen.
IV. Hij vernietigt niet alleen het vonnis van deze drie mannen, maar herstelt ze in hun plaats, maakte hen voorspoedig, staat er, en bevorderde hen tot hooger en voordeeliger posten van vertrouwen dan die zij tot nu toe bekleed hadden. Hij bevorderde hen in het landschap van Babel, wat zeer tot hun eer en tot vertroosting van hun broederen, in gevangenschap aldaar was. Het is wijs van vorsten, mannen van standvastigheid in den godsdienst te gebruiken en te bevorderen, want die getrouw zijn aan God, zullen waarschijnlijk ook getrouw zijn aan hen, en het zal hun waarschijnlijk wel gaan als Gods gunstelingen de hunne zijn.
Verzen 28-30
Daniël 3:28-30De nauwkeurige waarneming, die gedaan werd super visum corporis-bij het onderzoek van hun lichamen, door de stadhouders en ambtlieden, en alle grooten, die bij deze gelegenheid aanwezig waren, en van wie men niet aannemen kan, dat zij vooringenomen waren ten gunste van deze drie mannen, droeg er veel toe bij, dat dit wonder openbaar en Gods macht en genade daarin groot gemaakt werden. Dat er een bekend teeken geschied is, is openbaar en wij kunnen het niet loochenen, Acts 4:16 Laat ons nu zien welke uitwerking het op Nebukadnezar had.
1. Hij geeft eere aan den God van Israël, als een God, in staat en bereid om Zijn vereerders te beschermen, Daniel 3:28:Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abed-nego. Hem zij de eer beide, van de trouwe gehoorzaamheid, die Zijne onderdanen Hem bewijzen, en van de machtige bescherming, die Hij hun schenkt, waar geen enkel volk met zijne goden iets dergelijks tegenoverstellen kan. De koning zelf erkent en eert Hem, en vindt het betamelijk, dat allen Hem eeren en erkennen. Gelooft zij de God van Sadrach. God kan lof ontwringen zelfs aan hen die gereed staan Hem in `t aangezicht te vloeken.
1. Hij geeft Hem de eere van Zijne macht, omdat Hij in staat was Zijne aanbidders te beschermen tegen hun machtigste en boosaardigste vijanden: Daar is geen andere God, die alzoo verlossen kan, Daniel 3:29, neen, ook niet dat gouden beeld, dat hij opgericht had. Om die reden was er ook geen ander god, die zijn aanbidders dwong om Hem alleen aan te hangen, en liever den dood te ondergaan, dan een anderen te dienen, zooals Israëls God deed, want zij konden niet op zich nemen hen zoo te ondersteunen, wanneer zij dat deden, als Hij doen kon. Als God eene verlossing werken kan, zooals niemand anders, dan kan Hij ook gehoorzaamheid eischen, zooals niemand anders.
2. Hij geeft Hem de eere van Zijne goedheid, omdat Hij bereid was het te doen, Daniel 3:28:Hij heeft Zijnen engel gezonden en Zijne knechten verlost. Bel kon zijn dienaars niet verlossen, zoodat zij voor de deur van den oven verbrand werden, maar de God van Israël verloste de Zijne, dat zij niet verbrand werden, toen zij in het midden van den oven geworpen werden omdat zij weigerden een anderen god te dienen. Hierdoor werd aan Nebukadnezar duidelijk te verstaan gegeven, dat al het succes, dat hij had gehad en nog hebben zou, tegen het volk van Israël, en waarin hij roemde, alsof hij daarmede den God van Israël overwonnen had, alleen aan hunne zonde te danken was, als dat volk in zijn geheel zijn eigen God getrouw had aangehangen, en Hem alleen gediend, zooals deze drie mannen deden, dan zouden zij allen uit zijne hand verlost zijn, evenals deze drie mannen. En dat onderricht was in dien tijd zeer noodig voor hen.
11. Hij juicht de standvastigheid dezer jongelingen in hun godsdienst toe, en beschrijft die op voor hen eervolle wijze, Daniel 3:28. Hoewel hij zelf niet ertoe gebracht is om hun God als den zijne te erkennen en te dienen, omdat hij weet, dat, als hij dat doet, hij Hem alleen moet dienen en alle andere goden afzweren, en hij Hem den God van Sadrach noemt, niet mijn God, toch beveelt hij hun Hem aan te kleven, en geenen God te eeren noch te aanbidden dan den hunnen. Er zijn er velen, die zelf niet godsdienstig zijn, en toch erkennen willen, dat zij, die godsdienstig en standvastig in hun godsdienst zijn, ongetwijfeld gelijk hebben. Al zijn zij zelf niet over te halen zich er bij aan te sluiten, raden zij hun, die er zich bij aangesloten hebben, er bij te blijven. Wie zijn naam gegeven heeft aan dien God, die alleen gediend wil zijn, die moet zich aan zijn beginsel houden en Hem alleen dienen, wat het ook koste. Zulk eene standvastigheid in den waren godsdienst lokt den lof der menschen uit, zelfs van hen, die buiten zijn, terwijl iedereen schande roept over onstandvastigheid, verraad, en dubbelhartigheid. Hij prijst hen, omdat zij dit deden
1. Met edele verachting van hun leven, dat zij niet achtten, in vergelijking met de gunst van God en het getuigenis van eene goede consciëntie. Zij hebben hunne lichamen overgegeven om in den vuriger oven geworpen te worden, liever niet alleen dan hun God te verzaken, maar zelfs dan Hem te beleedigen, door ook maar eenmaal aan een ander de hulde te brengen, die Hem alleen toekomt. Zij zullen den lof hebben, zoo al niet van menschen dan toch van God, zij, die hunne zielen hooger stellen dan hunne lichamen, en liever hun leven verliezen dan God te verzaken. Zij, die den godsdienst niet waard achten om er voor te lijden, kennen er de waarde en de beteekenis niet van.
2. Met heerlijke minachting van hun vorst: Zij hebben des konings Woord veranderd, d. w. z. in strijd er mee gehandeld en daardoor beide, zijne voorschriften en bedreigingen geminacht, en hem beide doen berouwen en herroepen. Zelfs de koningen moeten erkennen, dat, als hun bevelen in strijd zijn met de geboden Gods, Hij gehoorzaamd moet worden en niet Zij.
3. In vertrouwen op hun God. Zij vertrouwden op Hem, dat Hij hun ter zijde zou staan bij wat zij deden, dat Hij hen of uit den vurigen oven terugbrengen naar hun plaats op aarde of hen door den vuriger oven heen tot hun plaats in den hemel brengen zou, en in dit vertrouwen vreesden zij des konings toorn niet en ontzagen hun eigen leven niet. Een standvastig geloof in God zal standvastige trouw aan God voortbrengen. Wij kunnen ons wel denken, dat dit eervolle getuigenis, aldus door den koning zelf van deze dienstknechten Gods in het openbaar gegeven, een goeden invloed moest hebben op de overige Joden, die gevangenen te Babel waren of nog zouden worden. Hun naburen konden hen niet met eenige overtuiging dringen tot, en zij zelf konden uit schaamtegevoel niet doen, wat hun broederen niet deden, en waarom die door den koning zelf zoo boog geprezen waren. Ja, en wat God voor deze Zijne knechten deed, zou niet alleen helpen om de joden bij hun godsdienst te houden, terwijl zij in gevangenschap waren, maar om hen te genezen van hun neiging tot afgoderij, wat het doel was, waar zij in gevangenschap gezonden waren, en, als het die gezegende uitwerking op hen gehad had, dan konden zij verzekerd zijn dat God hen uit allen oven verlossen zou, zooals Hij nu hun broederen uit dezen verloste.
III. Hij kondigt een koninklijk besluit af, dat uitdrukkelijk verbiedt kwaad te spreken van den God van Israël, Daniel 3:29. Wij hebben reden om te denken, dat beide, de zonden en de rampen van Israël grootelijks reden hadden gegeven aan de Chaldeën, al was het dan ook geen billijke reden, om den God van Israël te lasteren, en waarschijnlijk had Nebukadnezar dat zelf aangemoedigd, maar nu, al is hij geen oprecht bekeerde, noch bereid om Hem te dienen, besluit hij toch nooit meer kwaad van Hem te spreken, noch te dulden, dat anderen dat doen: "iedereen, die rastering of kwaad of hoon spreekt tegen den God van Sadrach, Mesach en Abed-nego, die zal als de ergste misdadiger beschouwd en behandeld worden, die zal in stukken gehouwen worden, zooals Agag door het zwaard van Samuël, en zijn huis zal verwoest en tot een drekhoop gesteld worden. Het wonder, dat pas was gewrocht door de macht van dezen God ter verdediging van Zijne aanbidders, in `t openbaar, ten overstaan van Babels duizenden, was eene voldoende rechtvaardiging van dit besluit. En het moest grootelijks de rust bevorderen van de Joden in hun gevangenschap, als zij door deze wet beschermd waren tegen de vurige pijlen van smaad en laster, waardoor zij anders voortdurend gekweld werden. Het is eene groote gunst voorde kerk en een groote stap voorwaarts, als haar vijanden de mond gestopt en de tong in toom gehouden wordt, al is hun hart ook onbekeerd. Als een heidensch vorst zulk een dwang oplegde aan de trotsche lippen der lasteraars, hoeveel te meer moeten christenvorsten dat dan niet doen, ja, men zou meenen, dat de menschen hierin zichzelf tot eene wet zouden zijn, en dat zij, die zoo weinig liefde voor God hebben dat zij geen goed van Hem willen spreken, het toch niet over hun hart konden krijgen om kwaad van Hem te spreken, want wij zijn er zeker van, dat zij daartoe geen reden vinden kunnen.
IV. Hij vernietigt niet alleen het vonnis van deze drie mannen, maar herstelt ze in hun plaats, maakte hen voorspoedig, staat er, en bevorderde hen tot hooger en voordeeliger posten van vertrouwen dan die zij tot nu toe bekleed hadden. Hij bevorderde hen in het landschap van Babel, wat zeer tot hun eer en tot vertroosting van hun broederen, in gevangenschap aldaar was. Het is wijs van vorsten, mannen van standvastigheid in den godsdienst te gebruiken en te bevorderen, want die getrouw zijn aan God, zullen waarschijnlijk ook getrouw zijn aan hen, en het zal hun waarschijnlijk wel gaan als Gods gunstelingen de hunne zijn.