Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Daniel 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/daniel-4.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Daniel 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DANIEL 4De schrijver van dit hoofdstuk is Nebukadnezer zelf de geschiedenis, die hier van hem vermeld wordt, is geschreven met zijn eigen woorden, zooals hij die schreef en openbaar maakte, maar Daniël, een profeet door inspiratie, sluit ze bij zijne geschiedenis in, en zoo is het een deel geworden van de Heilige Schrift en wel een zeer opmerkelijk deel. Nebukadnezar was een zoo vermetel mededinger van God almachtig naar de souvereiniteit als misschien ooit een sterveling geweest is, maar hier erkent hij ronduit, dat hij overwonnen is, en bekrachtigt met eigen hand, dat de God van Israël boven hem staat. Hier is, 1. De inleiding tot zijn verhaal, waarin hij Gods heerschappij over hem erkent, Daniel 4:1. 11. Het verhaal zelf, waarin, 1. Zijn droom, die de Chaldeen in verlegenheid bracht, Daniel 4:4. 2. De uitlegging van zijn droom door Daniël, die hem toonde, dat het eene voorspelling was van zijn eigen val, en hem daarom den raad gaf berouw te hebben en zich te verbeteren Daniel 4:19. 3. De vervulling daarvan doordat hij zeven jaar lang volslagen krankzinnig was en daarna opnieuw het gebruik van zijn verstand herkreeg, Daniel 4:28. 4. Het besluit van het verhaal met de nederige erkenning en aanbidding van God als den Heere over alles, Daniel 4:37. Dit werd hem afgeperst door het overwicht van Gods macht, die de harten van alle menschen in Zijne hand heeft, en staat vermeld als een altijddurend bewijs van Gods souvereine macht, als een gedenkteeken van Zijne heerlijkheid, als een zegeteeken van Zijne overwinning, en eene waarschuwing voor allen niet aan voorspoed te denken, zoolang ze hun hart verheffen of verharden tegen God.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DANIEL 4De schrijver van dit hoofdstuk is Nebukadnezer zelf de geschiedenis, die hier van hem vermeld wordt, is geschreven met zijn eigen woorden, zooals hij die schreef en openbaar maakte, maar Daniël, een profeet door inspiratie, sluit ze bij zijne geschiedenis in, en zoo is het een deel geworden van de Heilige Schrift en wel een zeer opmerkelijk deel. Nebukadnezar was een zoo vermetel mededinger van God almachtig naar de souvereiniteit als misschien ooit een sterveling geweest is, maar hier erkent hij ronduit, dat hij overwonnen is, en bekrachtigt met eigen hand, dat de God van Israël boven hem staat. Hier is, 1. De inleiding tot zijn verhaal, waarin hij Gods heerschappij over hem erkent, Daniel 4:1. 11. Het verhaal zelf, waarin, 1. Zijn droom, die de Chaldeen in verlegenheid bracht, Daniel 4:4. 2. De uitlegging van zijn droom door Daniël, die hem toonde, dat het eene voorspelling was van zijn eigen val, en hem daarom den raad gaf berouw te hebben en zich te verbeteren Daniel 4:19. 3. De vervulling daarvan doordat hij zeven jaar lang volslagen krankzinnig was en daarna opnieuw het gebruik van zijn verstand herkreeg, Daniel 4:28. 4. Het besluit van het verhaal met de nederige erkenning en aanbidding van God als den Heere over alles, Daniel 4:37. Dit werd hem afgeperst door het overwicht van Gods macht, die de harten van alle menschen in Zijne hand heeft, en staat vermeld als een altijddurend bewijs van Gods souvereine macht, als een gedenkteeken van Zijne heerlijkheid, als een zegeteeken van Zijne overwinning, en eene waarschuwing voor allen niet aan voorspoed te denken, zoolang ze hun hart verheffen of verharden tegen God.
Verzen 1-3
Daniël 4:1-3Hier is,
1. Iets van de vormen, die gebruikelijk waren in bevelschriften, proclamaties, of rondgaande brieven, uitgaande van den koning, Daniel 4:1. De koninklijke stijl, waarvan Nebukadnezar gebruik maakt, is volstrekt niet praatziek of fantastisch, maar klaar, kort en niet gemaakt- Nebukadnezar de koning. Als hij op andere tijden al gebruik maakte van groote, bluffende, ijdele woorden als inleiding, nu ontdoet hij er zich van, want hij was oud, hij was pas hersteld van eene ziekte, die hem vernederd en ondermijnd had, en hij was nu verdiept in de beschouwing van Gods grootheid en souvereiniteit. De verklaring is gericht niet alleen aan zijn eigen onderdanen, maar aan allen, die dit tegenwoordig schrijven bereiken zal- aan alle volken, natiën en tongen die op den aardbodem wonen. Hij keurt het niet alleen goed, dat zij allen daarvan hooren hoewel het zijn eigen schande verhaalt (die misschien niemand zou durven bekend maken, als hij het zelf niet gedaan had, en daarom maakte Daniël het origineel openbaar), maar hij gelast en beveelt uitdrukkelijk, dat alle soorten van menschen er kennis van zullen nemen, want allen hebben er belang bij, en allen kunnen er hun voordeel mee doen. Hij groet hen, aan wie hij schrijft, in den gewonen vorm. Uw vrede worde vermenigvuldigd. Het past den koningen met hun bevelen hun goede wenschen te verspreiden, en, als vader van hun land, hun onderdanen te zegenen. Dat is de gewoonte ook bij ons. Wij zenden onzen groeten, Omnibus quibus hae praesentes litterae pervenerint, saluten-Allen, die deze letteren bereiken zullen heil, en somtijds Salutem sempiternam-Tot in lengte van dagen heil.
11. Iets zakelijks en iets van beteekenis. Hij schrijft dit,
1. Om anderen bekend te maken met de leidingen, die God met hen gehouden had, Daniel 4:2:Het behaagt mij, te verkondigen de teekenen en wonderen, die de allerhoogste God (zoo noemt hij den waren God aan mij gedaan heeft. Hij vond het gepast, dat het zijn plicht was, en dat het hem betaamde, dat hij het aan God en de wereld verschuldigd was, nu hij van zijne ziekte hersteld was, om naar verre plaatsen te berichten en voor toekomende tijden op schrift te stellen, hoe rechtvaardig het was, dat God hem vernederd had en hoe goedgunstig Hij was dat Hij hem tenslotte hersteld had. Alle volken hadden zonder twijfel gehoord, wat Nebukadnezar overkomen was, en hielden er zich mee bezig, maar hij vond het betamelijk, dat zij er een bepaald bericht van zouden hebben van hem zelf, opdat zij er de hand Gods in mochten zien en den indruk, dien het op zijn gemoed had gemaakt, en er van mochten spreken, niet als van een nieuwtje, maar als van eene godsdienstige zaak. Zijne lotgevallen waren niet alleen wonderen, om te bewonderen, maar teekenen ter onderrichting, om aan de wereld te beteekenen, dat Jehova grooter is dan alle goden. Wij moeten anderen Gods handelingen met ons toonen, beide de kastijding, die wij hebben ondergaan en de gunsten, die wij hebben ontvangen, en hoewel het bericht er van tot onze beschaming is, zooals ook bij Nebukadnezar het geval was, toch mogen wij het niet verbergen, in zoover het strekken kan tot Gods eer. Velen zijn bereid te zeggen, wat God gedaan heeft voor hunne ziele, omdat het tot hun eigen lof is, terwijl zij liever niet zeggen, wat God tegen hen gedaan heeft, en hoezeer zij het verdienen, terwijl wij Gode de eer moeten geven, niet alleen door Hem te loven voor Zijne barmhartigheden, maar ook door onze zonden te belijden, en de straf voor onze ongerechtigheden aan te nemen, en in beide de schande op ons te nemen, zooals deze machtige vorst hier doet.
2. Om te toonen, hoezeer hij zelf onder den indruk er van en er door overtuigd was, Daniel 4:3. Wij moeten altijd met ontzag en ernst van het Woord en de werken van God spreken en toonen, dat wij onder den indruk zijn van die groote daden Gods, waarop wij de aandacht van anderen willen vestigen. a. Hij bewondert de daden van God. Hij spreekt er van als een, die verbaasd is: Hoe groot zijn Zijne teekenen en hoe machtig Zijne wonderen! Nebukadnezar was nu oud, hij had meer dan veertig jaar geregeerd, en had meer van de wereld en haar veranderingen gezien dan de meeste menschen, en toch was hij er nooit toe gebracht, voordat hij zelf er in betrokken werd, verrassende gebeurtenissen te bewonderen als Gods teekenen en wonderen. Hoe groot, hoe machtig zijn zij! Hoe meer wij in de gebeurtenissen de hand des Heeren zien, en dat zij voortgebracht zijn door de macht en leiding van de goddelijke wijsheid, des te wonderlijker zullen zij in onze oogen zijn, Psalms 118:23, Psalms 66:2. b. Hij besluit daaruit tot Gods heerschappij. Dat is het wat hij ten laatste gedwongen is te erkennen: Zijn rijk is een eeuwig rijk, en niet gelijk zijn eigen rijk, dat hij lang tevoren in een droom ten einde zag spoeden. Hij erkent nu, dat er een God is, die de wereld regeert en er algeheele, onbetwiste, absolute heerschappij in uitoefent en over alle zaken der menschenkinderen. En de heerlijkheid van dat koninkrijk is, dat het eeuwig is. Andere regeeringen zijn beperkt tot een geslacht, en andere dynastieën tot enkele geslachten, maar Gods heerschappij is van geslachte tot geslachte. Het schijnt wel, dat Nebukadnezer hier zinspeel" op hetgeen Daniël hem voorspeld had van een koninkrijk, dat de God des hemels oprichten zou, en dat niet verstoord zou worden, Daniel 2:44, hetgeen hij begreep als het koninkrijk van Gods voorzienigheid, hoewel het koninkrijk van den Messias bedoeld was. Aldus kunnen wij een voordeelig practisch gebruik maken van deze profetische geschriften, die wij nog niet volkomen, en misschien ook niet recht verslaan.
Verzen 1-3
Daniël 4:1-3Hier is,
1. Iets van de vormen, die gebruikelijk waren in bevelschriften, proclamaties, of rondgaande brieven, uitgaande van den koning, Daniel 4:1. De koninklijke stijl, waarvan Nebukadnezar gebruik maakt, is volstrekt niet praatziek of fantastisch, maar klaar, kort en niet gemaakt- Nebukadnezar de koning. Als hij op andere tijden al gebruik maakte van groote, bluffende, ijdele woorden als inleiding, nu ontdoet hij er zich van, want hij was oud, hij was pas hersteld van eene ziekte, die hem vernederd en ondermijnd had, en hij was nu verdiept in de beschouwing van Gods grootheid en souvereiniteit. De verklaring is gericht niet alleen aan zijn eigen onderdanen, maar aan allen, die dit tegenwoordig schrijven bereiken zal- aan alle volken, natiën en tongen die op den aardbodem wonen. Hij keurt het niet alleen goed, dat zij allen daarvan hooren hoewel het zijn eigen schande verhaalt (die misschien niemand zou durven bekend maken, als hij het zelf niet gedaan had, en daarom maakte Daniël het origineel openbaar), maar hij gelast en beveelt uitdrukkelijk, dat alle soorten van menschen er kennis van zullen nemen, want allen hebben er belang bij, en allen kunnen er hun voordeel mee doen. Hij groet hen, aan wie hij schrijft, in den gewonen vorm. Uw vrede worde vermenigvuldigd. Het past den koningen met hun bevelen hun goede wenschen te verspreiden, en, als vader van hun land, hun onderdanen te zegenen. Dat is de gewoonte ook bij ons. Wij zenden onzen groeten, Omnibus quibus hae praesentes litterae pervenerint, saluten-Allen, die deze letteren bereiken zullen heil, en somtijds Salutem sempiternam-Tot in lengte van dagen heil.
11. Iets zakelijks en iets van beteekenis. Hij schrijft dit,
1. Om anderen bekend te maken met de leidingen, die God met hen gehouden had, Daniel 4:2:Het behaagt mij, te verkondigen de teekenen en wonderen, die de allerhoogste God (zoo noemt hij den waren God aan mij gedaan heeft. Hij vond het gepast, dat het zijn plicht was, en dat het hem betaamde, dat hij het aan God en de wereld verschuldigd was, nu hij van zijne ziekte hersteld was, om naar verre plaatsen te berichten en voor toekomende tijden op schrift te stellen, hoe rechtvaardig het was, dat God hem vernederd had en hoe goedgunstig Hij was dat Hij hem tenslotte hersteld had. Alle volken hadden zonder twijfel gehoord, wat Nebukadnezar overkomen was, en hielden er zich mee bezig, maar hij vond het betamelijk, dat zij er een bepaald bericht van zouden hebben van hem zelf, opdat zij er de hand Gods in mochten zien en den indruk, dien het op zijn gemoed had gemaakt, en er van mochten spreken, niet als van een nieuwtje, maar als van eene godsdienstige zaak. Zijne lotgevallen waren niet alleen wonderen, om te bewonderen, maar teekenen ter onderrichting, om aan de wereld te beteekenen, dat Jehova grooter is dan alle goden. Wij moeten anderen Gods handelingen met ons toonen, beide de kastijding, die wij hebben ondergaan en de gunsten, die wij hebben ontvangen, en hoewel het bericht er van tot onze beschaming is, zooals ook bij Nebukadnezar het geval was, toch mogen wij het niet verbergen, in zoover het strekken kan tot Gods eer. Velen zijn bereid te zeggen, wat God gedaan heeft voor hunne ziele, omdat het tot hun eigen lof is, terwijl zij liever niet zeggen, wat God tegen hen gedaan heeft, en hoezeer zij het verdienen, terwijl wij Gode de eer moeten geven, niet alleen door Hem te loven voor Zijne barmhartigheden, maar ook door onze zonden te belijden, en de straf voor onze ongerechtigheden aan te nemen, en in beide de schande op ons te nemen, zooals deze machtige vorst hier doet.
2. Om te toonen, hoezeer hij zelf onder den indruk er van en er door overtuigd was, Daniel 4:3. Wij moeten altijd met ontzag en ernst van het Woord en de werken van God spreken en toonen, dat wij onder den indruk zijn van die groote daden Gods, waarop wij de aandacht van anderen willen vestigen. a. Hij bewondert de daden van God. Hij spreekt er van als een, die verbaasd is: Hoe groot zijn Zijne teekenen en hoe machtig Zijne wonderen! Nebukadnezar was nu oud, hij had meer dan veertig jaar geregeerd, en had meer van de wereld en haar veranderingen gezien dan de meeste menschen, en toch was hij er nooit toe gebracht, voordat hij zelf er in betrokken werd, verrassende gebeurtenissen te bewonderen als Gods teekenen en wonderen. Hoe groot, hoe machtig zijn zij! Hoe meer wij in de gebeurtenissen de hand des Heeren zien, en dat zij voortgebracht zijn door de macht en leiding van de goddelijke wijsheid, des te wonderlijker zullen zij in onze oogen zijn, Psalms 118:23, Psalms 66:2. b. Hij besluit daaruit tot Gods heerschappij. Dat is het wat hij ten laatste gedwongen is te erkennen: Zijn rijk is een eeuwig rijk, en niet gelijk zijn eigen rijk, dat hij lang tevoren in een droom ten einde zag spoeden. Hij erkent nu, dat er een God is, die de wereld regeert en er algeheele, onbetwiste, absolute heerschappij in uitoefent en over alle zaken der menschenkinderen. En de heerlijkheid van dat koninkrijk is, dat het eeuwig is. Andere regeeringen zijn beperkt tot een geslacht, en andere dynastieën tot enkele geslachten, maar Gods heerschappij is van geslachte tot geslachte. Het schijnt wel, dat Nebukadnezer hier zinspeel" op hetgeen Daniël hem voorspeld had van een koninkrijk, dat de God des hemels oprichten zou, en dat niet verstoord zou worden, Daniel 2:44, hetgeen hij begreep als het koninkrijk van Gods voorzienigheid, hoewel het koninkrijk van den Messias bedoeld was. Aldus kunnen wij een voordeelig practisch gebruik maken van deze profetische geschriften, die wij nog niet volkomen, en misschien ook niet recht verslaan.
Verzen 4-18
Daniël 4:4-18Voordat Nebukadnezar de oordeelen Gods verhaalt, om zijn trots over hem gekomen, geeft hij een bericht van de duidelijke waarschuwing, die hem toekwam, voordat hij er door bezocht werd, en waardoor hij ze had kunnen voorkomen, als hij er behoorlijk acht op gegeven had. Maar het was hem gezegd, en ook de afloop er van, eer het geschied was, opdat, wanneer het geschied zou zijn, hij, door vergelijking met de voorspelling er van, mocht zien en zeggen, dat het van den Heere was, en er toe mocht komen te gelooven, dat er eene goddelijke openbaring in de wereld is, zoowel als eene goddelijke Voorzienigheid, en dat Gods werken met Zijn Woord overeenstemmen.
Ja, het bericht, dat hij hier van den droom geeft, waardoor hij kennis kreeg van wat er gebeuren zou, valt op te merken,
1. Bij welke gelegenheid hij aldus verschrikt werd, Daniel 4:4, het gebeurde, terwijl hij gerust was in zijn huis en in zijn paleis groenende. Hij had nog onlangs Egypte veroverd, en voltooide daarna de reeks van zijne overwinningen -het was zijn laatste oorlog, die hem meester maakte van al die deelen van de wereld, omstreeks het vier- of vijfendertigste jaar van zijne regeering, Ezechiël 29:17. Toen had hij dezen droom, die ongeveer een jaar later vervuld werd. Zeven jaar duurde zijne ziekte, en na zijn herstel daarvan schreef hij deze verklaring, leefde daarna nog twee jaar, en stierf in zijn vijfenveertigste jaar. Hij had veel vermoeienissen doorstaan in zijne oorlogen, had menigen langdurigen en gevaarlijken veldtocht gemaakt, maar nu tenslotte is hij gerust in zijn huis en er is geen tegenpartijder en geen bejegening van kwaad. God kan ook den aanzienlijksten mensch met Zijne verschrikkingen bereiken, zelfs wanneer hij volkomen zeker is en denkt, dat hij gerust en groenende is
11. De indruk, dien het op hem maakte, Daniel 4:5:Ik zag eenen droom, die mij vervaard maakte. Men zou denken, dat het geen kleinigheid zijn kon, die hem verschrikte, een krijgsman van zijne jeugd af, en gewoon de gevaren van den oorlog in het gezicht te zien, zonder een spier te vertrekken, en toch, als het God behaagt, wordt hij door een droom verschrikt. Zijn bed was ongetwijfeld zacht en gemakkelijk en welbewaakt en toch werd hij beroerd door zijn eigen gedachten, en de gezichten zijns hoofds, de schepselen van zijn eigen verbeelding beroerden hem. God kan den machtigsten mensch onrustig maken, als die tot zijne ziel zegt Neem rust, eet, drink, wees vroolijk, Hij kan maken, dat zij, die de wereld beroerd hebben, en duizenden gemarteld, hun eigen beroerders worden en hun eigen beul, en dat zij, die de schrik der machtigen zijn geweest, zichzelf tot eene verschrikking worden Door de ontsteltenis die hem deze droom veroorzaakte, en den indruk dien hij op hem maakte, bemerkte hij, dat het geen gewone droom was, maar met eene bijzondere bedoeling hem van God gezonden.
III. Dat hij de toovenaars en sterrenkijkers tevergeefs raadpleegde over de beteekenis ervan. Hij was nu den droom niet vergeten, zooals bij eene vroegere gelegenheid, Daniel 2:1. Hij was in staat en bereid hun dien mee te deeren, maar hij verlangde de uitlegging er van te hooren en wat er door afgebeeld en voorspeld werd Daniel 4:6. Terstond worden bevelen gegeven om alle de wijzen van Babel voor hem te brengen, die dwaas genoeg waren om te beweren, dat zij door tooverij, waarzegging, uit de ingewanden van dieren, of waarneming van de sterren, toekomende dingen konden voorspellen: zij moesten allen tezamen komen, om te zien of een van hen, of allen tezamen door onderlinge bespreking, den droom des konings kon uitleggen. Het is waarschijnlijk, dat deze lieden somtijds in een dergelijk geval den koning eenige voldoening gegeven hadden, en met behulp van de regelen van hun vak des konings vragen hadden beantwoord, zooals hem aangenaam was, hetzij zij gelijk hadden of ongelijk raak of mis, maar nu werd zijne verwachting van hen teleurgesteld: Hij zeide den droom voor hen, Daniel 4:7. maar zij maakten hem de uitle ging niet bekend, hoewel zij met groote overtuiging gepocht hadden, Daniel 2:4, Daniel 2:7, dat, als de droom hun slechts gezegd werd, zij dien zonder feil zouden uitleggen. Maar de sleutel van dezen droom lag in eene gewijde profetie Ezechiël 31:3, waar de Assyriër, zooals Nebukadnezar hier, met een afgehouwen boom vergeleken wordt, en dat was een boek, dat zij niet bestudeerd hadden, en waarmee zij niet bekend waren, anders hadden zij in het mysterie van dezen droom kunnen doordringen. De Voorzienigheid leidde het zoo, dat zij er mee verlegen waren, opdat Daniëls uitlegging zou strekken ter eer van Daniëls God. Nu werd vervuld, wat Jesaja voorspeld had, Hoofdstuk -47:12, 13, dat, als Babels verderf zou naderen, hare bezweringen en hare tooverijen, haar sterrenwichelaars en sterrenkijkers niet in staat zouden zijn, haar te helpen.
IV. Hoe hij Daniël vleide, om hem over te halen zijn droom voor hem uit te leggen: Ten laatste kwam Daniël voor mij in, Daniel 4:8. Of hij vond het beneden zich, met de anderer mee te gaan, om hun slechtheid, of zij weigerden zijn gezelschap om zijne vroomheid, of misschien wilde de koning liever, dat zijn eigen Chaldeën de eer er van hadden, als zij het doen konden dan dat die aan Daniël te beurt viel, of Daniël werd, als overste over alle wijzen, Daniel 2:48, het laatst geraadpleegd, zooals het gewoonlijk gaat. Menigeen maakt van Gods Woord zijne laatste toevlucht, en maakt er geen gebruik van, voordat alle andere middelen uitgeput zijn. Hij prijst Daniël hemelhoog, herinnert aan den naam, dien hij hem zelf gegeven had, waarin hij, naar zijne meening eene gelukkige keus heeft gedaan, en waarin hij een goed voorteeken ziet: Zijn naam is Beltsazar, naar den naam Zijns gods. Hij roemt zijne zeldzame begaafdheid: De geest dier heilige goden is in hem, dat zegt hij in zijn gezicht, Daniel 4:9, en wij mogen veronderstellen. dat Daniël daardoor zoo weinig opgeblazen werd, dat hij er eer door gegriefd werd, te hooren, dat wat hij van den God Israëls ontvangen had, den waren en levenden God, door Nebukadnezar toegeschreven werd aan zijne goden, drekgoden. Nebukadnezar is zonderling in de war, maar men vindt dat gewoonlijk bij hen, die de partij van haar slechte neigingen kiezen tegen hun overtuiging in.
1. Hij voert de taal en spreekwijze van de afgoderij, en daarom is het te vreezen, dat hij geen bekeerling is tot het geloof en den dienst van den levenden God. Hij is een afgodendienaar en zijne spraak verraadt hem. Want hij spreekt van vele goden, en is nog niet zoover dat hij berust in een algenoegzaam God. En sommigen houden het er voor, dat, als hij van den geest der heilige goden spreekt, hij veronderstelt, dat er booze, gevaarlijke goden zijn, die het voor de menschen van belang is te dienen, alleen om te voorkomen, dat zij kwaad doen, en sommige, die goede, weldadige "oden zijn, en dat Daniël door den geest der laatste bezield werd. Hij erkent ook, dat Bel nog zijn god is, hoewel hij eens en nog eens erkend had dat de God van Israël Heere over allen was, Daniel 2:47, Daniel 3:29. Ook noemt hij Daniël, niet een knecht van God, maar een overste der toovenaars, Daniel 4:9, daar hij veronderstelt, dat zijne kennis van de hunne, niet in soort, maar alleen in graad verschilt, en hij raadpleegt hem niet als profeet maar als een beroemd toovenaar, die het geloof aan tooverij poogde te redden, als zij, die meesters in het vak waren, feilden en verlegen stonden. Zie, hoe diep de afgoderij bij hem geworteld is. Hij gelooft aan vele goden, en heeft Bel tot zijn beschermgod gekozen, en hij kan zich niet overreden zijn geloof of zijne keus te laten varen, hoewel de ongerijmdheid van beide hem gebleken was, meer dan eens, en ontegensprekelijk. Hij wilde, evenals andere heidenen, niet van goden veranderen, hoewel het geen goden waren, Isaiah 2:11. Velen blijven op een verkeerden weg, alleen, omdat zij denken, dat zij dien niet met eere verlaten kunnen. Zie hoe ondiep zijne overtuiging geworteld was, en hoe gemakkelijk hij die verloren had. Eens noemde hij den God van Israël een God der goden, Daniel 2:47. Nu stelt hij Hem gelijk met de anderen, die hij heilige goden noemt. Als eene overtuiging niet telkens nieuw voedsel ontvangt, is het duizend tegen een, dat zij in korten tijd verloren en vergeten zal zijn. Daar Nebukadnezar niet voortging, zooals hij begonnen was, namelijk met de erkenning van de souvereiniteit van God, waartoe hij gebracht was, ging hij spoedig achterwaarts en verviel weer in dezelfde bijgeloovige vereering van zijne valsche goden. En toch,
2. Betuigt hij groote achting voor Daniël, van wien hij weet, dat hij een knecht is van den waren God, en van Hem alleen. Hij beschouwde hem als iemand van zooveel inzicht, van zulk een verren blik in de toekomst, als geen zijner toovenaars had. Ik weet, dat geen verborgenheid u te zwaar is. De geest der profetie gaat ver boven de geest der waarzegging, ook volgens de uitspraak van zijne vijanden, want zoo werd hier beslist, na eene eerlijke proef van ieders bekwaamheid.
V. Het bericht, dat hij hem van zijn droom geeft in alle bijzonderheden.
1. Hij zag een statigen bloeienden boom uitstekende boven alle boomen des wouds. Deze boom was in het midden der aarde, Daniel 4:10, eene gepaste voorstelling van hem, die te Babel regeerde, dat ongeveer in het midden der toenmaals bekende wereld lag. Zijne waardigheid en uitnemendheid boven al zijne naburen werd beteekend door de hoogte van den boom, die groot was, hij reikte aan den hemel. Hij was hooger dan allen om hem heen, en eischte, dat men hem goddelijke eer bewees, ja, hij was machtiger dan die allen, en de geduchte legers die tot zijne beschikking stonden, en waarmee hij alles aan zich onderwierp, worden beteekend door de kracht van dezen boom: hij werd groot en sterk. En zoozeer waren Nebukadnezar en zijne toenemende grootheid op ieders tong, en zoozeer was aller oog op hem gericht, van sommigen met nijd, van allen met verbazing, dat van hem gezegd wordt, dat hij gezien werd tot aan het einde der gansche aarde. Alles aan dezen boom was aangenaam voor het oog en goed tot spijze, Daniel 4:12, Zijn loof was schoon, wat de pracht en praal van Nebukadnezars hof aanduidt, die de bewondering der vreemden wekten en de roem van zijn eigen onderdanen waren. Ook was deze boom niet alleen schoon en statig, maar hij was ook nuttig. a. Hij gaf beschutting, zijne takken verleenden schuilplaats beide, aan de dieren des velds en aan de vogelen des hemels. Vorsten behooren hun onderdanen te beschutten tegen de hitte en tegen den vloed, zij moeten zichzelf niet ontzien om hen te beveiligen, en hun best doen om hun veiligheid en rust te geven. Als men den doornenbosch tot koning zalft, noodigt hij hen uit te komen en zich onder zijne schaduw te vertrouwen, zoover hij die heeft, Judges 9:15. Bescherming wekt gehoorzaamheid. De koningen der aarde zijn voor hun onderdanen niet anders dan de schaduw van groote boomen, maar Christus is voor Zijne onderdanen als de schaduw van een zwaren rotssteen, Isaiah 32:2. Ja, omdat die, hoe sterk ook, misschien te koud is, wordt gezegd, dat zij verborgen zijn onder de schaduw van Zijne vleugelen, Psalms 17:8, waar zij niet alleen veilig, maar ook warm zijn. b. Hij geeft voedsel. De Assyriër werd vergeleken met een ceder, die alleen schaduw geeft, Ezechiël 31:3-6, maar deze boom draagt veel vrucht-er was spijs aan denzelven voor allen, en alle vleesch werd daarvan gevoed Hieruit schijnt te volgen, dat deze machtige vorst niet alleen groot was maar groot deed, hij verarmde zijn land niet maar verrijkte het, en door zijne macht en invloed buitenslands, bracht hij er rijkdom en handel. Die macht hebben, worden weldadige heeren genoemd, Luke 22:25, en de beste weg, dien zij kunnen inslaan om hun gezag te bevestigen, is, dat zij werkelijk weldoeners worden. En het beste, dat machthebbers met hun rijkdom en macht kunnen bereiken, is, dat velen op hun kosten leven en door hen onderhouden worden, want, waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten. 2. Hij hoorde, dat het vonnis over dezen boom geveld werd, dat hij zich nauwkeurig herinnerde, en hier verhaald, misschien, zooals hij het woord voor woord gehoord had. Het vonnis werd er over geveld door een engel, dien hij zag, afkomende van den hemel, en hij hoorde hem dit vonnis luide bekend maken. Deze engel wordt een wachter genoemd, niet alleen omdat engelen geesten zijn, en daarom slapen noch sluimeren, maar omdat zij gedienstige geesten zijn, en hun dienst voortdurend waarnemen, en iedere gelegenheid aangrijpen, om hun grooten Meester te dienen. Als wachters legeren zij zich rondom allen, die God vreezen, om hen te verlossen, en op de handen te dragen. Deze engel was een boodschapper of gezant (zooals sommigen lezen), en een heilige. De heiligheid is den huize Gods sierlijk, daarom zijn de engelen, die Hem dienen en door Hem gebruikt worden heilig, zij bewaren de onbevlektheid en rechtheid van hun natuur, en onderwerpen zich in alles aan den goddelijken wil. Laat ons onze aandacht vestigen op het vonnis, dat over den boom geveld wordt.
A. Er wordt bevel gegeven om hem af te houwen, Daniel 4:14, de bijl is alreede aan den wortel, ook van dezen boom, gelegd. Hoe hoog, hoe sterk hij ook is, dat kan hem niet redden als de dag gekomen is, dat hij vallen moet, de dieren des velds en de vogelen des hemels die eene schuilplaats vinden onder zijne lakken, worden verdreven en verstrooid, de takken worden gekapt, zijn loof afgestroopt, en zijne vruchten verstrooid. Het toppunt van wereldschen voorspoed is zeer onzeker, en het is iets zeer gewoons, dat zij, die in de grootste pracht en praal geleefd hebben, worden beroofd van al hetgeen, waarin zij roemden en hun vertrouwen stelden. Door de hand der Voorzienigheid worden gevangenen, die eene aanzienlijke plaats innamen, die in overvloed leefden en boven hun vermogen, worden tot armoede gebracht en moeten leven ver beneden het vermogen, dat zij gehad hebben, en zij, die eens vele afhangelingen en volgelingen hadden, worden misschien afhankelijk van anderen. Maar de eikeboomen der gerechtigheid, die in het huis des Heeren geplant zijn, en Hem vruchten voortbrengen zullen niet afgehouwen worden, en hun bladeren zullen niet verwelken.
B. Er wordt voor gezorgd, dat de wortel ongeschonden blijft, Daniel 4:15:Laat den stam met zijne wortelen in de aarde, blootgesteld aan weer en wind. Laat hem daar blijven, verwaarloosd en overgroeid door het gras. De dieren, die vroeger eene schuilplaats vonden onder zijne takken, kunnen zich nu neervleien op den stem, maar, om te beletten, dat hij uiteengerukt, of in het vuil vertreden wordt, en om te toonen, dat er betere dagen voor hem in het verschiet liggen, moet hij omsloten worden met eenen ijzeren en koperen band, die hem bijeen houden moet." Bij het oordeel gedenkt God aan Zijne barmhartigheid, en heeft misschien nog goede dingen bewaard voor hen, wier toestand het meest hopeloos schijnt. Voor eenen boom als hij afgehouwen wordt, is er verwachting dat zijn scheut niet zal ophouden, dat hij van den reuk der wateren weder uitspruiten zal, Job 14:7.
C. De beteekenis hiervan wordt door den engel zelf aan Nebukadnezar uiteengezet, Daniel 4:16. Wie het ook wezen mag, die door dezen boom wordt afgebeeld, hij wordt veroordeeld, om ontdaan te worden van de eer, den staat, en de waardigheid eens menschen, om beroofd te worden van het gebruik der rede, en om te zijn en te leven als een dier, tot zeven tijden over hem voorbij gegaan zijn. Hem worde eens beesten hart gegeven. Dit is zeker het vreeselijkste en het grievendste van alle tijdelijke oordeelen, duizendmaal erger dan de dood, en hoewel, evenals die het minst pijnlijk voor hem, over wien het komt toch moet het meer dan eenig ander gevreesd en afgebeden worden. Ja, wij hebben reden om elke uitwendige beproeving, die het Gode behaagt ons op te leggen, geduldig te verdragen, en dankbaar te zijn, dat Hij ons het gebruik van onze rede laat, en den vrede van ons hart. Maar de trotsche tirannen, die hun hart stellen als Gods hart, Ezechiël 28-2, zullen rechtvaardiglijk beroofd worden van het hart eens menschen, en hun zal eens beesten hart gegeven worden.
D. Het wordt als waarheid bevestigd, Daniel 4:17:Deze zaak is in het besluit der wachters en deze begeerte is in het woord der heiligen. God heeft het, als rechtvaardig Rechter, bepaald, Hij heeft dit besluit geteekend, overeenkomstig Zijn eeuwigen raad, is het besluit uitgevaardigd. En, a. De engelen des hemels hebben het mede onderteekend, als getuigen, als bewijs van hun goedkeuring en instemming. Het is in het besluit der wachters, niet, alsof de groote God den raad of de instemming der engelen noodig heeft in eenig ding, dat Hij doet of besluit maar, daar Hij gebruik maakt van hun dienster, in de uitvoering van Zijn raad, zoo wordt het soms voorgesteld, alsof hij hen, naar de wijze menschen, raadpleegde. Wien zal Ik zenden? Isaiah 6:8. Wie zal Achab overreden? 1 Kings 22:20. Zoo verhoogt het hier de plechtigheid van het vonnis. Koninklijke besluiten of proclamaties eindigen met: Teste me ipso- In mijne tegenwoordigheid, maar wetten en privilegiën plachten onderteekend te worden: His testibus- In tegenwoordigheid van ondergeteekenden, zoo was het ook met Nebukadnezars vonnis, het was in het besluit der wachters. b. De heiligen op aarde, zoowel als de engelen in den hemel, smeekten er om: Deze begeerte is in het woord der heiligen. Het lijdende volk van God dat lang gezucht had onder het zware juk van Nebukadnezars tirannie, riep tot Hem om wraak, zij gaven hun begeerte te kennen, en God gaf er antwoord op want, als de onderdrukten tot God roepen, zal Hij het hooren, Exodus 22:27. In Achabs tijd werd het vonnis geveld, dat er geen regen meer zijn zou dan op het woord van Elia toen hij God aansprak tegen Israël, 1 Kings 17:1.
E. De bedoeling er van wordt verklaard. Er wordt bevel gegeven den boom af te houwen. opdat de levenden bekennen, dat de Allerhoogste heerschappij heeft. Dit oordeel moet uitgevoerd worden, om de onnadenkende, ongeloovige wereld te overtuigen, dat er immers een God is, die op de aarde richt, een God, die de wereld regeert, die er niet alleen een eigen koninkrijk heeft, en de zaken van dat koninkrijk bestuurt, maar ook heerscht over de koninkrijken der menschen, dat het Zijn bestuur is, dat de een macht over den ander heeft, en, dat Hij ze geeft aan wien Hij wil, het verhoogen is van Hem, Psalms 75:7, Psalms 75:8. Hij brengt menschen, die er in `t minst niet aan dachten, tot macht en heerschappij, en werpt de raadslagen der eerzuchtigen en dergenen, die naar macht streven, omver. Soms zet Hij daarover den laagste onder de menschen, en bereikt er Zijn doel mee. Hij verhoogt de geringer, zooals David van achter de kudde, Hij richt den geringe uit het stof op om te doen zitten bij de Prinsen, Psalms 113:7, Psalms 113:8. Ja, soms verheft Hij slechte menschen om de geesel van een hemeltergend volk te zijn. Dat kan Hij doen, dat mag Hij doen, dat doet Hij dikwijls, en Hij antwoordt niet van alle Zijne daden. Het was bepaald, dat de hemelen dit zouden weten door de vernedering van Nebukadnezar. De dooden, die naar het verblijf der geesten, de wereld der vergelding, zijn gegaan, zij weten het, zij weten, dat de Allerhoogste heerschappij heeft, maar de levenden moeten het weten en ter harte nemen, opdat zij vrede met God maken, voordat het te laat is. Aldus heeft Nebukadnezar ten volle en getrouwelijk zijn droom verhaald, al wat hij zag en hoorde, en dan vraagt hij Daniël om de uitlegging er van, Daniel 4:18, want hij bevond, dat niemand anders in staat was hem uit te leggen maar vertrouwde, dat hij er wel toe in staat was: Dewijl de geest der heilige goden in u is, of van den heiligen God, wat de gepaste naam is van den God van Israël. Er is veel te verwachten van hen, in wie de Geest van den heiligen God is. Of Nebukadnezar eenige gedachte had, dat het zijn eigen vonnis was, dat door dezen droom geveld werd, blijkt niet, misschien was hij zoo ijdel en zeker, zich te verbeelden, dat het een ander vorst was, een van zijne mededingers, van wiens val hem het aangename vooruitzicht gegeven werd in deze droom, maar, voor hem of tegen hem, hij is zeer begeerig de ware beteekenis er van te vernemen, en rekent op Daniël om die te kennen te geven. Als God ons in `t algemeen waarschuwt voor Zijne oordeelen, behooren wij begeerig te zijn, om Zijn wil daaruit te verstaan om te luisteren naar de stem des Heeren, roepende tot de stad.
Verzen 4-18
Daniël 4:4-18Voordat Nebukadnezar de oordeelen Gods verhaalt, om zijn trots over hem gekomen, geeft hij een bericht van de duidelijke waarschuwing, die hem toekwam, voordat hij er door bezocht werd, en waardoor hij ze had kunnen voorkomen, als hij er behoorlijk acht op gegeven had. Maar het was hem gezegd, en ook de afloop er van, eer het geschied was, opdat, wanneer het geschied zou zijn, hij, door vergelijking met de voorspelling er van, mocht zien en zeggen, dat het van den Heere was, en er toe mocht komen te gelooven, dat er eene goddelijke openbaring in de wereld is, zoowel als eene goddelijke Voorzienigheid, en dat Gods werken met Zijn Woord overeenstemmen.
Ja, het bericht, dat hij hier van den droom geeft, waardoor hij kennis kreeg van wat er gebeuren zou, valt op te merken,
1. Bij welke gelegenheid hij aldus verschrikt werd, Daniel 4:4, het gebeurde, terwijl hij gerust was in zijn huis en in zijn paleis groenende. Hij had nog onlangs Egypte veroverd, en voltooide daarna de reeks van zijne overwinningen -het was zijn laatste oorlog, die hem meester maakte van al die deelen van de wereld, omstreeks het vier- of vijfendertigste jaar van zijne regeering, Ezechiël 29:17. Toen had hij dezen droom, die ongeveer een jaar later vervuld werd. Zeven jaar duurde zijne ziekte, en na zijn herstel daarvan schreef hij deze verklaring, leefde daarna nog twee jaar, en stierf in zijn vijfenveertigste jaar. Hij had veel vermoeienissen doorstaan in zijne oorlogen, had menigen langdurigen en gevaarlijken veldtocht gemaakt, maar nu tenslotte is hij gerust in zijn huis en er is geen tegenpartijder en geen bejegening van kwaad. God kan ook den aanzienlijksten mensch met Zijne verschrikkingen bereiken, zelfs wanneer hij volkomen zeker is en denkt, dat hij gerust en groenende is
11. De indruk, dien het op hem maakte, Daniel 4:5:Ik zag eenen droom, die mij vervaard maakte. Men zou denken, dat het geen kleinigheid zijn kon, die hem verschrikte, een krijgsman van zijne jeugd af, en gewoon de gevaren van den oorlog in het gezicht te zien, zonder een spier te vertrekken, en toch, als het God behaagt, wordt hij door een droom verschrikt. Zijn bed was ongetwijfeld zacht en gemakkelijk en welbewaakt en toch werd hij beroerd door zijn eigen gedachten, en de gezichten zijns hoofds, de schepselen van zijn eigen verbeelding beroerden hem. God kan den machtigsten mensch onrustig maken, als die tot zijne ziel zegt Neem rust, eet, drink, wees vroolijk, Hij kan maken, dat zij, die de wereld beroerd hebben, en duizenden gemarteld, hun eigen beroerders worden en hun eigen beul, en dat zij, die de schrik der machtigen zijn geweest, zichzelf tot eene verschrikking worden Door de ontsteltenis die hem deze droom veroorzaakte, en den indruk dien hij op hem maakte, bemerkte hij, dat het geen gewone droom was, maar met eene bijzondere bedoeling hem van God gezonden.
III. Dat hij de toovenaars en sterrenkijkers tevergeefs raadpleegde over de beteekenis ervan. Hij was nu den droom niet vergeten, zooals bij eene vroegere gelegenheid, Daniel 2:1. Hij was in staat en bereid hun dien mee te deeren, maar hij verlangde de uitlegging er van te hooren en wat er door afgebeeld en voorspeld werd Daniel 4:6. Terstond worden bevelen gegeven om alle de wijzen van Babel voor hem te brengen, die dwaas genoeg waren om te beweren, dat zij door tooverij, waarzegging, uit de ingewanden van dieren, of waarneming van de sterren, toekomende dingen konden voorspellen: zij moesten allen tezamen komen, om te zien of een van hen, of allen tezamen door onderlinge bespreking, den droom des konings kon uitleggen. Het is waarschijnlijk, dat deze lieden somtijds in een dergelijk geval den koning eenige voldoening gegeven hadden, en met behulp van de regelen van hun vak des konings vragen hadden beantwoord, zooals hem aangenaam was, hetzij zij gelijk hadden of ongelijk raak of mis, maar nu werd zijne verwachting van hen teleurgesteld: Hij zeide den droom voor hen, Daniel 4:7. maar zij maakten hem de uitle ging niet bekend, hoewel zij met groote overtuiging gepocht hadden, Daniel 2:4, Daniel 2:7, dat, als de droom hun slechts gezegd werd, zij dien zonder feil zouden uitleggen. Maar de sleutel van dezen droom lag in eene gewijde profetie Ezechiël 31:3, waar de Assyriër, zooals Nebukadnezar hier, met een afgehouwen boom vergeleken wordt, en dat was een boek, dat zij niet bestudeerd hadden, en waarmee zij niet bekend waren, anders hadden zij in het mysterie van dezen droom kunnen doordringen. De Voorzienigheid leidde het zoo, dat zij er mee verlegen waren, opdat Daniëls uitlegging zou strekken ter eer van Daniëls God. Nu werd vervuld, wat Jesaja voorspeld had, Hoofdstuk -47:12, 13, dat, als Babels verderf zou naderen, hare bezweringen en hare tooverijen, haar sterrenwichelaars en sterrenkijkers niet in staat zouden zijn, haar te helpen.
IV. Hoe hij Daniël vleide, om hem over te halen zijn droom voor hem uit te leggen: Ten laatste kwam Daniël voor mij in, Daniel 4:8. Of hij vond het beneden zich, met de anderer mee te gaan, om hun slechtheid, of zij weigerden zijn gezelschap om zijne vroomheid, of misschien wilde de koning liever, dat zijn eigen Chaldeën de eer er van hadden, als zij het doen konden dan dat die aan Daniël te beurt viel, of Daniël werd, als overste over alle wijzen, Daniel 2:48, het laatst geraadpleegd, zooals het gewoonlijk gaat. Menigeen maakt van Gods Woord zijne laatste toevlucht, en maakt er geen gebruik van, voordat alle andere middelen uitgeput zijn. Hij prijst Daniël hemelhoog, herinnert aan den naam, dien hij hem zelf gegeven had, waarin hij, naar zijne meening eene gelukkige keus heeft gedaan, en waarin hij een goed voorteeken ziet: Zijn naam is Beltsazar, naar den naam Zijns gods. Hij roemt zijne zeldzame begaafdheid: De geest dier heilige goden is in hem, dat zegt hij in zijn gezicht, Daniel 4:9, en wij mogen veronderstellen. dat Daniël daardoor zoo weinig opgeblazen werd, dat hij er eer door gegriefd werd, te hooren, dat wat hij van den God Israëls ontvangen had, den waren en levenden God, door Nebukadnezar toegeschreven werd aan zijne goden, drekgoden. Nebukadnezar is zonderling in de war, maar men vindt dat gewoonlijk bij hen, die de partij van haar slechte neigingen kiezen tegen hun overtuiging in.
1. Hij voert de taal en spreekwijze van de afgoderij, en daarom is het te vreezen, dat hij geen bekeerling is tot het geloof en den dienst van den levenden God. Hij is een afgodendienaar en zijne spraak verraadt hem. Want hij spreekt van vele goden, en is nog niet zoover dat hij berust in een algenoegzaam God. En sommigen houden het er voor, dat, als hij van den geest der heilige goden spreekt, hij veronderstelt, dat er booze, gevaarlijke goden zijn, die het voor de menschen van belang is te dienen, alleen om te voorkomen, dat zij kwaad doen, en sommige, die goede, weldadige "oden zijn, en dat Daniël door den geest der laatste bezield werd. Hij erkent ook, dat Bel nog zijn god is, hoewel hij eens en nog eens erkend had dat de God van Israël Heere over allen was, Daniel 2:47, Daniel 3:29. Ook noemt hij Daniël, niet een knecht van God, maar een overste der toovenaars, Daniel 4:9, daar hij veronderstelt, dat zijne kennis van de hunne, niet in soort, maar alleen in graad verschilt, en hij raadpleegt hem niet als profeet maar als een beroemd toovenaar, die het geloof aan tooverij poogde te redden, als zij, die meesters in het vak waren, feilden en verlegen stonden. Zie, hoe diep de afgoderij bij hem geworteld is. Hij gelooft aan vele goden, en heeft Bel tot zijn beschermgod gekozen, en hij kan zich niet overreden zijn geloof of zijne keus te laten varen, hoewel de ongerijmdheid van beide hem gebleken was, meer dan eens, en ontegensprekelijk. Hij wilde, evenals andere heidenen, niet van goden veranderen, hoewel het geen goden waren, Isaiah 2:11. Velen blijven op een verkeerden weg, alleen, omdat zij denken, dat zij dien niet met eere verlaten kunnen. Zie hoe ondiep zijne overtuiging geworteld was, en hoe gemakkelijk hij die verloren had. Eens noemde hij den God van Israël een God der goden, Daniel 2:47. Nu stelt hij Hem gelijk met de anderen, die hij heilige goden noemt. Als eene overtuiging niet telkens nieuw voedsel ontvangt, is het duizend tegen een, dat zij in korten tijd verloren en vergeten zal zijn. Daar Nebukadnezar niet voortging, zooals hij begonnen was, namelijk met de erkenning van de souvereiniteit van God, waartoe hij gebracht was, ging hij spoedig achterwaarts en verviel weer in dezelfde bijgeloovige vereering van zijne valsche goden. En toch,
2. Betuigt hij groote achting voor Daniël, van wien hij weet, dat hij een knecht is van den waren God, en van Hem alleen. Hij beschouwde hem als iemand van zooveel inzicht, van zulk een verren blik in de toekomst, als geen zijner toovenaars had. Ik weet, dat geen verborgenheid u te zwaar is. De geest der profetie gaat ver boven de geest der waarzegging, ook volgens de uitspraak van zijne vijanden, want zoo werd hier beslist, na eene eerlijke proef van ieders bekwaamheid.
V. Het bericht, dat hij hem van zijn droom geeft in alle bijzonderheden.
1. Hij zag een statigen bloeienden boom uitstekende boven alle boomen des wouds. Deze boom was in het midden der aarde, Daniel 4:10, eene gepaste voorstelling van hem, die te Babel regeerde, dat ongeveer in het midden der toenmaals bekende wereld lag. Zijne waardigheid en uitnemendheid boven al zijne naburen werd beteekend door de hoogte van den boom, die groot was, hij reikte aan den hemel. Hij was hooger dan allen om hem heen, en eischte, dat men hem goddelijke eer bewees, ja, hij was machtiger dan die allen, en de geduchte legers die tot zijne beschikking stonden, en waarmee hij alles aan zich onderwierp, worden beteekend door de kracht van dezen boom: hij werd groot en sterk. En zoozeer waren Nebukadnezar en zijne toenemende grootheid op ieders tong, en zoozeer was aller oog op hem gericht, van sommigen met nijd, van allen met verbazing, dat van hem gezegd wordt, dat hij gezien werd tot aan het einde der gansche aarde. Alles aan dezen boom was aangenaam voor het oog en goed tot spijze, Daniel 4:12, Zijn loof was schoon, wat de pracht en praal van Nebukadnezars hof aanduidt, die de bewondering der vreemden wekten en de roem van zijn eigen onderdanen waren. Ook was deze boom niet alleen schoon en statig, maar hij was ook nuttig. a. Hij gaf beschutting, zijne takken verleenden schuilplaats beide, aan de dieren des velds en aan de vogelen des hemels. Vorsten behooren hun onderdanen te beschutten tegen de hitte en tegen den vloed, zij moeten zichzelf niet ontzien om hen te beveiligen, en hun best doen om hun veiligheid en rust te geven. Als men den doornenbosch tot koning zalft, noodigt hij hen uit te komen en zich onder zijne schaduw te vertrouwen, zoover hij die heeft, Judges 9:15. Bescherming wekt gehoorzaamheid. De koningen der aarde zijn voor hun onderdanen niet anders dan de schaduw van groote boomen, maar Christus is voor Zijne onderdanen als de schaduw van een zwaren rotssteen, Isaiah 32:2. Ja, omdat die, hoe sterk ook, misschien te koud is, wordt gezegd, dat zij verborgen zijn onder de schaduw van Zijne vleugelen, Psalms 17:8, waar zij niet alleen veilig, maar ook warm zijn. b. Hij geeft voedsel. De Assyriër werd vergeleken met een ceder, die alleen schaduw geeft, Ezechiël 31:3-6, maar deze boom draagt veel vrucht-er was spijs aan denzelven voor allen, en alle vleesch werd daarvan gevoed Hieruit schijnt te volgen, dat deze machtige vorst niet alleen groot was maar groot deed, hij verarmde zijn land niet maar verrijkte het, en door zijne macht en invloed buitenslands, bracht hij er rijkdom en handel. Die macht hebben, worden weldadige heeren genoemd, Luke 22:25, en de beste weg, dien zij kunnen inslaan om hun gezag te bevestigen, is, dat zij werkelijk weldoeners worden. En het beste, dat machthebbers met hun rijkdom en macht kunnen bereiken, is, dat velen op hun kosten leven en door hen onderhouden worden, want, waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten. 2. Hij hoorde, dat het vonnis over dezen boom geveld werd, dat hij zich nauwkeurig herinnerde, en hier verhaald, misschien, zooals hij het woord voor woord gehoord had. Het vonnis werd er over geveld door een engel, dien hij zag, afkomende van den hemel, en hij hoorde hem dit vonnis luide bekend maken. Deze engel wordt een wachter genoemd, niet alleen omdat engelen geesten zijn, en daarom slapen noch sluimeren, maar omdat zij gedienstige geesten zijn, en hun dienst voortdurend waarnemen, en iedere gelegenheid aangrijpen, om hun grooten Meester te dienen. Als wachters legeren zij zich rondom allen, die God vreezen, om hen te verlossen, en op de handen te dragen. Deze engel was een boodschapper of gezant (zooals sommigen lezen), en een heilige. De heiligheid is den huize Gods sierlijk, daarom zijn de engelen, die Hem dienen en door Hem gebruikt worden heilig, zij bewaren de onbevlektheid en rechtheid van hun natuur, en onderwerpen zich in alles aan den goddelijken wil. Laat ons onze aandacht vestigen op het vonnis, dat over den boom geveld wordt.
A. Er wordt bevel gegeven om hem af te houwen, Daniel 4:14, de bijl is alreede aan den wortel, ook van dezen boom, gelegd. Hoe hoog, hoe sterk hij ook is, dat kan hem niet redden als de dag gekomen is, dat hij vallen moet, de dieren des velds en de vogelen des hemels die eene schuilplaats vinden onder zijne lakken, worden verdreven en verstrooid, de takken worden gekapt, zijn loof afgestroopt, en zijne vruchten verstrooid. Het toppunt van wereldschen voorspoed is zeer onzeker, en het is iets zeer gewoons, dat zij, die in de grootste pracht en praal geleefd hebben, worden beroofd van al hetgeen, waarin zij roemden en hun vertrouwen stelden. Door de hand der Voorzienigheid worden gevangenen, die eene aanzienlijke plaats innamen, die in overvloed leefden en boven hun vermogen, worden tot armoede gebracht en moeten leven ver beneden het vermogen, dat zij gehad hebben, en zij, die eens vele afhangelingen en volgelingen hadden, worden misschien afhankelijk van anderen. Maar de eikeboomen der gerechtigheid, die in het huis des Heeren geplant zijn, en Hem vruchten voortbrengen zullen niet afgehouwen worden, en hun bladeren zullen niet verwelken.
B. Er wordt voor gezorgd, dat de wortel ongeschonden blijft, Daniel 4:15:Laat den stam met zijne wortelen in de aarde, blootgesteld aan weer en wind. Laat hem daar blijven, verwaarloosd en overgroeid door het gras. De dieren, die vroeger eene schuilplaats vonden onder zijne takken, kunnen zich nu neervleien op den stem, maar, om te beletten, dat hij uiteengerukt, of in het vuil vertreden wordt, en om te toonen, dat er betere dagen voor hem in het verschiet liggen, moet hij omsloten worden met eenen ijzeren en koperen band, die hem bijeen houden moet." Bij het oordeel gedenkt God aan Zijne barmhartigheid, en heeft misschien nog goede dingen bewaard voor hen, wier toestand het meest hopeloos schijnt. Voor eenen boom als hij afgehouwen wordt, is er verwachting dat zijn scheut niet zal ophouden, dat hij van den reuk der wateren weder uitspruiten zal, Job 14:7.
C. De beteekenis hiervan wordt door den engel zelf aan Nebukadnezar uiteengezet, Daniel 4:16. Wie het ook wezen mag, die door dezen boom wordt afgebeeld, hij wordt veroordeeld, om ontdaan te worden van de eer, den staat, en de waardigheid eens menschen, om beroofd te worden van het gebruik der rede, en om te zijn en te leven als een dier, tot zeven tijden over hem voorbij gegaan zijn. Hem worde eens beesten hart gegeven. Dit is zeker het vreeselijkste en het grievendste van alle tijdelijke oordeelen, duizendmaal erger dan de dood, en hoewel, evenals die het minst pijnlijk voor hem, over wien het komt toch moet het meer dan eenig ander gevreesd en afgebeden worden. Ja, wij hebben reden om elke uitwendige beproeving, die het Gode behaagt ons op te leggen, geduldig te verdragen, en dankbaar te zijn, dat Hij ons het gebruik van onze rede laat, en den vrede van ons hart. Maar de trotsche tirannen, die hun hart stellen als Gods hart, Ezechiël 28-2, zullen rechtvaardiglijk beroofd worden van het hart eens menschen, en hun zal eens beesten hart gegeven worden.
D. Het wordt als waarheid bevestigd, Daniel 4:17:Deze zaak is in het besluit der wachters en deze begeerte is in het woord der heiligen. God heeft het, als rechtvaardig Rechter, bepaald, Hij heeft dit besluit geteekend, overeenkomstig Zijn eeuwigen raad, is het besluit uitgevaardigd. En, a. De engelen des hemels hebben het mede onderteekend, als getuigen, als bewijs van hun goedkeuring en instemming. Het is in het besluit der wachters, niet, alsof de groote God den raad of de instemming der engelen noodig heeft in eenig ding, dat Hij doet of besluit maar, daar Hij gebruik maakt van hun dienster, in de uitvoering van Zijn raad, zoo wordt het soms voorgesteld, alsof hij hen, naar de wijze menschen, raadpleegde. Wien zal Ik zenden? Isaiah 6:8. Wie zal Achab overreden? 1 Kings 22:20. Zoo verhoogt het hier de plechtigheid van het vonnis. Koninklijke besluiten of proclamaties eindigen met: Teste me ipso- In mijne tegenwoordigheid, maar wetten en privilegiën plachten onderteekend te worden: His testibus- In tegenwoordigheid van ondergeteekenden, zoo was het ook met Nebukadnezars vonnis, het was in het besluit der wachters. b. De heiligen op aarde, zoowel als de engelen in den hemel, smeekten er om: Deze begeerte is in het woord der heiligen. Het lijdende volk van God dat lang gezucht had onder het zware juk van Nebukadnezars tirannie, riep tot Hem om wraak, zij gaven hun begeerte te kennen, en God gaf er antwoord op want, als de onderdrukten tot God roepen, zal Hij het hooren, Exodus 22:27. In Achabs tijd werd het vonnis geveld, dat er geen regen meer zijn zou dan op het woord van Elia toen hij God aansprak tegen Israël, 1 Kings 17:1.
E. De bedoeling er van wordt verklaard. Er wordt bevel gegeven den boom af te houwen. opdat de levenden bekennen, dat de Allerhoogste heerschappij heeft. Dit oordeel moet uitgevoerd worden, om de onnadenkende, ongeloovige wereld te overtuigen, dat er immers een God is, die op de aarde richt, een God, die de wereld regeert, die er niet alleen een eigen koninkrijk heeft, en de zaken van dat koninkrijk bestuurt, maar ook heerscht over de koninkrijken der menschen, dat het Zijn bestuur is, dat de een macht over den ander heeft, en, dat Hij ze geeft aan wien Hij wil, het verhoogen is van Hem, Psalms 75:7, Psalms 75:8. Hij brengt menschen, die er in `t minst niet aan dachten, tot macht en heerschappij, en werpt de raadslagen der eerzuchtigen en dergenen, die naar macht streven, omver. Soms zet Hij daarover den laagste onder de menschen, en bereikt er Zijn doel mee. Hij verhoogt de geringer, zooals David van achter de kudde, Hij richt den geringe uit het stof op om te doen zitten bij de Prinsen, Psalms 113:7, Psalms 113:8. Ja, soms verheft Hij slechte menschen om de geesel van een hemeltergend volk te zijn. Dat kan Hij doen, dat mag Hij doen, dat doet Hij dikwijls, en Hij antwoordt niet van alle Zijne daden. Het was bepaald, dat de hemelen dit zouden weten door de vernedering van Nebukadnezar. De dooden, die naar het verblijf der geesten, de wereld der vergelding, zijn gegaan, zij weten het, zij weten, dat de Allerhoogste heerschappij heeft, maar de levenden moeten het weten en ter harte nemen, opdat zij vrede met God maken, voordat het te laat is. Aldus heeft Nebukadnezar ten volle en getrouwelijk zijn droom verhaald, al wat hij zag en hoorde, en dan vraagt hij Daniël om de uitlegging er van, Daniel 4:18, want hij bevond, dat niemand anders in staat was hem uit te leggen maar vertrouwde, dat hij er wel toe in staat was: Dewijl de geest der heilige goden in u is, of van den heiligen God, wat de gepaste naam is van den God van Israël. Er is veel te verwachten van hen, in wie de Geest van den heiligen God is. Of Nebukadnezar eenige gedachte had, dat het zijn eigen vonnis was, dat door dezen droom geveld werd, blijkt niet, misschien was hij zoo ijdel en zeker, zich te verbeelden, dat het een ander vorst was, een van zijne mededingers, van wiens val hem het aangename vooruitzicht gegeven werd in deze droom, maar, voor hem of tegen hem, hij is zeer begeerig de ware beteekenis er van te vernemen, en rekent op Daniël om die te kennen te geven. Als God ons in `t algemeen waarschuwt voor Zijne oordeelen, behooren wij begeerig te zijn, om Zijn wil daaruit te verstaan om te luisteren naar de stem des Heeren, roepende tot de stad.
Verzen 19-27
Daniël 4:19-27Wij hebben hier de uitlegging van Nebukadnezars droom, en, als die eenmaal op hem is toegepast, en gezegd, dat hij de boom uit den droom is. (Mutato nomine de te fabala narratur- Verander den naam en het is uwe geschiedenis), als eenmaal gezegd is: Gij zijt die man, behoeft er niet veel meer gezegd te worden tot uitlegging van den droom. Uit zijn mond is hij geoordeeld, zoo is zijn oordeel, hij zelf heeft het geveld. Het was zoo klaar, dat Daniël, den droom hoorende, zich ontzette, bij een uur lang, Daniel 4:19. Verbazing en schrik maakten zich van hem meester, omdat zulk een groot oordeel over zulk een groot vorst kwam. Het haar zijns vleesches was te berge gerezen an verschrikking voor God. Eveneens was hij door schrik bevangen, toen hij zich genoodzaakt zeg de boodschapper te zijn van deze harde boodschap aan den koning, en hij had liever gehad dat die hem toegekomen was door iemand anders, daar hij zooveel gunsten van den koning ontvangen had, en wel verre van naar dien onheilsvollen dag te verlangen, vreest hij dien en de gedachte daaraan verontrust hem. De nakomelingen van den omgekomen zondaar zullen over zijnen dag verbaasd zijn, en de ouden, die hem zagen komen, met schrik bevangen worden, Job 18:20.
1. De inleiding tot de uitlegging is eene beleefdheid, die hij als hoveling tot den koning zegt. De koning bemerkte, dat hij daar stond, als iemand, die verbijsterd is, en, denkende, dat hij niet genegen was te spreken uit vrees hem te beleedigen, moedigde hij hem aan, openhartig en getrouw jegens hem te zijn: Laat u de droom en zijne uitlegging niet beroeren. Dat zegt hij, of,
1. Als een, die oprecht de waarheid wenschte te weten. Die de orakels van God raadpleegt, moet bereid zijn ze aan te nemen, zooals ze zijn, `t zij dat zij voor of tegen hem zijn, en dienovereenkomstig moet hij zijn dienaren verlof geven openhartig jegens hem te zijn. Of
2. Als een, die de waarheid verachtte, en haar het hoofd bood. Als wij zien hoe volkomen hij deze waarschuwing later in den wind sloeg, dat dit zijne bedoeling was: "Laat het u niet beroeren, want ik ben vast besloten, dat het mij niet beroeren zal, ook wil ik het niet ter harte nemen." Maar, al is hij onverschillig voor zijne belangen, Daniël is het niet, en daarom spreekt hij den wensch uit: "De droom wedervare uwen hateren. Het kwaad, dat ik voorspel, moge neerkomen op het hoofd uwer vijanden, en niet op uw hoofd." Hoewel Nebukadnezar een afgodendienaar was, een vervolger, en een verdrukker van het volk van God, toch was hij op `t oogenblik Daniëls vorst, en daarom, al ziet Daniël in de toekomst, en al is hij op `t punt hem iets kwaads te voorspellen, hij mag hem toch geen kwaad toewenschen.
11. De uitlegging zelf is niets dan eene herhaling van den droom, met de toepassing op den koning zelf. "De boom, dien gij gezien hebt, die groot en sterk geworden was, Daniel 4:20, Daniel 4:21, dat zijt gij, o koning" En de koning zou dat met genoegen gehoord hebben, zooals vroeger: Gij zijt dat gouden hoofd, als er niets anders op volgde. Hij toont den koning zijn tegenwoordigen bloeienden toestand in den spiegel van zijn eigen droom: "Uwe grootheid is zo gewassen, dat zij zoo na aan den hemel reikt, als menschelijke grootheid bij mogelijkheid doen kan, en uwe heerschappij aan het einde des aardrijks", Daniel 2:37. 38. "Het vonnis over den boom geveld, Daniel 4:23, is een besluit des Allerhoogsten, hetwelk over mijnen heer den koning komen zal", Daniel 4:24. Hij moet niet alleen worden verwijderd van zijn troon, maar van de menschen verstooten, en nadat hij van zijn verstand beroofd, en hem eens beesten hart gegeven is, zal hij wonen bij het gedierte des velde, en hun lotgenoot zijn: men zal hem kruid als den ossen geven, en, evenals die, zal hij bij alle weer buiten zijn en van den dauw des hemels nat gemaakt worden, en dat, totdat er zeven tijden over hem voorbijgaan, dat wil zeggen, zeven jaren, en dan zal hij weten, dat de Allerhoogste heerschappij heeft, en, als hij tot de erkenning daarvan gebracht is, zal hij in zijn koninkrijk hersteld worden, Daniel 4:26:"Uw koninkrijk zal u bestendig zijn, zal vast blijven als de stam met zijne wortelen in de aarde, en gij zult het hebben, nadat gij zult bekend hebben, dat de hemel heerscht." God wordt hier de hemel genoemd, omdat Hij in den hemel Zijnen troon bevestigd heeft, Psalms 103:19, vandaar ziet Hij alle menschenkinderen, Psalms 33:13. Aangaande den hemel, de hemel is des Heeren, en de invloed, dien de zichtbare hemel op de aarde heeft, is bedoeld als eene flauwe voorstelling van de heerschappij, die de God des hemels uitoefent o ver deze lagere wereld, onze zonde wordt zonde tegen den hemel genoemd, Luke 15:18. Alleen dan kunnen wij verwachten rustig genieten van ons recht op en onze heerschappij over beide, onszelf en anderen, wanneer wij Gods recht op en heerschappij over, ons en al wat wij hebben, plichtgetrouw erkennen.
III. Het slot van de uitlegging is de vrome raad, dien Daniël als profeet den koning geeft, Daniel 4:27. Of hij nu de uitlegging van den droom klaarblijkelijk ter harte nam, of niet, een goede raad was hier in elk geval van pas, indien hij onverschillig was, tot opwekking, indien hij bedroefd was, tot vertroosting, en dat is niet onbestaanbaar met den droom en zijne uitlegging want Daniël kan niet anders denken, dan dat alles voorwaardelijk was, evenals de voorspelling van Nineve's verwoesting. Zie,
1. Hoe nederig hij zijn raad geeft, en met hoeveel teederheid en eerbied: "0 koning, laaf mijn raad u behagen, neem dien goedgunstig aan, als welgemeend, en uit liefde gegeven, en geef er geen verkeerde uitlegging aan." Men moet zondaars hoffelijk behandelen tot hun eigen bestwil, en met eerbied smeeken, het goede deel te kiezen. De apostel bidt de menschen, het woord der vermaning te verdragen, Hebrews 13:22. Wij meenen, dat er al veel gewonnen is, als men zich wil laten overhalen, om goeden raad vriendelijk aan te nemen, ja, zelfs als men allen geduldig verdragen wil.
2. Wat die raad is. Hij raadt hem niet aan, zich geneesmiddelen te laten voorschrijven, ter voorkoming van ziekte in het hoofd, maar om dien zondigen weg te verlaten, waarop hij wandelt, en om zijn leven te verbeteren. Hij deed zijn onderdanen onrecht aan en behandelde zijn bondgenooten niet goed, hij moet dat alles afbreken door gerechtigheid, door ieder te geven, wat hem toekomt, door gedaan onrecht te herstellen, en het recht geen geweld aan te doen door macht. Hij was hard geweest voor de armen, voor Gods armen, voor de arme Joden, en hij moet deze ongerechtigheden afbreken door dien armen genade te bewijzen, door medelijden te hebben met de verdrukten, door hen in vrijheid te stellen of hun gevangenschap degelijk te maken. Als wij berouw hebben, is het noodzakelijk, dat wij niet alleen aflaten van kwaad te doen, maar leeren goed te doen, niet alleen niemand onrecht te doen, maar goed te doen aan allen.
3. Met welk argument hij dezen raad kracht bijzet: Of er verlenging van uwen vrede wezen mocht. Al zou dit het oordeel niet geheel voorkomen, toch kon op deze wijze een uitstel verkregen worden, zooals Achab verkreeg door zijne vernedering, 1 Kings 21:29. Het kan langer duren, eer het onheil komt, en het kan korter duren, eer het ophoudt, toch kan hij hem dat niet beloven maar het kon zijn. De waarschijnlijkheid dat een tijdelijk oordeel op die wijze voorkomen zal worden, is op zichzelf eene voldoende beweegreden tot een werk, dat op zichzelf zoo goed is als het aflaten van de zonde en de verbetering van ons leven, veel meer de zekerheid dat wij aan het eeuwig verderf ontkomen zullen. Dat zal de genezing van uwe verkeerdheid zijn,( aldus lezen sommigen het), zoo zal er een einde komen aan den twist, en alles zal wel zijn.
Verzen 19-27
Daniël 4:19-27Wij hebben hier de uitlegging van Nebukadnezars droom, en, als die eenmaal op hem is toegepast, en gezegd, dat hij de boom uit den droom is. (Mutato nomine de te fabala narratur- Verander den naam en het is uwe geschiedenis), als eenmaal gezegd is: Gij zijt die man, behoeft er niet veel meer gezegd te worden tot uitlegging van den droom. Uit zijn mond is hij geoordeeld, zoo is zijn oordeel, hij zelf heeft het geveld. Het was zoo klaar, dat Daniël, den droom hoorende, zich ontzette, bij een uur lang, Daniel 4:19. Verbazing en schrik maakten zich van hem meester, omdat zulk een groot oordeel over zulk een groot vorst kwam. Het haar zijns vleesches was te berge gerezen an verschrikking voor God. Eveneens was hij door schrik bevangen, toen hij zich genoodzaakt zeg de boodschapper te zijn van deze harde boodschap aan den koning, en hij had liever gehad dat die hem toegekomen was door iemand anders, daar hij zooveel gunsten van den koning ontvangen had, en wel verre van naar dien onheilsvollen dag te verlangen, vreest hij dien en de gedachte daaraan verontrust hem. De nakomelingen van den omgekomen zondaar zullen over zijnen dag verbaasd zijn, en de ouden, die hem zagen komen, met schrik bevangen worden, Job 18:20.
1. De inleiding tot de uitlegging is eene beleefdheid, die hij als hoveling tot den koning zegt. De koning bemerkte, dat hij daar stond, als iemand, die verbijsterd is, en, denkende, dat hij niet genegen was te spreken uit vrees hem te beleedigen, moedigde hij hem aan, openhartig en getrouw jegens hem te zijn: Laat u de droom en zijne uitlegging niet beroeren. Dat zegt hij, of,
1. Als een, die oprecht de waarheid wenschte te weten. Die de orakels van God raadpleegt, moet bereid zijn ze aan te nemen, zooals ze zijn, `t zij dat zij voor of tegen hem zijn, en dienovereenkomstig moet hij zijn dienaren verlof geven openhartig jegens hem te zijn. Of
2. Als een, die de waarheid verachtte, en haar het hoofd bood. Als wij zien hoe volkomen hij deze waarschuwing later in den wind sloeg, dat dit zijne bedoeling was: "Laat het u niet beroeren, want ik ben vast besloten, dat het mij niet beroeren zal, ook wil ik het niet ter harte nemen." Maar, al is hij onverschillig voor zijne belangen, Daniël is het niet, en daarom spreekt hij den wensch uit: "De droom wedervare uwen hateren. Het kwaad, dat ik voorspel, moge neerkomen op het hoofd uwer vijanden, en niet op uw hoofd." Hoewel Nebukadnezar een afgodendienaar was, een vervolger, en een verdrukker van het volk van God, toch was hij op `t oogenblik Daniëls vorst, en daarom, al ziet Daniël in de toekomst, en al is hij op `t punt hem iets kwaads te voorspellen, hij mag hem toch geen kwaad toewenschen.
11. De uitlegging zelf is niets dan eene herhaling van den droom, met de toepassing op den koning zelf. "De boom, dien gij gezien hebt, die groot en sterk geworden was, Daniel 4:20, Daniel 4:21, dat zijt gij, o koning" En de koning zou dat met genoegen gehoord hebben, zooals vroeger: Gij zijt dat gouden hoofd, als er niets anders op volgde. Hij toont den koning zijn tegenwoordigen bloeienden toestand in den spiegel van zijn eigen droom: "Uwe grootheid is zo gewassen, dat zij zoo na aan den hemel reikt, als menschelijke grootheid bij mogelijkheid doen kan, en uwe heerschappij aan het einde des aardrijks", Daniel 2:37. 38. "Het vonnis over den boom geveld, Daniel 4:23, is een besluit des Allerhoogsten, hetwelk over mijnen heer den koning komen zal", Daniel 4:24. Hij moet niet alleen worden verwijderd van zijn troon, maar van de menschen verstooten, en nadat hij van zijn verstand beroofd, en hem eens beesten hart gegeven is, zal hij wonen bij het gedierte des velde, en hun lotgenoot zijn: men zal hem kruid als den ossen geven, en, evenals die, zal hij bij alle weer buiten zijn en van den dauw des hemels nat gemaakt worden, en dat, totdat er zeven tijden over hem voorbijgaan, dat wil zeggen, zeven jaren, en dan zal hij weten, dat de Allerhoogste heerschappij heeft, en, als hij tot de erkenning daarvan gebracht is, zal hij in zijn koninkrijk hersteld worden, Daniel 4:26:"Uw koninkrijk zal u bestendig zijn, zal vast blijven als de stam met zijne wortelen in de aarde, en gij zult het hebben, nadat gij zult bekend hebben, dat de hemel heerscht." God wordt hier de hemel genoemd, omdat Hij in den hemel Zijnen troon bevestigd heeft, Psalms 103:19, vandaar ziet Hij alle menschenkinderen, Psalms 33:13. Aangaande den hemel, de hemel is des Heeren, en de invloed, dien de zichtbare hemel op de aarde heeft, is bedoeld als eene flauwe voorstelling van de heerschappij, die de God des hemels uitoefent o ver deze lagere wereld, onze zonde wordt zonde tegen den hemel genoemd, Luke 15:18. Alleen dan kunnen wij verwachten rustig genieten van ons recht op en onze heerschappij over beide, onszelf en anderen, wanneer wij Gods recht op en heerschappij over, ons en al wat wij hebben, plichtgetrouw erkennen.
III. Het slot van de uitlegging is de vrome raad, dien Daniël als profeet den koning geeft, Daniel 4:27. Of hij nu de uitlegging van den droom klaarblijkelijk ter harte nam, of niet, een goede raad was hier in elk geval van pas, indien hij onverschillig was, tot opwekking, indien hij bedroefd was, tot vertroosting, en dat is niet onbestaanbaar met den droom en zijne uitlegging want Daniël kan niet anders denken, dan dat alles voorwaardelijk was, evenals de voorspelling van Nineve's verwoesting. Zie,
1. Hoe nederig hij zijn raad geeft, en met hoeveel teederheid en eerbied: "0 koning, laaf mijn raad u behagen, neem dien goedgunstig aan, als welgemeend, en uit liefde gegeven, en geef er geen verkeerde uitlegging aan." Men moet zondaars hoffelijk behandelen tot hun eigen bestwil, en met eerbied smeeken, het goede deel te kiezen. De apostel bidt de menschen, het woord der vermaning te verdragen, Hebrews 13:22. Wij meenen, dat er al veel gewonnen is, als men zich wil laten overhalen, om goeden raad vriendelijk aan te nemen, ja, zelfs als men allen geduldig verdragen wil.
2. Wat die raad is. Hij raadt hem niet aan, zich geneesmiddelen te laten voorschrijven, ter voorkoming van ziekte in het hoofd, maar om dien zondigen weg te verlaten, waarop hij wandelt, en om zijn leven te verbeteren. Hij deed zijn onderdanen onrecht aan en behandelde zijn bondgenooten niet goed, hij moet dat alles afbreken door gerechtigheid, door ieder te geven, wat hem toekomt, door gedaan onrecht te herstellen, en het recht geen geweld aan te doen door macht. Hij was hard geweest voor de armen, voor Gods armen, voor de arme Joden, en hij moet deze ongerechtigheden afbreken door dien armen genade te bewijzen, door medelijden te hebben met de verdrukten, door hen in vrijheid te stellen of hun gevangenschap degelijk te maken. Als wij berouw hebben, is het noodzakelijk, dat wij niet alleen aflaten van kwaad te doen, maar leeren goed te doen, niet alleen niemand onrecht te doen, maar goed te doen aan allen.
3. Met welk argument hij dezen raad kracht bijzet: Of er verlenging van uwen vrede wezen mocht. Al zou dit het oordeel niet geheel voorkomen, toch kon op deze wijze een uitstel verkregen worden, zooals Achab verkreeg door zijne vernedering, 1 Kings 21:29. Het kan langer duren, eer het onheil komt, en het kan korter duren, eer het ophoudt, toch kan hij hem dat niet beloven maar het kon zijn. De waarschijnlijkheid dat een tijdelijk oordeel op die wijze voorkomen zal worden, is op zichzelf eene voldoende beweegreden tot een werk, dat op zichzelf zoo goed is als het aflaten van de zonde en de verbetering van ons leven, veel meer de zekerheid dat wij aan het eeuwig verderf ontkomen zullen. Dat zal de genezing van uwe verkeerdheid zijn,( aldus lezen sommigen het), zoo zal er een einde komen aan den twist, en alles zal wel zijn.
Verzen 28-33
Daniël 4:28-33Wij hebben hier de vervulling van Nebukadnezars droom, en Daniëls toepassing daarvan op hem gerechtvaardigd en bevestigd. Hoe hij die opgenomen heeft, wordt niet gezegd, of hij tevreden over Daniël was, of ontevreden, maar hier hebben wij,
1. Gods geduld met hem: Dit alles overkwam hem, maar niet dan op het einde van twaalf maanden, Daniel 4:29, zoo lang was er verlenging van zijn vrede, hoewel niet blijkt, dat hij zijne zonden afbrak, of eenige genade bewees aan de ellendige gevangenen, want dat was de reden, waarom God met hem twistte, dat hij zijne gevangenen niet liet losgaan naar huis toe, Isaiah 14:17. Nadat Daniël hem tot berouw vermaand had, bevestigde God Zijn woord zoover, dat Hij hem tijd gaf om berouw te hebben, Hij liet hem ook nog dit jaar, nog dit jaar, voordat Hij dit oordeel over hem bracht. God is lankmoedig jegens de zondaars, die Hem tergen, omdat Hij niet wil, dat eenigen verloren gaan, maar, dat zij allen tot bekeering komen, 2 Peter 3:9.
11. Zijn trots en overmoed en misbruik van dat geduld. Hij wandelde op het koninklijk paleis van Babel, in hoogmoed en hoogheid des harten, en genoot van het gezicht op die groote stad, die, met alle landen, die daarbij behoorden, onder zijne heerschappij was, en hij zeide, tot zichzelf of tegen zijn gevolg, of misschien tegen vreemdelingen, aan wie hij zijn koninkrijk en de heerlijkheid er van, toonde: Is dit niet het groote Babel? Ja, het is groot, van groote uitgestrektheid, niet minder dan vijf en veertig mijlen in omtrek binnen de muren. Het is vol inwoners, en zij zijn verzadigd van rijkdom. Het is een gouden stad, en dat is als voldoende om ze groot te noemen, Isaiah 14:4. Zie de grootschheid van de huizen, de muren, torens en openbare gebouwen. Hij meent, dat alles, wat te Babel is, er grootsch uitziet, en dat groote Babel heb ik gebouwd. Babel werd gebouwd vele eeuwen, voordat hij geboren was, maar, omdat hij het versterkt en verfraaid had, en, naar wij mogen veronderstellen, veel er van herbouwd was onder zijne lange en voorspoedige regeering, roemt hij er op, dat hij het gebouwd heeft, evenals Augustus roemde ten opzichte van Rome, Lateritiam inveni, marmoream reliqui- Ik vond het van steen, maar laat het achter van marmer. Hij roemt, dat hij het gebouwd heeft tot een huis des koninkrijks, d. w. z. tot de hoofdstad van zijn rijk. Deze groote stad was niet meer dan een huis, vergeleken met de landen, die tot zijn rijk behoorden. Hij bouwde het met behulp van zijne onderdanen, toch beroemt hij zich er op, dat hij het deed door de sterkte zijner macht, hij bouwde het voor zijn eigen veiligheid en gemak, toch beroemt hij zich er op, dat hij het alleen ter eere zijner heerlijkheid bouwde, alsof er geen andere reden bestond. Trots en zelfoverschatting zijn zonden, die de machtigen het lichtst aankleven daar zij in deze wereld grootheid bezitten. Zij zijn geneigd zichzelf de eere toe te eigenen, die God alleen toekomt.
III. De straf voor zijn trots. Terwijl hij aldus zwol van hoogmoed, en zijn eigen schaduw vereerde, het trotsche woord nog zijnde in des konings mond, hoorde hij een machtige stem uit den hemel, waardoor hij plotseling beroofd werd, I
1. Van zijn eer als koning: Het koninkrijk is van u gegaan. Terwijl hij dacht, dat hij onneembare vestingen had gebouwd tot behoud van zijn koninkrijk, is het nu, in een oogenblik van hem gegaan, terwijl hij dacht, dat het zoo wel bewaakt was, dat niemand het hem ontnemen kon, zie, het gaat van hem. Zoodra hij geheel onbekwaam wordt om het te besturen, wordt het hem natuurlijk uit de handen genomen. 2. Hij wordt beroofd van zijn eer als mensch. Hij verliest het verstand, en daardoor zijn rijk: Men zal u uit de menschen verstooten, Daniel 4:32. En het werd vervuld, Daniel 4:33:hij werd uit de menschen verstooten, terzelfder ure. Hij werd plotseling krankzinnig, redeloos in den hoogst mogelijken graad. Zijn verstand en geheugen waren weg, en al de vermogens van eene redelijke ziel verbroken, zoodat hij volkomen een dier werd, in de gedaante van een mensch. Hij ging naakt, en op handen en voeten, als een dier, vermeed de nabijheid van redelijke schepselen, verwilderde in bosch en veld, en werd door zijn eigen knechten uitgedreven, die na zekeren tijd, de hoop verliezende, dat hij weer tot zijn verstand zou komen, hem aan zijn lot overlieten, en niet meer naar hem omzagen. HU had niet den aard van een roofdier (van den koninklijken leeuw) maar van de lage en minder edele soorten, want hij at gras gelijk de ossen, en waarschijnlijk, sprak hij niet met menschelijke stem, maar loeide hij als een os. Sommigen denken, dat zijn lichaam geheel met haar begroeid was, in ieder geval, het haar van zijn hoofd en baard, dat nooit geschoren, noch gekamd werd, wies als der arenden vederen en zijne nagels als der vogelen. Laten wij hier een oogenblik bij stilstaan, en dit treurig schouwspel bezien, en laat het ons tot leering zijn. a. Laat ons hier bedenken, welk eene genade het is, dat wij het gebruik van onze rede hebben, hoe dankbaar wij daarvoor moeten wezen, en hoe nauwlettend wij behooren toe te zien niets te doen, wat God tergen kan, of de strekking hebben ons het bezit van ons verstand te ontnemen. Laat ons leeren onze rede op den rechten prijs te stellen, en medelijden te hebben met hen, die geheel in de macht zijn van droefgeestigheid of krankzinnigheid, of die ijlhoofdig zijn, en zeer teeder te zijn in ons oordeel over hen en ons gedrag jegens hen, want het is eene beproeving, waarvoor alle menschen blootliggen en een lot, dat den eenen of anderen tijd het onze kan worden. b. Laat ons hier letten op de ijdelheid van menschelijken roem en grootheid. Is dit Nebukadnezar de Groote? Dit verachtelijke dier, dat lager staat dan de geringste bedelaar? Is dit de man, die zoo heerlijk was op den troon, zoo geducht in het veld, die wijsheid bezat om koninkrijken te onderwerpen en te regeeren, en nu geen verstand genoeg heeft om kleeren aan zijn lijf te houden? Is dat die man, die de aarde beroerde, die de koninkrijken deed beven? Isaiah 14:16. Nimmer beroeme zich een wijze in zijne wijsheid noch een sterke in zijne sterkheid
3. Laat ons hier opmerken, hoe God de hoovaardigen wederstaat en een welbehagen heeft in hun vernedering en schande. Nebukadnezar wilde meer dan een mensch zijn, en daarom maakt God hem rechtvaardiglijk minder dan een mensch, Hij maakt hem gelijk aan de dieren, die de gelijke wilde zijn van zijn Maker, Job 40:11.
Verzen 28-33
Daniël 4:28-33Wij hebben hier de vervulling van Nebukadnezars droom, en Daniëls toepassing daarvan op hem gerechtvaardigd en bevestigd. Hoe hij die opgenomen heeft, wordt niet gezegd, of hij tevreden over Daniël was, of ontevreden, maar hier hebben wij,
1. Gods geduld met hem: Dit alles overkwam hem, maar niet dan op het einde van twaalf maanden, Daniel 4:29, zoo lang was er verlenging van zijn vrede, hoewel niet blijkt, dat hij zijne zonden afbrak, of eenige genade bewees aan de ellendige gevangenen, want dat was de reden, waarom God met hem twistte, dat hij zijne gevangenen niet liet losgaan naar huis toe, Isaiah 14:17. Nadat Daniël hem tot berouw vermaand had, bevestigde God Zijn woord zoover, dat Hij hem tijd gaf om berouw te hebben, Hij liet hem ook nog dit jaar, nog dit jaar, voordat Hij dit oordeel over hem bracht. God is lankmoedig jegens de zondaars, die Hem tergen, omdat Hij niet wil, dat eenigen verloren gaan, maar, dat zij allen tot bekeering komen, 2 Peter 3:9.
11. Zijn trots en overmoed en misbruik van dat geduld. Hij wandelde op het koninklijk paleis van Babel, in hoogmoed en hoogheid des harten, en genoot van het gezicht op die groote stad, die, met alle landen, die daarbij behoorden, onder zijne heerschappij was, en hij zeide, tot zichzelf of tegen zijn gevolg, of misschien tegen vreemdelingen, aan wie hij zijn koninkrijk en de heerlijkheid er van, toonde: Is dit niet het groote Babel? Ja, het is groot, van groote uitgestrektheid, niet minder dan vijf en veertig mijlen in omtrek binnen de muren. Het is vol inwoners, en zij zijn verzadigd van rijkdom. Het is een gouden stad, en dat is als voldoende om ze groot te noemen, Isaiah 14:4. Zie de grootschheid van de huizen, de muren, torens en openbare gebouwen. Hij meent, dat alles, wat te Babel is, er grootsch uitziet, en dat groote Babel heb ik gebouwd. Babel werd gebouwd vele eeuwen, voordat hij geboren was, maar, omdat hij het versterkt en verfraaid had, en, naar wij mogen veronderstellen, veel er van herbouwd was onder zijne lange en voorspoedige regeering, roemt hij er op, dat hij het gebouwd heeft, evenals Augustus roemde ten opzichte van Rome, Lateritiam inveni, marmoream reliqui- Ik vond het van steen, maar laat het achter van marmer. Hij roemt, dat hij het gebouwd heeft tot een huis des koninkrijks, d. w. z. tot de hoofdstad van zijn rijk. Deze groote stad was niet meer dan een huis, vergeleken met de landen, die tot zijn rijk behoorden. Hij bouwde het met behulp van zijne onderdanen, toch beroemt hij zich er op, dat hij het deed door de sterkte zijner macht, hij bouwde het voor zijn eigen veiligheid en gemak, toch beroemt hij zich er op, dat hij het alleen ter eere zijner heerlijkheid bouwde, alsof er geen andere reden bestond. Trots en zelfoverschatting zijn zonden, die de machtigen het lichtst aankleven daar zij in deze wereld grootheid bezitten. Zij zijn geneigd zichzelf de eere toe te eigenen, die God alleen toekomt.
III. De straf voor zijn trots. Terwijl hij aldus zwol van hoogmoed, en zijn eigen schaduw vereerde, het trotsche woord nog zijnde in des konings mond, hoorde hij een machtige stem uit den hemel, waardoor hij plotseling beroofd werd, I
1. Van zijn eer als koning: Het koninkrijk is van u gegaan. Terwijl hij dacht, dat hij onneembare vestingen had gebouwd tot behoud van zijn koninkrijk, is het nu, in een oogenblik van hem gegaan, terwijl hij dacht, dat het zoo wel bewaakt was, dat niemand het hem ontnemen kon, zie, het gaat van hem. Zoodra hij geheel onbekwaam wordt om het te besturen, wordt het hem natuurlijk uit de handen genomen. 2. Hij wordt beroofd van zijn eer als mensch. Hij verliest het verstand, en daardoor zijn rijk: Men zal u uit de menschen verstooten, Daniel 4:32. En het werd vervuld, Daniel 4:33:hij werd uit de menschen verstooten, terzelfder ure. Hij werd plotseling krankzinnig, redeloos in den hoogst mogelijken graad. Zijn verstand en geheugen waren weg, en al de vermogens van eene redelijke ziel verbroken, zoodat hij volkomen een dier werd, in de gedaante van een mensch. Hij ging naakt, en op handen en voeten, als een dier, vermeed de nabijheid van redelijke schepselen, verwilderde in bosch en veld, en werd door zijn eigen knechten uitgedreven, die na zekeren tijd, de hoop verliezende, dat hij weer tot zijn verstand zou komen, hem aan zijn lot overlieten, en niet meer naar hem omzagen. HU had niet den aard van een roofdier (van den koninklijken leeuw) maar van de lage en minder edele soorten, want hij at gras gelijk de ossen, en waarschijnlijk, sprak hij niet met menschelijke stem, maar loeide hij als een os. Sommigen denken, dat zijn lichaam geheel met haar begroeid was, in ieder geval, het haar van zijn hoofd en baard, dat nooit geschoren, noch gekamd werd, wies als der arenden vederen en zijne nagels als der vogelen. Laten wij hier een oogenblik bij stilstaan, en dit treurig schouwspel bezien, en laat het ons tot leering zijn. a. Laat ons hier bedenken, welk eene genade het is, dat wij het gebruik van onze rede hebben, hoe dankbaar wij daarvoor moeten wezen, en hoe nauwlettend wij behooren toe te zien niets te doen, wat God tergen kan, of de strekking hebben ons het bezit van ons verstand te ontnemen. Laat ons leeren onze rede op den rechten prijs te stellen, en medelijden te hebben met hen, die geheel in de macht zijn van droefgeestigheid of krankzinnigheid, of die ijlhoofdig zijn, en zeer teeder te zijn in ons oordeel over hen en ons gedrag jegens hen, want het is eene beproeving, waarvoor alle menschen blootliggen en een lot, dat den eenen of anderen tijd het onze kan worden. b. Laat ons hier letten op de ijdelheid van menschelijken roem en grootheid. Is dit Nebukadnezar de Groote? Dit verachtelijke dier, dat lager staat dan de geringste bedelaar? Is dit de man, die zoo heerlijk was op den troon, zoo geducht in het veld, die wijsheid bezat om koninkrijken te onderwerpen en te regeeren, en nu geen verstand genoeg heeft om kleeren aan zijn lijf te houden? Is dat die man, die de aarde beroerde, die de koninkrijken deed beven? Isaiah 14:16. Nimmer beroeme zich een wijze in zijne wijsheid noch een sterke in zijne sterkheid
3. Laat ons hier opmerken, hoe God de hoovaardigen wederstaat en een welbehagen heeft in hun vernedering en schande. Nebukadnezar wilde meer dan een mensch zijn, en daarom maakt God hem rechtvaardiglijk minder dan een mensch, Hij maakt hem gelijk aan de dieren, die de gelijke wilde zijn van zijn Maker, Job 40:11.
Verzen 34-37
Daniël 4:34-37Wij hebben hier Nebukadnezars herstel van zijne krankzinnigheid en de genezing van zijn verstand, ten einde der dagen, die bepaald waren, dat is, der zeven jaren. Al dien tijd bleef hij een gedenkteeken van Gods rechtvaardigheid en het zegeteeken van zijne overwinning op de kinderen der hoovaardij, en hij was dat in hoogere mate doordat hij met krankzinnigheid geslagen was, dan, indien hij op een oogenblik door den bliksem gedood was, toch was het eene gunst voor hem, dat hij in het leven bleef want, zoolang er leven is, is er hoop, dat wie God nog zullen loven, zooals hier het geval was: Ten einde dezer dagen (zegt hij) hief ik mijne oogen op ten hemel, Daniel 4:34, keek niet langer naar den grond, als een dier, maar begon omhoog te zien, als een mensch. Os homini sublime dedit-De hemel gaf den mensch het gezicht naar boven. Maar dat was niet alles, hij zag omhoog als een vroom man, als een boetvaardig, nederig smeekeling om genade, daar hij misschien nooit v r dien tijd besef gehad had van zijn ellende. En nu,
1. Heeft hij het gebruik van zijne rede in zoover teruggekregen, dat hij er God mee verheerlijkt, en zich vernedert onder Zijne machtige hand. Hem was gezegd, dat hij in zijn treurigen toestand blijven zou, totdat hij bekende, dat de Allerhoogste heerschappij heeft, en hier blijkt dat hij zoover gekomen is: Mijn verstand kwam weder in mij, en ik loofde den Allerhoogste. Te recht kan men als onverstandiger beschouwen die God niet loven en prijzen, en niemand maakt het rechte gebruik van zijn verstand, voordat hij godsdienstig begint te zijn, ook leeft niemand als een mensch, die niet reeft ter eere Gods. Zooals de rede de grondslag of het onderwerp van den godsdienst is (zoodat schepselen, die geen rede hebben, niet tot godsdienst in staat zijn), zoo is de godsdienst de kroon en de heerlijkheid der rede, en wij hebben ons verstand tevergeefs, en zullen wenschen, dat wij het nooit gehad hadden, als wij er God niet mee verheerlijken. Het was. het eerste werk van Nebukadnezars teruggekeerd verstand, en, toen hij het zoo gebruikte, toen en niet eer, was hij bekwaam tot alle ander gebruik ervan. En voordat hij langen tijd buiten staat was geweest het voor andere doeleinden te gebruiken, was hij er niet toe te brengen, het hiervoor te gebruiken, wat het belangrijkste is waartoe ons de rede gegeven is. Zijne dwaasheid was het middel, waardoor hij wijs werd. Hij werd niet hersteld door zijn droom van dit voordeel, dat even spoedig vergeten was als de droom, maar hij moet het ondergaan, en dan wordt het voor zijn oor geopenbaard ter tucht. Om hem tot zichzelf te brengen, moet hij eerst buiten zichzelf zijn. En daaruit blijkt, dat de goede gedachten, die in zijn geest waren, en het goede werk, dat daar gewrocht werd, niet uit hem zelf waren (want hij was zichzelf niet meer), maar dat het Gods gave was. Laat ons zien, tot welke erkenning Nebukadnezar tenslotte werkelijk gebracht werd, en daaruit kunnen wij leeren, wat wij van God gelooven moeten.
1. Dat de Allerhoogste God de Eeuwiglevende is, en dat Zijn wezen niet veranderlijk of tijdelijk is, want Hij bestaat uit Zichzelf. Zijne vleiers begroetten hem dikwijls met: O koning, leef in eeuwigheid Maar hij is nu overtuigd, dat geen koning eeuwig leeft, maar Israëls God alleen die steeds dezelfde is.
2. Dat Zijn koninkrijk, als Hij zelf, van geslacht tot geslacht, en Zijne heerschappij een eeuwige heerschappij is, er is geen opvolging, geen omwenteling in Zijn koninkrijk. Zooals Hij heeft, zoo regeert Hij, in eeuwigheid, en er is geen einde aan Zijne heerschappij. 3. Dat alle de inwoners der aarde bij Hem als niets geacht zijn. Hij heeft hen niet noodig, en hij houdt geen rekening met hen. De grootste der menschen zijn, in vergelijking met Hem minder dan niets. Die hooge gedachten hebben van God, hebben lage gedachten van zichzelf.
4. Dat Zijn koninkrijk algemeen is, en beide het heir des hemels en de inwoners der aarde, Zijne onderdanen zijn, en onder Zijn bedwang en toezicht staan. Beide, engelen en menschen worden door Hem gebruikt, en zijn Hem rekenschap schuldig, de hoogste engel is niet boven Zijne macht, erf de minste van de kinderen der menschen niet beneden Zijne aandacht. De engelen des hemels zijn Zijne legerscharen, de inwoners der aarde Zijne rentmeesters.
5. Dat Zijne macht onweerstaanbaar is, en Zijne souvereiniteit onbeperkt, want Hij doet naar Zijnen wil, overeenkomstig Zijn plan en bedoeling, naar Zijn raad en besluit. Hij doet wat Hem behaagt, wat Hij besloten heeft, dat voert Hij uit, en niemand kan Zijn wil weerstaan? Zijn raad veranderen, of Zijne hand afslaan of tot Hem zeggen: Wat doet Gij? Niemand kan aan Zijne daden paal en perk stellen, de bedoeling ervan doorgronden, of naar de reden er van vragen. Wee hem, die met zijn Maker twist, die tot Hem zegt: Wat doet Gij? of, waarom doet Gij deze dingen?
6. Dat alles wat God doet, wel gedaan is: Zijne werken zijn waarheid, want zij komen overeen met Zijne woorden: Zijne paden zijn gerichten, beide, wijs en rechtvaardig, in nauwkeurige samenstemming met de regelen van wijsheid en billijkheid, en er is geen aanmerking op te maken.
7. Dat Hij macht heeft om den hooghartigste Zijner vijanden te vernederen, wanneer Hij handelt als zijn vijand of mededinger: Hij is machtig te vernederen degenen, die in hoogmoed wandelen, Daniel 4:37, Hij is in staat af te rekenen met degenen, die het meeste vertrouwen hebben op hun eigen kracht om met Hem te twisten.
11. Hij heeft het gebruik van zijne rede zoover teruggekregen, dat hij opnieuw de genoegens van zijn herstelden voorspoed smaken kan, Daniel 4:36:Ter zelfder tijd kwam mijn verstand weder in mij, hij had tevoren gezegd, Daniel 4:34:dat zijn verstand weder in hem kwam, en hier zegt hij het opnieuw, want het gebruik van ons verstand is eene gave, waarvoor wij nooit dankbaar genoeg kunnen zijn. Nu zochten zijne geweldigen hem, hij had niet noodig hen te zoeken, en zij bemerkten spoedig, dat hij niet alleen zijn verstand herkregen had en weer bekwaam was om te regeeren, maar dat hij meer dan zijn verstand herkregen had en beter dan ooit in staat was om te regeeren. Het is waarschijnlijk, dat zijn droom en de uitlegging er van welbekend waren, en veel besproken aan het hof, en, daar het eerste deel van de voorspelling vervuld was, namelijk dat hij krankzinnig zou worden, twijfelden zij er niet aan, dat hij, overeenkomstig de voorspelling aan het einde van zeven jaren, herstellen zou, en, daarop vertrouwende, waren zij, na afloop van dien tijd, gereed hem te verwelkomen, en toen kwam zijne majesteit en glans weder op hem, evenals v r zijne krankzinnigheid. Hij wordt nu even krachtig in zijn koninkrijk bevestigd, alsof hij het nooit verloren had. Hij wordt dwaas, opdat hij wijs mag worden, wijzer dan ooit,. en hij, die nog kort tevoren in diepten van schande en ellende verkeerde, hem wordt grooter heerlijkheid toegevoegd, meer dan hij bezat, toen hij van koninkrijk tot koninkrijk trok, veroverende en om te veroveren.
1. Als iemand er toe komt God te eeren, in `t bijzonder door eene boetvaardige belijdenis van zonden, en een geloovige erkenning van Zijne souvereiniteit, dan, en niet eer, mag hij verwachten, dat God hem eeren zal, hem niet alleen herstellen zal in de waardigheid, door de zonde van den eersten Adam verloren, maar hem ook grooter heerlijkheid toevoegen uit de gerechtigheid en genade van den tweeden Adam.
2. Beproevingen duren niet langer den noodzakelijk is voor het werk, waartoe zij gezonden zijn. Als deze vorst er toe gebracht is om Gods heerschappij over hem te erkennen, dan wordt hij hersteld in de heerschappij over zichzelf.
3. Ieder bericht, dat wij geven van Gods leidingen met ons, moet besluiten met Zijn lof. Als Nebukadnezar in zijn koninkrijk hersteld is, prijst en verhoogt en verheerlijkt hij den Koning des hemels, Daniel 4:37, voordat hij overgaat tot de zaken dezer wereld. Daarom hebben wij ons verstand, opdat wij in staat mogen zijn, Hem te prijzen en daarvoor onzen voorspoed, opdat wij reden mogen hebben, Hem te loven.
Het was niet lang daarna, dat Nebukadnezars leven en regeering een einde nam. Abydenus, die aangehaald wordt door Eusebius, Praep, Evang. 1:9, verhaalt uit de overlevering der Chaldeën dat hij op zijn sterfbed de inneming van Babel door Cyrus voorspeld heeft. Of hij volhard heeft in denzelfden goeden geest, waarin hij hier schijnt geweest te zijn, wordt niet bericht, maar uit niets blijkt, dat hij niet volhard zou hebben, en, als zulk een groot godslasteraar en vervolger genade vond, dan was hij toch niet de laatste. En, als wij de christelijke liefde zoover mogen uitstrekken, te hopen, dat dat het geval was, dan moeten wij de vrije genade bewonderen, waardoor hij een tijd lang zijn verstand verloor, opdat hij zijne ziel voor eeuwig zou behouden.
Verzen 34-37
Daniël 4:34-37Wij hebben hier Nebukadnezars herstel van zijne krankzinnigheid en de genezing van zijn verstand, ten einde der dagen, die bepaald waren, dat is, der zeven jaren. Al dien tijd bleef hij een gedenkteeken van Gods rechtvaardigheid en het zegeteeken van zijne overwinning op de kinderen der hoovaardij, en hij was dat in hoogere mate doordat hij met krankzinnigheid geslagen was, dan, indien hij op een oogenblik door den bliksem gedood was, toch was het eene gunst voor hem, dat hij in het leven bleef want, zoolang er leven is, is er hoop, dat wie God nog zullen loven, zooals hier het geval was: Ten einde dezer dagen (zegt hij) hief ik mijne oogen op ten hemel, Daniel 4:34, keek niet langer naar den grond, als een dier, maar begon omhoog te zien, als een mensch. Os homini sublime dedit-De hemel gaf den mensch het gezicht naar boven. Maar dat was niet alles, hij zag omhoog als een vroom man, als een boetvaardig, nederig smeekeling om genade, daar hij misschien nooit v r dien tijd besef gehad had van zijn ellende. En nu,
1. Heeft hij het gebruik van zijne rede in zoover teruggekregen, dat hij er God mee verheerlijkt, en zich vernedert onder Zijne machtige hand. Hem was gezegd, dat hij in zijn treurigen toestand blijven zou, totdat hij bekende, dat de Allerhoogste heerschappij heeft, en hier blijkt dat hij zoover gekomen is: Mijn verstand kwam weder in mij, en ik loofde den Allerhoogste. Te recht kan men als onverstandiger beschouwen die God niet loven en prijzen, en niemand maakt het rechte gebruik van zijn verstand, voordat hij godsdienstig begint te zijn, ook leeft niemand als een mensch, die niet reeft ter eere Gods. Zooals de rede de grondslag of het onderwerp van den godsdienst is (zoodat schepselen, die geen rede hebben, niet tot godsdienst in staat zijn), zoo is de godsdienst de kroon en de heerlijkheid der rede, en wij hebben ons verstand tevergeefs, en zullen wenschen, dat wij het nooit gehad hadden, als wij er God niet mee verheerlijken. Het was. het eerste werk van Nebukadnezars teruggekeerd verstand, en, toen hij het zoo gebruikte, toen en niet eer, was hij bekwaam tot alle ander gebruik ervan. En voordat hij langen tijd buiten staat was geweest het voor andere doeleinden te gebruiken, was hij er niet toe te brengen, het hiervoor te gebruiken, wat het belangrijkste is waartoe ons de rede gegeven is. Zijne dwaasheid was het middel, waardoor hij wijs werd. Hij werd niet hersteld door zijn droom van dit voordeel, dat even spoedig vergeten was als de droom, maar hij moet het ondergaan, en dan wordt het voor zijn oor geopenbaard ter tucht. Om hem tot zichzelf te brengen, moet hij eerst buiten zichzelf zijn. En daaruit blijkt, dat de goede gedachten, die in zijn geest waren, en het goede werk, dat daar gewrocht werd, niet uit hem zelf waren (want hij was zichzelf niet meer), maar dat het Gods gave was. Laat ons zien, tot welke erkenning Nebukadnezar tenslotte werkelijk gebracht werd, en daaruit kunnen wij leeren, wat wij van God gelooven moeten.
1. Dat de Allerhoogste God de Eeuwiglevende is, en dat Zijn wezen niet veranderlijk of tijdelijk is, want Hij bestaat uit Zichzelf. Zijne vleiers begroetten hem dikwijls met: O koning, leef in eeuwigheid Maar hij is nu overtuigd, dat geen koning eeuwig leeft, maar Israëls God alleen die steeds dezelfde is.
2. Dat Zijn koninkrijk, als Hij zelf, van geslacht tot geslacht, en Zijne heerschappij een eeuwige heerschappij is, er is geen opvolging, geen omwenteling in Zijn koninkrijk. Zooals Hij heeft, zoo regeert Hij, in eeuwigheid, en er is geen einde aan Zijne heerschappij. 3. Dat alle de inwoners der aarde bij Hem als niets geacht zijn. Hij heeft hen niet noodig, en hij houdt geen rekening met hen. De grootste der menschen zijn, in vergelijking met Hem minder dan niets. Die hooge gedachten hebben van God, hebben lage gedachten van zichzelf.
4. Dat Zijn koninkrijk algemeen is, en beide het heir des hemels en de inwoners der aarde, Zijne onderdanen zijn, en onder Zijn bedwang en toezicht staan. Beide, engelen en menschen worden door Hem gebruikt, en zijn Hem rekenschap schuldig, de hoogste engel is niet boven Zijne macht, erf de minste van de kinderen der menschen niet beneden Zijne aandacht. De engelen des hemels zijn Zijne legerscharen, de inwoners der aarde Zijne rentmeesters.
5. Dat Zijne macht onweerstaanbaar is, en Zijne souvereiniteit onbeperkt, want Hij doet naar Zijnen wil, overeenkomstig Zijn plan en bedoeling, naar Zijn raad en besluit. Hij doet wat Hem behaagt, wat Hij besloten heeft, dat voert Hij uit, en niemand kan Zijn wil weerstaan? Zijn raad veranderen, of Zijne hand afslaan of tot Hem zeggen: Wat doet Gij? Niemand kan aan Zijne daden paal en perk stellen, de bedoeling ervan doorgronden, of naar de reden er van vragen. Wee hem, die met zijn Maker twist, die tot Hem zegt: Wat doet Gij? of, waarom doet Gij deze dingen?
6. Dat alles wat God doet, wel gedaan is: Zijne werken zijn waarheid, want zij komen overeen met Zijne woorden: Zijne paden zijn gerichten, beide, wijs en rechtvaardig, in nauwkeurige samenstemming met de regelen van wijsheid en billijkheid, en er is geen aanmerking op te maken.
7. Dat Hij macht heeft om den hooghartigste Zijner vijanden te vernederen, wanneer Hij handelt als zijn vijand of mededinger: Hij is machtig te vernederen degenen, die in hoogmoed wandelen, Daniel 4:37, Hij is in staat af te rekenen met degenen, die het meeste vertrouwen hebben op hun eigen kracht om met Hem te twisten.
11. Hij heeft het gebruik van zijne rede zoover teruggekregen, dat hij opnieuw de genoegens van zijn herstelden voorspoed smaken kan, Daniel 4:36:Ter zelfder tijd kwam mijn verstand weder in mij, hij had tevoren gezegd, Daniel 4:34:dat zijn verstand weder in hem kwam, en hier zegt hij het opnieuw, want het gebruik van ons verstand is eene gave, waarvoor wij nooit dankbaar genoeg kunnen zijn. Nu zochten zijne geweldigen hem, hij had niet noodig hen te zoeken, en zij bemerkten spoedig, dat hij niet alleen zijn verstand herkregen had en weer bekwaam was om te regeeren, maar dat hij meer dan zijn verstand herkregen had en beter dan ooit in staat was om te regeeren. Het is waarschijnlijk, dat zijn droom en de uitlegging er van welbekend waren, en veel besproken aan het hof, en, daar het eerste deel van de voorspelling vervuld was, namelijk dat hij krankzinnig zou worden, twijfelden zij er niet aan, dat hij, overeenkomstig de voorspelling aan het einde van zeven jaren, herstellen zou, en, daarop vertrouwende, waren zij, na afloop van dien tijd, gereed hem te verwelkomen, en toen kwam zijne majesteit en glans weder op hem, evenals v r zijne krankzinnigheid. Hij wordt nu even krachtig in zijn koninkrijk bevestigd, alsof hij het nooit verloren had. Hij wordt dwaas, opdat hij wijs mag worden, wijzer dan ooit,. en hij, die nog kort tevoren in diepten van schande en ellende verkeerde, hem wordt grooter heerlijkheid toegevoegd, meer dan hij bezat, toen hij van koninkrijk tot koninkrijk trok, veroverende en om te veroveren.
1. Als iemand er toe komt God te eeren, in `t bijzonder door eene boetvaardige belijdenis van zonden, en een geloovige erkenning van Zijne souvereiniteit, dan, en niet eer, mag hij verwachten, dat God hem eeren zal, hem niet alleen herstellen zal in de waardigheid, door de zonde van den eersten Adam verloren, maar hem ook grooter heerlijkheid toevoegen uit de gerechtigheid en genade van den tweeden Adam.
2. Beproevingen duren niet langer den noodzakelijk is voor het werk, waartoe zij gezonden zijn. Als deze vorst er toe gebracht is om Gods heerschappij over hem te erkennen, dan wordt hij hersteld in de heerschappij over zichzelf.
3. Ieder bericht, dat wij geven van Gods leidingen met ons, moet besluiten met Zijn lof. Als Nebukadnezar in zijn koninkrijk hersteld is, prijst en verhoogt en verheerlijkt hij den Koning des hemels, Daniel 4:37, voordat hij overgaat tot de zaken dezer wereld. Daarom hebben wij ons verstand, opdat wij in staat mogen zijn, Hem te prijzen en daarvoor onzen voorspoed, opdat wij reden mogen hebben, Hem te loven.
Het was niet lang daarna, dat Nebukadnezars leven en regeering een einde nam. Abydenus, die aangehaald wordt door Eusebius, Praep, Evang. 1:9, verhaalt uit de overlevering der Chaldeën dat hij op zijn sterfbed de inneming van Babel door Cyrus voorspeld heeft. Of hij volhard heeft in denzelfden goeden geest, waarin hij hier schijnt geweest te zijn, wordt niet bericht, maar uit niets blijkt, dat hij niet volhard zou hebben, en, als zulk een groot godslasteraar en vervolger genade vond, dan was hij toch niet de laatste. En, als wij de christelijke liefde zoover mogen uitstrekken, te hopen, dat dat het geval was, dan moeten wij de vrije genade bewonderen, waardoor hij een tijd lang zijn verstand verloor, opdat hij zijne ziel voor eeuwig zou behouden.