Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Daniël 4

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DANIEL 4

Daniel 4:1.

NEBUKADNEZARS DROOM EN UITLEGGING DOOR DANIEL.

IV. Daniel 4:1-Daniel 4:37. Ongeveer uit het laatste tiental jaren van Nebukadnezar wordt ons ene wonderbare gebeurtenis met dezen koning meegedeeld, waaruit duidelijk blijkt, aan welk een groot gevaar van verdwalen en verderf de wereldmacht hare dragers en leden blootstelt, hoe dezen echter toch van zulk een verderf kunnen gered worden, wanneer zij slechts willen gehoor geven aan de waarschuwing en terechtwijzing, die van de zijde van het Godsrijk tot hen komt, en zij zich oprecht bekeren. Nebukadnezar namelijk, toen hij eens na de ontzaglijke oorlogen, die hij gevoerd had, en den groten buit, dien hij veroverd had, in het koninklijk paleis op zijne lauweren uitrustte en zich aan gedachten en zelfverheffing overgaf, had enen droom. Hij zag enen groten boom, die tot aan den hemel reikte, met grote takken en vele vruchten, onder welke alle dieren op het veld schaduw vonden, op wiens takken de vogelen onder den hemel toevlucht zochten, en van wiens vruchten alle vlees zich voedden. Toen kwam een heilige wachter van den hemel af met het bevel den boom om te houwen en te verderven. Hij had den last alleen den stam met den wortel in den grond te laten, terwijl ook deze zelf aan een zwaar gericht zou worden overgegeven. Geen van de wijzen van Babel kon den koning zijnen droom, die hem beangstigde. verklaren, totdat Daniël kwam, die het vermocht. Gelijk Daniël voorzegde, zo geschiedde het een jaar later-Nebukadnezar verviel in dierlijken waanzin; van welken hij eerst na verloop van den bepaalden tijd genas, daarna werd hij weer in zijn rijk hersteld en eerde hij den Koning des hemels. Hij doet dit in een koninklijk schrift, dat wij in ons hoofdstuk voor ons hebben. Na ene korte inleiding verhaalt hij zelf zijne ondervinding in alle bijzonderheden, zonder de waarheid in enig opzicht te verbergen, en verkondigt luide voor al zijne onderdanen, dat de Allerhoogste macht heeft over de koninkrijken der mensen, en dat Hij, wie trots is, kan verootmoedigen, "Het tweede, derde en vierde hoofdstuk vormen een heerlijken vooruitgang in de openbaring Gods voor Nebukadnezar; in Daniel 2:1 erkent de koning door de uitlegging van zijn droombeeld, dat de God des hemels het verborgene weet en kan openbaren, en hij bekent dit in zijne kamer, in Daniel 3:1 ziet hij de wonderbare macht van God, die redden kan, als geen ander God; hij geeft voor de vergadering van zijne rijksbeambten daarvan getuigenis, en verbiedt in den omvang van zijn gehele rijk dezen God te lasteren; In Daniel 4:1 ondervindt hij door een zwaar oordeel aan zich zelven, dat God de trotsen kan verootmoedigen, en prijst hij in zijn geschrift aan al zijne onderdanen dezen Allerhoogsten God aan als dien, die eeuwig leeft, wiens macht eeuwig is en wiens rijk eeuwig duurt. Nu is hij werkelijk Gods knecht geworden, in zo verre hij dit kon worden zonder zijne afgoden weg te werpen; nu verdwijnt hij echter ook bij Daniël uit de geschiedenis, en heeft hij, waarschijnlijk spoedig daarna, na ene regering van 43 jaren zijn leven geëindigd.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DANIEL 4

Daniel 4:1.

NEBUKADNEZARS DROOM EN UITLEGGING DOOR DANIEL.

IV. Daniel 4:1-Daniel 4:37. Ongeveer uit het laatste tiental jaren van Nebukadnezar wordt ons ene wonderbare gebeurtenis met dezen koning meegedeeld, waaruit duidelijk blijkt, aan welk een groot gevaar van verdwalen en verderf de wereldmacht hare dragers en leden blootstelt, hoe dezen echter toch van zulk een verderf kunnen gered worden, wanneer zij slechts willen gehoor geven aan de waarschuwing en terechtwijzing, die van de zijde van het Godsrijk tot hen komt, en zij zich oprecht bekeren. Nebukadnezar namelijk, toen hij eens na de ontzaglijke oorlogen, die hij gevoerd had, en den groten buit, dien hij veroverd had, in het koninklijk paleis op zijne lauweren uitrustte en zich aan gedachten en zelfverheffing overgaf, had enen droom. Hij zag enen groten boom, die tot aan den hemel reikte, met grote takken en vele vruchten, onder welke alle dieren op het veld schaduw vonden, op wiens takken de vogelen onder den hemel toevlucht zochten, en van wiens vruchten alle vlees zich voedden. Toen kwam een heilige wachter van den hemel af met het bevel den boom om te houwen en te verderven. Hij had den last alleen den stam met den wortel in den grond te laten, terwijl ook deze zelf aan een zwaar gericht zou worden overgegeven. Geen van de wijzen van Babel kon den koning zijnen droom, die hem beangstigde. verklaren, totdat Daniël kwam, die het vermocht. Gelijk Daniël voorzegde, zo geschiedde het een jaar later-Nebukadnezar verviel in dierlijken waanzin; van welken hij eerst na verloop van den bepaalden tijd genas, daarna werd hij weer in zijn rijk hersteld en eerde hij den Koning des hemels. Hij doet dit in een koninklijk schrift, dat wij in ons hoofdstuk voor ons hebben. Na ene korte inleiding verhaalt hij zelf zijne ondervinding in alle bijzonderheden, zonder de waarheid in enig opzicht te verbergen, en verkondigt luide voor al zijne onderdanen, dat de Allerhoogste macht heeft over de koninkrijken der mensen, en dat Hij, wie trots is, kan verootmoedigen, "Het tweede, derde en vierde hoofdstuk vormen een heerlijken vooruitgang in de openbaring Gods voor Nebukadnezar; in Daniel 2:1 erkent de koning door de uitlegging van zijn droombeeld, dat de God des hemels het verborgene weet en kan openbaren, en hij bekent dit in zijne kamer, in Daniel 3:1 ziet hij de wonderbare macht van God, die redden kan, als geen ander God; hij geeft voor de vergadering van zijne rijksbeambten daarvan getuigenis, en verbiedt in den omvang van zijn gehele rijk dezen God te lasteren; In Daniel 4:1 ondervindt hij door een zwaar oordeel aan zich zelven, dat God de trotsen kan verootmoedigen, en prijst hij in zijn geschrift aan al zijne onderdanen dezen Allerhoogsten God aan als dien, die eeuwig leeft, wiens macht eeuwig is en wiens rijk eeuwig duurt. Nu is hij werkelijk Gods knecht geworden, in zo verre hij dit kon worden zonder zijne afgoden weg te werpen; nu verdwijnt hij echter ook bij Daniël uit de geschiedenis, en heeft hij, waarschijnlijk spoedig daarna, na ene regering van 43 jaren zijn leven geëindigd.

Vers 1

1. De koning Nebukadnezar aan alle volken, natiën en tongen, die op den gansen aardbodem wonen 1); Uw vrede worde u vermenigvuldigd!God geve u rijkdom en vrede (Daniel 6:25. Ezra 4:17. 7:12.

1) Het Chaldeeuwse rijk maakte, evenals later het Romeinse (Luke 2:1), er aanspraak op, ene de gehele wereld omvattende, algemene monarchie te zijn. Een rechtsgeleerde in Bologne, Bertolus en Saxoferrot (overl. 1356), bewijst in een commentaar op de Pandecten, dat diegene een ketter zou wezen, die beweerde, dat de Duitse keizer van het Roomse rijk niet zou zijn de monarch en heer der ganse aarde.

Vers 1

1. De koning Nebukadnezar aan alle volken, natiën en tongen, die op den gansen aardbodem wonen 1); Uw vrede worde u vermenigvuldigd!God geve u rijkdom en vrede (Daniel 6:25. Ezra 4:17. 7:12.

1) Het Chaldeeuwse rijk maakte, evenals later het Romeinse (Luke 2:1), er aanspraak op, ene de gehele wereld omvattende, algemene monarchie te zijn. Een rechtsgeleerde in Bologne, Bertolus en Saxoferrot (overl. 1356), bewijst in een commentaar op de Pandecten, dat diegene een ketter zou wezen, die beweerde, dat de Duitse keizer van het Roomse rijk niet zou zijn de monarch en heer der ganse aarde.

Vers 2

2. Het behaagt mij te verkondigen de tekenen en wonderen, die de allerhoogste God aan mij gedaan heeft.

Nieuwere uitleggers hebben het hoogst bevreemdend gevonden, dat Nebukadnezar zelf van zijne krankzinnigheid aan zijne volken bericht zou gegeven hebben, in plaats van alles aan te wenden, om deze treurige geschiedenis te doen vergeten. Maar afgezien daar van, dat de mening der ouden over krankzinnigheid, van de onze zeer verschilde, moeten wij integendeel beweren: openbaarheid was in zulk een geval beter dan verbergen, maar de buitendien reeds bekende zaak kon door openbaarmaking niet slechter maar wel beter worden. Nebukadnezar wil ook niet zijne krankzinnigheid, maar de hem geschonkene hulpe Gods bekend maken; dat hij dit openlijk deed, strekt zijn anders zo hoogmoedig karakter tot ere.

Vers 2

2. Het behaagt mij te verkondigen de tekenen en wonderen, die de allerhoogste God aan mij gedaan heeft.

Nieuwere uitleggers hebben het hoogst bevreemdend gevonden, dat Nebukadnezar zelf van zijne krankzinnigheid aan zijne volken bericht zou gegeven hebben, in plaats van alles aan te wenden, om deze treurige geschiedenis te doen vergeten. Maar afgezien daar van, dat de mening der ouden over krankzinnigheid, van de onze zeer verschilde, moeten wij integendeel beweren: openbaarheid was in zulk een geval beter dan verbergen, maar de buitendien reeds bekende zaak kon door openbaarmaking niet slechter maar wel beter worden. Nebukadnezar wil ook niet zijne krankzinnigheid, maar de hem geschonkene hulpe Gods bekend maken; dat hij dit openlijk deed, strekt zijn anders zo hoogmoedig karakter tot ere.

Vers 3

3. Hoe groot zijn Zijne tekenen! en hoe machtig zijn Zijne wonderen! Zijn rijk, gelijk het in Psalms 145:13 heet, is een eeuwig rijk, en Zijne heerschappij is van geslacht tot geslacht1) (Daniel 4:34).

1) Wij onderwijzen elkaar van tijd tot tijd uit de Brieven der Apostelen, thans moge een brief van den grootsten en machtigsten koning, die ooit op aarde geregeerd heeft, ons onderwijzen. Er zijn vele uitdrukkingen in het vervolg van dien brief, die ons noodzaken aan te nemen, dat de gemoedsverandering van Nebukadnezar niet ene wedergeboorte of bekering tot den waarachtigen God, maar ene volkomene overtuiging van Gods oppermacht en onafhankelijke heerschappij was, zo als wij meermalen in de Schrift bij de vorsten van volken, die buiten Israël stonden, aantreffen. Zo iets kan geheel buiten het geestelijk leven omgaan en ene zaak des verstands en des gevoels zijn. Nebukadnezar althans spreekt nog in nen adem van God en van de heilige goden. Doch reeds op uitwendige verootmoediging geeft God enen zegen-Nebukadnezar was een instrument in de hand Gods. God schreef op hem Zijne profetieën, die thans nog moeten dienen, om ons de tekenen der tijden te leren kennen, en Hij maakte hem tot een ziener en liet hem dromen dromen, waarin Hij Zijne profetieën voor alle tijden leide.

Hiermede maakt de koning zich nog niet bekend als iemand, die de afgoden heeft afgezworen. Wel als iemand, die boven zijn afgoden den God van Israël erkent als een Hoog verheven Wezen, wiens heerschappij is van geslacht tot geslacht. Vastelijk is hij overtuigd, maar niet hartelijk wedergeboren. Hij belijdt wel dat de macht Gods niet afhangt van menselijke willekeur, wel heeft hij veel van zijn trotsheid laten varen, dewijl hij Gods gezag boven zich stelt, maar verder gaat hij niet. Dit blijkt ons duidelijk uit Daniel 4:8, waar hij spreekt van de heilige goden.

Vers 3

3. Hoe groot zijn Zijne tekenen! en hoe machtig zijn Zijne wonderen! Zijn rijk, gelijk het in Psalms 145:13 heet, is een eeuwig rijk, en Zijne heerschappij is van geslacht tot geslacht1) (Daniel 4:34).

1) Wij onderwijzen elkaar van tijd tot tijd uit de Brieven der Apostelen, thans moge een brief van den grootsten en machtigsten koning, die ooit op aarde geregeerd heeft, ons onderwijzen. Er zijn vele uitdrukkingen in het vervolg van dien brief, die ons noodzaken aan te nemen, dat de gemoedsverandering van Nebukadnezar niet ene wedergeboorte of bekering tot den waarachtigen God, maar ene volkomene overtuiging van Gods oppermacht en onafhankelijke heerschappij was, zo als wij meermalen in de Schrift bij de vorsten van volken, die buiten Israël stonden, aantreffen. Zo iets kan geheel buiten het geestelijk leven omgaan en ene zaak des verstands en des gevoels zijn. Nebukadnezar althans spreekt nog in nen adem van God en van de heilige goden. Doch reeds op uitwendige verootmoediging geeft God enen zegen-Nebukadnezar was een instrument in de hand Gods. God schreef op hem Zijne profetieën, die thans nog moeten dienen, om ons de tekenen der tijden te leren kennen, en Hij maakte hem tot een ziener en liet hem dromen dromen, waarin Hij Zijne profetieën voor alle tijden leide.

Hiermede maakt de koning zich nog niet bekend als iemand, die de afgoden heeft afgezworen. Wel als iemand, die boven zijn afgoden den God van Israël erkent als een Hoog verheven Wezen, wiens heerschappij is van geslacht tot geslacht. Vastelijk is hij overtuigd, maar niet hartelijk wedergeboren. Hij belijdt wel dat de macht Gods niet afhangt van menselijke willekeur, wel heeft hij veel van zijn trotsheid laten varen, dewijl hij Gods gezag boven zich stelt, maar verder gaat hij niet. Dit blijkt ons duidelijk uit Daniel 4:8, waar hij spreekt van de heilige goden.

Vers 4

4. Ik Nebukadnezar, na het volbrengen van mijne krijgsdadengerust zijnde in mijn huis, en in mijn paleis groenende, terwijl naar buiten mijne heerschappij gevestigd was en nu alles, wat ik wilde, inwendig gelukt was (Daniel 4:30). 5. Zag enen droom, dien ik verhalen zal (Daniel 4:10), een droom, die mij vervaarde, en de gedachten, die ik op mijn bed had, en de gezichten mijns hoofds beroerden mij, want, hoewel ik de betekenis van het gezicht nog niet verstond, vermoedde ik toch, dat mij daardoor iets van grote, ongunstige betekenis aangekondigd was.

Na de inneming en verwoesting van Jeruzalem in het jaar 588 v. C. had Nebukadnezar het, gelijk wij bij Isaiah 23:1 mededeelden, met de dertienjarige belegering van Tyrus te doen, dat zich eveneens aan zijne opperheerschappij moest onderwerpen. In dien tijd strafte hij ook de stammen in het Oost-Jordaanland, de Ammonieten, Moabieten en Edomieten. Volgens Jozefus zou hij zelfs tot Egypte en van daar verder door Libië tot aan de zuilen van Herkules (aan de straat van Gibraltar), in het noorden en noordwesten tot aan Pontus en Thracië doorgedrongen zijn. Daarna, (ongeveer sedert 572 v r Chr.) trok hij naar Babylon terug, om zich nu in vrede te verheugen in de heerschappij, die in lange oorlogen verkregen was, en zich door werken van bouwkunst te verheerlijken. Tot deze wendde hij de schatten aan uit den ontzaglijken buit, welken zijne veroveringstochten hem hadden opgeleverd. In de eerste plaats moet onder deze genoemd worden de Medische muur, de bekende. 20 voet dikke en 100 voet hoge beschutting, die hij 10-12 mijlen boven zijne hoofdstad Babylon van den enen stroom tot den anderen tegen invallen uit het noorden bouwde. Wenden wij ons van dezen muur zuidelijk naar Babel, zo vinden wij het oudste gedeelte der stad aan de westzijde van den Eufraat in het ongeveer 2 uren zuidwestelijk van het tegenwoordige vlek Hilleh gelegene Birs Nimrod, d. i. Nimrods toren. Daar hebben wij de oudste ruïne van de wereld voor ons, een berg van puin in de gedaante van ene van `t westen naar `t oosten langwerpige verdieping, bij den grondslag meer dan 2000 voeten in omtrek, geheel uit bakstenen bestaande, die deels in de zon gedroogd (binnen in), deels in ovens gebakken waren (de uitwendige bekleding, die enen ongeveer 20 schreden dikken muur vormt). Als op brede trappen kan men op deze onderlaag den gehelen bouw rondgaan en ziet men spoedig, dat er van het terrasvormig opstijgend gebouw slechts 3 verdiepingen zijn blijven staan, terwijl de bovenste vier met hun puin op de ondersten nederstortten en den omtrek vergrootten; op het laatste 200 voet hoge bolwerk verheft zich een solide pilaar van 28 voet breedte en 35 voet hoogte. Er is geen twijfel aan, of wij bevinden ons hier, gelijk het verhaal der Arabieren luidt (Gen 11:8), aan de puinhopen van Babels toren; dit is zeker, nadat Oppert uit Hamburg op last der Franse regering zeer belangrijke onderzoekingen gedaan heeft. Hij, die dit gebouw uit zijne oorspronkelijke puinhopen opgebouwd en tot een tempel van Bel, den hoogsten god der Babyloniërs op ene schitterende wijze heeft ingericht, om daar ook de vaten uit den tempel van Jeruzalem onder te brengen (Daniel 1:2), is Nebukadnezar, wiens naam bijna elke tichel der ruïnen in Babylonisch spijkerschrift draagt, en die op enen te Borsippa gevonden cilinder zich op dit zijn werk met deze woorden beroemt: "Het gedenkteken uit den oudsten tijd van Babylon heb ik, Nebukadnezar, koning van Babylon, de dienaar van het eeuwige Wezen, de getuige der onveranderlijkheid van Nerodach, den hoogsten heerser, die den Nebo verheft. enz. (vgl. Jeremiah 50:2. Isaiah 46:1) hersteld en voltooid, in tichelen en koper heb ik zijnen top opgericht-het gedenkteken van den oudsten tijd van Borsippa, dat een koning uit den ouden tijd bouwde (men telt 42 menschenleeftijden?), maar hij richtte zijnen top niet op; van den dag van den zondvloed af verlieten zij hem, daar zij in verwarring hun woorden voortbrachten. " Treffend is het gezicht rondom van de hoogte van dezen Nimrodstoren; de geheel omtrek, dien het oog van deze hoogte af overziet. vertoont niets dan de "woestijn aan de zee" (Isaiah 21:1), woeste velden in het oosten, noorden en westen, zonder gras, kruid of geboomte, alleen aan den langzaam voortvloeienden Eufraat en hier en daar aan de kanalen tamarisken bosjes, aan de zijde het grote Hindija-meer, dat in de moerassen van Bahr-Redschef en Chor-Allah ongeveer 35 geografische mijlen ver en 3-10 mijlen in de breedte tot aan Samavah zich uitstrekt en in de ontzaglijk uitgestrekte lage landen van deze Babylonische moerassen die voor Alexander den Grote zo gevaarlijk ontelbare kleinere eilanden. Ruim 2 geografische mijlen zuid-oostelijk van Birs-Nimrod bevindt zich ene rivier en ene rij van heuvelen, die den naam van Dura draagt en op een van welke Oppert een carr van 6 meter hoog en van 14 meters aan de basis ontdekt heeft, waarin hij een overblijfsel van het gouden beeld van Nebukadnezar (Daniel 3:1) ziet. Ongeveer 3 geografische mijlen zuidelijk ligt een sterk dorp, Kisil, grotendeels door Joden bewoond, die hier het grafteken van den Profeet Ezechiël in ere houden, hetwelk de koning Jojachin (2 Chronicles 24:8, # Ch) hem in ballingschap zou hebben laten oprichten. Tegenover deze oudere stad aan den oostelijken oever van den Eufraat, waar reeds zijn vader zich een paleis had gebouwd, legde Nebukadnezar de nieuwe stad aan, die een kwadraat van 9 geografische mijlen in den omtrek vormde. Een ontzaglijke muur, zo breed, dat op de schansen achter de tinnen twee vierspannen zeer goed voor elkaar kunnen uitwijken, waarboven 250 torens uitsteken, door ene breedte en diepe met water uit den Eufraat gevulde gracht beschermd (Jeremiah 51:32, Jeremiah 51:58) omgaven de stad, tot welke 100 poorten met posten, vleugels en dorpels van erts den toegang openden (Isaiah 44:2) en welke tegen de overstromingen van den Eufraat nog door een bijzonder bolwerk gedekt was; ene brug van stenen pilaren met ene beweegbare bedekking van cederen en palmhouten balken, die des nachts worden weggetrokken, verbond beide delen der stad met elkaar. Naast het paleis van zijnen vader bouwde Nebukadnezar zijn koninklijken burg; de ruïnen daarvan heten el Kasr d. i. slotberg, en bestaan uit een groep stukken van muurwerk, 70 voeten hoog, 2400 voeten lang en 1800 voeten breed, uit de sierlijkste tichelstenen, dikwijls met blauw, rood en zwart verglaassel, in den regel echter helder geel gevormd. Een bepaald plan der gebouwen kan men niet meer opmaken, daar het voornamelijk deze Kasr is, welks muren voor de latere hoofdsteden Seleucia, Ktesiphon enz. stenen moesten leveren; wij weten echter, dat de burg ene ruimte van 3/4 mijl innam terwijl zich ook, behalve de gebouwen van het paleis tuinen en vijvers binnen de hoge muren bevonden. Daartoe behoorden de zo beroemde hangende tuinen een terrassenbouw van 400 voet lengte en van dezelfde breedte, en zo hoog aangelegd, dat het boven den 130 voet hogen burgtoren uitstak; het had den aanleg van tuinen en lustbossen op de oppervlakte en werd door pompen van water uit den Eufraat voorzien. Deze tuinen moesten aan de Medische echtgenoot van Nebukadnezar, aan Amytis, gelijk zij gewoonlijk genoemd wordt (dochter van Cyaxares (zie 2 Kings 21:12, 2 Kings 22:2) enen blik in de vlakte van Babel verschaffen, gelijk zij van de bergen in haar land gewoon was; van de hoogte der terrassen kon men dan den gehelen der oude en nieuwe stad overzien-ginds de oude koningsburg en den groten Belustempel, hier het nieuwe paleis, daar tussen het gewoel op de brug en op de straten-men kon zelfs over de stadsmuren uitzien in de vruchtbare vlakte. Dit is zonder twijfel de plaats waar de koning de woorden uitsprak (Daniel 4:30): "Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks, door de sterkte mijner macht en ter ere mijner heerlijkheid. " De vlakke ruimte binnen de stad was rechthoekig: met zo vele straten doorkruist, dat er 625 kleine vierhoeken ontstonden, die echter niet alle met huizen bedekt waren, maar voor een groot deel ook tuinen en bebouwde velden bevatten. Onder de in Kasr gevondene oudheden is het merkwaardigste een basreliëf, dat een leeuw voorstelt, die zich over enen op den grond liggenden man verheft, misschien ene voorstelling van Daniël in den leeuwekuil (Daniel 6:1).

Vers 4

4. Ik Nebukadnezar, na het volbrengen van mijne krijgsdadengerust zijnde in mijn huis, en in mijn paleis groenende, terwijl naar buiten mijne heerschappij gevestigd was en nu alles, wat ik wilde, inwendig gelukt was (Daniel 4:30). 5. Zag enen droom, dien ik verhalen zal (Daniel 4:10), een droom, die mij vervaarde, en de gedachten, die ik op mijn bed had, en de gezichten mijns hoofds beroerden mij, want, hoewel ik de betekenis van het gezicht nog niet verstond, vermoedde ik toch, dat mij daardoor iets van grote, ongunstige betekenis aangekondigd was.

Na de inneming en verwoesting van Jeruzalem in het jaar 588 v. C. had Nebukadnezar het, gelijk wij bij Isaiah 23:1 mededeelden, met de dertienjarige belegering van Tyrus te doen, dat zich eveneens aan zijne opperheerschappij moest onderwerpen. In dien tijd strafte hij ook de stammen in het Oost-Jordaanland, de Ammonieten, Moabieten en Edomieten. Volgens Jozefus zou hij zelfs tot Egypte en van daar verder door Libië tot aan de zuilen van Herkules (aan de straat van Gibraltar), in het noorden en noordwesten tot aan Pontus en Thracië doorgedrongen zijn. Daarna, (ongeveer sedert 572 v r Chr.) trok hij naar Babylon terug, om zich nu in vrede te verheugen in de heerschappij, die in lange oorlogen verkregen was, en zich door werken van bouwkunst te verheerlijken. Tot deze wendde hij de schatten aan uit den ontzaglijken buit, welken zijne veroveringstochten hem hadden opgeleverd. In de eerste plaats moet onder deze genoemd worden de Medische muur, de bekende. 20 voet dikke en 100 voet hoge beschutting, die hij 10-12 mijlen boven zijne hoofdstad Babylon van den enen stroom tot den anderen tegen invallen uit het noorden bouwde. Wenden wij ons van dezen muur zuidelijk naar Babel, zo vinden wij het oudste gedeelte der stad aan de westzijde van den Eufraat in het ongeveer 2 uren zuidwestelijk van het tegenwoordige vlek Hilleh gelegene Birs Nimrod, d. i. Nimrods toren. Daar hebben wij de oudste ruïne van de wereld voor ons, een berg van puin in de gedaante van ene van `t westen naar `t oosten langwerpige verdieping, bij den grondslag meer dan 2000 voeten in omtrek, geheel uit bakstenen bestaande, die deels in de zon gedroogd (binnen in), deels in ovens gebakken waren (de uitwendige bekleding, die enen ongeveer 20 schreden dikken muur vormt). Als op brede trappen kan men op deze onderlaag den gehelen bouw rondgaan en ziet men spoedig, dat er van het terrasvormig opstijgend gebouw slechts 3 verdiepingen zijn blijven staan, terwijl de bovenste vier met hun puin op de ondersten nederstortten en den omtrek vergrootten; op het laatste 200 voet hoge bolwerk verheft zich een solide pilaar van 28 voet breedte en 35 voet hoogte. Er is geen twijfel aan, of wij bevinden ons hier, gelijk het verhaal der Arabieren luidt (Gen 11:8), aan de puinhopen van Babels toren; dit is zeker, nadat Oppert uit Hamburg op last der Franse regering zeer belangrijke onderzoekingen gedaan heeft. Hij, die dit gebouw uit zijne oorspronkelijke puinhopen opgebouwd en tot een tempel van Bel, den hoogsten god der Babyloniërs op ene schitterende wijze heeft ingericht, om daar ook de vaten uit den tempel van Jeruzalem onder te brengen (Daniel 1:2), is Nebukadnezar, wiens naam bijna elke tichel der ruïnen in Babylonisch spijkerschrift draagt, en die op enen te Borsippa gevonden cilinder zich op dit zijn werk met deze woorden beroemt: "Het gedenkteken uit den oudsten tijd van Babylon heb ik, Nebukadnezar, koning van Babylon, de dienaar van het eeuwige Wezen, de getuige der onveranderlijkheid van Nerodach, den hoogsten heerser, die den Nebo verheft. enz. (vgl. Jeremiah 50:2. Isaiah 46:1) hersteld en voltooid, in tichelen en koper heb ik zijnen top opgericht-het gedenkteken van den oudsten tijd van Borsippa, dat een koning uit den ouden tijd bouwde (men telt 42 menschenleeftijden?), maar hij richtte zijnen top niet op; van den dag van den zondvloed af verlieten zij hem, daar zij in verwarring hun woorden voortbrachten. " Treffend is het gezicht rondom van de hoogte van dezen Nimrodstoren; de geheel omtrek, dien het oog van deze hoogte af overziet. vertoont niets dan de "woestijn aan de zee" (Isaiah 21:1), woeste velden in het oosten, noorden en westen, zonder gras, kruid of geboomte, alleen aan den langzaam voortvloeienden Eufraat en hier en daar aan de kanalen tamarisken bosjes, aan de zijde het grote Hindija-meer, dat in de moerassen van Bahr-Redschef en Chor-Allah ongeveer 35 geografische mijlen ver en 3-10 mijlen in de breedte tot aan Samavah zich uitstrekt en in de ontzaglijk uitgestrekte lage landen van deze Babylonische moerassen die voor Alexander den Grote zo gevaarlijk ontelbare kleinere eilanden. Ruim 2 geografische mijlen zuid-oostelijk van Birs-Nimrod bevindt zich ene rivier en ene rij van heuvelen, die den naam van Dura draagt en op een van welke Oppert een carr van 6 meter hoog en van 14 meters aan de basis ontdekt heeft, waarin hij een overblijfsel van het gouden beeld van Nebukadnezar (Daniel 3:1) ziet. Ongeveer 3 geografische mijlen zuidelijk ligt een sterk dorp, Kisil, grotendeels door Joden bewoond, die hier het grafteken van den Profeet Ezechiël in ere houden, hetwelk de koning Jojachin (2 Chronicles 24:8, # Ch) hem in ballingschap zou hebben laten oprichten. Tegenover deze oudere stad aan den oostelijken oever van den Eufraat, waar reeds zijn vader zich een paleis had gebouwd, legde Nebukadnezar de nieuwe stad aan, die een kwadraat van 9 geografische mijlen in den omtrek vormde. Een ontzaglijke muur, zo breed, dat op de schansen achter de tinnen twee vierspannen zeer goed voor elkaar kunnen uitwijken, waarboven 250 torens uitsteken, door ene breedte en diepe met water uit den Eufraat gevulde gracht beschermd (Jeremiah 51:32, Jeremiah 51:58) omgaven de stad, tot welke 100 poorten met posten, vleugels en dorpels van erts den toegang openden (Isaiah 44:2) en welke tegen de overstromingen van den Eufraat nog door een bijzonder bolwerk gedekt was; ene brug van stenen pilaren met ene beweegbare bedekking van cederen en palmhouten balken, die des nachts worden weggetrokken, verbond beide delen der stad met elkaar. Naast het paleis van zijnen vader bouwde Nebukadnezar zijn koninklijken burg; de ruïnen daarvan heten el Kasr d. i. slotberg, en bestaan uit een groep stukken van muurwerk, 70 voeten hoog, 2400 voeten lang en 1800 voeten breed, uit de sierlijkste tichelstenen, dikwijls met blauw, rood en zwart verglaassel, in den regel echter helder geel gevormd. Een bepaald plan der gebouwen kan men niet meer opmaken, daar het voornamelijk deze Kasr is, welks muren voor de latere hoofdsteden Seleucia, Ktesiphon enz. stenen moesten leveren; wij weten echter, dat de burg ene ruimte van 3/4 mijl innam terwijl zich ook, behalve de gebouwen van het paleis tuinen en vijvers binnen de hoge muren bevonden. Daartoe behoorden de zo beroemde hangende tuinen een terrassenbouw van 400 voet lengte en van dezelfde breedte, en zo hoog aangelegd, dat het boven den 130 voet hogen burgtoren uitstak; het had den aanleg van tuinen en lustbossen op de oppervlakte en werd door pompen van water uit den Eufraat voorzien. Deze tuinen moesten aan de Medische echtgenoot van Nebukadnezar, aan Amytis, gelijk zij gewoonlijk genoemd wordt (dochter van Cyaxares (zie 2 Kings 21:12, 2 Kings 22:2) enen blik in de vlakte van Babel verschaffen, gelijk zij van de bergen in haar land gewoon was; van de hoogte der terrassen kon men dan den gehelen der oude en nieuwe stad overzien-ginds de oude koningsburg en den groten Belustempel, hier het nieuwe paleis, daar tussen het gewoel op de brug en op de straten-men kon zelfs over de stadsmuren uitzien in de vruchtbare vlakte. Dit is zonder twijfel de plaats waar de koning de woorden uitsprak (Daniel 4:30): "Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks, door de sterkte mijner macht en ter ere mijner heerlijkheid. " De vlakke ruimte binnen de stad was rechthoekig: met zo vele straten doorkruist, dat er 625 kleine vierhoeken ontstonden, die echter niet alle met huizen bedekt waren, maar voor een groot deel ook tuinen en bebouwde velden bevatten. Onder de in Kasr gevondene oudheden is het merkwaardigste een basreliëf, dat een leeuw voorstelt, die zich over enen op den grond liggenden man verheft, misschien ene voorstelling van Daniël in den leeuwekuil (Daniel 6:1).

Vers 6

6. Daarom is er een bevel van mij gesteld, dat men voor mij zou inbrengen al de wijzen van Babel, (Daniel 2:2) op mijnen koninklijken burg; opdat zij mij de uitlegging van dien droom zouden bekend maken.

Vers 6

6. Daarom is er een bevel van mij gesteld, dat men voor mij zou inbrengen al de wijzen van Babel, (Daniel 2:2) op mijnen koninklijken burg; opdat zij mij de uitlegging van dien droom zouden bekend maken.

Vers 7

7. Toen kwamen in volgens mijn bevel de tovenaars, de sterrekijkers, de Chaldeën, en de waarzeggers; en ik zei den droom voor hen, maar zij maakten mij zijne uitlegging niet bekend:

Bij den eersten droom in Daniel 2:1 beweerden de wijzen enen droom te kunnen verklaren, maar te weten wat een ander gedroomd had, konden zij niet, nu wordt het duidelijk, dat zij ook het verklaren niet kunnen, hoewel Nebukadnezar zijnen droom niet weer, gelijk toen, vergeten heeft, maar dien in zijn geheel mededeelt.

Het ware mogelijk, dat de, Chaldeeuwse wijzen, overeenkomstig hun eigene voorschriften van droomverklaring, in `t algemeen ene gedachte hadden, dat de droom een groot onheil voor Nebukadnezar inhield, hoewel zij, zonder de Goddelijke ingeving, waarmee Daniël verwaardigd werd, de juiste strekking niet konden verstaan. Onder deze onwetendheid omtrent de juiste betekenis, hebben zij misschien gewenst zich zelven te beschermen, want weinigen zouden den moed hebben, een oosters heerser bekend te maken, dat zijn droom een groot onheil voor hem zelven bevatte.

Vers 7

7. Toen kwamen in volgens mijn bevel de tovenaars, de sterrekijkers, de Chaldeën, en de waarzeggers; en ik zei den droom voor hen, maar zij maakten mij zijne uitlegging niet bekend:

Bij den eersten droom in Daniel 2:1 beweerden de wijzen enen droom te kunnen verklaren, maar te weten wat een ander gedroomd had, konden zij niet, nu wordt het duidelijk, dat zij ook het verklaren niet kunnen, hoewel Nebukadnezar zijnen droom niet weer, gelijk toen, vergeten heeft, maar dien in zijn geheel mededeelt.

Het ware mogelijk, dat de, Chaldeeuwse wijzen, overeenkomstig hun eigene voorschriften van droomverklaring, in `t algemeen ene gedachte hadden, dat de droom een groot onheil voor Nebukadnezar inhield, hoewel zij, zonder de Goddelijke ingeving, waarmee Daniël verwaardigd werd, de juiste strekking niet konden verstaan. Onder deze onwetendheid omtrent de juiste betekenis, hebben zij misschien gewenst zich zelven te beschermen, want weinigen zouden den moed hebben, een oosters heerser bekend te maken, dat zijn droom een groot onheil voor hem zelven bevatte.

Vers 8

8. Totdat ten laatste Daniël, de gevangene uit Juda (Daniel 2:25), voor mij inkwam, wiens naam Beltsazar is, naar den naam mijns gods Bel (Daniel 1:7), in wien ook, gelijk nu ten tweeden male bekend is geworden, de geest der heilige Goden is, om dromen te kunnen verklaren (Hoofdst 2:11, 28; 5:11, 14. Genesis 41:38), en ik vertelde den droom voor hem, zeggende:

Gelijk Nebukadnezar niet heeft opgehouden een heiden te zijn, zo heeft ook Bel niet opgehouden, voor hem de hoogste god te zijn, toch moeten wij in aanmerking dat hij bij het uitvaardigen zich nog geheel geschikt naar het heidens standpunt zijner onderdanen, om hen eerst door volledige mededeling van het voorval nader tot de kennis der waarheid te brengen.

Waarom, zo gevoelt men zich gedrongen te vragen, heeft Nebukadnezar zich niet aanstonds tot Daniël gewend, maar eerst de wijzen laten roepen, van wier onvermogen hem toch de geschiedenis van zijnen vroegeren droom overtuigd had? Intussen zijn sedert dien ongeveer 32 jaren voorbijgegaan; Daniël had dus in langen tijd gene gelegenheid om als openbaarder van Goddelijke geheimen bij den koning bevestigd te worden, terwijl voor dezen door den overvloed van zijn geluk de vroegere openbaring steeds meer verduisterd werd, ook zelfs het wonder voor ongeveer 16 jaren aan de drie mannen in den vurigen oven geschied (Daniel 8:1), steeds meer uit zijn hart verdween. Bovendien komt in aanmerking, dat Nebukadnezar misschien vermoedde, dat zijn droom hem zelven betrof en iets kwaads voor hem betekende; en de mens is toch inderdaad zo, dat hij ene hem onaangename waarheid zoveel mogelijk uit den weg gaat, al zou hij ook gaarne tot de kennis der waarheid komen, en dat hij eerst nadat hem de omwegen op het dwaalspoor geleid hebben, den rechten weg inslaat. "Vorsten en heren, en de mensen in het algemeen, hebben niet gaarne te doen met mensen, die boven hen verheven zijn, in wie de Geest Gods is, behalve wanneer zij hen bepaald nodig hebben. "

Vers 8

8. Totdat ten laatste Daniël, de gevangene uit Juda (Daniel 2:25), voor mij inkwam, wiens naam Beltsazar is, naar den naam mijns gods Bel (Daniel 1:7), in wien ook, gelijk nu ten tweeden male bekend is geworden, de geest der heilige Goden is, om dromen te kunnen verklaren (Hoofdst 2:11, 28; 5:11, 14. Genesis 41:38), en ik vertelde den droom voor hem, zeggende:

Gelijk Nebukadnezar niet heeft opgehouden een heiden te zijn, zo heeft ook Bel niet opgehouden, voor hem de hoogste god te zijn, toch moeten wij in aanmerking dat hij bij het uitvaardigen zich nog geheel geschikt naar het heidens standpunt zijner onderdanen, om hen eerst door volledige mededeling van het voorval nader tot de kennis der waarheid te brengen.

Waarom, zo gevoelt men zich gedrongen te vragen, heeft Nebukadnezar zich niet aanstonds tot Daniël gewend, maar eerst de wijzen laten roepen, van wier onvermogen hem toch de geschiedenis van zijnen vroegeren droom overtuigd had? Intussen zijn sedert dien ongeveer 32 jaren voorbijgegaan; Daniël had dus in langen tijd gene gelegenheid om als openbaarder van Goddelijke geheimen bij den koning bevestigd te worden, terwijl voor dezen door den overvloed van zijn geluk de vroegere openbaring steeds meer verduisterd werd, ook zelfs het wonder voor ongeveer 16 jaren aan de drie mannen in den vurigen oven geschied (Daniel 8:1), steeds meer uit zijn hart verdween. Bovendien komt in aanmerking, dat Nebukadnezar misschien vermoedde, dat zijn droom hem zelven betrof en iets kwaads voor hem betekende; en de mens is toch inderdaad zo, dat hij ene hem onaangename waarheid zoveel mogelijk uit den weg gaat, al zou hij ook gaarne tot de kennis der waarheid komen, en dat hij eerst nadat hem de omwegen op het dwaalspoor geleid hebben, den rechten weg inslaat. "Vorsten en heren, en de mensen in het algemeen, hebben niet gaarne te doen met mensen, die boven hen verheven zijn, in wie de Geest Gods is, behalve wanneer zij hen bepaald nodig hebben. "

Vers 9

9. Beltsazar, gij overste der tovenaars (Daniel 2:2)! Dewijl ik weet, dat de geest der heilige Goden 1) in u is, en gene verborgenheid u zwaar is, zodat de uitlegging voor u zou moeilijk zijn, zo zeg de gezichten mijns drooms, dien ik gezien heb, te weten zijne uitlegging, daar ik den droom zelven nog herinner.

1) Hij behoudt de taal en de uitspraak van zijn afgodendienst en daarom is het te vrezen, dat hij tot het geloof en den dienst van den levenden God niet bekeerd is. Hij is een afgodendienaar en zijn spraak verraadt hem. Want hij spreekt van vele goden, en hij verklaart zich niet om in een God als algenoegzaam te berusten, neen, niet in Hem, die algenoegzaam is.

Bovendien prijst hij Daniël niet als een dienstknecht des levenden Gods, maar als een overste der tovenaars. Hij erkent daarom wel, dat deze zijn heidense tovenaars in trappen, maar niet in wezen overtreft. Den God van Israël stelt hij dus als op n lijn met de afgoden van zijn land.

Vers 9

9. Beltsazar, gij overste der tovenaars (Daniel 2:2)! Dewijl ik weet, dat de geest der heilige Goden 1) in u is, en gene verborgenheid u zwaar is, zodat de uitlegging voor u zou moeilijk zijn, zo zeg de gezichten mijns drooms, dien ik gezien heb, te weten zijne uitlegging, daar ik den droom zelven nog herinner.

1) Hij behoudt de taal en de uitspraak van zijn afgodendienst en daarom is het te vrezen, dat hij tot het geloof en den dienst van den levenden God niet bekeerd is. Hij is een afgodendienaar en zijn spraak verraadt hem. Want hij spreekt van vele goden, en hij verklaart zich niet om in een God als algenoegzaam te berusten, neen, niet in Hem, die algenoegzaam is.

Bovendien prijst hij Daniël niet als een dienstknecht des levenden Gods, maar als een overste der tovenaars. Hij erkent daarom wel, dat deze zijn heidense tovenaars in trappen, maar niet in wezen overtreft. Den God van Israël stelt hij dus als op n lijn met de afgoden van zijn land.

Vers 10

10. De gezichten nu mijns hoofds, mijner verbeelding op mijn leger waren deze: ik zag, en ziet er was een boom in het midden der aarde, en zijne hoogte was, reeds van den beginne af, groot.

Vers 10

10. De gezichten nu mijns hoofds, mijner verbeelding op mijn leger waren deze: ik zag, en ziet er was een boom in het midden der aarde, en zijne hoogte was, reeds van den beginne af, groot.

Vers 11

11. De boom werd hoe langer hoe meer groot en sterk, en zijne hoogte reikte ten laatste aan den hemel (Genesis 11:4), en, wat zijn omvang betreft, hij werd gezien tot aan het einde der ganse aarde.

De allegorische voorstelling is groots en verheven, tot in de kleinste delen treffend doorgevoerd, uit gemengde beelden tot een zeldzaam groots geheel zamengevoegd. Zij gelijkt met recht, volgens het voor de allegorie gebezigde beeld van enen vernuftigen onderzoeker (Creuzer) aan de in de breedte slingerende takken van ene welig groeiende plant- de vrijheid en de lust tot spelen, die aan de fantasie eigen is, omzweeft de gedachte, eer de geest zich van haar heeft meester gemaakt. Het beeld is echt oosters en het symbool van den boom even zo min zonder betekenis als het de koeien zijn, die Fara in den droom zag; wij kunnen hier meer zeggen, het is op Babylonische grond gewassen, daarheen wijzen ons de gezichten van Ezechiël, die daar gezien zijn (Ezekiel 17:22 v. 19:10, 31:3, en de inkleding van die in merkwaardige overeenstemming met het onze.

Vers 11

11. De boom werd hoe langer hoe meer groot en sterk, en zijne hoogte reikte ten laatste aan den hemel (Genesis 11:4), en, wat zijn omvang betreft, hij werd gezien tot aan het einde der ganse aarde.

De allegorische voorstelling is groots en verheven, tot in de kleinste delen treffend doorgevoerd, uit gemengde beelden tot een zeldzaam groots geheel zamengevoegd. Zij gelijkt met recht, volgens het voor de allegorie gebezigde beeld van enen vernuftigen onderzoeker (Creuzer) aan de in de breedte slingerende takken van ene welig groeiende plant- de vrijheid en de lust tot spelen, die aan de fantasie eigen is, omzweeft de gedachte, eer de geest zich van haar heeft meester gemaakt. Het beeld is echt oosters en het symbool van den boom even zo min zonder betekenis als het de koeien zijn, die Fara in den droom zag; wij kunnen hier meer zeggen, het is op Babylonische grond gewassen, daarheen wijzen ons de gezichten van Ezechiël, die daar gezien zijn (Ezekiel 17:22 v. 19:10, 31:3, en de inkleding van die in merkwaardige overeenstemming met het onze.

Vers 12

12. Zijn loof aan de uitgestrekte takken was schoon, en zijne vruchten, die hij droeg, vele, en er was spijze aan denzelven voor allen, die in zijn bereik leefden; onder hem vond het gedierte des velds schaduw, en de vogelen des hemels woonden zijne takken, en alle vleesde dieren des velds en de vogelen des hemels, werd daarvan gevoed. De toepassing van dit vers op den koning blijft achter Daniel 4:22 weg, en de lezer kan die nu zelf maken; men verklare echter de uitdrukking, dat van den boom zich alle vlees voedt, niet van des konings rijkdom, die vele (maar niet alle!) mensen voedt, maar omtrent de voorstelling, dat eigenlijk alles aan hem toebehoort, ieder zijn eigendom van den koning ter leen heeft, en dus van hem zijn voedsel ontvangt.

Vers 12

12. Zijn loof aan de uitgestrekte takken was schoon, en zijne vruchten, die hij droeg, vele, en er was spijze aan denzelven voor allen, die in zijn bereik leefden; onder hem vond het gedierte des velds schaduw, en de vogelen des hemels woonden zijne takken, en alle vleesde dieren des velds en de vogelen des hemels, werd daarvan gevoed. De toepassing van dit vers op den koning blijft achter Daniel 4:22 weg, en de lezer kan die nu zelf maken; men verklare echter de uitdrukking, dat van den boom zich alle vlees voedt, niet van des konings rijkdom, die vele (maar niet alle!) mensen voedt, maar omtrent de voorstelling, dat eigenlijk alles aan hem toebehoort, ieder zijn eigendom van den koning ter leen heeft, en dus van hem zijn voedsel ontvangt.

Vers 13

13. Ik zag verder in de gezichten mijns hoofds, mijner verbeelding op mijn leger (Daniel 4:7), en ziet, een wachter, namelijk een heilige, een van de heilige engelen, die steeds waakzaam zijn en bereid tot het volbrengen van den Goddelijken wil, kwam af van den hemel.

Vers 13

13. Ik zag verder in de gezichten mijns hoofds, mijner verbeelding op mijn leger (Daniel 4:7), en ziet, een wachter, namelijk een heilige, een van de heilige engelen, die steeds waakzaam zijn en bereid tot het volbrengen van den Goddelijken wil, kwam af van den hemel.

Vers 14

14. Roepende met kracht gelijk een heraut (Daniel 3:4), en aldus zeggende: Houwt dien boom af, en kaptdoor dat gehele afhouwen zijne takken af, stroopt zijn loof af, en verstrooit zijne vruchten, zodat zij niet te vinden zijn, dat de dieren van onder hem wegzwerven, tengevolge dier verwoesting van schrik vervuld, en de vogelen van zijne takken.

Wie zij zijn, wien de Engel het bevel omtrent het afhouwen van den boom toeroept, zal men moeilijk kunnen vragen. Het moet slechts aan Nebukadnezar bekend gemaakt worden, welk een vonnis den boom treft; daartoe moet hij slechts het bevel horen, niet degenen zien, wien de volvoering is opgedragen.

Vers 14

14. Roepende met kracht gelijk een heraut (Daniel 3:4), en aldus zeggende: Houwt dien boom af, en kaptdoor dat gehele afhouwen zijne takken af, stroopt zijn loof af, en verstrooit zijne vruchten, zodat zij niet te vinden zijn, dat de dieren van onder hem wegzwerven, tengevolge dier verwoesting van schrik vervuld, en de vogelen van zijne takken.

Wie zij zijn, wien de Engel het bevel omtrent het afhouwen van den boom toeroept, zal men moeilijk kunnen vragen. Het moet slechts aan Nebukadnezar bekend gemaakt worden, welk een vonnis den boom treft; daartoe moet hij slechts het bevel horen, niet degenen zien, wien de volvoering is opgedragen.

Vers 15

15. Doch laat den stam met zijne wortelen (de stam zijns wortels) in de aarde, en met enen ijzeren en koperen band, hem, die door dat beeld bedoeld is, in het tedere gras des velds, daar de krankzinnigheid hem zijne vrije beschikking over zichzelven ontneemt en zijnen geest met donkerheid omgeeft (Psalms 107:10), zonder dat eigen vermogen of menselijke kunst ooit weer zulke banden kan losmaken, en laat hem in den dauw des hemels, even als een dier, dat in de open lucht zijn verblijf heeft, nat gemaakt worden, en zijn deel zij met het gedierte in het kruid der aarde, tot welke hij in dien toestand zal nedergestoten zijn.

Men kan den boom en den stam zijns wortels niet zo onderscheiden, dat men onder den om te houwen boom Nebukadnezar zelven en onder den stam zijn huis, zijne familie verstaat. Nebukadnezar is de boom met den stam, maar wanneer de boom Nebukadnezar wordt omgehouwen, zal toch zijn stam in de aarde blijven, opdat hij weer kan uitspruiten en tot een boom Nebukadnezar opwassen, of, gelijk Hitzig het opvat, de koning Nebukadnezar zal in krankzinnigheid ten onder gaan, maar de mens Nebukadnezar zal blijven, opdat hij weer tot koning Nebukadnezar kan worden.

Ongetwijfeld betekent dit dat zijn koningschap vast en zeker zou zijn gedurende den tijd, dat hij beroofd van zijn verstand zou zijn. Nebukadnezar ondervindt hier nog dat God in Zijn oordelen des ontfermens nog gedachtig zou zijn, ja, dat Hij steeds wegen van uitkomst en redding heeft, voor hen, wier zaak hopeloos en reddeloos schijnt te zijn.

Vers 15

15. Doch laat den stam met zijne wortelen (de stam zijns wortels) in de aarde, en met enen ijzeren en koperen band, hem, die door dat beeld bedoeld is, in het tedere gras des velds, daar de krankzinnigheid hem zijne vrije beschikking over zichzelven ontneemt en zijnen geest met donkerheid omgeeft (Psalms 107:10), zonder dat eigen vermogen of menselijke kunst ooit weer zulke banden kan losmaken, en laat hem in den dauw des hemels, even als een dier, dat in de open lucht zijn verblijf heeft, nat gemaakt worden, en zijn deel zij met het gedierte in het kruid der aarde, tot welke hij in dien toestand zal nedergestoten zijn.

Men kan den boom en den stam zijns wortels niet zo onderscheiden, dat men onder den om te houwen boom Nebukadnezar zelven en onder den stam zijn huis, zijne familie verstaat. Nebukadnezar is de boom met den stam, maar wanneer de boom Nebukadnezar wordt omgehouwen, zal toch zijn stam in de aarde blijven, opdat hij weer kan uitspruiten en tot een boom Nebukadnezar opwassen, of, gelijk Hitzig het opvat, de koning Nebukadnezar zal in krankzinnigheid ten onder gaan, maar de mens Nebukadnezar zal blijven, opdat hij weer tot koning Nebukadnezar kan worden.

Ongetwijfeld betekent dit dat zijn koningschap vast en zeker zou zijn gedurende den tijd, dat hij beroofd van zijn verstand zou zijn. Nebukadnezar ondervindt hier nog dat God in Zijn oordelen des ontfermens nog gedachtig zou zijn, ja, dat Hij steeds wegen van uitkomst en redding heeft, voor hen, wier zaak hopeloos en reddeloos schijnt te zijn.

Vers 16

16. En om het nog nader aan te wijzen, hoe diep hij vernederd zal worden, zijn hart worde veranderd, dat het geens mensen hart meer zij, en hem worde eens beesten hart gegeven, zodat hij zich voor een dier houdt en zich als zodanig gedraagt, en laat zeven tijden (volgens Daniel 7:25; Daniel 12:7 zeven jaren) over hem voorbijgaan, laat hem zolang in dien toestand blijven.

Over het algemeen levert het oude evenmin als het tegenwoordige oosten vele voorbeelden van psychische of zielziekten op; dan beide hoofdvormen, de melancholie en de kranzinnigheid komen twee bijzonder interessante gevallen in de Heilige Schrift voor en wel daar en hier bij enen koning. Wanneer in het algemeen kan worden aangenomen, dat psychische ziekten tot psychischen basis hebben ene ontstemming van het zenuwgestel, zo is de melancholie voornamelijk verbonden met ziekelijke aandoening van het ganglien- (onderlijfs-zenuwen-) systeem. Zij gaat, vooral waar psychische opwellingen, bijv. eergierigheid ijverzucht enz. mede oorzaak is, periodiek uit de passieve, de vorm van het in droefheid verzonken zijn tot den aktieven vorm van manie over en wordt tot razernij, gelijk bij Saul (1 Samuel 16:23, 1 Samuel 16:23, 1 Samuel 18:10). De uitzinnigheid daarentegen, voornamelijk met ene ziekelijke affectie van het hersenleven verbonden, is een in den war zijn van den geest. Zij openbaart zich als gek zijn, als waanzinnig, of zij zoekt zich, wat in `t bijzonder bij individuen, wier geest krachtiger is, het geval is, den geest te fixeren door ene inbeelding, ene idee fixe in betrekking op zijne plaats in de objectieve wereld, met welke hij zich in tweespalt bevindt, Deze inbeelding kan zijn of alleen omtrent het stoffelijke, omtrent de intellectuele en ethische zijde van het menselijk wezen, bijv. op den stand van het individu in het maatschappelijk leven in de wereld, in de rij der schepselen; de uitzinnige is dan verbijsterd, houdt zich bijv. voor God, een koning, een dier, een glas enz. Die vorm van krankzinnigheid, waarin het zelfbewustzijn geheel verkeerd voorkomt, het "Ik" zich zelven geheel verloren heeft, en iemand zich voor een geheel ander wezen houdt, vindt men enigzins bij een Herodes Agrippa (Acts 12:22), Nebukadnezar is echter een bijzonder merkwaardig voorbeeld van dezen vorm van gehele verbijstering met een Latijns woord insania metamorphosis of zoanthropica genoemd. Zij was bij hem beide, natuurlijk gevolg van een goddelijke straf voor zich zelven vergodenden hoogmoed, Hij, die zich zelven in zijn hart had verheven boven alle mensen, werd tot de dieren vernederd, zonk in een dierlijken toestand weg, en hield zich zelven in zijne waanzinnigheid voor een dier, at gras, bleef onder den vrijen hemel en duldde niet, dat hem haren en nagels werden gesneden, Overigens worden voorbeelden van zulke ziekten uit alle tijden verhaald; zo van een boer, die zich verbeeldde, dat hij een wolf was (Lykantropie), met dit onderscheid, dat het vel omgekeerd, en de haren inwendig waren, van een meisje, dat om de epidemie te verdrijven, kattenbloed gedronken had, en uit afkeer daarvan in ene krankzinnigheid verviel, waarbij zij zich inbeeldde ene kat te zijn, enz.

Vers 16

16. En om het nog nader aan te wijzen, hoe diep hij vernederd zal worden, zijn hart worde veranderd, dat het geens mensen hart meer zij, en hem worde eens beesten hart gegeven, zodat hij zich voor een dier houdt en zich als zodanig gedraagt, en laat zeven tijden (volgens Daniel 7:25; Daniel 12:7 zeven jaren) over hem voorbijgaan, laat hem zolang in dien toestand blijven.

Over het algemeen levert het oude evenmin als het tegenwoordige oosten vele voorbeelden van psychische of zielziekten op; dan beide hoofdvormen, de melancholie en de kranzinnigheid komen twee bijzonder interessante gevallen in de Heilige Schrift voor en wel daar en hier bij enen koning. Wanneer in het algemeen kan worden aangenomen, dat psychische ziekten tot psychischen basis hebben ene ontstemming van het zenuwgestel, zo is de melancholie voornamelijk verbonden met ziekelijke aandoening van het ganglien- (onderlijfs-zenuwen-) systeem. Zij gaat, vooral waar psychische opwellingen, bijv. eergierigheid ijverzucht enz. mede oorzaak is, periodiek uit de passieve, de vorm van het in droefheid verzonken zijn tot den aktieven vorm van manie over en wordt tot razernij, gelijk bij Saul (1 Samuel 16:23, 1 Samuel 16:23, 1 Samuel 18:10). De uitzinnigheid daarentegen, voornamelijk met ene ziekelijke affectie van het hersenleven verbonden, is een in den war zijn van den geest. Zij openbaart zich als gek zijn, als waanzinnig, of zij zoekt zich, wat in `t bijzonder bij individuen, wier geest krachtiger is, het geval is, den geest te fixeren door ene inbeelding, ene idee fixe in betrekking op zijne plaats in de objectieve wereld, met welke hij zich in tweespalt bevindt, Deze inbeelding kan zijn of alleen omtrent het stoffelijke, omtrent de intellectuele en ethische zijde van het menselijk wezen, bijv. op den stand van het individu in het maatschappelijk leven in de wereld, in de rij der schepselen; de uitzinnige is dan verbijsterd, houdt zich bijv. voor God, een koning, een dier, een glas enz. Die vorm van krankzinnigheid, waarin het zelfbewustzijn geheel verkeerd voorkomt, het "Ik" zich zelven geheel verloren heeft, en iemand zich voor een geheel ander wezen houdt, vindt men enigzins bij een Herodes Agrippa (Acts 12:22), Nebukadnezar is echter een bijzonder merkwaardig voorbeeld van dezen vorm van gehele verbijstering met een Latijns woord insania metamorphosis of zoanthropica genoemd. Zij was bij hem beide, natuurlijk gevolg van een goddelijke straf voor zich zelven vergodenden hoogmoed, Hij, die zich zelven in zijn hart had verheven boven alle mensen, werd tot de dieren vernederd, zonk in een dierlijken toestand weg, en hield zich zelven in zijne waanzinnigheid voor een dier, at gras, bleef onder den vrijen hemel en duldde niet, dat hem haren en nagels werden gesneden, Overigens worden voorbeelden van zulke ziekten uit alle tijden verhaald; zo van een boer, die zich verbeeldde, dat hij een wolf was (Lykantropie), met dit onderscheid, dat het vel omgekeerd, en de haren inwendig waren, van een meisje, dat om de epidemie te verdrijven, kattenbloed gedronken had, en uit afkeer daarvan in ene krankzinnigheid verviel, waarbij zij zich inbeeldde ene kat te zijn, enz.

Vers 17

17. Deze zaak (Daniel 4:11-Daniel 4:13) is in het besluit der wachters; en deze begeerte 1), deze aangelegenheid is in het woord der heiligen, is door de heiligen bevolen en zal dus zeker volvoerd worden, opdat de levenden de mensenkinderen op aarde (Isaiah 53:8) bekennen, dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen (Hoofdst 2:21), en geeft ze aan wien Hij wil, ja zet daarover den laagste 2), den geringste onder de mensen; een mens is dus slechts zoveel, als de Allerhoogste hem wil doen zijn,

1) In het Chald. atlav (Scheëelta) Beter: deze aangelegenheid. Onder de heiligen moeten hier de Engelen verstaan worden, die het besluit Gods hebben goedgekeurd en ondertekend. In de H. Schrift komt meermalen voor dat de Heere God het besluit den Engelen voorlegt. (Isaiah 6:8. 1 Kings 22:20 Niet omdat God, de Heere hen van node heeft of hun toestemming behoeft, maar omdat Hij hun dienst gebruikt in de uitvoering van Zijn plannen.

2) Deze uitdrukkingen vinden volkomene verklaringen uit de Babylonische godsdienstbegrippen, met welke noodzakelijk de goddelijke, aan Nebukadnezar ten dele gewordene openbaring in zijne ziel moest zamensmelten. Diodorus Sicadus bericht van die godsdienstige voorstellingen; "Aan den loop van deze sterren (5 planetengoden) zijn, gelijk zij (de Babyloniërs) zeggen, 30 andere ondergeschikt, welke zij raadgevende goden noemen, van welke de ene helft het opzicht heeft over de landen onder de aarde, de andere echter ziet op datgene, wat op de aarde onder de mensen en in den hemel voorvalt. Alle tien dagen werd een van deze als bode der sterren van de bovenste naar de benedenste, en eveneens een ander van de onderste naar de bovenste gezonden. " Deze plaats werpt een bijzonder licht op de onze; hier even als daar een senaat van ondergoden of engelen, die het bestuur over de aarde heeft, over hetgeen daar voorvalt bericht geeft en de hogere goedkeuring voor zijne voorstellen gaat halen. Ook op een beeld bij Kazwini komt Bel voor, terwijl genieën (geesten) rondom hem zweven, die bereid zijn zijne bevelen te volbrengen.

Volgens de leer der Schrift bepalen de Engelen het lot der mensen niet, maar alleen God, rondom Wien de Engelen slechts als dienende geesten staan, opdat zij Zijne bevolen volbrengen, Zijnen raad den mensen bekend maken; de Engel betekent voor den Babylonischen koning het Goddelijke besluit ten opzichte van het over hem te komen gericht van verootmoediging voor zijnen hoogmoed, als besluit der wachters, om hem dit op de voor hem meest verstaanbare wijze als een Godsgericht aan te kondigen.

Hier hoort gij, wie de macht heeft over troon en kroon, en dat uit den mond van een absoluut souverein en machtig heidens koning, die door een tijdelijk verlies van zijn koningschap en van zijn verstand alzo geleerd had te getuigen en te belijden. Laat ons daarom de godslastering der Fransen niet nazeggen: "de macht is uit het volk. " Neen, de macht is uit God. God toont ook van tijd tot tijd en vooral in onzen tijd, waarin de soevereiniteit des volks van de daken gepredikt wordt, dat de macht uit Hem is, en dat niet het volk, maar dat Hij de koninkrijken geeft aan die Hij wil, ja, dat Hij daarover den laagste onder de mensen zet.

De uitdrukking van den tekst is ene zinspeling op de handelwijze van aardse vorsten, welke hun besluiten maken in overeenstemming met hun eerste ministers. Zo wordt God beschreven als het heir der engelen bijeenroepende, en besluiten makende met hun goedvinden (1 Kings 22:19). En Christus wordt voorgesteld als omringd van Engelen en heiligen, als bij hem zittende in den dag des oordeels (zie Daniel 7:22, 1 Corinthians 6:2, 1 Corinthians 6:3. 1 Timothy 5:21, 1 Timothy 5:1Co 1 Timothy 1:1 Revelation 0:4) .

Vers 17

17. Deze zaak (Daniel 4:11-Daniel 4:13) is in het besluit der wachters; en deze begeerte 1), deze aangelegenheid is in het woord der heiligen, is door de heiligen bevolen en zal dus zeker volvoerd worden, opdat de levenden de mensenkinderen op aarde (Isaiah 53:8) bekennen, dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen (Hoofdst 2:21), en geeft ze aan wien Hij wil, ja zet daarover den laagste 2), den geringste onder de mensen; een mens is dus slechts zoveel, als de Allerhoogste hem wil doen zijn,

1) In het Chald. atlav (Scheëelta) Beter: deze aangelegenheid. Onder de heiligen moeten hier de Engelen verstaan worden, die het besluit Gods hebben goedgekeurd en ondertekend. In de H. Schrift komt meermalen voor dat de Heere God het besluit den Engelen voorlegt. (Isaiah 6:8. 1 Kings 22:20 Niet omdat God, de Heere hen van node heeft of hun toestemming behoeft, maar omdat Hij hun dienst gebruikt in de uitvoering van Zijn plannen.

2) Deze uitdrukkingen vinden volkomene verklaringen uit de Babylonische godsdienstbegrippen, met welke noodzakelijk de goddelijke, aan Nebukadnezar ten dele gewordene openbaring in zijne ziel moest zamensmelten. Diodorus Sicadus bericht van die godsdienstige voorstellingen; "Aan den loop van deze sterren (5 planetengoden) zijn, gelijk zij (de Babyloniërs) zeggen, 30 andere ondergeschikt, welke zij raadgevende goden noemen, van welke de ene helft het opzicht heeft over de landen onder de aarde, de andere echter ziet op datgene, wat op de aarde onder de mensen en in den hemel voorvalt. Alle tien dagen werd een van deze als bode der sterren van de bovenste naar de benedenste, en eveneens een ander van de onderste naar de bovenste gezonden. " Deze plaats werpt een bijzonder licht op de onze; hier even als daar een senaat van ondergoden of engelen, die het bestuur over de aarde heeft, over hetgeen daar voorvalt bericht geeft en de hogere goedkeuring voor zijne voorstellen gaat halen. Ook op een beeld bij Kazwini komt Bel voor, terwijl genieën (geesten) rondom hem zweven, die bereid zijn zijne bevelen te volbrengen.

Volgens de leer der Schrift bepalen de Engelen het lot der mensen niet, maar alleen God, rondom Wien de Engelen slechts als dienende geesten staan, opdat zij Zijne bevolen volbrengen, Zijnen raad den mensen bekend maken; de Engel betekent voor den Babylonischen koning het Goddelijke besluit ten opzichte van het over hem te komen gericht van verootmoediging voor zijnen hoogmoed, als besluit der wachters, om hem dit op de voor hem meest verstaanbare wijze als een Godsgericht aan te kondigen.

Hier hoort gij, wie de macht heeft over troon en kroon, en dat uit den mond van een absoluut souverein en machtig heidens koning, die door een tijdelijk verlies van zijn koningschap en van zijn verstand alzo geleerd had te getuigen en te belijden. Laat ons daarom de godslastering der Fransen niet nazeggen: "de macht is uit het volk. " Neen, de macht is uit God. God toont ook van tijd tot tijd en vooral in onzen tijd, waarin de soevereiniteit des volks van de daken gepredikt wordt, dat de macht uit Hem is, en dat niet het volk, maar dat Hij de koninkrijken geeft aan die Hij wil, ja, dat Hij daarover den laagste onder de mensen zet.

De uitdrukking van den tekst is ene zinspeling op de handelwijze van aardse vorsten, welke hun besluiten maken in overeenstemming met hun eerste ministers. Zo wordt God beschreven als het heir der engelen bijeenroepende, en besluiten makende met hun goedvinden (1 Kings 22:19). En Christus wordt voorgesteld als omringd van Engelen en heiligen, als bij hem zittende in den dag des oordeels (zie Daniel 7:22, 1 Corinthians 6:2, 1 Corinthians 6:3. 1 Timothy 5:21, 1 Timothy 5:1Co 1 Timothy 1:1 Revelation 0:4) .

Vers 18

18. Dezen droom, zo ging ik tot Daniël voort, heb ik, koning Nebukadnezar, gezien; gij nu Beltsazar! zeg de uitlegging van dien, dewijl al de wijlen mijns koninkrijks mij de uitlegging niet hebben kunnen bekend maken, maar gij kunt wel, dewijl de Geest der heilige Goden in u is. 19. Toen ontzette zich Daniël, wiens naam Beltsazar is, daar hij de betekenis van den droom aanstonds doorzag, bij een uur lang1) (liever een poos), en zijne gedachten beroerden hem, daar hij den koning toegenegen was en hij hem toch een zware straf moest aankondigen. De koning, die wel bemerkte waarom hij zo nedergeslagen was, antwoordde en zei): Beltsazar! laat u den droom en zijne uitlegging niet beroeren, spreek vrijmoedig en zonder iets te verbergen (1 Samuel 3:15)Beltsazar antwoordde en zei: Mijn heer! de droom wedervare niet u maar uwen hateren, en zijne uitlegging, in plaats van u, uwen wederpartijders, van zulk ene droevige betekenis is hij!

1) Het woord in den grondtekst heeft wel bij de Rabbijnen de betekenis van uur; in het Bijbelse Chaldeeuws betekent het echter: een kleine tijd, "een kort ogenblik. " .

2) In `t oog vallend is de afwisseling van persoon; uit het vorige zou men verwachten, dat de koning ook verder in den eersten persoon van zich zou spreken. In dergelijke dokumenten komt dit echter meermalen voor: Ezra 7:13, Ester 8:7, 1 Kings 1:33.

Vers 18

18. Dezen droom, zo ging ik tot Daniël voort, heb ik, koning Nebukadnezar, gezien; gij nu Beltsazar! zeg de uitlegging van dien, dewijl al de wijlen mijns koninkrijks mij de uitlegging niet hebben kunnen bekend maken, maar gij kunt wel, dewijl de Geest der heilige Goden in u is. 19. Toen ontzette zich Daniël, wiens naam Beltsazar is, daar hij de betekenis van den droom aanstonds doorzag, bij een uur lang1) (liever een poos), en zijne gedachten beroerden hem, daar hij den koning toegenegen was en hij hem toch een zware straf moest aankondigen. De koning, die wel bemerkte waarom hij zo nedergeslagen was, antwoordde en zei): Beltsazar! laat u den droom en zijne uitlegging niet beroeren, spreek vrijmoedig en zonder iets te verbergen (1 Samuel 3:15)Beltsazar antwoordde en zei: Mijn heer! de droom wedervare niet u maar uwen hateren, en zijne uitlegging, in plaats van u, uwen wederpartijders, van zulk ene droevige betekenis is hij!

1) Het woord in den grondtekst heeft wel bij de Rabbijnen de betekenis van uur; in het Bijbelse Chaldeeuws betekent het echter: een kleine tijd, "een kort ogenblik. " .

2) In `t oog vallend is de afwisseling van persoon; uit het vorige zou men verwachten, dat de koning ook verder in den eersten persoon van zich zou spreken. In dergelijke dokumenten komt dit echter meermalen voor: Ezra 7:13, Ester 8:7, 1 Kings 1:33.

Vers 20

20. De boom, dien gij volgens uwe mededeling gezien hebt, die groot en sterk geworden was, en wiens hoogte tot aan den hemel reikte, en die over het ganse aardrijk gezien werd;

Vers 20

20. De boom, dien gij volgens uwe mededeling gezien hebt, die groot en sterk geworden was, en wiens hoogte tot aan den hemel reikte, en die over het ganse aardrijk gezien werd;

Vers 21

21. En wiens loof schoon, en wiens vruchten vele waren, en waar spijze aan was voor allen, onder wien het gedierte des velds woonde, en in wiens takken de vogelen des hemels nestelden;

Vers 21

21. En wiens loof schoon, en wiens vruchten vele waren, en waar spijze aan was voor allen, onder wien het gedierte des velds woonde, en in wiens takken de vogelen des hemels nestelden;

Vers 22

22. Dat zijt gij, o koning die groot en sterk zijt geworden; want uwe grootheid is zo gewassen, dat zij reikt tot aan den hemel, en uwe heerschappij aan het einde des aardrijks.

Vers 22

22. Dat zijt gij, o koning die groot en sterk zijt geworden; want uwe grootheid is zo gewassen, dat zij reikt tot aan den hemel, en uwe heerschappij aan het einde des aardrijks.

Vers 23

23. Dat nu de koning vervolgens in zijnen droom enen wachter, namelijk enen heilige, gezien heeft, van den hemel afkomende, die zei: Houwt dezen boom af en verderft hem, doch laat den stam met zijne wortelen in de aarde, en met enen ijzeren en koperen band in het tedere gras des velds en in den dauw des hemels nat gemaakt worden, en dat zijn deel lij met het gedierte des velds, totdat er zeven tijden over hem voorbijgaan;

Vers 23

23. Dat nu de koning vervolgens in zijnen droom enen wachter, namelijk enen heilige, gezien heeft, van den hemel afkomende, die zei: Houwt dezen boom af en verderft hem, doch laat den stam met zijne wortelen in de aarde, en met enen ijzeren en koperen band in het tedere gras des velds en in den dauw des hemels nat gemaakt worden, en dat zijn deel lij met het gedierte des velds, totdat er zeven tijden over hem voorbijgaan;

Vers 24

24. Dit is de beduiding, de betekenis, o koning! en dit is een besluit des Allerhoogsten, hetwelk over mijnen heer, den koning, komen zal.

Vers 24

24. Dit is de beduiding, de betekenis, o koning! en dit is een besluit des Allerhoogsten, hetwelk over mijnen heer, den koning, komen zal.

Vers 25

25. Te weten, men zal u van de mensen verstoten (zie bij Daniel 4:33). en met het gedierte des velds zal uwe woning zijn, en men zal u kruid, als den ossen te smaken geven; en gij zult van den dauw des hemels nat gemaakt worden, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent, dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen, en geeft ze wien Hij wil.

Opmerkelijk is de onverschrokkenheid van den knecht Gods, dat hij niet op verbloemde wijze den koning te kennen geeft, wat hem wacht, maar met omstandige woorden hem openlijk zegt, welk een smadelijke en ellendige toestand hem wacht, uitstoting uit de zamenleving, wonen bij de dieren des velds, gelijk voedsel met hen en even als zij zonder deksel. 27. Daarom, o koning! laat mijn raad u behagen, en breek uwe zonden af door gerechtigheid, en uwe ongerechtigheden door genade te bewijzen aan de ellendigen 1), of er verlenging van uwen vrede mocht wezen (of: zo zal uw geluk bestendig zijn en de gedreigde straf niet komen) 2)

1) Het is niet twijfelachtig of Daniël heeft den koning tot boete willen vermanen. Maar slechts n soort heeft hij aangehaald, zo als wij weten dat dit zeer gebruikelijk is bij de Profeten. Want wanneer zij het volk tot den weg terugroepen, vatten zij niet altijd samen wat boete is, noch bepalen zij het nauw, maar roeren of de uitwendige plichten van de boete aan of een deel er van. Deze wijze van handelen volgt Daniël. Indien men vraagt wat berouw is, is het de bekering van den mens tot God, van wien hij vervreemdt was. Doch deze bekering bestaat die slechts in handen en voeten en tong? Eerder begint zij van het verstand, vervolgens van het hart, daarna gaat zij over tot de uitwendige werken. Derhalve een waar berouw heeft haar begin in het verstand van den mens, zodat hij, die al te zeer wijs heeft willen zijn, afstand doet van zijn wijsheid, of afstand doet van het dwaze vertrouwen op eigen rede, vervolgens, dat hij zijn boze hartstochten ten onder brengt en deze Gode onderwerpt; eindelijk zal het uitwendige leven volgen.

De Rabbijnen zetten deze woorden over. "Maak uwe zonden weer goed door aalmoezen, en uwe overtredingen door weldaden aan de armen. " Dien overeenkomstig heeft de Vulgata: "peccata tus eleëmosynis redime, et iniquitates tuas misericordiis pauperum. " Onze plaats wordt dan ook in de Katholieke kerk voor een hoofdbewijs gehouden van de verdienstelijkheid der goede werken. Daartegen verheft zich de Apologie der Augsburgse confessie in het 3de artikel: van de liefde en de vervulling der wet aldus: Dit is een korte inhoud van ene gehele prediking; het is zoveel als: "Bekeer u!" Het is waar, wanneer wij ons bekeren, worden wij van de zonde bevrijd, daarom zegt hij: "maak los" (breek af). Daaruit volgt echter niet, dat wij van onze zonden kunnen bevrijd worden om onzer werken wil, of dat onze werken de betaling zijn voor de zonde. Ook stelt Daniël niet alleen de werken. maar zegt: "door gerechtigheid. " Nu weet ieder, dat "gerechtigheid" in de Schrift niet alleen "uitwendige werken" betekent, maar het geloof inhoudt, gelijk Paulus zegt: "de rechtvaardige zal door het geloof leven. " Daarom vordert Daniël in de eerste plaats geloof, als hij "gerechtigheid" noemt en zegt: "breek uwe zonden af door gerechtigheid, " d. i. door geloof in God, opdat gij gerechtvaardigd wordt; voeg daarbij ook goede werken, namelijk, volbreng uwe roeping wees geen tiran, maar zie toe, dat uwe regering voor land en volk nuttig zij, bewaar den vrede en beschermt de armen tegen onrechtvaardig geweld, dat zijn vorstelijke aalmoezen. " .

Daniël geeft hier aan den koning den raad, om zijn hoogmoed te laten varen, te bestrijden, om af te laten van het verdrukken der ellendigen, en tegenovergesteld zich aan God te onderwerpen, van wien hij alle macht had ontvangen, en zich Gode onderwerpende, de armen en ellendigen tot een hand en voet te zijn, d. w. z. hen te ondersteunen en de behoeftigen te helpen.

Nebukadnezars hoofdzonde was hoogmoed en verdrukking van de ellendigen. Van eeuwig leven en van eeuwige zaligheid is hier geen sprake in den eigenlijken zin van het woord, wel van een zich bekeren op zijn uitwendige wegen tegen God en zijn volk.

2) Hier is geen sprake van eeuwig leven en zaligheid, maar daarvan hoe Nebukadnezar wellicht de gedreigde straf zou kunnen ontgaan, daartoe wil Daniël, dat hij de zonden van zich doe, door welke hij zich dat vonnis op den hals haalde.

Gerechtigheid en ontferming zijn de koninklijke hoofddeugden. (Isaiah 11:4), die hij aan Nebukadnezar ter beoefening aanbeveelt.

Wanneer de koning uit vrees voor de gerichten des Allerhoogsten over zijne zonden en misdaden berouw gevoelde en ze naliet, zo hij er zich op toelegde om gerechtigheid jegens ieder, zachtheid jegens de armen te bewijzen, zo was dit zeker nog gene volledige bekering, maar toch een zeker teken van die bekering, waarvoor hij na zijne erkenning van God bekwaamheid bezat.

Daniël kent geen heidens fatum, maar weet, dat Gods gericht zich maar den zedelijken toestand des mensen richt, en de gedreigde straf door bekering kan worden afgewend (Jeremiah 18:7., Jon. 3:5, Isaiah 38:1). Deze weg om het gedreigde vonnis van zich af te wenden, stond ook voor Nebukadnezar open, te meer daar de tijd, op welken de droom zou vervuld worden, niet bepaald was, en hem dus nog tijd tot bekering was gelaten.

Zich van zijne zonden losmaken door gerechtigheid betekent niets anders dan ze afleggen, zodat men gerechtigheid in hare plaats stelt, gerechtigheid aangrijpt en uitoefent. Als een gevolg nu der gerechtigheid, die de koning zich moet toeëigenen, wordt het weldoen aan de armen genoemd, daar dit ene gelijke gezindheid veronderstelt, als zij bezitten, die men zich aantrekt, namelijk als die der lijdende vromen; hier deze vermaning te geven, was des te meer gepast, daar zij tot enen koning was gericht, die geroepen was de gerechtigheid van God af te beelden, welke den ellendigen onder het volk recht verschaft en de armen helpt.

Vers 25

25. Te weten, men zal u van de mensen verstoten (zie bij Daniel 4:33). en met het gedierte des velds zal uwe woning zijn, en men zal u kruid, als den ossen te smaken geven; en gij zult van den dauw des hemels nat gemaakt worden, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent, dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen, en geeft ze wien Hij wil.

Opmerkelijk is de onverschrokkenheid van den knecht Gods, dat hij niet op verbloemde wijze den koning te kennen geeft, wat hem wacht, maar met omstandige woorden hem openlijk zegt, welk een smadelijke en ellendige toestand hem wacht, uitstoting uit de zamenleving, wonen bij de dieren des velds, gelijk voedsel met hen en even als zij zonder deksel. 27. Daarom, o koning! laat mijn raad u behagen, en breek uwe zonden af door gerechtigheid, en uwe ongerechtigheden door genade te bewijzen aan de ellendigen 1), of er verlenging van uwen vrede mocht wezen (of: zo zal uw geluk bestendig zijn en de gedreigde straf niet komen) 2)

1) Het is niet twijfelachtig of Daniël heeft den koning tot boete willen vermanen. Maar slechts n soort heeft hij aangehaald, zo als wij weten dat dit zeer gebruikelijk is bij de Profeten. Want wanneer zij het volk tot den weg terugroepen, vatten zij niet altijd samen wat boete is, noch bepalen zij het nauw, maar roeren of de uitwendige plichten van de boete aan of een deel er van. Deze wijze van handelen volgt Daniël. Indien men vraagt wat berouw is, is het de bekering van den mens tot God, van wien hij vervreemdt was. Doch deze bekering bestaat die slechts in handen en voeten en tong? Eerder begint zij van het verstand, vervolgens van het hart, daarna gaat zij over tot de uitwendige werken. Derhalve een waar berouw heeft haar begin in het verstand van den mens, zodat hij, die al te zeer wijs heeft willen zijn, afstand doet van zijn wijsheid, of afstand doet van het dwaze vertrouwen op eigen rede, vervolgens, dat hij zijn boze hartstochten ten onder brengt en deze Gode onderwerpt; eindelijk zal het uitwendige leven volgen.

De Rabbijnen zetten deze woorden over. "Maak uwe zonden weer goed door aalmoezen, en uwe overtredingen door weldaden aan de armen. " Dien overeenkomstig heeft de Vulgata: "peccata tus eleëmosynis redime, et iniquitates tuas misericordiis pauperum. " Onze plaats wordt dan ook in de Katholieke kerk voor een hoofdbewijs gehouden van de verdienstelijkheid der goede werken. Daartegen verheft zich de Apologie der Augsburgse confessie in het 3de artikel: van de liefde en de vervulling der wet aldus: Dit is een korte inhoud van ene gehele prediking; het is zoveel als: "Bekeer u!" Het is waar, wanneer wij ons bekeren, worden wij van de zonde bevrijd, daarom zegt hij: "maak los" (breek af). Daaruit volgt echter niet, dat wij van onze zonden kunnen bevrijd worden om onzer werken wil, of dat onze werken de betaling zijn voor de zonde. Ook stelt Daniël niet alleen de werken. maar zegt: "door gerechtigheid. " Nu weet ieder, dat "gerechtigheid" in de Schrift niet alleen "uitwendige werken" betekent, maar het geloof inhoudt, gelijk Paulus zegt: "de rechtvaardige zal door het geloof leven. " Daarom vordert Daniël in de eerste plaats geloof, als hij "gerechtigheid" noemt en zegt: "breek uwe zonden af door gerechtigheid, " d. i. door geloof in God, opdat gij gerechtvaardigd wordt; voeg daarbij ook goede werken, namelijk, volbreng uwe roeping wees geen tiran, maar zie toe, dat uwe regering voor land en volk nuttig zij, bewaar den vrede en beschermt de armen tegen onrechtvaardig geweld, dat zijn vorstelijke aalmoezen. " .

Daniël geeft hier aan den koning den raad, om zijn hoogmoed te laten varen, te bestrijden, om af te laten van het verdrukken der ellendigen, en tegenovergesteld zich aan God te onderwerpen, van wien hij alle macht had ontvangen, en zich Gode onderwerpende, de armen en ellendigen tot een hand en voet te zijn, d. w. z. hen te ondersteunen en de behoeftigen te helpen.

Nebukadnezars hoofdzonde was hoogmoed en verdrukking van de ellendigen. Van eeuwig leven en van eeuwige zaligheid is hier geen sprake in den eigenlijken zin van het woord, wel van een zich bekeren op zijn uitwendige wegen tegen God en zijn volk.

2) Hier is geen sprake van eeuwig leven en zaligheid, maar daarvan hoe Nebukadnezar wellicht de gedreigde straf zou kunnen ontgaan, daartoe wil Daniël, dat hij de zonden van zich doe, door welke hij zich dat vonnis op den hals haalde.

Gerechtigheid en ontferming zijn de koninklijke hoofddeugden. (Isaiah 11:4), die hij aan Nebukadnezar ter beoefening aanbeveelt.

Wanneer de koning uit vrees voor de gerichten des Allerhoogsten over zijne zonden en misdaden berouw gevoelde en ze naliet, zo hij er zich op toelegde om gerechtigheid jegens ieder, zachtheid jegens de armen te bewijzen, zo was dit zeker nog gene volledige bekering, maar toch een zeker teken van die bekering, waarvoor hij na zijne erkenning van God bekwaamheid bezat.

Daniël kent geen heidens fatum, maar weet, dat Gods gericht zich maar den zedelijken toestand des mensen richt, en de gedreigde straf door bekering kan worden afgewend (Jeremiah 18:7., Jon. 3:5, Isaiah 38:1). Deze weg om het gedreigde vonnis van zich af te wenden, stond ook voor Nebukadnezar open, te meer daar de tijd, op welken de droom zou vervuld worden, niet bepaald was, en hem dus nog tijd tot bekering was gelaten.

Zich van zijne zonden losmaken door gerechtigheid betekent niets anders dan ze afleggen, zodat men gerechtigheid in hare plaats stelt, gerechtigheid aangrijpt en uitoefent. Als een gevolg nu der gerechtigheid, die de koning zich moet toeëigenen, wordt het weldoen aan de armen genoemd, daar dit ene gelijke gezindheid veronderstelt, als zij bezitten, die men zich aantrekt, namelijk als die der lijdende vromen; hier deze vermaning te geven, was des te meer gepast, daar zij tot enen koning was gericht, die geroepen was de gerechtigheid van God af te beelden, welke den ellendigen onder het volk recht verschaft en de armen helpt.

Vers 28

28. Dit alles overkwam den koning Nebukadnezar, die den hem gegeven raad niet ter harte nam.

Vers 28

28. Dit alles overkwam den koning Nebukadnezar, die den hem gegeven raad niet ter harte nam.

Vers 29

29. Want op het einde van twaalf maanden, juist een jaar na de in Daniel 4:1, medegedeelde gebeurtenis, toen hij op het koninklijk paleis van Babel was wandelende op de hoogte der terrassen in el Kasr (Daniel 4:3).

Vers 29

29. Want op het einde van twaalf maanden, juist een jaar na de in Daniel 4:1, medegedeelde gebeurtenis, toen hij op het koninklijk paleis van Babel was wandelende op de hoogte der terrassen in el Kasr (Daniel 4:3).

Vers 30

30. Spreukenk de koning en zei: Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks, tot een koninklijken zetel, door de sterkte mijner macht, en ter ere mijner heerlijkheid!

Vers 30

30. Spreukenk de koning en zei: Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks, tot een koninklijken zetel, door de sterkte mijner macht, en ter ere mijner heerlijkheid!

Vers 31

31. Dit woord nog zijnde in des konings mond, viel er ene stem uit den hemel: U, o koning Nebukadnezar! wordt gezegd, dat daar gij u niet bekeerd hebt, maar in uwen hoogmoed tot het uiterste zijt voortgegaan (Daniel 4:27), aan u zal vervuld worden, wat door den droom bedreigd is: het koninkrijk is van u gegaan. 32. En men zal u van de mensen verstoten, en uwe woning zal bij de beesten des velds zijn; men zal u gras te smaken geven, als den ossen, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent, dat de Allerhoogste over de koninkrijken der mensen heerschappij heeft, en dat Hij ze geeft aan wien Hij wil (Daniel 4:16).

Vers 31

31. Dit woord nog zijnde in des konings mond, viel er ene stem uit den hemel: U, o koning Nebukadnezar! wordt gezegd, dat daar gij u niet bekeerd hebt, maar in uwen hoogmoed tot het uiterste zijt voortgegaan (Daniel 4:27), aan u zal vervuld worden, wat door den droom bedreigd is: het koninkrijk is van u gegaan. 32. En men zal u van de mensen verstoten, en uwe woning zal bij de beesten des velds zijn; men zal u gras te smaken geven, als den ossen, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent, dat de Allerhoogste over de koninkrijken der mensen heerschappij heeft, en dat Hij ze geeft aan wien Hij wil (Daniel 4:16).

Vers 33

33. Ter zelver ure werd dat woord volbracht over Nebukadnezar, daar ene krankzinnigheid hem overviel in den vorm van boanthropie, zodat hij zich voor een rund hield, want hij werd uit de mensen verstoten 1), daar men gedurende den tijd zijner krankzinnigheid niets anders kon doen, dan die te laten uitwoeden, en hem zelven aan de blikken der mensen onttrekken, en hij at gras als de ossen), en zijn lichaam werd van den dauw des hemels nat gemaakt, totdat zijn haar wies als der arenden vederen, en zijne nagelen als der vogelen 3).

1) Dat men zijn verstoten niet te denken heeft, als ware dit door zijn onderdanen geschied, maar dat het zijne ziekte was, die hem uitdreef, blijkt daaruit, dat voor hem de heerschappij werd bewaard. De zijnen wisten het van Daniël zowel als van den koning zelven, die van zijnen droom geen geheim maakte, dat zijne ziekte zich slechts over zeven tijden zou uitstrekken; toen begon met zijne ongesteldheid ene waarneming van de regering, totdat men na zijne herstelling hem zelven de teugels der regering weer in handen kon geven.

2) Dit is ook nu nog iets, dat soms bij krankzinnigen wordt waargenomen. Rsch meldt van ene vrouw, in het krankzinnigengesticht in Wrtemberg, die ditzelfde deed.

3) Hier is in aanmerking te nemen, aan de ene zijde, dat de haren, hoe meer zij aan invloed van het ruwe weer en aan de zonnestralen zijn blootgesteld, ene des te grotere hardheid verkrijgen en hierin als het ware den vederen der vogelen gelijk worden, aan de andere zijde, dat soms bij psychische ziekten de nagels enen bijzonderen, monsterachtigen, onnatuurlijken vorm verkrijgen.

Zie hier, hoe God de hoogmoedigen wederstaat. Nebukadnezar wilde meer dan een mens zijn. God maakte hem juist minder dan een mens. .

Vers 33

33. Ter zelver ure werd dat woord volbracht over Nebukadnezar, daar ene krankzinnigheid hem overviel in den vorm van boanthropie, zodat hij zich voor een rund hield, want hij werd uit de mensen verstoten 1), daar men gedurende den tijd zijner krankzinnigheid niets anders kon doen, dan die te laten uitwoeden, en hem zelven aan de blikken der mensen onttrekken, en hij at gras als de ossen), en zijn lichaam werd van den dauw des hemels nat gemaakt, totdat zijn haar wies als der arenden vederen, en zijne nagelen als der vogelen 3).

1) Dat men zijn verstoten niet te denken heeft, als ware dit door zijn onderdanen geschied, maar dat het zijne ziekte was, die hem uitdreef, blijkt daaruit, dat voor hem de heerschappij werd bewaard. De zijnen wisten het van Daniël zowel als van den koning zelven, die van zijnen droom geen geheim maakte, dat zijne ziekte zich slechts over zeven tijden zou uitstrekken; toen begon met zijne ongesteldheid ene waarneming van de regering, totdat men na zijne herstelling hem zelven de teugels der regering weer in handen kon geven.

2) Dit is ook nu nog iets, dat soms bij krankzinnigen wordt waargenomen. Rsch meldt van ene vrouw, in het krankzinnigengesticht in Wrtemberg, die ditzelfde deed.

3) Hier is in aanmerking te nemen, aan de ene zijde, dat de haren, hoe meer zij aan invloed van het ruwe weer en aan de zonnestralen zijn blootgesteld, ene des te grotere hardheid verkrijgen en hierin als het ware den vederen der vogelen gelijk worden, aan de andere zijde, dat soms bij psychische ziekten de nagels enen bijzonderen, monsterachtigen, onnatuurlijken vorm verkrijgen.

Zie hier, hoe God de hoogmoedigen wederstaat. Nebukadnezar wilde meer dan een mens zijn. God maakte hem juist minder dan een mens. .

Vers 34

34. Ten einde dezer dagen nu, dezer zeven tijden, hief ik, Nebukadnezar, mijne ogen op ten hemel, want mijn verstand kwam weer in mij 1), en ik loofde den Allerhoogste, en ik prees en verheerlijkte den Eeuwiglevende, omdat Zijne heerschappij ene eeuwige heerschappij, en Zijn koninkrijks van geslacht tot geslacht (Daniel 7:14).

1) "Ene schone schilderachtig uitdrukking voor het herleven van het menselijk bewustzijn in Nebukadnezar! Het dier richt den blik ter aarde, de mens ten hemel; alzo is dan het opheffen der ogen naar den hemel het begin en het eerste teken, dat het dierlijk hart den koning verlaat, en de menselijke geest in hem weer de wieken verheft. Het verstand keert in hem terug en de blik naar boven wordt tot een gebed; uit dit gebed nu zien wij, dat de goddelijke bedoeling met hem bereikt is; niet meer aan zich zelven, maar den Allerhoogste en Eeuwiglevende geeft hij de eer. " Bij 1 Samuel 16:14 hebben wij reeds opgemerkt, dat de toestand van krenking der geestvermogens de mogelijkheid ener bekering niet uitsluit, want krankzinnigheid, razernij en alle valselijk zogenaamde zielsziekten zijn volgens het eenparig resultaat der nieuwere onderzoekingen gene ziekten der ziel, maar van de fijnere, lichamelijke organen der ziel.

Vers 34

34. Ten einde dezer dagen nu, dezer zeven tijden, hief ik, Nebukadnezar, mijne ogen op ten hemel, want mijn verstand kwam weer in mij 1), en ik loofde den Allerhoogste, en ik prees en verheerlijkte den Eeuwiglevende, omdat Zijne heerschappij ene eeuwige heerschappij, en Zijn koninkrijks van geslacht tot geslacht (Daniel 7:14).

1) "Ene schone schilderachtig uitdrukking voor het herleven van het menselijk bewustzijn in Nebukadnezar! Het dier richt den blik ter aarde, de mens ten hemel; alzo is dan het opheffen der ogen naar den hemel het begin en het eerste teken, dat het dierlijk hart den koning verlaat, en de menselijke geest in hem weer de wieken verheft. Het verstand keert in hem terug en de blik naar boven wordt tot een gebed; uit dit gebed nu zien wij, dat de goddelijke bedoeling met hem bereikt is; niet meer aan zich zelven, maar den Allerhoogste en Eeuwiglevende geeft hij de eer. " Bij 1 Samuel 16:14 hebben wij reeds opgemerkt, dat de toestand van krenking der geestvermogens de mogelijkheid ener bekering niet uitsluit, want krankzinnigheid, razernij en alle valselijk zogenaamde zielsziekten zijn volgens het eenparig resultaat der nieuwere onderzoekingen gene ziekten der ziel, maar van de fijnere, lichamelijke organen der ziel.

Vers 35

35. En al de inwoners der aarde zijn als niets geacht, en Hij doet naar Zijnen wil met het heir des hemels, en de inwoners der aarde, en er is niemand, die Zijne hand afslaan of tot Hem zeggen kan: Wat doet Gij?(vgl. bij Daniel 2:33).

Hoe aandoenlijk is deze schildering! Ach, dat de wijzen en groten dezer wereld het toch meer bedachten, dat zij eigenlijk over niets meester zijn, zelfs niet over hun eigen verstand! Hoe spoedig kan het hun ontnomen worden. Ga in de gestichten voor krankzinnigen, daar zult gij mensen vinden, zelfs van de edelste families en van hoge geboorte, en van hogen rang in de maatschappij, ja, die op de gestoelten der ere hebben gezeten, en van wie niemand zou gezegd hebben, dat zij eenmaal onder de ellendigste der ellendigen zouden nederzitten, en toch, zij zitten daar nu, en wie vrijwaart mij en u voor zulk ene bezoeking? Och, dat wij toch nederig zijn voor God en mensen en ons niet verheffen op iets, dat enkel ene gave Gods is, en dat Hij ons ieder ogenblik weer ontnemen kan.

Vers 35

35. En al de inwoners der aarde zijn als niets geacht, en Hij doet naar Zijnen wil met het heir des hemels, en de inwoners der aarde, en er is niemand, die Zijne hand afslaan of tot Hem zeggen kan: Wat doet Gij?(vgl. bij Daniel 2:33).

Hoe aandoenlijk is deze schildering! Ach, dat de wijzen en groten dezer wereld het toch meer bedachten, dat zij eigenlijk over niets meester zijn, zelfs niet over hun eigen verstand! Hoe spoedig kan het hun ontnomen worden. Ga in de gestichten voor krankzinnigen, daar zult gij mensen vinden, zelfs van de edelste families en van hoge geboorte, en van hogen rang in de maatschappij, ja, die op de gestoelten der ere hebben gezeten, en van wie niemand zou gezegd hebben, dat zij eenmaal onder de ellendigste der ellendigen zouden nederzitten, en toch, zij zitten daar nu, en wie vrijwaart mij en u voor zulk ene bezoeking? Och, dat wij toch nederig zijn voor God en mensen en ons niet verheffen op iets, dat enkel ene gave Gods is, en dat Hij ons ieder ogenblik weer ontnemen kan.

Vers 36

36. Ter zelver tijd kwam mijn verstand weer in mij; ook kwam de heerlijkheid mijns koninkrijks, mijne majesteit en mijn glans weer op mij; en mijne raadsheren en mijne geweldigen, die intussen de regering hadden waargenomen, maar ook in mijnen toestand het oog niet van mij hadden afgewend, zochten mij 1), en ik werd in mijn koninkrijk bevestigd; en mij werd groter heerlijkheid toegevoegd 2), dan ik te voren had (Job. 42:10).

1) Volgens Jeremiah 39:13 vormden de raadsheren en de geweldigen des konings een college; even als zij reeds vroeger eens, gedurende Nebukadnezars afwezigheid, ten tijde van den dood zijns vaders gedaan hadden (2 Kings 24:1), zo verzekerden zij ook nu voor hem de regering en namen zij zijne plaats in. Dat men iemand, die krankzinnig was geweest, weer liet regeren, veroorzaakt, bij de zachte beoordeling van de krankzinnigheid in de oudheid, en de plaats, die Oosterse heersers innamen, gene bezwaren.

2) Nebukadnezar heeft dus nog enigen tijd na zijne herstelling geregeerd, hoewel door die woorden niet gezegd wordt, dat hij nog grote zaken heeft ten uitvoer gebracht; veel meer is het wel de ondervinding er van, tegelijk met zijn zo heerlijk einde zelf, die hem des te grotere heerlijkheid ook in de ogen zijner onderdanen verschafte.

Vers 36

36. Ter zelver tijd kwam mijn verstand weer in mij; ook kwam de heerlijkheid mijns koninkrijks, mijne majesteit en mijn glans weer op mij; en mijne raadsheren en mijne geweldigen, die intussen de regering hadden waargenomen, maar ook in mijnen toestand het oog niet van mij hadden afgewend, zochten mij 1), en ik werd in mijn koninkrijk bevestigd; en mij werd groter heerlijkheid toegevoegd 2), dan ik te voren had (Job. 42:10).

1) Volgens Jeremiah 39:13 vormden de raadsheren en de geweldigen des konings een college; even als zij reeds vroeger eens, gedurende Nebukadnezars afwezigheid, ten tijde van den dood zijns vaders gedaan hadden (2 Kings 24:1), zo verzekerden zij ook nu voor hem de regering en namen zij zijne plaats in. Dat men iemand, die krankzinnig was geweest, weer liet regeren, veroorzaakt, bij de zachte beoordeling van de krankzinnigheid in de oudheid, en de plaats, die Oosterse heersers innamen, gene bezwaren.

2) Nebukadnezar heeft dus nog enigen tijd na zijne herstelling geregeerd, hoewel door die woorden niet gezegd wordt, dat hij nog grote zaken heeft ten uitvoer gebracht; veel meer is het wel de ondervinding er van, tegelijk met zijn zo heerlijk einde zelf, die hem des te grotere heerlijkheid ook in de ogen zijner onderdanen verschafte.

Vers 37

37. Nu ik dit in mijn leven ondervonden heb, prijs ik, Nebukadnezar, de grote aardse koning, en verhoog, en verheerlijk den Koning des hemels, omdat al Zijne werken waarheid, en Zijne paden gerichten zijn, (Jeremiah 9:23), en Hij is machtig te vernederen degenen, die in hoogmoed wandelen, 2) gelijk Hij mij vernederd heeft, toen mijn hart zich trots verhief (Daniel 5:20).

1) Dit is de ware wijze van God te prijzen, niet slechts wanneer wij bekennen dat wij niets zijn, maar ook wanneer wij onze zonden bekennen. Vervolgens dat wij niet slechts bij ons zelven bekennen, dat wij schuldig zijn en gezondigd hebben voor Hem, maar ook dat wij dit met onzen mond voor de stervelingen belijden, waar dit nodig is. En waar hij het woord van vernederen stelt, daar moet dit terug gebracht worden tot de uitwendige verootmoediging. Want Nebukadnezar was vernederd geworden, toen God hem in de bossen had geworpen, opdat zijn leven gemeen zou zijn met de landdieren. Maar vervolgens ook om een andere reden werd hij vernederd, zoals als een uit de kinderen Gods. Waar er derhalve een dubbele vernedering is, daar heeft Nebukadnezar de eerste hier willen uitdrukken, dat God namelijk de hoogmoedigen verstrooit en vernedert. Dit is n wijze van vernedering. Maar de ware vernedering ontbreekt, indien God niet later ons regeert door den Geest der zachtmoedigheid. En zo heeft Nebukadnezar hier niet omhelsd de genade Gods, die echter waardig was een niet gemene verheerlijking en lofverheffing. Maar hij heeft in dit edikt niet beschreven wat geëist kan worden van een godvruchtig mens, een die onderwezen was in de school Gods. Maar toch heeft hij getoond dat hij wel is vooruitgegaan onder de kastijding Gods, waar hij Hem de hoogste macht toeschrijft. Vervolgens verenigt hij met den lof over de waarheid, die over de gerechtigheid, en bekent zich zelven schuldig te zijn, en getuigt dat zijn straf rechtvaardig was, die van Gods wege was opgelegd.

Het blijft bij den koning van Babel in de oppervlakte hangen. Wel is hij gedwongen om Gode eer te geven, en dit zegt reeds veel voor zulk een heidens despoot, maar van een ware hartgrondige bekering, die gepaard ging met een vaarwel zeggen van de afgoden, lezen wij niets.

2) Bij de oprichting van het beeld van Dura (Daniel 3:1) bezweek Nebukadnezar voor de verzoeking van hoogmoed en zelfvergoding die voor hem in het bewustzijn zijner stelling als beheerser van het Babylonische wereldrijk lag; hier bezwijkt hij voor dezelfde verzoeking ten tweeden male. Het goddelijk ingrijpen is nu daar veroorzaakt door het gevaar, waarin de eis des konings de drie Joodse mannen bracht, terwijl in ons hoofdstuk zulk ene uitwendige aanleiding niet bestaat; daarom komt echter het ingrijpen Gods niet ongemotiveerd voor. Wij staan niet meer in de bewogen eerste helft Nebukanezars regering, toen de gedachten van vergroting en bevestiging van zijn rijk, zowel als de oorlogen met de vijanden daarvan hem geheel innamen, maar wij bevinden ons in de laatste vreedzame periode, toen de koning op zijne lauweren rustte. Wanneer vroegere gedachten van hoogmoed in zijn hart opstegen, zo had dit niet z veel te betekenen, daar weer andere deze kruisten en des konings kracht en tijd bezet hielden. Wanneer wij daarentegen nu hij in goede rust leeft, zien, hoe zijn hoogmoed stijgt en zich bevestigt, zo wordt het gevaarlijk; de hoogmoed wordt tot een systeem, volgens hetwelk geregeerd en geleefd wordt. Dat zien wij duidelijk uit de vermaning van Daniël, dat de koning voortaan gerechtigheid en ontferming mocht uitoefenen. Hij was dus tot willekeur en hardheid vervallen, onder welke zijn volk veel had te lijden, en voor welke Daniëls invloed hoe langer hoe meer moest wijken. De koning, die zich zelven vergoodde, kon geen behagen meer vinden in den man, die hem te voren de heerlijkheid van den God des hemels gepredikt had. Zo was het nu de vraag, of de wereldmacht de wending tot zelfvergoding en daarmee de richting tegen God reeds nu zou nemen, welke zij volgens de profetie zeker nemen zou, maar eerst in lateren tijd. Nu grijpt God in en weerhoudt haar in haren loop, en legt den wereldbeheerser als een wild dier een ring in den neus, dat hij tam wordt en de ontvangene les zijn gehele leven niet meer vergeet. Treffend slot! laat ons er uit leren in nederigheid te wandelen. Hoogheid en grootheid zijn gevaarlijk, niemand kan er zich op den duur in staande houden; niet alleen Nebukadnezar niet, maar ook Daniël niet. Geen hoogmoed of de val volgt vroeg of laat; daarentegen gene nederigheid, of de eer volgt er op, zij het ook eerst in den hemel; want daar is met den Satan de hoogmoed buitengeworpen en zit de nederigheid op de allerhoogsten troon in Hem, die niet kwam om gediend te worden, maar om te dienen, en daarom met eigen hand zijnen discipelen de voeten wies. Laat ons aan Zijne voeten alles nederleggen, ook ons zelven, in de houding der diepste aanbidding, en wij zullen uit Zijne hand de kroon der ere ontvangen.

De geschiedenis van Israël stelt ons in een kort bestek een hoofdinhoud van de gehele wereldgeschiedenis voor; in haar zien wij het verborgen besturen van den persoonlijken God in de leiding en opvoeding der volken duidelijk; het voorhangsel van menselijke voornemens en menselijke werken wordt daar opgeheven, en de hand, die alles beweegt en bestuurt, wordt openbaar van Hem (Ephesians 1:11), van wien geschreven staat, dat Hij alle dingen werkt naar den raad Zijns wils. O, aanbiddenswaardige nederbuiging Gods, om welke Hij, om de zwakheid van ons geloof te hulp te komen, eens aan een uitverkoren volk de geheimen van Zijne verhevene, alles besturende Voorzienigheid op de aanschouwelijkste wijze voor onzen gezichtskring wilde brengen! Ons mag voortaan geen schijnbare chaos van tijdelijke voorvallen meer verbaasd of twijfelmoedig maken, nadat ons ene tweeduizendjarige (?) leiding van dat volk een overvloed van aanleidingen tot de waarneming biedt, dat ook de meest verwarde draden, die door ons leven heengaan, zich naar enen hogeren wil moeten voegen en eindelijk tot een weefsel moeten zamengeknoopt worden, dat nader beschouwd, slechts het Apostolische: "O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods!" ons op de lippen dringt.

Wat de wereldse geschiedschrijvers aangaat, weet geen enkel schrijver der oudheid iets van deze buitengewone gebeurtenis in de geschiedenis van Nebukadnezars regering, De Griekse schrijvers, die in de tijden van het diepste verval hunner natie en letterkunde in het algemeen over de geschiedenis der oude rijken in Midden-Azië gehandeld hebben, zijn ten opzichte der oudere geschiedenis van Azië zonder waarde en maken van Nebukadnezar met geen enkel woord melding, zelfs de oudere en meer geloofwaardige Herodotus geeft over hem geen bericht. Josefus, die alles opzocht, wat tot opheldering der Chaldeeuwse geschiedenis kon dienen, en Eusebius noemen in den gehelen rijkdom der ongewijde letterkunde slechts zes schrijvers, die van Nebukadnezar melding maakten; van deze komen er vier in `t geheel niet in aanmerking, daar door hen alleen de inname van Fenicië en de betrekking van Nebukadnezar tot het land van den schrijver vluchtig vermeld wordt. Er blijven dus slechts twee, Abydenus en Berosus over, bij welke enige sporen van het hier vermelde voorval gevonden worden, al is het ook duister en met omkering van het eigenlijke feit, In een fragment van den laatsten vinden wij: "nadat Nebukadnezar den vroeger vermelden muur voltooid had, verviel hij in ene ziekte en stierf na ene regering van 43 jaren. " Abydenus schrijft: "hierna, gelijk men bij de Chaldeën vertelt, werd hij, toen hij op het koninklijk paleis gestegen was, door den nigen God aangegrepen en sprak hij: "Ik, deze Nebukadnezar, o Babyloniërs, verkondig u het lot, dat u wacht, dat noch mijn vader Bel, noch de koningin Beltis door overreding der schikgodinnen hebben kunnen afwenden. De Perziër, de muilezel (Cyrus, die uit Medisch-Perzisch geslacht afstamde) zal komen met behulp van uwe demonen; hij zal slavernij over u brengen, waarbij een medeschuldige zal zijn de Mediër, die de trots van Assyrië was. O dat hij, voordat hij zo mijne opvolgers te niet doet, zelf in ene charybdis of in ene diepe zee viel en omkwam, of dat hij op andere wegen geleid door de woestijn gevoerd werd, waar noch steden zijn, noch enig spoor van mensen. maar waar de dieren hun weiden hebben en de vogels ronddwalen, alleen gevangen te midden van rotsen en afgronden, en dat ik voordat dit in zijne gedachte gelegd wordt, een beter einde deelachtig worde!" Nadat hij dit voorzegd had, verdween hij plotseling! Het is duidelijk, dat Abydenus het bericht van Daniël gebruikt heeft, maar er evenzo mede gehandeld heeft, als met de Bijbelse geschiedverhalen van de schepping, den zondvloed, den torenbouw van Babel en het tot ene mythe misvormd heeft, uit welke het nauwelijks meer mogelijk is, den historischen kern te vinden.

Vers 37

37. Nu ik dit in mijn leven ondervonden heb, prijs ik, Nebukadnezar, de grote aardse koning, en verhoog, en verheerlijk den Koning des hemels, omdat al Zijne werken waarheid, en Zijne paden gerichten zijn, (Jeremiah 9:23), en Hij is machtig te vernederen degenen, die in hoogmoed wandelen, 2) gelijk Hij mij vernederd heeft, toen mijn hart zich trots verhief (Daniel 5:20).

1) Dit is de ware wijze van God te prijzen, niet slechts wanneer wij bekennen dat wij niets zijn, maar ook wanneer wij onze zonden bekennen. Vervolgens dat wij niet slechts bij ons zelven bekennen, dat wij schuldig zijn en gezondigd hebben voor Hem, maar ook dat wij dit met onzen mond voor de stervelingen belijden, waar dit nodig is. En waar hij het woord van vernederen stelt, daar moet dit terug gebracht worden tot de uitwendige verootmoediging. Want Nebukadnezar was vernederd geworden, toen God hem in de bossen had geworpen, opdat zijn leven gemeen zou zijn met de landdieren. Maar vervolgens ook om een andere reden werd hij vernederd, zoals als een uit de kinderen Gods. Waar er derhalve een dubbele vernedering is, daar heeft Nebukadnezar de eerste hier willen uitdrukken, dat God namelijk de hoogmoedigen verstrooit en vernedert. Dit is n wijze van vernedering. Maar de ware vernedering ontbreekt, indien God niet later ons regeert door den Geest der zachtmoedigheid. En zo heeft Nebukadnezar hier niet omhelsd de genade Gods, die echter waardig was een niet gemene verheerlijking en lofverheffing. Maar hij heeft in dit edikt niet beschreven wat geëist kan worden van een godvruchtig mens, een die onderwezen was in de school Gods. Maar toch heeft hij getoond dat hij wel is vooruitgegaan onder de kastijding Gods, waar hij Hem de hoogste macht toeschrijft. Vervolgens verenigt hij met den lof over de waarheid, die over de gerechtigheid, en bekent zich zelven schuldig te zijn, en getuigt dat zijn straf rechtvaardig was, die van Gods wege was opgelegd.

Het blijft bij den koning van Babel in de oppervlakte hangen. Wel is hij gedwongen om Gode eer te geven, en dit zegt reeds veel voor zulk een heidens despoot, maar van een ware hartgrondige bekering, die gepaard ging met een vaarwel zeggen van de afgoden, lezen wij niets.

2) Bij de oprichting van het beeld van Dura (Daniel 3:1) bezweek Nebukadnezar voor de verzoeking van hoogmoed en zelfvergoding die voor hem in het bewustzijn zijner stelling als beheerser van het Babylonische wereldrijk lag; hier bezwijkt hij voor dezelfde verzoeking ten tweeden male. Het goddelijk ingrijpen is nu daar veroorzaakt door het gevaar, waarin de eis des konings de drie Joodse mannen bracht, terwijl in ons hoofdstuk zulk ene uitwendige aanleiding niet bestaat; daarom komt echter het ingrijpen Gods niet ongemotiveerd voor. Wij staan niet meer in de bewogen eerste helft Nebukanezars regering, toen de gedachten van vergroting en bevestiging van zijn rijk, zowel als de oorlogen met de vijanden daarvan hem geheel innamen, maar wij bevinden ons in de laatste vreedzame periode, toen de koning op zijne lauweren rustte. Wanneer vroegere gedachten van hoogmoed in zijn hart opstegen, zo had dit niet z veel te betekenen, daar weer andere deze kruisten en des konings kracht en tijd bezet hielden. Wanneer wij daarentegen nu hij in goede rust leeft, zien, hoe zijn hoogmoed stijgt en zich bevestigt, zo wordt het gevaarlijk; de hoogmoed wordt tot een systeem, volgens hetwelk geregeerd en geleefd wordt. Dat zien wij duidelijk uit de vermaning van Daniël, dat de koning voortaan gerechtigheid en ontferming mocht uitoefenen. Hij was dus tot willekeur en hardheid vervallen, onder welke zijn volk veel had te lijden, en voor welke Daniëls invloed hoe langer hoe meer moest wijken. De koning, die zich zelven vergoodde, kon geen behagen meer vinden in den man, die hem te voren de heerlijkheid van den God des hemels gepredikt had. Zo was het nu de vraag, of de wereldmacht de wending tot zelfvergoding en daarmee de richting tegen God reeds nu zou nemen, welke zij volgens de profetie zeker nemen zou, maar eerst in lateren tijd. Nu grijpt God in en weerhoudt haar in haren loop, en legt den wereldbeheerser als een wild dier een ring in den neus, dat hij tam wordt en de ontvangene les zijn gehele leven niet meer vergeet. Treffend slot! laat ons er uit leren in nederigheid te wandelen. Hoogheid en grootheid zijn gevaarlijk, niemand kan er zich op den duur in staande houden; niet alleen Nebukadnezar niet, maar ook Daniël niet. Geen hoogmoed of de val volgt vroeg of laat; daarentegen gene nederigheid, of de eer volgt er op, zij het ook eerst in den hemel; want daar is met den Satan de hoogmoed buitengeworpen en zit de nederigheid op de allerhoogsten troon in Hem, die niet kwam om gediend te worden, maar om te dienen, en daarom met eigen hand zijnen discipelen de voeten wies. Laat ons aan Zijne voeten alles nederleggen, ook ons zelven, in de houding der diepste aanbidding, en wij zullen uit Zijne hand de kroon der ere ontvangen.

De geschiedenis van Israël stelt ons in een kort bestek een hoofdinhoud van de gehele wereldgeschiedenis voor; in haar zien wij het verborgen besturen van den persoonlijken God in de leiding en opvoeding der volken duidelijk; het voorhangsel van menselijke voornemens en menselijke werken wordt daar opgeheven, en de hand, die alles beweegt en bestuurt, wordt openbaar van Hem (Ephesians 1:11), van wien geschreven staat, dat Hij alle dingen werkt naar den raad Zijns wils. O, aanbiddenswaardige nederbuiging Gods, om welke Hij, om de zwakheid van ons geloof te hulp te komen, eens aan een uitverkoren volk de geheimen van Zijne verhevene, alles besturende Voorzienigheid op de aanschouwelijkste wijze voor onzen gezichtskring wilde brengen! Ons mag voortaan geen schijnbare chaos van tijdelijke voorvallen meer verbaasd of twijfelmoedig maken, nadat ons ene tweeduizendjarige (?) leiding van dat volk een overvloed van aanleidingen tot de waarneming biedt, dat ook de meest verwarde draden, die door ons leven heengaan, zich naar enen hogeren wil moeten voegen en eindelijk tot een weefsel moeten zamengeknoopt worden, dat nader beschouwd, slechts het Apostolische: "O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods!" ons op de lippen dringt.

Wat de wereldse geschiedschrijvers aangaat, weet geen enkel schrijver der oudheid iets van deze buitengewone gebeurtenis in de geschiedenis van Nebukadnezars regering, De Griekse schrijvers, die in de tijden van het diepste verval hunner natie en letterkunde in het algemeen over de geschiedenis der oude rijken in Midden-Azië gehandeld hebben, zijn ten opzichte der oudere geschiedenis van Azië zonder waarde en maken van Nebukadnezar met geen enkel woord melding, zelfs de oudere en meer geloofwaardige Herodotus geeft over hem geen bericht. Josefus, die alles opzocht, wat tot opheldering der Chaldeeuwse geschiedenis kon dienen, en Eusebius noemen in den gehelen rijkdom der ongewijde letterkunde slechts zes schrijvers, die van Nebukadnezar melding maakten; van deze komen er vier in `t geheel niet in aanmerking, daar door hen alleen de inname van Fenicië en de betrekking van Nebukadnezar tot het land van den schrijver vluchtig vermeld wordt. Er blijven dus slechts twee, Abydenus en Berosus over, bij welke enige sporen van het hier vermelde voorval gevonden worden, al is het ook duister en met omkering van het eigenlijke feit, In een fragment van den laatsten vinden wij: "nadat Nebukadnezar den vroeger vermelden muur voltooid had, verviel hij in ene ziekte en stierf na ene regering van 43 jaren. " Abydenus schrijft: "hierna, gelijk men bij de Chaldeën vertelt, werd hij, toen hij op het koninklijk paleis gestegen was, door den nigen God aangegrepen en sprak hij: "Ik, deze Nebukadnezar, o Babyloniërs, verkondig u het lot, dat u wacht, dat noch mijn vader Bel, noch de koningin Beltis door overreding der schikgodinnen hebben kunnen afwenden. De Perziër, de muilezel (Cyrus, die uit Medisch-Perzisch geslacht afstamde) zal komen met behulp van uwe demonen; hij zal slavernij over u brengen, waarbij een medeschuldige zal zijn de Mediër, die de trots van Assyrië was. O dat hij, voordat hij zo mijne opvolgers te niet doet, zelf in ene charybdis of in ene diepe zee viel en omkwam, of dat hij op andere wegen geleid door de woestijn gevoerd werd, waar noch steden zijn, noch enig spoor van mensen. maar waar de dieren hun weiden hebben en de vogels ronddwalen, alleen gevangen te midden van rotsen en afgronden, en dat ik voordat dit in zijne gedachte gelegd wordt, een beter einde deelachtig worde!" Nadat hij dit voorzegd had, verdween hij plotseling! Het is duidelijk, dat Abydenus het bericht van Daniël gebruikt heeft, maar er evenzo mede gehandeld heeft, als met de Bijbelse geschiedverhalen van de schepping, den zondvloed, den torenbouw van Babel en het tot ene mythe misvormd heeft, uit welke het nauwelijks meer mogelijk is, den historischen kern te vinden.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Daniel 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/daniel-4.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile