Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Daniël 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DANIEL 5

Daniel 5:1.

MAALTIJD EN VAL VAN DEN GODDELOZEN KONING BELSAZAR.

V. Daniel 5:1-Daniel 5:31. Uit de slechts korte regering van Nebukadnezar's zoon, Evil-Merodach en de op dezen volgende heerschappij van Neriglissar, den zwager van den laatsten, wordt ons verder gene gebeurtenis uit het leven van Daniël meegedeeld (vgl. echter de beide gezichten in Daniel 7:1, 8), Aanstonds worden wij nu verplaatst op den laatsten dag der 31 jarige regering van Nebukadnezar's kleinzoon Laborosoarchod (met een anderen naam Belsazar geheten). Met dezen zou volgens Gods voornemen (Jeremiah 27:7) de heerschappij der Chaldeën in Babylon te niet gaan. Deze ondergang komt in de voor ons liggende geschiedenis voor als een rechtvaardig vonnis van God over enen bekleder der wereldmacht, die zich in misdadigen overmoed niet alleen op zijne koninklijke hoogheid verheft, maar zelfs doorgaat tot ontwijding van `s Heeren heiligdommen en tot lastering van zijnen hoog-heiligen Naam. Terwijl in het vorige hoofdstuk Nebukadnezars zelfverheffing slechts met ene zware straf bedreigd wordt, opdat hij zich bekere, en hij die ook werkelijk ondervindt. is die van Belsazar in haar gehele bestaan zo ongeneeslijk slecht, dat hij zonder enig uitstel aan het verderf wordt prijs gegeven. Deze Belsazar namelijk geeft zonder dat daartoe ene bepaalde aanleiding bestaat, aan de geweldigen van zijn rijk een groot gastmaal en hoont, in dronken overmoed voor de aanwezige gasten en in gemeenschap met hen, den God van Israël. Nu verschijnen vingeren aan den muur der eetzaal, die zijn vonnis ter neer schrijven, Dit schrift kunnen de Chaldeeuwse wijzen niet lezen of ontcijferen; Daniël, die daarbij geroepen wordt, verklaart het schrift, en wat hij verkondigt, dat wordt nog in denzelfden nacht vervuld. Belsazar vindt zijnen dood, en de heerschappij der Chaldeën moet voor die der Meden wijken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DANIEL 5

Daniel 5:1.

MAALTIJD EN VAL VAN DEN GODDELOZEN KONING BELSAZAR.

V. Daniel 5:1-Daniel 5:31. Uit de slechts korte regering van Nebukadnezar's zoon, Evil-Merodach en de op dezen volgende heerschappij van Neriglissar, den zwager van den laatsten, wordt ons verder gene gebeurtenis uit het leven van Daniël meegedeeld (vgl. echter de beide gezichten in Daniel 7:1, 8), Aanstonds worden wij nu verplaatst op den laatsten dag der 31 jarige regering van Nebukadnezar's kleinzoon Laborosoarchod (met een anderen naam Belsazar geheten). Met dezen zou volgens Gods voornemen (Jeremiah 27:7) de heerschappij der Chaldeën in Babylon te niet gaan. Deze ondergang komt in de voor ons liggende geschiedenis voor als een rechtvaardig vonnis van God over enen bekleder der wereldmacht, die zich in misdadigen overmoed niet alleen op zijne koninklijke hoogheid verheft, maar zelfs doorgaat tot ontwijding van `s Heeren heiligdommen en tot lastering van zijnen hoog-heiligen Naam. Terwijl in het vorige hoofdstuk Nebukadnezars zelfverheffing slechts met ene zware straf bedreigd wordt, opdat hij zich bekere, en hij die ook werkelijk ondervindt. is die van Belsazar in haar gehele bestaan zo ongeneeslijk slecht, dat hij zonder enig uitstel aan het verderf wordt prijs gegeven. Deze Belsazar namelijk geeft zonder dat daartoe ene bepaalde aanleiding bestaat, aan de geweldigen van zijn rijk een groot gastmaal en hoont, in dronken overmoed voor de aanwezige gasten en in gemeenschap met hen, den God van Israël. Nu verschijnen vingeren aan den muur der eetzaal, die zijn vonnis ter neer schrijven, Dit schrift kunnen de Chaldeeuwse wijzen niet lezen of ontcijferen; Daniël, die daarbij geroepen wordt, verklaart het schrift, en wat hij verkondigt, dat wordt nog in denzelfden nacht vervuld. Belsazar vindt zijnen dood, en de heerschappij der Chaldeën moet voor die der Meden wijken.

Vers 1

1. De koning Belsazar 1), die, wanneer men gelijk Daniël doet, de plaatsvervangende regering van zijn vader Neriglissar mederekent, van 560-556 v r Chr. regeerde, maakte, nadat hij negen maanden te voren tot zelfstandige regering gekomen was, een groten maaltijd voor zijne duizend geweldigen, en hij dronk wijn voor die duizend 2).

1) De naam bevat de beide bestanddelen van den naam, dien Daniël aan het Babylonische hof verkregen had (Daniel 1:7), maar zonder de T (Hebreeën ) waardoor hij zich van den anderen onderscheidt. Het is de vraag, welke Babylonische koning hier bedoeld is. Wij volgen bij onze voorstelling der geschiedenis van het Babylonische in 2 Kings 25:27 het bericht van Berosus in een fragment bij Josefus, dat aldus luidt: "Op Nebukadnezar volgde zijn zoon Evil-Merodach; hij regeerde slecht en werd door den echtgenoot zijner zuster, door Neriglissar gedood, nadat hij twee jaren geregeerd had. Na hem regeerde deze Neriglissar vier jaren; diens zoon Laborosoarchod regeerde daarna nog een knaap zijnde, negen maanden, en werd, daar hij vele bewijzen van een slecht karakter gaf, door de vrienden vermoord. Zijne tegenstanders droegen nu volgens een gemeenschappelijk besluit de regering op aan Nabonnedus, een uit de Babyloniërs, die mede tot de zaamgezworenen behoorde. Er is ene andere mening, dat Nebukadnezars zoon en naaste opvolger Evil-Merodach, deze Belsazar zou zijn, van wien Daniël hier en in Daniel 7:1, Daniel 8:1 spreekt; deze vinden wij reeds in Baruch 1:1, zij berust op verschuiving van tijden en omstandigheden in den geest der latere Joodse schrijvers, en is ook in den laatsten tijd verdedigd. Wij kunnen haar niet aannemen, en wel reeds om reden, dat men op ene zeer gedwongene wijze het 34ste vers van ons hoofdstuk van den inhoud van het 30ste vers moet losrukken, en als iets moet beschouwen, dat ongeveer 22 jaren later geschied is. Wij sluiten ons aan die uitleggers aan, die aan Nebukadnezars kleinzoon, Laborosoarchod, denken, die wel niet de zoon van zijnen zoon, maar van zijne dochter is; dit nietig verschil komt bij de plaats Jeremiah 27:7 gewis niet in aanmerking, dewijl het daar slechts te doen is om het begrip van enen kleinzoon, onverschillig of hij dit is door manlijke of door vrouwelijke afstamming (vgl. 2 Chronicles 30:20).

2) De maaltijd was dus voorbij en het drinken zou beginnen; de koning maakte volgens de Oosterse gewoonte daarmee een begin tegenover zijne gasten, terwijl hij aan ene bijzondere tafel op ene hoge plaats, waarschijnlijk aan den enen muur (1 Samuel 20:25) zat. Het aanleggen van zulk een gastmaal komt overeen met den lust der Babyloniërs in zwelgerij, op welken ook in Isaiah 14:11; Isaiah 47:1. Jeremiah 51:39 gedoeld wordt; het had echter hier zijne bijzondere aanleiding daarin, dat Belsazar, nadat hij voor weinige maanden de regering zelfstandig begonnen had, zijn huwelijksfeest met de vrouwen en bijwijven, die hij voor zijnen harem had uitgekozen, hield, daarmee tevens een prachtig feest ter viering van het begin zijner regering verbond. De duizend geweldigen, die hij als gasten genodigd had, zijn, gelijk het schijnt, nieuwe gunstelingen, die hij zich koos in de plaats van die, welke zijn vader had. De laatsten maakten uit gekrenkte eergierigheid ene zamenzwering tegen hem, en ontnamen hem, gelijk wij uit Daniel 5:30 vernemen, nog in den op dezen dag volgenden nacht troon en leven; zij verhieven uit hun midden Nabonnedus tot de heerschappij. Spoedig nadat hij den ondergang van de Chaldeeuwse dynastie vernomen had, deed de Medische koning Cyraxares II de rechten zijns rijks op de regering over Babylonië gelden, die gedurende de regering van Nebukadnezar en zijne opvolgers gerust hadden (2 Kings 22:2); hij vertoefde een tijd lang te Babel, totdat hij vervolgens Nabonnedus als zijn vazal erkende en zich weer in zijn rijk terugtrok. In den tijd, toen hij te Babel was, valt de geschiedenis van het zesde hoofdstuk, van Daniëls gebeden, de profetie der 70 weken in Daniel 9:1; de Profeet gaat de regering van Nabonnedus als een vazal geheel voorbij; ook de Medische heerschappij van Darius heeft bij hem slechts het karakter van overgang; het rijk is voor hem nu reeds als dat der Meders en Perzen (Daniel 6:8, Daniel 6:12, Daniel 6:15), en komt tot zijn eigenlijk doel, de heerschappij der Perzen (op deze doelt volgens Daniel 5:28 van ons hoofdstuk ook het Upharsin (Daniel 5:25), met het begin der regering van Cyrus (Daniel 6:28) .

Op deze prachtigen maaltijd nu versmaadde hij de Voorzienigheid Gods, en daagde derzelver oordelen uit. De stad was thans belegerd, er was een machtig vijand voor hare poorten, zijn leven en koninkrijk was in gevaar. In alle deze was de hand des HEEREN tegen hem uitgestrekt, en daarom werd hij geroepen tot treuren en tot wenen en om zich met een zak te omgorden. De stemme des HEEREN riep in de stad, gelijk Jona in Ninev: noch veertig dagen en minder, dan zal Babel verwoest worden. Hij had daarom, evenals de koning van Ninev, een vasten behoren uit te roepen, maar hij, als iemand die zich voorgenomen had zich tegen God te verzetten, roept een feest uit, alsof hij den Almachtige durfde uittarten en zeggen: ik vrees niet, om te tonen, hoe weinig hij bevreesd was, om zich wegens gebrek aan voorraad over te geven, maakte hij zijne verkwisting overdadig. 2. Als Belsazar, nadat het feest reeds tot in de nachtelijke duisternis voortduurde, den wijn geproefd had, door den wijn bekoord was d. i. begon dronken te worden, zei hij in den overmoed des wijns (Proverbs 20:1), dat men de gouden en zilveren vaten voortbrengen zou; die zijn grootvader Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had 1) (Daniel 1:2. Jeremiah 52:17), opdat de koning en zijne geweldigen, zijne vrouwen en zijne bijwijven uit dezelve dronken. 2)

1) Hiermede maakt Babels koning zich rijp voor den ondergang, dewijl hij hiermee zich op buitengewone wijze den toorn Gods op den hals haalt.

Deze vaten waren voor heilig gebruik bestemd, voor Zijne heilige personen, in den tempel, en nu maakt een heidens koning, er een onheilig gebruik van, om daarmee den God van Israël te tarten, in zijn overmoed.

Het is dan ook daarom, dat hij het licht van den volgenden morgen niet meer zal zien.

2) In Babylonië nemen ook (anders dan bij de Macedoniërs, Grieken en Romeinen, wier zeden het niet veroorloofden) de vrouwen aan de gastmalen en drinkgelagen deel.

Vers 1

1. De koning Belsazar 1), die, wanneer men gelijk Daniël doet, de plaatsvervangende regering van zijn vader Neriglissar mederekent, van 560-556 v r Chr. regeerde, maakte, nadat hij negen maanden te voren tot zelfstandige regering gekomen was, een groten maaltijd voor zijne duizend geweldigen, en hij dronk wijn voor die duizend 2).

1) De naam bevat de beide bestanddelen van den naam, dien Daniël aan het Babylonische hof verkregen had (Daniel 1:7), maar zonder de T (Hebreeën ) waardoor hij zich van den anderen onderscheidt. Het is de vraag, welke Babylonische koning hier bedoeld is. Wij volgen bij onze voorstelling der geschiedenis van het Babylonische in 2 Kings 25:27 het bericht van Berosus in een fragment bij Josefus, dat aldus luidt: "Op Nebukadnezar volgde zijn zoon Evil-Merodach; hij regeerde slecht en werd door den echtgenoot zijner zuster, door Neriglissar gedood, nadat hij twee jaren geregeerd had. Na hem regeerde deze Neriglissar vier jaren; diens zoon Laborosoarchod regeerde daarna nog een knaap zijnde, negen maanden, en werd, daar hij vele bewijzen van een slecht karakter gaf, door de vrienden vermoord. Zijne tegenstanders droegen nu volgens een gemeenschappelijk besluit de regering op aan Nabonnedus, een uit de Babyloniërs, die mede tot de zaamgezworenen behoorde. Er is ene andere mening, dat Nebukadnezars zoon en naaste opvolger Evil-Merodach, deze Belsazar zou zijn, van wien Daniël hier en in Daniel 7:1, Daniel 8:1 spreekt; deze vinden wij reeds in Baruch 1:1, zij berust op verschuiving van tijden en omstandigheden in den geest der latere Joodse schrijvers, en is ook in den laatsten tijd verdedigd. Wij kunnen haar niet aannemen, en wel reeds om reden, dat men op ene zeer gedwongene wijze het 34ste vers van ons hoofdstuk van den inhoud van het 30ste vers moet losrukken, en als iets moet beschouwen, dat ongeveer 22 jaren later geschied is. Wij sluiten ons aan die uitleggers aan, die aan Nebukadnezars kleinzoon, Laborosoarchod, denken, die wel niet de zoon van zijnen zoon, maar van zijne dochter is; dit nietig verschil komt bij de plaats Jeremiah 27:7 gewis niet in aanmerking, dewijl het daar slechts te doen is om het begrip van enen kleinzoon, onverschillig of hij dit is door manlijke of door vrouwelijke afstamming (vgl. 2 Chronicles 30:20).

2) De maaltijd was dus voorbij en het drinken zou beginnen; de koning maakte volgens de Oosterse gewoonte daarmee een begin tegenover zijne gasten, terwijl hij aan ene bijzondere tafel op ene hoge plaats, waarschijnlijk aan den enen muur (1 Samuel 20:25) zat. Het aanleggen van zulk een gastmaal komt overeen met den lust der Babyloniërs in zwelgerij, op welken ook in Isaiah 14:11; Isaiah 47:1. Jeremiah 51:39 gedoeld wordt; het had echter hier zijne bijzondere aanleiding daarin, dat Belsazar, nadat hij voor weinige maanden de regering zelfstandig begonnen had, zijn huwelijksfeest met de vrouwen en bijwijven, die hij voor zijnen harem had uitgekozen, hield, daarmee tevens een prachtig feest ter viering van het begin zijner regering verbond. De duizend geweldigen, die hij als gasten genodigd had, zijn, gelijk het schijnt, nieuwe gunstelingen, die hij zich koos in de plaats van die, welke zijn vader had. De laatsten maakten uit gekrenkte eergierigheid ene zamenzwering tegen hem, en ontnamen hem, gelijk wij uit Daniel 5:30 vernemen, nog in den op dezen dag volgenden nacht troon en leven; zij verhieven uit hun midden Nabonnedus tot de heerschappij. Spoedig nadat hij den ondergang van de Chaldeeuwse dynastie vernomen had, deed de Medische koning Cyraxares II de rechten zijns rijks op de regering over Babylonië gelden, die gedurende de regering van Nebukadnezar en zijne opvolgers gerust hadden (2 Kings 22:2); hij vertoefde een tijd lang te Babel, totdat hij vervolgens Nabonnedus als zijn vazal erkende en zich weer in zijn rijk terugtrok. In den tijd, toen hij te Babel was, valt de geschiedenis van het zesde hoofdstuk, van Daniëls gebeden, de profetie der 70 weken in Daniel 9:1; de Profeet gaat de regering van Nabonnedus als een vazal geheel voorbij; ook de Medische heerschappij van Darius heeft bij hem slechts het karakter van overgang; het rijk is voor hem nu reeds als dat der Meders en Perzen (Daniel 6:8, Daniel 6:12, Daniel 6:15), en komt tot zijn eigenlijk doel, de heerschappij der Perzen (op deze doelt volgens Daniel 5:28 van ons hoofdstuk ook het Upharsin (Daniel 5:25), met het begin der regering van Cyrus (Daniel 6:28) .

Op deze prachtigen maaltijd nu versmaadde hij de Voorzienigheid Gods, en daagde derzelver oordelen uit. De stad was thans belegerd, er was een machtig vijand voor hare poorten, zijn leven en koninkrijk was in gevaar. In alle deze was de hand des HEEREN tegen hem uitgestrekt, en daarom werd hij geroepen tot treuren en tot wenen en om zich met een zak te omgorden. De stemme des HEEREN riep in de stad, gelijk Jona in Ninev: noch veertig dagen en minder, dan zal Babel verwoest worden. Hij had daarom, evenals de koning van Ninev, een vasten behoren uit te roepen, maar hij, als iemand die zich voorgenomen had zich tegen God te verzetten, roept een feest uit, alsof hij den Almachtige durfde uittarten en zeggen: ik vrees niet, om te tonen, hoe weinig hij bevreesd was, om zich wegens gebrek aan voorraad over te geven, maakte hij zijne verkwisting overdadig. 2. Als Belsazar, nadat het feest reeds tot in de nachtelijke duisternis voortduurde, den wijn geproefd had, door den wijn bekoord was d. i. begon dronken te worden, zei hij in den overmoed des wijns (Proverbs 20:1), dat men de gouden en zilveren vaten voortbrengen zou; die zijn grootvader Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had 1) (Daniel 1:2. Jeremiah 52:17), opdat de koning en zijne geweldigen, zijne vrouwen en zijne bijwijven uit dezelve dronken. 2)

1) Hiermede maakt Babels koning zich rijp voor den ondergang, dewijl hij hiermee zich op buitengewone wijze den toorn Gods op den hals haalt.

Deze vaten waren voor heilig gebruik bestemd, voor Zijne heilige personen, in den tempel, en nu maakt een heidens koning, er een onheilig gebruik van, om daarmee den God van Israël te tarten, in zijn overmoed.

Het is dan ook daarom, dat hij het licht van den volgenden morgen niet meer zal zien.

2) In Babylonië nemen ook (anders dan bij de Macedoniërs, Grieken en Romeinen, wier zeden het niet veroorloofden) de vrouwen aan de gastmalen en drinkgelagen deel.

Vers 3

3. Toen bracht men voort de gouden vaten, die men uit den tempel van het huis Gods, die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had, en de koning en zijne geweldigen, zijne vrouwen en zijne bijwijven dronken daaruit.

Vers 3

3. Toen bracht men voort de gouden vaten, die men uit den tempel van het huis Gods, die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had, en de koning en zijne geweldigen, zijne vrouwen en zijne bijwijven dronken daaruit.

Vers 4

4. Zij dronken den wijn, en prezen de gouden en de zilveren, de koperen, de ijzeren, de houten en de stenen goden.

Was reeds de wegvoering der tempelvaten naar Babel en hun plaatsing in den tempel van Bel volgens de mening der Babyloniërs ene overweldiging van den God, wien zij waren gewijd, door de heidense goden, nu moest der Joden God nog dieper vernederd en de roem der Babylonische goden als onwederstaanbare overwinnaars op het hoogst geprezen worden. Daarom wendde men de vaten van Zijn heiligdom aan de ene zijde aan tot profaan gebruik bij een drinkgelag, aan de andere zijde bracht men ook onder het zingen van liederen ter ere van die goden aan de laatsten libatieën uit de vaten. Dit was des te meer een misdadig honen van Jehova, daar gene toornige stemming tegen de Joden daartoe aanleiding gaf, integendeel de God van Israël reeds meermalen door tekenen en wonderen den Babylonischen koning de erkenning Zijner Almacht had afgeperst, en door Zijnen knecht Daniël het Babylonische rijk gezegend had (vgl. Daniel 2:1-4). De overigens boze zoon van Nebukadnezar, Evil-Merodach, was zijne regering begonnen met ene daad van genade jegens den gevangenen koning der Joden, Jojachin, (2 Kings 25:27), en zelfs onder Neriglissar, den moordenaar van zijnen zwager, schijnt men eerbied voor den God van Israël behouden te hebben en Zijn volk met ene zekere verschoning te hebben behandeld. Daar openbaart zich nu de nog zo kort geleden tot zelfstandige heerschappij gekomen Laborosoarchod aanstonds bij dit eerste feest, dat hij aan het land geeft, hoe hij ten opzichte van Israëls God staat. Let men er op, hoe in de "gouden, zilveren, koperen, ijzeren, " enz. goden ons nauwkeurig dezelfde stoffen genoemd worden, onder welke in Daniel 2:32, de verschillende rijken der aardse wereldmacht worden afgebeeld, zo kan men wel zeggen: in hem beproeft reeds de wereldmacht tot antichristelijke lastering van den Naam Gods voort te gaan, en deze moet, omdat zij als het ware nog te vroeg komt, dadelijk in de kiem verstikt worden. Nog op den dag van zijn feest gaat, gelijk wij in Daniel 5:30 lezen, Laborosoarchod en met hem de Chaldeeuwse dynastie tot in de laatste spruiten te niet. God laat echter niet eenvoudig, zonder enige tussenkomst van Hem zelven Belsazar door moordenaarshand vallen, gelijk vroeger Evil-Merodach gevallen was, maar het moet voor alle Chaldeën duidelijk worden, dat Zijne hand hier heeft ingegrepen. Deze is de betekenis, welke de volgende geschiedenis heeft.

Vers 4

4. Zij dronken den wijn, en prezen de gouden en de zilveren, de koperen, de ijzeren, de houten en de stenen goden.

Was reeds de wegvoering der tempelvaten naar Babel en hun plaatsing in den tempel van Bel volgens de mening der Babyloniërs ene overweldiging van den God, wien zij waren gewijd, door de heidense goden, nu moest der Joden God nog dieper vernederd en de roem der Babylonische goden als onwederstaanbare overwinnaars op het hoogst geprezen worden. Daarom wendde men de vaten van Zijn heiligdom aan de ene zijde aan tot profaan gebruik bij een drinkgelag, aan de andere zijde bracht men ook onder het zingen van liederen ter ere van die goden aan de laatsten libatieën uit de vaten. Dit was des te meer een misdadig honen van Jehova, daar gene toornige stemming tegen de Joden daartoe aanleiding gaf, integendeel de God van Israël reeds meermalen door tekenen en wonderen den Babylonischen koning de erkenning Zijner Almacht had afgeperst, en door Zijnen knecht Daniël het Babylonische rijk gezegend had (vgl. Daniel 2:1-4). De overigens boze zoon van Nebukadnezar, Evil-Merodach, was zijne regering begonnen met ene daad van genade jegens den gevangenen koning der Joden, Jojachin, (2 Kings 25:27), en zelfs onder Neriglissar, den moordenaar van zijnen zwager, schijnt men eerbied voor den God van Israël behouden te hebben en Zijn volk met ene zekere verschoning te hebben behandeld. Daar openbaart zich nu de nog zo kort geleden tot zelfstandige heerschappij gekomen Laborosoarchod aanstonds bij dit eerste feest, dat hij aan het land geeft, hoe hij ten opzichte van Israëls God staat. Let men er op, hoe in de "gouden, zilveren, koperen, ijzeren, " enz. goden ons nauwkeurig dezelfde stoffen genoemd worden, onder welke in Daniel 2:32, de verschillende rijken der aardse wereldmacht worden afgebeeld, zo kan men wel zeggen: in hem beproeft reeds de wereldmacht tot antichristelijke lastering van den Naam Gods voort te gaan, en deze moet, omdat zij als het ware nog te vroeg komt, dadelijk in de kiem verstikt worden. Nog op den dag van zijn feest gaat, gelijk wij in Daniel 5:30 lezen, Laborosoarchod en met hem de Chaldeeuwse dynastie tot in de laatste spruiten te niet. God laat echter niet eenvoudig, zonder enige tussenkomst van Hem zelven Belsazar door moordenaarshand vallen, gelijk vroeger Evil-Merodach gevallen was, maar het moet voor alle Chaldeën duidelijk worden, dat Zijne hand hier heeft ingegrepen. Deze is de betekenis, welke de volgende geschiedenis heeft.

Vers 5

5. Terzelver ure, toen het drinken en het prijzen der afgoden ten toppunt was gestegen, kwamen er plotseling vingeren van eens mensen hand voort, die schreven tegenover den kandelaar, de lampenkroon, die boven `s konings hoofd hing, op den kalk van den wand van het koninklijk paleis 1), en de koning zag het deel der hand), die daar schreef, juist tegenover zich, hoewel hij het schrift niet kon lezen, veel minder den inhoud der woorden kon verklaren 3).

1) Hier begint Daniël te verhalen, dat de rollen verwisseld werden, dewijl op hetzelfde ogenblik de koning erkende dat hem iets treurigs en droevigs te wachten stond. Hij begreep niet terstond wat het was. God toonde hem slechts enige tekenen, als een onheilspellend voorteken, zoals de profanen toen zeiden. God gaf hem een voorspel op die wijze, waar Hij zag dat de koning zo verhit was door een onzinnige begeerte met zijne aanzienlijken. Er verscheen, zegt de Profeet een hand als van een mens, Hij noemt die hand als van een mens wegens den vorm of de gelijkenis. Want het was niet de hand van een mens, maar dewijl hij den vorm er van had, daarom wordt die aldus genoemd. En de Schrift gebruikt ook dikwijls deze uitdrukking, voornamelijk wanneer zij spreekt van uiterlijke tekenen. God nu heeft door Zijne macht zelf geschreven. Hij toont den koning Belsazar een figuur, alsof de een of andere mens op den wand schreef.

"God schreef zelf in de kracht Zijner almacht, die geen middel nodig heeft, een beeld, alsof enig mens aan den wand schreef. " Het verschijnen van vingers, die schreven en toch geen persoon achter zich hadden, tot wien zij behoorden, moest aanstonds de gedachte doen ontstaan aan een bovennatuurlijk persoon, die het schrift teweeg bracht, en den koning uit zijne bedwelming wakker schrikken. De vingers waren duidelijk genoeg te zien, want zij vertoonden zich tegenover den kandelaar aan die tafel, aan welke de koning zat, en zij schreven op den wand tegenover hem, die door dien kandelaar verlicht werd. "De wand was niet van marmer, maar van gebakken steen, die overpleisterd was. De houten of ivoren bekleedsels der koninklijke wanden reikten slechts tot de halve hoogte van den muur. "

Zulke aangepleisterde kamers worden ook in de paleizen te Nimrod en Khorsabad gevonden (2 Kings 15:20).

2) D. i. alleen de hand met de vingers, doch zonder arm, die anders menigmaal mede door het woord "hand"` wordt aangeduid. 3) Alleen door bovennatuurlijke verlichting wordt het Daniël later mogelijk het schrift te lezen en te verklaren, en slechts, omdat de koning geloofde, dat hij in het bezit van zulk ene verlichting was, werd hij tot dit doel er bij geroepen; het moet daarom geheel ongewoon geweest zijn en zonder Goddelijke verlichting niet te ontcijferen.

Toch waren de woorden zelf, die door de tekenen waren uitgedrukt (Daniel 5:25), gewoon en op zich zelf verstaanbaar; zij droegen slechts het raadselachtig karakter van een orakel, en alzo was er van deze zijde ene Goddelijke verlichting tot hun verklaring nodig.

Vers 5

5. Terzelver ure, toen het drinken en het prijzen der afgoden ten toppunt was gestegen, kwamen er plotseling vingeren van eens mensen hand voort, die schreven tegenover den kandelaar, de lampenkroon, die boven `s konings hoofd hing, op den kalk van den wand van het koninklijk paleis 1), en de koning zag het deel der hand), die daar schreef, juist tegenover zich, hoewel hij het schrift niet kon lezen, veel minder den inhoud der woorden kon verklaren 3).

1) Hier begint Daniël te verhalen, dat de rollen verwisseld werden, dewijl op hetzelfde ogenblik de koning erkende dat hem iets treurigs en droevigs te wachten stond. Hij begreep niet terstond wat het was. God toonde hem slechts enige tekenen, als een onheilspellend voorteken, zoals de profanen toen zeiden. God gaf hem een voorspel op die wijze, waar Hij zag dat de koning zo verhit was door een onzinnige begeerte met zijne aanzienlijken. Er verscheen, zegt de Profeet een hand als van een mens, Hij noemt die hand als van een mens wegens den vorm of de gelijkenis. Want het was niet de hand van een mens, maar dewijl hij den vorm er van had, daarom wordt die aldus genoemd. En de Schrift gebruikt ook dikwijls deze uitdrukking, voornamelijk wanneer zij spreekt van uiterlijke tekenen. God nu heeft door Zijne macht zelf geschreven. Hij toont den koning Belsazar een figuur, alsof de een of andere mens op den wand schreef.

"God schreef zelf in de kracht Zijner almacht, die geen middel nodig heeft, een beeld, alsof enig mens aan den wand schreef. " Het verschijnen van vingers, die schreven en toch geen persoon achter zich hadden, tot wien zij behoorden, moest aanstonds de gedachte doen ontstaan aan een bovennatuurlijk persoon, die het schrift teweeg bracht, en den koning uit zijne bedwelming wakker schrikken. De vingers waren duidelijk genoeg te zien, want zij vertoonden zich tegenover den kandelaar aan die tafel, aan welke de koning zat, en zij schreven op den wand tegenover hem, die door dien kandelaar verlicht werd. "De wand was niet van marmer, maar van gebakken steen, die overpleisterd was. De houten of ivoren bekleedsels der koninklijke wanden reikten slechts tot de halve hoogte van den muur. "

Zulke aangepleisterde kamers worden ook in de paleizen te Nimrod en Khorsabad gevonden (2 Kings 15:20).

2) D. i. alleen de hand met de vingers, doch zonder arm, die anders menigmaal mede door het woord "hand"` wordt aangeduid. 3) Alleen door bovennatuurlijke verlichting wordt het Daniël later mogelijk het schrift te lezen en te verklaren, en slechts, omdat de koning geloofde, dat hij in het bezit van zulk ene verlichting was, werd hij tot dit doel er bij geroepen; het moet daarom geheel ongewoon geweest zijn en zonder Goddelijke verlichting niet te ontcijferen.

Toch waren de woorden zelf, die door de tekenen waren uitgedrukt (Daniel 5:25), gewoon en op zich zelf verstaanbaar; zij droegen slechts het raadselachtig karakter van een orakel, en alzo was er van deze zijde ene Goddelijke verlichting tot hun verklaring nodig.

Vers 6

6. Toen veranderde zich de glans des konings, zodat hij bleek als een lijk uitzag, en zijne gedachten verschrikten hem, en de banden zijner lenden werden los, en zijne knieën stieten tegen elkaar aan, want zijn geweten ontwaakte en gaf hem aanstonds een voorgevoel dat hem straf wachtte.

Vers 6

6. Toen veranderde zich de glans des konings, zodat hij bleek als een lijk uitzag, en zijne gedachten verschrikten hem, en de banden zijner lenden werden los, en zijne knieën stieten tegen elkaar aan, want zijn geweten ontwaakte en gaf hem aanstonds een voorgevoel dat hem straf wachtte.

Vers 7

7. Zodat de koning met kracht 1) riep, dat men de sterrekijkers, de Chaldeën en de waarzeggers (Daniel 2:2; Daniel 4:3) inbrengen zou; en de koning antwoordde en zei tot de wijzen van Babel: Alle man, die dit schrift lezen, en zijne uitlegging mij te kennen zal geven, die zal met purper bekleed worden, met ene gouden keten om zijnen hals, en hij zal de derde heerser in dit koninkrijk zijn. 2)

Juist dat met kracht roepen toont een bovenmate vrees van den koning. Hij moest dadelijk weten, wat die zonderlinge hand op den wand heeft geschreven. Zijn ziel is diep geschokt, zijn hart is bovenmate beroerd. Hij gevoelt dat die hand iets onheilspellends heeft ter neergeschreven, hoewel hij nog hoopt dat hij zich zelven bedrogen heeft.

2) Bekleding met purper was een teken der installering of inleiding tot het ambt van een hoofdambtenaar (Esther 8:13); de gouden keten aan den hals behoorde tot de dracht der voornaamsten en werd ten teken van koninklijke genade verleend; het "de derde heerser zijn in het koninkrijk", is te verstaan in den zin, dat hij als derde met twee anderen (Isaiah 19:24) de hoogste macht in handen zou hebben; er is dan aan een driemanschap te denken van hoogste rijksambtenaren, waarin de uitlegger van het geschrift zou worden opgenomen (Daniel 6:2).

Vers 7

7. Zodat de koning met kracht 1) riep, dat men de sterrekijkers, de Chaldeën en de waarzeggers (Daniel 2:2; Daniel 4:3) inbrengen zou; en de koning antwoordde en zei tot de wijzen van Babel: Alle man, die dit schrift lezen, en zijne uitlegging mij te kennen zal geven, die zal met purper bekleed worden, met ene gouden keten om zijnen hals, en hij zal de derde heerser in dit koninkrijk zijn. 2)

Juist dat met kracht roepen toont een bovenmate vrees van den koning. Hij moest dadelijk weten, wat die zonderlinge hand op den wand heeft geschreven. Zijn ziel is diep geschokt, zijn hart is bovenmate beroerd. Hij gevoelt dat die hand iets onheilspellends heeft ter neergeschreven, hoewel hij nog hoopt dat hij zich zelven bedrogen heeft.

2) Bekleding met purper was een teken der installering of inleiding tot het ambt van een hoofdambtenaar (Esther 8:13); de gouden keten aan den hals behoorde tot de dracht der voornaamsten en werd ten teken van koninklijke genade verleend; het "de derde heerser zijn in het koninkrijk", is te verstaan in den zin, dat hij als derde met twee anderen (Isaiah 19:24) de hoogste macht in handen zou hebben; er is dan aan een driemanschap te denken van hoogste rijksambtenaren, waarin de uitlegger van het geschrift zou worden opgenomen (Daniel 6:2).

Vers 8

8. Toen kwamen al de wijzen des konings in, maar zij konden dit schrift niet lezen, noch den koning zijne uitlegging bekend maken.

Men verschilt in de opgave der redenen, waarom de Babylonische wijzen het schrift niet konden lezen. Sommigen menen dat het een geheimzinnig cijfer of karakterschrift (Steganographie) geweest is; anderen dat het Alphabeth was omgekeerd (Ath basch). Doch het is veel eenvoudiger te verklaren; in het oosten is een soort van sierlijk schrift bekend, Diwani geheten, waarin de letters op ene kunstige wijze door elkaar gevlochten en als geslingerd worden, zodat men in dit schrift kundig moet zijn, om het te kunnen lezen, maar ook wanneer men het door een kundige voorgelezen is, terstond zien kon, dat het gelezene er werkelijk staat De Rabbijnen zeggen, dat het gene Chaldeeuwse letters waren, ofschoon de woorden Chaldeeuws waren, maar oude Hebreeuwse, Kananietische, Fenicische en Samaritaanse letters.

Anderen hebben verondersteld, dat de Magiërs dit schrift niet konden lezen, vanwege de verwarring, waarin hun geest gebracht was. .

Vers 8

8. Toen kwamen al de wijzen des konings in, maar zij konden dit schrift niet lezen, noch den koning zijne uitlegging bekend maken.

Men verschilt in de opgave der redenen, waarom de Babylonische wijzen het schrift niet konden lezen. Sommigen menen dat het een geheimzinnig cijfer of karakterschrift (Steganographie) geweest is; anderen dat het Alphabeth was omgekeerd (Ath basch). Doch het is veel eenvoudiger te verklaren; in het oosten is een soort van sierlijk schrift bekend, Diwani geheten, waarin de letters op ene kunstige wijze door elkaar gevlochten en als geslingerd worden, zodat men in dit schrift kundig moet zijn, om het te kunnen lezen, maar ook wanneer men het door een kundige voorgelezen is, terstond zien kon, dat het gelezene er werkelijk staat De Rabbijnen zeggen, dat het gene Chaldeeuwse letters waren, ofschoon de woorden Chaldeeuws waren, maar oude Hebreeuwse, Kananietische, Fenicische en Samaritaanse letters.

Anderen hebben verondersteld, dat de Magiërs dit schrift niet konden lezen, vanwege de verwarring, waarin hun geest gebracht was. .

Vers 9

9. Toen verschrikte de koning Belsazar zeer, nog meer dan vroeger; daar het onoplosbare van het raadsel hem des te dieper deed gevoelen, dat hij als een machteloos mens tegenover den arm van den Almachtigen God stond, die reeds tegen hem opgeheven was, en zijn glans werd aan hem veranderd en zijne geweldigen werden eveneens verbaasd 1).

1) In de woorden van den grondtekst: "geraakten in verwarring" ligt niet alleen het begrip van ontzetting, maar ook van een warren door elkaar. Niemand bleef meer op zijne plaats; alles kwam in oproer, er vormden zich groepen en radeloos liep men heen en weer. De hier bij den koning verzamelde geweldigen werden, gelijk het schijnt door hetzelfde lot als hij getroffen, zij werden tegelijk met hem omgebracht door de zaamgezworenen tegen Belsazars leven (Daniel 5:1), welke gebruik maakten van de in de eetzaal ontstane verwarring.

Vers 9

9. Toen verschrikte de koning Belsazar zeer, nog meer dan vroeger; daar het onoplosbare van het raadsel hem des te dieper deed gevoelen, dat hij als een machteloos mens tegenover den arm van den Almachtigen God stond, die reeds tegen hem opgeheven was, en zijn glans werd aan hem veranderd en zijne geweldigen werden eveneens verbaasd 1).

1) In de woorden van den grondtekst: "geraakten in verwarring" ligt niet alleen het begrip van ontzetting, maar ook van een warren door elkaar. Niemand bleef meer op zijne plaats; alles kwam in oproer, er vormden zich groepen en radeloos liep men heen en weer. De hier bij den koning verzamelde geweldigen werden, gelijk het schijnt door hetzelfde lot als hij getroffen, zij werden tegelijk met hem omgebracht door de zaamgezworenen tegen Belsazars leven (Daniel 5:1), welke gebruik maakten van de in de eetzaal ontstane verwarring.

Vers 10

10. Om deze woorden des konings en zijne geweldigen, ging de koningin-moeder 1) (2 Kings 25:27), die in hare afgezonderde kamer van het voorgevallene in de eetzaal vernomen had, in het huis des maaltijds, om de ontstelden uit hun verlegenheid te helpen. De koningin sprak en zei: O koning, leef in eeuwigheid (Daniel 2:4)! laat u uwe gedachten niet verschrikken, noch uw glans niet veranderd worden, alsof het onmogelijk ware, de betekenis van het schrift te verklaren.

1) Onder koningin verstaan de uitleggers met recht, de moeder van den regerenden koning, de weduwe zijns vaders Nebukadnezar, dewijl de gemalinnen van den koning aan het drinkgelag deel namen en de "koningin" met een zo achting afgedwongen waardigheid voor den koning optrad, zoals het slechts de moeder doen kon.

Keil is van mening, dat onder Belsazar Evil-Merodach moet worden verstaan. In elk geval is het de weduwe van Nebukadnezar geweest, die hier sprak tot haar kleinzoon, dewijl zij van Daniël sprak, zoals Nebukadnezar over hem gesproken had.

Vers 10

10. Om deze woorden des konings en zijne geweldigen, ging de koningin-moeder 1) (2 Kings 25:27), die in hare afgezonderde kamer van het voorgevallene in de eetzaal vernomen had, in het huis des maaltijds, om de ontstelden uit hun verlegenheid te helpen. De koningin sprak en zei: O koning, leef in eeuwigheid (Daniel 2:4)! laat u uwe gedachten niet verschrikken, noch uw glans niet veranderd worden, alsof het onmogelijk ware, de betekenis van het schrift te verklaren.

1) Onder koningin verstaan de uitleggers met recht, de moeder van den regerenden koning, de weduwe zijns vaders Nebukadnezar, dewijl de gemalinnen van den koning aan het drinkgelag deel namen en de "koningin" met een zo achting afgedwongen waardigheid voor den koning optrad, zoals het slechts de moeder doen kon.

Keil is van mening, dat onder Belsazar Evil-Merodach moet worden verstaan. In elk geval is het de weduwe van Nebukadnezar geweest, die hier sprak tot haar kleinzoon, dewijl zij van Daniël sprak, zoals Nebukadnezar over hem gesproken had.

Vers 11

11. Er is, gelijk ik mij uit den tijd der regering van Nebukadnezar herinner, een man in uw koninkrijk, in wien de geest der heilige goden is (Daniel 4:5), want in de dagen uws vaders, van Nebukadnezar, is bij hem gevonden licht, en verstand, en wijsheid, gelijk de wijsheid der goden is (1 Kings 3:28); daarom stelde hem de koning Nebukadnezar uw vader tot een overste der tovenaars, der sterrekijkers, der Chaldeën en der waarzeggers, uw vader 1), o koning (Daniel 2:48).

1) Vgl. over het gebruik van het woord "vader" in den zin "grootvader", Genesis 28:13. Bij de verovering van den troon was Daniël uit zijn ambt ontzet en leefde nu ver van den troon. Dat hij echter bij dezen koning een niet onbekend persoon was, blijkt uit Daniel 5:13. Deze koning had echter vergeten, wat Daniël voor Nebukadnezar was geweest, en spreekt hem dus aan als een der gevankelijk weggevoerden uit Juda.

Vers 11

11. Er is, gelijk ik mij uit den tijd der regering van Nebukadnezar herinner, een man in uw koninkrijk, in wien de geest der heilige goden is (Daniel 4:5), want in de dagen uws vaders, van Nebukadnezar, is bij hem gevonden licht, en verstand, en wijsheid, gelijk de wijsheid der goden is (1 Kings 3:28); daarom stelde hem de koning Nebukadnezar uw vader tot een overste der tovenaars, der sterrekijkers, der Chaldeën en der waarzeggers, uw vader 1), o koning (Daniel 2:48).

1) Vgl. over het gebruik van het woord "vader" in den zin "grootvader", Genesis 28:13. Bij de verovering van den troon was Daniël uit zijn ambt ontzet en leefde nu ver van den troon. Dat hij echter bij dezen koning een niet onbekend persoon was, blijkt uit Daniel 5:13. Deze koning had echter vergeten, wat Daniël voor Nebukadnezar was geweest, en spreekt hem dus aan als een der gevankelijk weggevoerden uit Juda.

Vers 12

12. Omdat een voortreflijke Geest, en wetenschap, en verstand van enen, die dromen uitlegt, en der aanwijzing van raadselen, en van enen, die knopen ontbindt, die verborgene zaken weet te openbaren, gevonden werd in hem, in Daniël, dien de koning den naam van Beltsazar gaf. Laat nu Daniël geroepen worden, die zal de uitlegging te kennen geven 1).

Reeds bij het begin der regering van Evil-Merodach, of zeker van Neriglissar, had Daniël zijne plaats als hoofd der Magiërs verloren en een ander ambt ontvangen (Daniel 8:27). Eerst nadat de koningin-moeder hem als een man gekarakteriseerd heeft, die ook zeker dat raadsel kan oplossen, noemt zij zijnen naam. Over den invloed, dien ene koningin-moeder in de Oosterse konings-harem pleegde uit te oefenen, zie 1 Kings 15:10 .

Vers 12

12. Omdat een voortreflijke Geest, en wetenschap, en verstand van enen, die dromen uitlegt, en der aanwijzing van raadselen, en van enen, die knopen ontbindt, die verborgene zaken weet te openbaren, gevonden werd in hem, in Daniël, dien de koning den naam van Beltsazar gaf. Laat nu Daniël geroepen worden, die zal de uitlegging te kennen geven 1).

Reeds bij het begin der regering van Evil-Merodach, of zeker van Neriglissar, had Daniël zijne plaats als hoofd der Magiërs verloren en een ander ambt ontvangen (Daniel 8:27). Eerst nadat de koningin-moeder hem als een man gekarakteriseerd heeft, die ook zeker dat raadsel kan oplossen, noemt zij zijnen naam. Over den invloed, dien ene koningin-moeder in de Oosterse konings-harem pleegde uit te oefenen, zie 1 Kings 15:10 .

Vers 13

13. Toen werd Daniël voor den koning ingebracht. De koning antwoordde en zei tot Daniël: Zijt gij die Daniël, een uit de gevankelijk weggevoerden van Juda, die de koning, mijn vader, uit Juda gebracht heeft?

Vers 13

13. Toen werd Daniël voor den koning ingebracht. De koning antwoordde en zei tot Daniël: Zijt gij die Daniël, een uit de gevankelijk weggevoerden van Juda, die de koning, mijn vader, uit Juda gebracht heeft?

Vers 14

14. Ik heb toch van u gehoord, dat de Geest der Goden in u is, en dat er licht en verstand en voortreflijke wijsheid in u gevonden wordt.

Vers 14

14. Ik heb toch van u gehoord, dat de Geest der Goden in u is, en dat er licht en verstand en voortreflijke wijsheid in u gevonden wordt.

Vers 15

15. Nu, zo zijn voor mij ingebracht de wijzen en de sterrekijkers, om dit schrift op den wand te lezen en deszelfs uitlegging mij bekend te maken, maar zij kunnen de uitlegging dezer woorden niet te kennen geven, noch zelfs het schrift lezen.

Vers 15

15. Nu, zo zijn voor mij ingebracht de wijzen en de sterrekijkers, om dit schrift op den wand te lezen en deszelfs uitlegging mij bekend te maken, maar zij kunnen de uitlegging dezer woorden niet te kennen geven, noch zelfs het schrift lezen.

Vers 16

16. Doch van u heb ik gehoord, dat gij uitleggingen kunt geven, en knopen ontbinden, nu, indien gij, gelijk ik reeds den wijzen en Chaldeën beloofde, die dit konden (Daniel 5:7) dit schrift zult kunnen lezen, en deszelfs uitlegging mij bekend maken, gij zult met purper bekleed worden, met ene gouden keten om uwen hals, en gij zult de derde heerser in dit koninkrijk zijn.

Vers 16

16. Doch van u heb ik gehoord, dat gij uitleggingen kunt geven, en knopen ontbinden, nu, indien gij, gelijk ik reeds den wijzen en Chaldeën beloofde, die dit konden (Daniel 5:7) dit schrift zult kunnen lezen, en deszelfs uitlegging mij bekend maken, gij zult met purper bekleed worden, met ene gouden keten om uwen hals, en gij zult de derde heerser in dit koninkrijk zijn.

Vers 17

17. Toen antwoordde Daniël, en zei voor den koning: Heb uwe gaven voor uzelven 1), en geef uwe vereringen aan een ander. ik zal nochthans, ook zonder op de mij aangebodene onderscheiding en ereplaats aanspraak te maken, het schrift voor den koning lezen, en de uitlegging zal ik hem bekend maken.

1) Daniël begint zijne rede, zonder de gewone begroetingsformule (Daniel 2:4), en zonder een woord van deelneming, gelijk hij dat eens tot Nebukadnezar gesproken had (Daniel 4:16), want hij weet, dat Belsazars uren geteld zijn, en Gods gericht nabij is. Dit is ook de reden, waarom hij dadelijk van den beginne af de hem gedane aanbiedingen afwijst; hij wilde van den verachter zijns Gods niets aannemen, hij was ook niet zozeer gezonden om hem te dienen, als wel om Gods onherroepelijk vonnis hem nog in het laatste uur te openbaren. Hij sprak als een boodschapper van den Allerhoogste tot Belsazar als een veroordeeld misdadiger, wiens vonnis dadelijk zou worden uitgevoerd. .

Hier verwerpt Daniël in de eerste plaats de hem aangeboden geschenken. Wij lezen niet dat hij dit vroeger ook heeft gedaan. Ja hij schijnt aangenomen te hebben, wat hem door den koning Nebukadnezar was gegeven. Men vraagt naar de reden van dit verschil. En dan is het niet waarschijnlijk, dat de Profeet verschillend van hart, of van plan, of van gemoed is geweest. Wat is dan de reden dat, waar hij te voren had toegestaan, dat hij door den koning Nebukadnezar werd versierd, hij nu de hem aangeboden eer verwerpt? Vervolgens is er nog een andere kwestie. Want aan het einde van dit hoofdstuk zullen wij zien, dat hij bekleed is met purper, en vervolgens dat door een heraut het edict is afgekondigd, dat hij de derde in de regering zou zijn. De Profeet schijnt dus of zich vergeten te hebben, toen hij het purper aannam, hetwelk hij grootmoedig veracht had, of er is een andere reden, waarom hij nu zo sprak en vervolgens niet geweigerd heeft met de koninklijke eretekens versierd te worden. Wat nu de eerste kwestie betreft, ik twijfel niet, of hij heeft te scherper met den goddelozen en wanhopigen koning Belsazar gesproken. Dewijl toch in den koning Nebukadnezar nog enige vroomheid heerste en hij voor hem nog enige hoop had, heeft hij met hem zacht gehandeld. Maar wat den koning Belsazar betreft, het was onmogelijk dat hij hem te hard behandelde, dewijl hij tot het uiterste gedreven was. Ik twijfel niet, dat dit een oorzaak was van het verschil, dewijl de Profeet standvastig voortschreed op zijn loopbaan, maar hij moest overeenkomstig zijn ambt onderscheid maken tussen verschillende personen en dewijl de hardnekkigheid en het driest verzet tegen bij den koning Belsazar groot was, daarom toont hij dat deze hem minder weegt dan zijn grootvader. Waarbij nog komt dat de tijd der onderwerping weldra zou eindigen, met inachtneming waarvan hij te voren de Chaldeeuwse monarchie had geëerd. Wat nu betreft de weigering, welke uit zijn antwoord blijkt, en de daad waarvan straks sprake is, het moet ons niet ongerijmd toeschijnen, omdat de Profeet in den beginne getuigenis heeft willen afleggen, dat de geschenken des konings hem niets konden schelen, ja, dat hij ze veeleer afsloeg, en echter niet al te heftig op zijn stuk stond, dewijl men geloofd zou hebben, dat hij dit slechts deed om het gevaar te ontvluchten.

Vers 17

17. Toen antwoordde Daniël, en zei voor den koning: Heb uwe gaven voor uzelven 1), en geef uwe vereringen aan een ander. ik zal nochthans, ook zonder op de mij aangebodene onderscheiding en ereplaats aanspraak te maken, het schrift voor den koning lezen, en de uitlegging zal ik hem bekend maken.

1) Daniël begint zijne rede, zonder de gewone begroetingsformule (Daniel 2:4), en zonder een woord van deelneming, gelijk hij dat eens tot Nebukadnezar gesproken had (Daniel 4:16), want hij weet, dat Belsazars uren geteld zijn, en Gods gericht nabij is. Dit is ook de reden, waarom hij dadelijk van den beginne af de hem gedane aanbiedingen afwijst; hij wilde van den verachter zijns Gods niets aannemen, hij was ook niet zozeer gezonden om hem te dienen, als wel om Gods onherroepelijk vonnis hem nog in het laatste uur te openbaren. Hij sprak als een boodschapper van den Allerhoogste tot Belsazar als een veroordeeld misdadiger, wiens vonnis dadelijk zou worden uitgevoerd. .

Hier verwerpt Daniël in de eerste plaats de hem aangeboden geschenken. Wij lezen niet dat hij dit vroeger ook heeft gedaan. Ja hij schijnt aangenomen te hebben, wat hem door den koning Nebukadnezar was gegeven. Men vraagt naar de reden van dit verschil. En dan is het niet waarschijnlijk, dat de Profeet verschillend van hart, of van plan, of van gemoed is geweest. Wat is dan de reden dat, waar hij te voren had toegestaan, dat hij door den koning Nebukadnezar werd versierd, hij nu de hem aangeboden eer verwerpt? Vervolgens is er nog een andere kwestie. Want aan het einde van dit hoofdstuk zullen wij zien, dat hij bekleed is met purper, en vervolgens dat door een heraut het edict is afgekondigd, dat hij de derde in de regering zou zijn. De Profeet schijnt dus of zich vergeten te hebben, toen hij het purper aannam, hetwelk hij grootmoedig veracht had, of er is een andere reden, waarom hij nu zo sprak en vervolgens niet geweigerd heeft met de koninklijke eretekens versierd te worden. Wat nu de eerste kwestie betreft, ik twijfel niet, of hij heeft te scherper met den goddelozen en wanhopigen koning Belsazar gesproken. Dewijl toch in den koning Nebukadnezar nog enige vroomheid heerste en hij voor hem nog enige hoop had, heeft hij met hem zacht gehandeld. Maar wat den koning Belsazar betreft, het was onmogelijk dat hij hem te hard behandelde, dewijl hij tot het uiterste gedreven was. Ik twijfel niet, dat dit een oorzaak was van het verschil, dewijl de Profeet standvastig voortschreed op zijn loopbaan, maar hij moest overeenkomstig zijn ambt onderscheid maken tussen verschillende personen en dewijl de hardnekkigheid en het driest verzet tegen bij den koning Belsazar groot was, daarom toont hij dat deze hem minder weegt dan zijn grootvader. Waarbij nog komt dat de tijd der onderwerping weldra zou eindigen, met inachtneming waarvan hij te voren de Chaldeeuwse monarchie had geëerd. Wat nu betreft de weigering, welke uit zijn antwoord blijkt, en de daad waarvan straks sprake is, het moet ons niet ongerijmd toeschijnen, omdat de Profeet in den beginne getuigenis heeft willen afleggen, dat de geschenken des konings hem niets konden schelen, ja, dat hij ze veeleer afsloeg, en echter niet al te heftig op zijn stuk stond, dewijl men geloofd zou hebben, dat hij dit slechts deed om het gevaar te ontvluchten.

Vers 18

18. Wat u aangaat, o koning! de allerhoogste God heeft in vroegeren tijd uwen vader Nebukadnezar, den stichter van het Babylonische wereldrijk, het koninkrijk, en grootheid, en eer en heerlijkheid gegeven (Daniel 2:37, Daniel 4:19).

Vers 18

18. Wat u aangaat, o koning! de allerhoogste God heeft in vroegeren tijd uwen vader Nebukadnezar, den stichter van het Babylonische wereldrijk, het koninkrijk, en grootheid, en eer en heerlijkheid gegeven (Daniel 2:37, Daniel 4:19).

Vers 19

19. En van wege de grootheid, die Hij hem gegeven had, beefden en sidderden alle volken, natiën en tongen voor hem; dien hij wilde, doodde hij, en dien hij wilde, behield hij in het leven, en dien hij wilde, verhoogde hij, en dien hij wilde vernederde hij.

Vers 19

19. En van wege de grootheid, die Hij hem gegeven had, beefden en sidderden alle volken, natiën en tongen voor hem; dien hij wilde, doodde hij, en dien hij wilde, behield hij in het leven, en dien hij wilde, verhoogde hij, en dien hij wilde vernederde hij.

Vers 20

20. Maar toen zich zijn hart verhief, en zijn geest verstijfd werd, zich verstokte ter hovaardij, werd hij van den troon zijns koninkrijks afgestoten, en men nam de eer van hem weg.

Vers 20

20. Maar toen zich zijn hart verhief, en zijn geest verstijfd werd, zich verstokte ter hovaardij, werd hij van den troon zijns koninkrijks afgestoten, en men nam de eer van hem weg.

Vers 21

21. En hij werd van de kinderen der mensen verstoten, en zijn hart werd den beesten gelijk gemaakt, en zijne woning was bij de woudezelen; men gaf hem gras te smaken gelijk den ossen, en zijn lichaam werd van den dauw des hemels nat gemaakt, totdat hij bekende, dat God, de Allerhoogste, Heerser is over de koninkrijken der mensen, en over dezelve stelt, wien Hij wil(Daniel 2:31-Daniel 2:4 :Daniel 2:34).

Vers 21

21. En hij werd van de kinderen der mensen verstoten, en zijn hart werd den beesten gelijk gemaakt, en zijne woning was bij de woudezelen; men gaf hem gras te smaken gelijk den ossen, en zijn lichaam werd van den dauw des hemels nat gemaakt, totdat hij bekende, dat God, de Allerhoogste, Heerser is over de koninkrijken der mensen, en over dezelve stelt, wien Hij wil(Daniel 2:31-Daniel 2:4 :Daniel 2:34).

Vers 22

22. En gij, Belsazar! zijn zoon in het tweede lid! hebt uw hart niet vernederd, alhoewel gij dit alles wel geweten hebt. 1)

1) Het is grote zonde tegen God, wanneer ons hart niet vernederd is voor Hem, om Hem te gehoorzamen, beide in Zijne geboden en in de wegen van Zijn Voorzienigheid, wanneer het niet vernederd is door boetvaardigheid, gehoorzaamheid en lijdzaamheid.

Vers 22

22. En gij, Belsazar! zijn zoon in het tweede lid! hebt uw hart niet vernederd, alhoewel gij dit alles wel geweten hebt. 1)

1) Het is grote zonde tegen God, wanneer ons hart niet vernederd is voor Hem, om Hem te gehoorzamen, beide in Zijne geboden en in de wegen van Zijn Voorzienigheid, wanneer het niet vernederd is door boetvaardigheid, gehoorzaamheid en lijdzaamheid.

Vers 23

23. Maar gij hebt u verheven tegen den Heere des hemels, 1) en men heeft de vaten van Zijn huis voor u gebracht, en gij en uwe geweldigen, uwe vrouwen en uwe bijwijven hebben wijn uit dezelve gedronken, en de goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien noch horen, noch weten (Psalms 115:4), hebt gij geprezen; maar dien God, in wiens hand uw adem is, en bij wien al uwe paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt, maar hem integendeel op `t schandelijkst onteerd 2).

1) Daniël verklaart hier dat het drinken uit de vaten des Heeren een oorlogsverklaring was aan den Heere God. De koning had God als het ware uitgedaagd, en nu zou God hem tonen, dat niemand, die zich tegen Hem verzet heeft, vrede heeft gehad.

2) Daniël houdt den koning zijne zware schuld voor ogen, v r hij het vonnis uitspreekt; hij spreekt daar als Profeet en als gezant van God. Hier zien wij het grote doel van het wonderbare Schrift, dat den koning verschrikt had, want zou hij met zijne geweldigen, zich dit hebben laten zeggen, wanneer God niet te voren hun harten verpletterd had.

Vers 23

23. Maar gij hebt u verheven tegen den Heere des hemels, 1) en men heeft de vaten van Zijn huis voor u gebracht, en gij en uwe geweldigen, uwe vrouwen en uwe bijwijven hebben wijn uit dezelve gedronken, en de goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien noch horen, noch weten (Psalms 115:4), hebt gij geprezen; maar dien God, in wiens hand uw adem is, en bij wien al uwe paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt, maar hem integendeel op `t schandelijkst onteerd 2).

1) Daniël verklaart hier dat het drinken uit de vaten des Heeren een oorlogsverklaring was aan den Heere God. De koning had God als het ware uitgedaagd, en nu zou God hem tonen, dat niemand, die zich tegen Hem verzet heeft, vrede heeft gehad.

2) Daniël houdt den koning zijne zware schuld voor ogen, v r hij het vonnis uitspreekt; hij spreekt daar als Profeet en als gezant van God. Hier zien wij het grote doel van het wonderbare Schrift, dat den koning verschrikt had, want zou hij met zijne geweldigen, zich dit hebben laten zeggen, wanneer God niet te voren hun harten verpletterd had.

Vers 24

24. Toen is dat deel der hand (Daniel 5:5 Daniel 5:2) van Hem gezonden, en dit schrift, daar aan den wand, getekend geworden.

Vers 24

24. Toen is dat deel der hand (Daniel 5:5 Daniel 5:2) van Hem gezonden, en dit schrift, daar aan den wand, getekend geworden.

Vers 25

25. Dit nu is het schrift 1) dat daar getekend is: MEN, MEN, TEKL, UPHARSIN; geteld, geteld, gewogen, verdeeld.

1) Deze vier woorden legt Daniël uit, welke aan den wand waren ingeschreven. De koning had of van angst deze niet kunnen lezen, of dewijl God alle zijne zinnen in de war had gebracht en hij als het ware zijne ogen bad verloren, En het zelfde is ook te zeggen van de Magiërs en de sterrekijkers. Zij hadden het toch kunnen lezen, tenzij zij van Gods zijde waren verblind. In de eerste plaats leest Daniël die vier woorden voor: Men, Men, Tekel, Upharsin. Dan geeft hij de uitlegging er bij, Tweemaal wordt het eerste woord herhaald: Men. Sommigen leraren alzo: omdat de jaren des levens des konings waren geteld en vervolgens de tijd van het rijk geteld was, maar deze beschouwing schijnt mij niet vast te zijn. Ik voor mij meen, dat het tweemaal is geschreven om het te bevestigen, alsof de Profeet zeggen wilde dat het geheel reeds vervuld was. Opdat derhalve Belsazar zou verstaan, dat het met zijn leven en zijn rijk gedaan was, bevestigt God, dat het geheel vervuld was, alsof Hij zeggen wilde, dat er zelfs geen spanne tijds bij de voorgeschreven termijn kon gevoegd worden. Nu volgt de uitlegging van het woord Tekel. Tekel, zegt hij, dewijl gij in de weegschaal gewogen zijt en te licht bevonden. Hier toont Daniël dat God zo naar de maat te werk gaat met Zijne oordelen, alsof Hij in Zijn hand een weegschaal houdt. De gelijkenis is van de gewoonte der mensen genomen. Wij weten welke het gebruik is van de weegschaal, namelijk om zeker van de verdeling te zijn. Zo ook wordt hier van God gezegd, dat Hij naar maat en gewicht handelt, dewijl Hij in niets in het wilde handelt, maar die maatregel gebruikt opdat men nooit meer of minder zou krijgen, zoals men in het algemeen zegt. Om deze reden zegt Daniël, dat God Belsazar in de weegschaal heeft gewogen, omdat God nl. niet zich heeft gehaast in het straffen van hem, maar naar Zijne gewoonte en eeuwigdurende regelen, op rechtvaardige wijze straf over hem brengt, dewijl hij nl. te licht is bevonden, dat is, omdat het gebleken is, dat hij als het ware geen gewicht had; alsof Hij zeggen wil: Gij meendet dat men u moest sparen om uwe waardigheid. Want dewijl allen u eren, meendet ge die eer waardig te zijn. Gij bedriegt u, zegt Hij, anders is het oordeel Gods. God gebruikt niet een gemene weegschaal, maar heeft zelf Zijn eigen. Eindelijk voegt hij er bij: Upharsin. Ik betwijfel niet, of God heeft met dit woord de oplossing van zijn rijk aangeduid, die aanstaande was.

Vers 25

25. Dit nu is het schrift 1) dat daar getekend is: MEN, MEN, TEKL, UPHARSIN; geteld, geteld, gewogen, verdeeld.

1) Deze vier woorden legt Daniël uit, welke aan den wand waren ingeschreven. De koning had of van angst deze niet kunnen lezen, of dewijl God alle zijne zinnen in de war had gebracht en hij als het ware zijne ogen bad verloren, En het zelfde is ook te zeggen van de Magiërs en de sterrekijkers. Zij hadden het toch kunnen lezen, tenzij zij van Gods zijde waren verblind. In de eerste plaats leest Daniël die vier woorden voor: Men, Men, Tekel, Upharsin. Dan geeft hij de uitlegging er bij, Tweemaal wordt het eerste woord herhaald: Men. Sommigen leraren alzo: omdat de jaren des levens des konings waren geteld en vervolgens de tijd van het rijk geteld was, maar deze beschouwing schijnt mij niet vast te zijn. Ik voor mij meen, dat het tweemaal is geschreven om het te bevestigen, alsof de Profeet zeggen wilde dat het geheel reeds vervuld was. Opdat derhalve Belsazar zou verstaan, dat het met zijn leven en zijn rijk gedaan was, bevestigt God, dat het geheel vervuld was, alsof Hij zeggen wilde, dat er zelfs geen spanne tijds bij de voorgeschreven termijn kon gevoegd worden. Nu volgt de uitlegging van het woord Tekel. Tekel, zegt hij, dewijl gij in de weegschaal gewogen zijt en te licht bevonden. Hier toont Daniël dat God zo naar de maat te werk gaat met Zijne oordelen, alsof Hij in Zijn hand een weegschaal houdt. De gelijkenis is van de gewoonte der mensen genomen. Wij weten welke het gebruik is van de weegschaal, namelijk om zeker van de verdeling te zijn. Zo ook wordt hier van God gezegd, dat Hij naar maat en gewicht handelt, dewijl Hij in niets in het wilde handelt, maar die maatregel gebruikt opdat men nooit meer of minder zou krijgen, zoals men in het algemeen zegt. Om deze reden zegt Daniël, dat God Belsazar in de weegschaal heeft gewogen, omdat God nl. niet zich heeft gehaast in het straffen van hem, maar naar Zijne gewoonte en eeuwigdurende regelen, op rechtvaardige wijze straf over hem brengt, dewijl hij nl. te licht is bevonden, dat is, omdat het gebleken is, dat hij als het ware geen gewicht had; alsof Hij zeggen wil: Gij meendet dat men u moest sparen om uwe waardigheid. Want dewijl allen u eren, meendet ge die eer waardig te zijn. Gij bedriegt u, zegt Hij, anders is het oordeel Gods. God gebruikt niet een gemene weegschaal, maar heeft zelf Zijn eigen. Eindelijk voegt hij er bij: Upharsin. Ik betwijfel niet, of God heeft met dit woord de oplossing van zijn rijk aangeduid, die aanstaande was.

Vers 26

26. Dit is de uitlegging dezer woorden: MENE God heeft uw koninkrijk geteld, en Hij heeft het voleind, de duur daarvan is bij dagen bepaald, en het getal van deze is nu ten einde.

Vers 26

26. Dit is de uitlegging dezer woorden: MENE God heeft uw koninkrijk geteld, en Hij heeft het voleind, de duur daarvan is bij dagen bepaald, en het getal van deze is nu ten einde.

Vers 27

27. TEKEL: gij zijt in weegschalen gewogen, en gij zijt te licht bevonden.

Indien zulk een woord van den hogen, onfeilbaren en waarachtigen God ontzettend is voor des mensen ingebeelden eigenwaan, waardoor men gewoonlijk met zich zelven ingenomen is, zich zelven beter dunkt dan men waarlijk voor God is en aan zich zelven genoeg, heeft; indien zulk een woord nog veel ontzettender wordt, wanneer het in de oren klinkt te midden van de verdartelingen des levens, gelijk het bij Babels koning was; indien bovenal dat woord ontzettend luidt, wanneer men tot de beslissende ure des stervens genaderd is, en men voor den Heilige en Rechtvaardige verschijnen moet, worden wij dan door deze gedachten niet ten ernstigste geroepen, om tot ons zelven in te keren en ons zelven af te vragen: Als de Heere mij op de weegschalen der gerechtigheid weegt, zal ik dan ook te licht bevonden worden? Is dit niet gewis en zeker, en zal niet het opschrift van al onze daden ongetwijfeld zijn: "licht gewicht!" zo lang de zoenverdiensten van Christus Jezus niet de onze zijn, en het hart niet door den H. Geest is vernieuwd? Moeten wij ons dan aan Belsazars voorbeeld niet spiegelen, die in dienzelfden nacht in zijn paleis gedood werd, dewijl Cyrus het water van den Eufraat, welke de stad bespoelde, had weten af te leiden, sommige krijgsknechten door de waterleidingen waren binnengeslopen en de poorten geopend hadden, en alzo Babel met zijn vorst overweldigd en ten onder gebracht? Geve de goede God, dat onze zielen er indruk van hebben mogen, en dat niemand, dit lezende, den zondaarsdood immer alzo sterven moge.

Vers 27

27. TEKEL: gij zijt in weegschalen gewogen, en gij zijt te licht bevonden.

Indien zulk een woord van den hogen, onfeilbaren en waarachtigen God ontzettend is voor des mensen ingebeelden eigenwaan, waardoor men gewoonlijk met zich zelven ingenomen is, zich zelven beter dunkt dan men waarlijk voor God is en aan zich zelven genoeg, heeft; indien zulk een woord nog veel ontzettender wordt, wanneer het in de oren klinkt te midden van de verdartelingen des levens, gelijk het bij Babels koning was; indien bovenal dat woord ontzettend luidt, wanneer men tot de beslissende ure des stervens genaderd is, en men voor den Heilige en Rechtvaardige verschijnen moet, worden wij dan door deze gedachten niet ten ernstigste geroepen, om tot ons zelven in te keren en ons zelven af te vragen: Als de Heere mij op de weegschalen der gerechtigheid weegt, zal ik dan ook te licht bevonden worden? Is dit niet gewis en zeker, en zal niet het opschrift van al onze daden ongetwijfeld zijn: "licht gewicht!" zo lang de zoenverdiensten van Christus Jezus niet de onze zijn, en het hart niet door den H. Geest is vernieuwd? Moeten wij ons dan aan Belsazars voorbeeld niet spiegelen, die in dienzelfden nacht in zijn paleis gedood werd, dewijl Cyrus het water van den Eufraat, welke de stad bespoelde, had weten af te leiden, sommige krijgsknechten door de waterleidingen waren binnengeslopen en de poorten geopend hadden, en alzo Babel met zijn vorst overweldigd en ten onder gebracht? Geve de goede God, dat onze zielen er indruk van hebben mogen, en dat niemand, dit lezende, den zondaarsdood immer alzo sterven moge.

Vers 28

28. PERES: uw koninkrijk, dat gij achterlaat, is verdeeld, en het is den Meden en den Perzen gegeven, zodat het van een Chaldeeuws tot een Medo-Perzisch rijk wordt.

In elk der drie woorden ligt een dubbelen zin, die bij de verklaring wordt genoemd. Het eerste woord: mene, dat vooreerst een parallelismus, om twee leden van een vers, en voor elke twee woorden te hebben, en aan de andere zijde om den tweeërlei zin van elk woord dadelijk aan te wijzen, verdubbeld wordt en zoveel als geteld betekent, omvat den tweevoudigen zin, dat de dagen van het koninkrijk van Belsazar 1) geteld, of wat den duur betreft, bepaald, en 2) zo geteld en bepaald zijn, dat het getal daarvan ten einde loopt. Het tweede woord: tekel kan zowel van takal = wegen, " als van tahal =" licht zijn" worden afgeleid: "gij zijt in weegschalen gewogen, maar te licht bevonden. " Het derde woord: upharsin eindelijk, dat "verdelende" betekent (Genesis 10:25; Genesis 38:29), is in zoverre van dubbelen zin, dat het in klank overeenkomt met den volksnaam der Perzen. Het eerste woord heeft betrekking op Belsazars regering-waarvan God de dagen geteld heeft en nabij het einde gebracht; het tweede op zijn persoon-God heeft gewogen en te licht bevonden; het derde op het rijk, dat hij zal achterlaten en het lot daarvan-het wordt verdeeld, en wel zo, dat het den Meders en Perzen wordt gegeven, terwijl eerst gene, daarna deze de opperheerschappij daarover zullen hebben, nadat zij het in gemeenschap met elkaar veroverd hebben.

Welk ene kortheid! Hoe majestueus is dat Schrift van God, na de lange waarschuwingen en bedreigingen, die Hij door Zijne profeten liet voorafgaan. De hand is het beeld der uitvoerende macht. Gods hand schrijft hier het vonnis: door Zijn Schrift kondigt Hij het oordeel aan. O, lazen ook wij de Schrift, als door Gods eigen hand tegenover ons aan den muur geschreven.

Hier ligt een innerlijk bewijs voor de echtheid van ons Boek, dewijl eerst Babel kwam aan de Meden onder Darius en daarna aan de Perzen.

Vers 28

28. PERES: uw koninkrijk, dat gij achterlaat, is verdeeld, en het is den Meden en den Perzen gegeven, zodat het van een Chaldeeuws tot een Medo-Perzisch rijk wordt.

In elk der drie woorden ligt een dubbelen zin, die bij de verklaring wordt genoemd. Het eerste woord: mene, dat vooreerst een parallelismus, om twee leden van een vers, en voor elke twee woorden te hebben, en aan de andere zijde om den tweeërlei zin van elk woord dadelijk aan te wijzen, verdubbeld wordt en zoveel als geteld betekent, omvat den tweevoudigen zin, dat de dagen van het koninkrijk van Belsazar 1) geteld, of wat den duur betreft, bepaald, en 2) zo geteld en bepaald zijn, dat het getal daarvan ten einde loopt. Het tweede woord: tekel kan zowel van takal = wegen, " als van tahal =" licht zijn" worden afgeleid: "gij zijt in weegschalen gewogen, maar te licht bevonden. " Het derde woord: upharsin eindelijk, dat "verdelende" betekent (Genesis 10:25; Genesis 38:29), is in zoverre van dubbelen zin, dat het in klank overeenkomt met den volksnaam der Perzen. Het eerste woord heeft betrekking op Belsazars regering-waarvan God de dagen geteld heeft en nabij het einde gebracht; het tweede op zijn persoon-God heeft gewogen en te licht bevonden; het derde op het rijk, dat hij zal achterlaten en het lot daarvan-het wordt verdeeld, en wel zo, dat het den Meders en Perzen wordt gegeven, terwijl eerst gene, daarna deze de opperheerschappij daarover zullen hebben, nadat zij het in gemeenschap met elkaar veroverd hebben.

Welk ene kortheid! Hoe majestueus is dat Schrift van God, na de lange waarschuwingen en bedreigingen, die Hij door Zijne profeten liet voorafgaan. De hand is het beeld der uitvoerende macht. Gods hand schrijft hier het vonnis: door Zijn Schrift kondigt Hij het oordeel aan. O, lazen ook wij de Schrift, als door Gods eigen hand tegenover ons aan den muur geschreven.

Hier ligt een innerlijk bewijs voor de echtheid van ons Boek, dewijl eerst Babel kwam aan de Meden onder Darius en daarna aan de Perzen.

Vers 29

29. Toen beval Belsazar, overweldigd door den indruk, dien het woord van den Profeet had gemaakt, en zoekende den toorn van dien God te verzoenen; en zij bekleedden Daniël met purper, met ene gouden keten om zijnen hals, gelijk hij beloofd had, en zij riepen overluid van hem, dat hij de derde heerser in dat koninkrijk was 1) (Daniel 5:7).

1) Daniël weigert nu niet, dewijl hij getoond had, dat hij niet bevreesd was voor den toorn den konings, alhoewel hij hem een schrikkelijk vonnis moest aankondigen

Het nu te weigeren zou een bewijs van verzet tegen de door God gestelde machten geweest zijn, dewijl, al had God den koning verworpen, hij tot op dit ogenblik nog Daniëls souverein was.

Het was dus niet een beloning, maar een eer voor den dienstknecht Gods.

Vers 29

29. Toen beval Belsazar, overweldigd door den indruk, dien het woord van den Profeet had gemaakt, en zoekende den toorn van dien God te verzoenen; en zij bekleedden Daniël met purper, met ene gouden keten om zijnen hals, gelijk hij beloofd had, en zij riepen overluid van hem, dat hij de derde heerser in dat koninkrijk was 1) (Daniel 5:7).

1) Daniël weigert nu niet, dewijl hij getoond had, dat hij niet bevreesd was voor den toorn den konings, alhoewel hij hem een schrikkelijk vonnis moest aankondigen

Het nu te weigeren zou een bewijs van verzet tegen de door God gestelde machten geweest zijn, dewijl, al had God den koning verworpen, hij tot op dit ogenblik nog Daniëls souverein was.

Het was dus niet een beloning, maar een eer voor den dienstknecht Gods.

Vers 30

30. In dienzelven nacht werd Belsazar, der Chaldeën koning, door degenen, die tegen hem hadden zamengezworen in het jaar 556 v r Chr. gedood.

Men spreekt in de poëzie van een treffend, indrukmakend slot; doch wat staat gelijk met dit slot? Daniël zegt niet hoe het geschiedde, dit zou een niet geïnspireerd schrijver gedaan hebben, die als zodanig altijd nodig heeft zich te rechtvaardigen, die nooit zeker is, die altijd denkt dat men hem zal mistrouwen en dus altijd met bewijzen komt. Doch aan zo iets denken de heilige schrijvers niet. Daar alles volkomen zekerheid voor hen is, bewijzen zij niet, maar zeggen zij eenvoudig: zo is het! Daarom achtte ook Daniël het onnodig de verdere bijzonderheden van dien gedenkwaardigen nacht en de wijze der vervulling van Gods voorspelling te beschrijven. En eigenlijk ware dit ook beneden de waardigheid der Schrift: hare profetie is hier voldoende, is bij haar zo goed als de vervulling. Nochthans meldt zij met een enkel woord des konings dood, en laat nu het bericht van de wijze hoe Babel viel, en Belsazar gedood werd, aan de ongewijde geschiedschrijvers over, en deze (Herodotus en Xenophon) verhalen ons dan ook, dat Cyrus, de Eufraat afgeleid hebbende, met zijne krijgsheiren, de stad Babel bij nacht over de bedding der rivier indrong en overrompelde, en dat toen twee overlopers, met name Gadata en Gabryus, door de Perzen geholpen, de wacht voor het koninklijk paleis aanvielen en nederstieten, en vervolgens doordrongen tot in het vertrek des konings, dien zij vonden, staande met het zwaard in de hand; doch schoon hij zich nog verdedigde, spoedig werd hij en die bij hem waren, gedood. Welk een ommekeer in nen nacht! Straks nog in brooddronkenheid aan den maaltijd en nu reeds nederliggende onder de verslagenen. En welke is de geestelijke toepassing voor ons? Slechts een enkel woord hiervan. De Heiland komt op tweeërlei wijze: als een dief in den nacht, en dan heet het: "geteld, gewogen, te licht bevonden, veroordeeld!" En Hij komt als de Bruidegom, die Zijne bruid afhaalt, Hoe willen wij nu, dat Hij tot ons komt? Nog is het tijd te kiezen. Zullen wij niet de goede keuze doen? .

Vers 30

30. In dienzelven nacht werd Belsazar, der Chaldeën koning, door degenen, die tegen hem hadden zamengezworen in het jaar 556 v r Chr. gedood.

Men spreekt in de poëzie van een treffend, indrukmakend slot; doch wat staat gelijk met dit slot? Daniël zegt niet hoe het geschiedde, dit zou een niet geïnspireerd schrijver gedaan hebben, die als zodanig altijd nodig heeft zich te rechtvaardigen, die nooit zeker is, die altijd denkt dat men hem zal mistrouwen en dus altijd met bewijzen komt. Doch aan zo iets denken de heilige schrijvers niet. Daar alles volkomen zekerheid voor hen is, bewijzen zij niet, maar zeggen zij eenvoudig: zo is het! Daarom achtte ook Daniël het onnodig de verdere bijzonderheden van dien gedenkwaardigen nacht en de wijze der vervulling van Gods voorspelling te beschrijven. En eigenlijk ware dit ook beneden de waardigheid der Schrift: hare profetie is hier voldoende, is bij haar zo goed als de vervulling. Nochthans meldt zij met een enkel woord des konings dood, en laat nu het bericht van de wijze hoe Babel viel, en Belsazar gedood werd, aan de ongewijde geschiedschrijvers over, en deze (Herodotus en Xenophon) verhalen ons dan ook, dat Cyrus, de Eufraat afgeleid hebbende, met zijne krijgsheiren, de stad Babel bij nacht over de bedding der rivier indrong en overrompelde, en dat toen twee overlopers, met name Gadata en Gabryus, door de Perzen geholpen, de wacht voor het koninklijk paleis aanvielen en nederstieten, en vervolgens doordrongen tot in het vertrek des konings, dien zij vonden, staande met het zwaard in de hand; doch schoon hij zich nog verdedigde, spoedig werd hij en die bij hem waren, gedood. Welk een ommekeer in nen nacht! Straks nog in brooddronkenheid aan den maaltijd en nu reeds nederliggende onder de verslagenen. En welke is de geestelijke toepassing voor ons? Slechts een enkel woord hiervan. De Heiland komt op tweeërlei wijze: als een dief in den nacht, en dan heet het: "geteld, gewogen, te licht bevonden, veroordeeld!" En Hij komt als de Bruidegom, die Zijne bruid afhaalt, Hoe willen wij nu, dat Hij tot ons komt? Nog is het tijd te kiezen. Zullen wij niet de goede keuze doen? .

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Daniel 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/daniel-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile