Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Samuël 8

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 8

David, eerst het koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid gezocht hebbende, daar hij de ark vestigde zodra hij zelf gevestigd was, wordt ons nu hier meegedeeld, hoe alle dingen hem werden toegeworpen. Hier is een bericht:

I. Van zijn veroveringen. Hij triomfeerde:

1. Over de Filistijnen, 2 Samuel 8:1..

2. Over de Moabieten, 2 Samuel 8:2.

3. Over de koning van Zoba, 2 Samuel 8:3, 2 Samuel 8:4..

4. Over de Syriërs, 2 Samuel 8:5, 2 Samuel 8:13..

5. Over de Edomieten, 2 Samuel 8:14.

II. Van de geschenken, die hen, gebracht werden, en de rijkdom, die hij verkreeg van de door hem onderworpen volken welke rijkdom hij toewijdde aan God, 2 Samuel 8:6.

III. Van zijn hof, het bestuur van zijn regering, 2 Samuel 8:15, en zijn voornaamste beambten, 2 Samuel 8:16. Dit geeft een algemeen denkbeeld van de voorspoed van Davids regering.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 8

David, eerst het koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid gezocht hebbende, daar hij de ark vestigde zodra hij zelf gevestigd was, wordt ons nu hier meegedeeld, hoe alle dingen hem werden toegeworpen. Hier is een bericht:

I. Van zijn veroveringen. Hij triomfeerde:

1. Over de Filistijnen, 2 Samuel 8:1..

2. Over de Moabieten, 2 Samuel 8:2.

3. Over de koning van Zoba, 2 Samuel 8:3, 2 Samuel 8:4..

4. Over de Syriërs, 2 Samuel 8:5, 2 Samuel 8:13..

5. Over de Edomieten, 2 Samuel 8:14.

II. Van de geschenken, die hen, gebracht werden, en de rijkdom, die hij verkreeg van de door hem onderworpen volken welke rijkdom hij toewijdde aan God, 2 Samuel 8:6.

III. Van zijn hof, het bestuur van zijn regering, 2 Samuel 8:15, en zijn voornaamste beambten, 2 Samuel 8:16. Dit geeft een algemeen denkbeeld van de voorspoed van Davids regering.

Verzen 1-8

2 Samuël 8:1-8

God had aan David rust gegeven van al zijn vijanden, die hem tegenstonden, en daar hij van die rust een goed gebruik heeft gemaakt wordt hem nu de opdracht gegeven om krijg tegen hen te voeren, aanvallenderwijs op te treden, ten einde Israëls twist te wreken en hun rechten te verkrijgen, want totnutoe waren zij nog niet in het volle bezit van het land, waar zij door Gods belofte recht op hadden.

I. De Filistijnen bracht hij geheel en al tenonder, 2 Samuel 8:1. Zij hadden hem aangevallen, toen zij hem zwak waanden, 2 Samuel 5:17, en toen moesten zij het onderspit delven, maar toen hij zich sterk wist, viel hij hen aan en maakte zich meester van hun land. Zij hadden Israël lang gekweld en verdrukt, Saul kon geen veld op hen winnen, maar David voltooide Israëls verlossing, die Simson lang tevoren begonnen had, Judges 13:5. Meteg-Amma was Gath, de voornaamste en koninklijke stad van de Filistijnen, en de steden die er toe behoorden, onder welke een blijvend garnizoen door de Filistijnen werd gehouden op de heuvel van Amma, 2 Samuel 2:24, dat Meteg was, een teugel-dat is de betekenis van het woord-of bedwang op het volk van Israël, deze teugel nu nam David uit hun handen, en gebruikte hem als een bedwang op hen. Zo worden, als de sterk gewapende ontwapend is, de wapenen, waarop hij vertrouwde, hem ontnomen en tegen hem gebruikt, Luke 11:22. En na de langdurige en herhaalde worstelingen, die de heiligen met de machten van de duisternis hebben gehad, zoals Israël met de Filistijnen, zal de Zone Davids hen allen onder Zijn voeten vertreden, en zullen de heiligen meer dan overwinnaars doen zijn.

II. Hij sloeg de Moabieten en maakte hen schatplichtig aan Israël, 2 Samuel 8:2. Hij verdeelde het land in drie delen, van welke hij twee verwoestte, de sterkten nederwerpende, en de inwoners over de kling jagende, het derde deel spaarde hij om de grond te bewerken en dienstknechten te zijn voor Israël. Dr. Lightfoot zegt: hij legde hen op de grond en mat hen met een snoer wie gedood zou worden en wie in het leven zou blijven, en dit wordt genoemd: "het afmeten van het dal Sukkoth," Psalms 60:8. De Joden zeggen, dat hij zo streng was voor de Moabieten, omdat zij zijn ouders en broeders gedood hadden, die hij gedurende zijn ballingschap onder de bescherming van de koning van de Moabieten had gesteld, 1 Samuel 22:3, 1 Samuel 22:4. Hij deed het in gerechtigheid, omdat zij gevaarlijke vijanden zijn geweest van Gods Israël, en in staatkundige wijsheid, omdat zij, zo hun macht onverbroken bleef, het ook nog verder zouden zijn. Doch merk op: hoewel het nodig was dat twee derde gedood zou worden, was toch het snoer om in het leven te laten, wel slechts een snoer, maar het was een vol snoer. Geef daar genoegzame lengte aan, laat het snoer van de barmhartigheid zover mogelijk kunnen reiken, "in favorem vitae-om ten gunste van het leven" te zijn. Acten van straffeloosheid moeten zo uitgelegd worden, dat de gunst er door wordt verruimd, zovelen als maar mogelijk is er door worden bereikt. Nu kwam Bileams profetie in vervuiling: "er zal een scepter uit Israël opkomen, die zal de landpalen van de Moabieten verslaan," tot het uiterste waarvan het noodlottige snoer zich uitstrekte Numbers 24:17. De Moabieten zijn aan Israël schatplichtig gebleven tot na de dood van Achab, 2 Chronicles 3:4, 2 Chronicles 3:5. Toen kwamen zij in opstand, en zijn daarna nimmer meer tenonder gebracht.

III. Hij sloeg de Syriërs, of Aramieten, er waren twee onderscheiden koninkrijken van hen, zoals wij van hen gesproken zien in het opschrift van de 60sten psalm, "Aram naharaim, Syrië van de rivieren," welks hoofdstad Damascus was, (vermaard om zijn rivieren, 2 Kings 5:1, en Aram zoba, dat er aan grensde, maar zich uitstrekte tot aan de Eufraat. Deze waren de twee noordelijke kronen.

1. David begon met de Syriërs van Zoba 2 Samuel 8:3, 2 Samuel 8:4. Toen hij zijn grens aan de Eufraat ging vaststellen, (want zover strekte het land zich uit, dat door de Goddelijke schenking aan Abraham en zijn zaad was toegewezen, Genesis 15:18, heeft de koning van Zoba hem tegengestaan, daar hij in het bezit was van de landen die aan Israël toekwamen, maar David versloeg zijn krijgsmacht, en nam zijn wagenen en ruiters. Het getal van de ruiters wordt hier opgegeven als zeven honderd, maar in 1 Chronicles 18:4 als zeven duizend. Indien zij hun ruiters indeelden bij tien in een compagnie, zoals waarschijnlijk is, dan waren de kapiteins en compagnieën zevenhonderd in aantal, maar de ruiters zevenduizend. David ontzenuwde de paarden, dat is sneed hun hielpezen door en maakte ze aldus kreupel en onbruikbaar, tenminste voor de krijg, daar God hun verboden had "de paarden te vermenigvuldigen," Deuteronomy 17:16. Uit de duizend wagenen behield David slechts honderd voor zijn eigen gebruik, want hij stelde zijn kracht niet in wagenen of paarden, maar in de levende God, Psalms 20:8, en schreef uit zijn eigen opmerking, dat "het paard feilt ter overwinning," Psalms 33:17.

2. De Syriërs van Damascus, de koning van Zoba te hulp komende, zijn met hem gevallen. Twee en twintig duizend werden op het slagveld gedood, 2 Samuel 8:5, zodat David zich gemakkelijk meester kon maken van het land, en er garnizoenen in kon leggen, 2 Samuel 8:6. De vijanden van Gods kerk, die denken zich door hun verbintenissen te beveiligen, blijken in het einde zich door elkaar te verderven. "Vergezelt u tezamen, gij volken, doch wordt verbroken," Isaiah 8:9.

In al die oorlogen:

a. Was David beschermd. De Here behoedde David overal waar hij heen toog. Hij schijnt persoonlijk mee ten krijg uitgetrokken te zijn, en in de zaak voor God en Israël zijn leven in de waagschaal te hebben gesteld op de hoogten des velds maar God bedekte zijn hoofd ten dage des strijds, waarvan hij in zijn psalmen dikwijls spreekt tot eer van God.

b. Hij werd verrijkt. Hij nam de gouden schilden, die de dienaren van Hadadezer in hun bewaring hadden, 2 Samuel 8:7, en veel koper uit de onderscheiden steden van Syrië, 2 Samuel 8:8, waarop hij recht had, niet alleen "jure belli-naar het onbetwistbaar recht van het langste zwaard" (neem het en houd het) maar door opdracht van de hemel, en het aloude recht door de schenking van deze landen aan het zaad van Abraham.

Verzen 1-8

2 Samuël 8:1-8

God had aan David rust gegeven van al zijn vijanden, die hem tegenstonden, en daar hij van die rust een goed gebruik heeft gemaakt wordt hem nu de opdracht gegeven om krijg tegen hen te voeren, aanvallenderwijs op te treden, ten einde Israëls twist te wreken en hun rechten te verkrijgen, want totnutoe waren zij nog niet in het volle bezit van het land, waar zij door Gods belofte recht op hadden.

I. De Filistijnen bracht hij geheel en al tenonder, 2 Samuel 8:1. Zij hadden hem aangevallen, toen zij hem zwak waanden, 2 Samuel 5:17, en toen moesten zij het onderspit delven, maar toen hij zich sterk wist, viel hij hen aan en maakte zich meester van hun land. Zij hadden Israël lang gekweld en verdrukt, Saul kon geen veld op hen winnen, maar David voltooide Israëls verlossing, die Simson lang tevoren begonnen had, Judges 13:5. Meteg-Amma was Gath, de voornaamste en koninklijke stad van de Filistijnen, en de steden die er toe behoorden, onder welke een blijvend garnizoen door de Filistijnen werd gehouden op de heuvel van Amma, 2 Samuel 2:24, dat Meteg was, een teugel-dat is de betekenis van het woord-of bedwang op het volk van Israël, deze teugel nu nam David uit hun handen, en gebruikte hem als een bedwang op hen. Zo worden, als de sterk gewapende ontwapend is, de wapenen, waarop hij vertrouwde, hem ontnomen en tegen hem gebruikt, Luke 11:22. En na de langdurige en herhaalde worstelingen, die de heiligen met de machten van de duisternis hebben gehad, zoals Israël met de Filistijnen, zal de Zone Davids hen allen onder Zijn voeten vertreden, en zullen de heiligen meer dan overwinnaars doen zijn.

II. Hij sloeg de Moabieten en maakte hen schatplichtig aan Israël, 2 Samuel 8:2. Hij verdeelde het land in drie delen, van welke hij twee verwoestte, de sterkten nederwerpende, en de inwoners over de kling jagende, het derde deel spaarde hij om de grond te bewerken en dienstknechten te zijn voor Israël. Dr. Lightfoot zegt: hij legde hen op de grond en mat hen met een snoer wie gedood zou worden en wie in het leven zou blijven, en dit wordt genoemd: "het afmeten van het dal Sukkoth," Psalms 60:8. De Joden zeggen, dat hij zo streng was voor de Moabieten, omdat zij zijn ouders en broeders gedood hadden, die hij gedurende zijn ballingschap onder de bescherming van de koning van de Moabieten had gesteld, 1 Samuel 22:3, 1 Samuel 22:4. Hij deed het in gerechtigheid, omdat zij gevaarlijke vijanden zijn geweest van Gods Israël, en in staatkundige wijsheid, omdat zij, zo hun macht onverbroken bleef, het ook nog verder zouden zijn. Doch merk op: hoewel het nodig was dat twee derde gedood zou worden, was toch het snoer om in het leven te laten, wel slechts een snoer, maar het was een vol snoer. Geef daar genoegzame lengte aan, laat het snoer van de barmhartigheid zover mogelijk kunnen reiken, "in favorem vitae-om ten gunste van het leven" te zijn. Acten van straffeloosheid moeten zo uitgelegd worden, dat de gunst er door wordt verruimd, zovelen als maar mogelijk is er door worden bereikt. Nu kwam Bileams profetie in vervuiling: "er zal een scepter uit Israël opkomen, die zal de landpalen van de Moabieten verslaan," tot het uiterste waarvan het noodlottige snoer zich uitstrekte Numbers 24:17. De Moabieten zijn aan Israël schatplichtig gebleven tot na de dood van Achab, 2 Chronicles 3:4, 2 Chronicles 3:5. Toen kwamen zij in opstand, en zijn daarna nimmer meer tenonder gebracht.

III. Hij sloeg de Syriërs, of Aramieten, er waren twee onderscheiden koninkrijken van hen, zoals wij van hen gesproken zien in het opschrift van de 60sten psalm, "Aram naharaim, Syrië van de rivieren," welks hoofdstad Damascus was, (vermaard om zijn rivieren, 2 Kings 5:1, en Aram zoba, dat er aan grensde, maar zich uitstrekte tot aan de Eufraat. Deze waren de twee noordelijke kronen.

1. David begon met de Syriërs van Zoba 2 Samuel 8:3, 2 Samuel 8:4. Toen hij zijn grens aan de Eufraat ging vaststellen, (want zover strekte het land zich uit, dat door de Goddelijke schenking aan Abraham en zijn zaad was toegewezen, Genesis 15:18, heeft de koning van Zoba hem tegengestaan, daar hij in het bezit was van de landen die aan Israël toekwamen, maar David versloeg zijn krijgsmacht, en nam zijn wagenen en ruiters. Het getal van de ruiters wordt hier opgegeven als zeven honderd, maar in 1 Chronicles 18:4 als zeven duizend. Indien zij hun ruiters indeelden bij tien in een compagnie, zoals waarschijnlijk is, dan waren de kapiteins en compagnieën zevenhonderd in aantal, maar de ruiters zevenduizend. David ontzenuwde de paarden, dat is sneed hun hielpezen door en maakte ze aldus kreupel en onbruikbaar, tenminste voor de krijg, daar God hun verboden had "de paarden te vermenigvuldigen," Deuteronomy 17:16. Uit de duizend wagenen behield David slechts honderd voor zijn eigen gebruik, want hij stelde zijn kracht niet in wagenen of paarden, maar in de levende God, Psalms 20:8, en schreef uit zijn eigen opmerking, dat "het paard feilt ter overwinning," Psalms 33:17.

2. De Syriërs van Damascus, de koning van Zoba te hulp komende, zijn met hem gevallen. Twee en twintig duizend werden op het slagveld gedood, 2 Samuel 8:5, zodat David zich gemakkelijk meester kon maken van het land, en er garnizoenen in kon leggen, 2 Samuel 8:6. De vijanden van Gods kerk, die denken zich door hun verbintenissen te beveiligen, blijken in het einde zich door elkaar te verderven. "Vergezelt u tezamen, gij volken, doch wordt verbroken," Isaiah 8:9.

In al die oorlogen:

a. Was David beschermd. De Here behoedde David overal waar hij heen toog. Hij schijnt persoonlijk mee ten krijg uitgetrokken te zijn, en in de zaak voor God en Israël zijn leven in de waagschaal te hebben gesteld op de hoogten des velds maar God bedekte zijn hoofd ten dage des strijds, waarvan hij in zijn psalmen dikwijls spreekt tot eer van God.

b. Hij werd verrijkt. Hij nam de gouden schilden, die de dienaren van Hadadezer in hun bewaring hadden, 2 Samuel 8:7, en veel koper uit de onderscheiden steden van Syrië, 2 Samuel 8:8, waarop hij recht had, niet alleen "jure belli-naar het onbetwistbaar recht van het langste zwaard" (neem het en houd het) maar door opdracht van de hemel, en het aloude recht door de schenking van deze landen aan het zaad van Abraham.

Verzen 9-14

2 Samuël 8:9-14

1. Hier wordt verhaald hoe Davids vriendschap gezocht werd door de koning van Hamath, die toen in oorlog schijnt geweest te zijn met de koning van Zoba. Davids succes vernemende tegen zijn vijand, zond hij zijn eigen zoon tot hem, 2 Samuel 8:9, 2 Samuel 8:10, om hem geluk te wensen met de overwinning, en hem dank te betuigen voor de dienst, die hij hem bewezen had door de macht te verbreken van een voor wie hij bevreesd was, en om zijn vriendschap te verzoeken, zodat hij zich niet slechts beveiligde, maar versterkte. En David heeft door deze kleine vorst onder zijn bescherming te nemen niets verloren, evenmin als de oude Romeinen door eenzelfde staatkunde te volgen er iets bij verloren hebben, want de schatten, die hij van de door hem veroverde landen verkreeg als oorlogsbuit, kreeg hij van dit land bij wijze van geschenk zilveren vaten en gouden vaten, beter om ze te verkrijgen door verdrag dan door bedwang.

2. De offerande, die David aan God deed van de buit van de heidenen en al de kostbare dingen, die hem gebracht werden. Hij heiligde het alles de Here, 2 Samuel 8:11, 2 Samuel 8:12. Dit kroonde al zijn overwinningen, en zij hebben die van Alexander of Caesar verre overtroffen, daar deze slechts hun eigen eer op het oog hadden, terwijl hij alleen Gods eer bedoelde. Al de kostbare dingen, die hij meester was, waren geheiligde dingen, dat is: zij werden bestemd voor het bouwen van de tempel, en het was een gunstig voorteken van goedertierenheid jegens de heidenen in de volheid des tijds, en het maken van Gods huis tot een huis des gebeds voor alle volken, dat de tempel gebouwd werd van de buit en de geschenken van heidense volken. In toespeling hierop vinden wij, dat "de koningen van de aarde hun heerlijkheid en eer brengen in het nieuwe Jeruzalem," Revelation 21:24. Hun goden van goud heeft David verbrand, 2 Samuel 5:21, maar hun gouden vaten heeft hij geheiligd. Zo moet als een ziel door de genade van de Zone Davids overwonnen wordt, alles wat zich tegen God stelt, vernietigd worden, elke lust moet gekruisigd en gedood worden, maar wat Hem kan verheerlijken, moet geheiligd worden, de eigenschap er van worden veranderd, zelfs de koophandel en het hoerenloon moeten de Here heilig zijn, Isaiah 23:18, het gewin de Here van de gehele aarde worden verbannen, dat is toegewijd, Micah 4:13, en dan is het in waarheid het onze, en wel op zeer lieflijke wijze.

3. De naam, die hij zich maakte, inzonderheid door zijn overwinning op de Syriërs en hun bondgenoten, de Edomieten, die in verbintenis met hen hebben gehandeld, zoals blijkt uit de vergelijking van het opschrift van de 60sten psalm, die bij deze gelegenheid geschreven werd, met 2 Samuel 8:13. Hij maakte zich een naam door al dat beleid en die moed, die de roem uitmaken van een groot veldheer. Waarschijnlijk was er iets buitengewoons in dit krijgsbedrijf, maar hij is zeer zorgzaam om de eer er van aan God toe te schrijven, zoals blijkt uit de psalm, die hij bij deze gelegenheid geschreven heeft, "in God zullen wij kloeke daden doen," Psalms 60:14.

4. Zijn succes tegen de Edomieten, zij werden allen David tot knechten, 2 Samuel 8:14. Thans en niet eerder, werd Izaks zegen vervuld, door welke Jakob tot heer over Ezau werd aangesteld, Genesis 27:37, en de Edomieten zijn lang aan de koningen van Juda schatplichtig gebleven, evenals de Moabieten aan de koningen van Israël, totdat zij in Jorams tijd in opstand zijn gekomen, 2 Chronicles 21:8, gelijk Izak voorzegd had, dat Ezau na verloop van tijd zijn juk van zijn hals afrukken zal. Aldus heeft David door zijn overwinningen:

a. Vrede verzekerd voor zijn zoon, opdat deze de tijd zou hebben om de tempel te bouwen. b. Rijkdom verkregen voor zijn zoon, opdat deze de middelen zou hebben om hem te bouwen. God gebruikt Zijn dienstknechten op onderscheiden wijs, de een voor dit, een ander voor wat anders, sommigen voor de geestelijke strijd, anderen voor het geestelijk bouwen, en de een bereidt het werk voor de ander, opdat God door allen verheerlijkt zal worden. Al de overwinningen van David waren typen van het succes van het Evangelie tegen het rijk van Satan, waarin de Zone Davids voorspoedig reed op het woord van de waarheid, Psalms 45:5, overwinnende en opdat Hij overwon, en Hij zal heersen, totdat Hij alle tegenstaande overheden en machten nedergeworpen zal hebben, zoals David, 2 Samuel 8:2, een snoer om te doden en een snoer om te behouden, want hetzelfde Evangelie is voor sommigen een reuk des levens ten leven, en voor anderen een reuk des doods ten dode.

Verzen 9-14

2 Samuël 8:9-14

1. Hier wordt verhaald hoe Davids vriendschap gezocht werd door de koning van Hamath, die toen in oorlog schijnt geweest te zijn met de koning van Zoba. Davids succes vernemende tegen zijn vijand, zond hij zijn eigen zoon tot hem, 2 Samuel 8:9, 2 Samuel 8:10, om hem geluk te wensen met de overwinning, en hem dank te betuigen voor de dienst, die hij hem bewezen had door de macht te verbreken van een voor wie hij bevreesd was, en om zijn vriendschap te verzoeken, zodat hij zich niet slechts beveiligde, maar versterkte. En David heeft door deze kleine vorst onder zijn bescherming te nemen niets verloren, evenmin als de oude Romeinen door eenzelfde staatkunde te volgen er iets bij verloren hebben, want de schatten, die hij van de door hem veroverde landen verkreeg als oorlogsbuit, kreeg hij van dit land bij wijze van geschenk zilveren vaten en gouden vaten, beter om ze te verkrijgen door verdrag dan door bedwang.

2. De offerande, die David aan God deed van de buit van de heidenen en al de kostbare dingen, die hem gebracht werden. Hij heiligde het alles de Here, 2 Samuel 8:11, 2 Samuel 8:12. Dit kroonde al zijn overwinningen, en zij hebben die van Alexander of Caesar verre overtroffen, daar deze slechts hun eigen eer op het oog hadden, terwijl hij alleen Gods eer bedoelde. Al de kostbare dingen, die hij meester was, waren geheiligde dingen, dat is: zij werden bestemd voor het bouwen van de tempel, en het was een gunstig voorteken van goedertierenheid jegens de heidenen in de volheid des tijds, en het maken van Gods huis tot een huis des gebeds voor alle volken, dat de tempel gebouwd werd van de buit en de geschenken van heidense volken. In toespeling hierop vinden wij, dat "de koningen van de aarde hun heerlijkheid en eer brengen in het nieuwe Jeruzalem," Revelation 21:24. Hun goden van goud heeft David verbrand, 2 Samuel 5:21, maar hun gouden vaten heeft hij geheiligd. Zo moet als een ziel door de genade van de Zone Davids overwonnen wordt, alles wat zich tegen God stelt, vernietigd worden, elke lust moet gekruisigd en gedood worden, maar wat Hem kan verheerlijken, moet geheiligd worden, de eigenschap er van worden veranderd, zelfs de koophandel en het hoerenloon moeten de Here heilig zijn, Isaiah 23:18, het gewin de Here van de gehele aarde worden verbannen, dat is toegewijd, Micah 4:13, en dan is het in waarheid het onze, en wel op zeer lieflijke wijze.

3. De naam, die hij zich maakte, inzonderheid door zijn overwinning op de Syriërs en hun bondgenoten, de Edomieten, die in verbintenis met hen hebben gehandeld, zoals blijkt uit de vergelijking van het opschrift van de 60sten psalm, die bij deze gelegenheid geschreven werd, met 2 Samuel 8:13. Hij maakte zich een naam door al dat beleid en die moed, die de roem uitmaken van een groot veldheer. Waarschijnlijk was er iets buitengewoons in dit krijgsbedrijf, maar hij is zeer zorgzaam om de eer er van aan God toe te schrijven, zoals blijkt uit de psalm, die hij bij deze gelegenheid geschreven heeft, "in God zullen wij kloeke daden doen," Psalms 60:14.

4. Zijn succes tegen de Edomieten, zij werden allen David tot knechten, 2 Samuel 8:14. Thans en niet eerder, werd Izaks zegen vervuld, door welke Jakob tot heer over Ezau werd aangesteld, Genesis 27:37, en de Edomieten zijn lang aan de koningen van Juda schatplichtig gebleven, evenals de Moabieten aan de koningen van Israël, totdat zij in Jorams tijd in opstand zijn gekomen, 2 Chronicles 21:8, gelijk Izak voorzegd had, dat Ezau na verloop van tijd zijn juk van zijn hals afrukken zal. Aldus heeft David door zijn overwinningen:

a. Vrede verzekerd voor zijn zoon, opdat deze de tijd zou hebben om de tempel te bouwen. b. Rijkdom verkregen voor zijn zoon, opdat deze de middelen zou hebben om hem te bouwen. God gebruikt Zijn dienstknechten op onderscheiden wijs, de een voor dit, een ander voor wat anders, sommigen voor de geestelijke strijd, anderen voor het geestelijk bouwen, en de een bereidt het werk voor de ander, opdat God door allen verheerlijkt zal worden. Al de overwinningen van David waren typen van het succes van het Evangelie tegen het rijk van Satan, waarin de Zone Davids voorspoedig reed op het woord van de waarheid, Psalms 45:5, overwinnende en opdat Hij overwon, en Hij zal heersen, totdat Hij alle tegenstaande overheden en machten nedergeworpen zal hebben, zoals David, 2 Samuel 8:2, een snoer om te doden en een snoer om te behouden, want hetzelfde Evangelie is voor sommigen een reuk des levens ten leven, en voor anderen een reuk des doods ten dode.

Verzen 15-18

2 Samuël 8:15-18

David was niet zo vervuld van zijn buitenlandse oorlogen, dat hij er het binnenlandse bestuur om veronachtzaamde.

1. Zijn zorg strekte zich uit over alle deren van zijn gebied. Hij regeerde over geheel Israël, 2 Samuel 8:15, hij had niet alleen het recht om over al de stammen te regeren, maar hij deed het. Zij waren allen veilig onder zijn bescherming, en deelden in de vruchten van zijn goede regering.

2. Hij deed recht zonder bevooroordeeld te zijn en met een vaste hand, hij deed zijn gehele volk recht en gerechtigheid, deed niemand onrecht, noch weigerde iemand recht te doen. Dit duidt aan:

a. Zijn naarstigheid en de ijver waarmee hij zich op de zaken toelegde. Het duidt ook aan dat het volk gemakkelijk toegang tot hem had, en dat hij bereid was om gehoor te verlenen aan wie hem iets wilde verzoeken, of een beroep op hem wilde doen. Geheel zijn volk, ook de geringsten onder hen, en die van de geringste stammen waren, waren hem welkom als hij in zijn raadkamer was.

b. Zijn onpartijdigheid en de billijkheid van zijn handelingen in de rechtsbedeling. Nooit heeft hij uit gunst of genegenheid het recht verkeerd. In zijn rechtspraak had hij geen aanzien des persoons. Hierin was hij een type van Christus, die getrouw en waarachtig was, en die aldus "oordeelt en krijg voert in gerechtigheid," Revelation 19:11. Zie Psalms 72:1, Psalms 72:2.

3. Hij bewaarde goede orde en had goede beambten aan zijn hof. Daar David de eerste koning was, die een gevestigde regering had (want Sauls regering was kort en onvast) kon hij het bestuur regelen. Wij lezen van geen hoge ambtenaar in Sauls tijd dan van Abner, die krijgsoverste was, maar David heeft meer ambtenaren aangesteld. Hier zijn:

a. Twee militaire beambten, Joab, die overste was van de krijgsmacht te velde, en Benaja, die overste was van de Krethi en de Plethi, die f een stadsweerbaarheidskorps waren, boogschutters en slingeraars, volgens de Chaldeër, of liever de lijfwacht of staande krijgsmacht die de koning vergezelden, de praetorianen. Zij hadden de binnenlandse dienst, moesten bijstand verlenen voor de bedeling des rechts, de openbare vrede bewaren, wij vinden hen gebruikt bij de uitroeping van Salomo tot koning, 1 Kings 1:38 .

b. Twee kerkelijke grootwaardigheidsbekleders: Zadok en Achimelech waren priesters, dat is: Zij werden het meest gebruikt in het werk van de priesters, onder Abjathar, de hogepriester.

c. Twee burgerlijke beambten, de een was kanselier, of-naar de Engelse overzetting-archivaris, die de koning alle zaken van gewicht onder de aandacht moest brengen, hij was eerste staatsminister, die echter niet, zoals men zegt van onze kanselier de bewaring had van `s konings geweten, maar slechts van zijn geheugen, laat de koning aan de zaak herinnerd worden, en hij zal er zich toe begeven. Een ander was schrijver of staatssecretaris, die de openbare orders opstelde, en aantekening hield van besluiten en rechterlijke vonnissen.

Eindelijk. Davids zonen waren, als zij opgroeiden en geschikt werden voor zaken, tot hoofdbestuurders aangesteld, zij waren prinsen of hoofdofficieren, hun werden posten van vertrouwen aangewezen in het huis des konings of in het leger, of in de gerechtshoven, naar hun aanleg en bekwaamheid was. Zij waren "de eersten aan de hand des konings," zoals dit nader verklaard wordt in I Kronieken 18:17, zij dienden in zijn nabijheid, zodat zij onder zijn oog waren. Onze Here Jezus heeft beambten aangesteld in Zijn koninkrijk, tot Zijn eer en tot welzijn van de gemeente, toen Hij opgevaren is in de hoogte heeft Hij deze gaven gegeven Efeziers 4:8, 11, elk zijn werk, Mark 13:34. David heeft zijn zonen tot hoofdofficieren aangesteld, maar de gelovigen, het geestelijk zaad van Christus, hebben hoger bevordering, want zij zijn Gode gemaakt tot koningen en priesters, Revelation 1:6.

Verzen 15-18

2 Samuël 8:15-18

David was niet zo vervuld van zijn buitenlandse oorlogen, dat hij er het binnenlandse bestuur om veronachtzaamde.

1. Zijn zorg strekte zich uit over alle deren van zijn gebied. Hij regeerde over geheel Israël, 2 Samuel 8:15, hij had niet alleen het recht om over al de stammen te regeren, maar hij deed het. Zij waren allen veilig onder zijn bescherming, en deelden in de vruchten van zijn goede regering.

2. Hij deed recht zonder bevooroordeeld te zijn en met een vaste hand, hij deed zijn gehele volk recht en gerechtigheid, deed niemand onrecht, noch weigerde iemand recht te doen. Dit duidt aan:

a. Zijn naarstigheid en de ijver waarmee hij zich op de zaken toelegde. Het duidt ook aan dat het volk gemakkelijk toegang tot hem had, en dat hij bereid was om gehoor te verlenen aan wie hem iets wilde verzoeken, of een beroep op hem wilde doen. Geheel zijn volk, ook de geringsten onder hen, en die van de geringste stammen waren, waren hem welkom als hij in zijn raadkamer was.

b. Zijn onpartijdigheid en de billijkheid van zijn handelingen in de rechtsbedeling. Nooit heeft hij uit gunst of genegenheid het recht verkeerd. In zijn rechtspraak had hij geen aanzien des persoons. Hierin was hij een type van Christus, die getrouw en waarachtig was, en die aldus "oordeelt en krijg voert in gerechtigheid," Revelation 19:11. Zie Psalms 72:1, Psalms 72:2.

3. Hij bewaarde goede orde en had goede beambten aan zijn hof. Daar David de eerste koning was, die een gevestigde regering had (want Sauls regering was kort en onvast) kon hij het bestuur regelen. Wij lezen van geen hoge ambtenaar in Sauls tijd dan van Abner, die krijgsoverste was, maar David heeft meer ambtenaren aangesteld. Hier zijn:

a. Twee militaire beambten, Joab, die overste was van de krijgsmacht te velde, en Benaja, die overste was van de Krethi en de Plethi, die f een stadsweerbaarheidskorps waren, boogschutters en slingeraars, volgens de Chaldeër, of liever de lijfwacht of staande krijgsmacht die de koning vergezelden, de praetorianen. Zij hadden de binnenlandse dienst, moesten bijstand verlenen voor de bedeling des rechts, de openbare vrede bewaren, wij vinden hen gebruikt bij de uitroeping van Salomo tot koning, 1 Kings 1:38 .

b. Twee kerkelijke grootwaardigheidsbekleders: Zadok en Achimelech waren priesters, dat is: Zij werden het meest gebruikt in het werk van de priesters, onder Abjathar, de hogepriester.

c. Twee burgerlijke beambten, de een was kanselier, of-naar de Engelse overzetting-archivaris, die de koning alle zaken van gewicht onder de aandacht moest brengen, hij was eerste staatsminister, die echter niet, zoals men zegt van onze kanselier de bewaring had van `s konings geweten, maar slechts van zijn geheugen, laat de koning aan de zaak herinnerd worden, en hij zal er zich toe begeven. Een ander was schrijver of staatssecretaris, die de openbare orders opstelde, en aantekening hield van besluiten en rechterlijke vonnissen.

Eindelijk. Davids zonen waren, als zij opgroeiden en geschikt werden voor zaken, tot hoofdbestuurders aangesteld, zij waren prinsen of hoofdofficieren, hun werden posten van vertrouwen aangewezen in het huis des konings of in het leger, of in de gerechtshoven, naar hun aanleg en bekwaamheid was. Zij waren "de eersten aan de hand des konings," zoals dit nader verklaard wordt in I Kronieken 18:17, zij dienden in zijn nabijheid, zodat zij onder zijn oog waren. Onze Here Jezus heeft beambten aangesteld in Zijn koninkrijk, tot Zijn eer en tot welzijn van de gemeente, toen Hij opgevaren is in de hoogte heeft Hij deze gaven gegeven Efeziers 4:8, 11, elk zijn werk, Mark 13:34. David heeft zijn zonen tot hoofdofficieren aangesteld, maar de gelovigen, het geestelijk zaad van Christus, hebben hoger bevordering, want zij zijn Gode gemaakt tot koningen en priesters, Revelation 1:6.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Samuel 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-samuel-8.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile