Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Samuel 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-samuel-2.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Samuel 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 2David had de betamelijke eerbied bewezen aan de nagedachtenis van Saul, zijn vorst, en aan Jonathan, zijn vriend, en wat hij deed strekte hem evenzeer als hun tot lof. Nu overweegt hij wat vervolgens gedaan moet worden. Saul is dood en daarom staat David op.
I. Door het bestuur van God ging hij naar Hebron, en werd er tot koning gezalfd 2 Samuel 2:1..
II. Hij brengt dank aan de mannen van Jabes in Gilead voor hun begraven van Saul, 2 Samuel 2:5.
III. Isboseth, Sauls zoon, wordt koning gemaakt tegenover hem 2 Samuel 2:8 2 Samuel 2:11.
IV. Een warm treffen tussen de partij van David en die van Isboseth, waarin:
1. Twaalf man van ieder een gevecht aangingen man tegen man en allen gedood werden, 2 Samuel 2:12..
2. Sauls partij wordt geslagen, 2 Samuel 2:17..
3. Aan Davids zijde wordt Asahel gedood door Abner 2 Samuel 2:18..
4. Op Abners verzoek blaast Joab de aftocht, 2 Samuel 2:24.
5. Abner trekt terug, en het verlies wordt berekend aan beide zijden, 2 Samuel 2:30. Zodat wij hier een bericht hebben van een burgeroorlog in Israël, die na verloop van tijd eindigde met Davids bevestiging op de troon.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 2David had de betamelijke eerbied bewezen aan de nagedachtenis van Saul, zijn vorst, en aan Jonathan, zijn vriend, en wat hij deed strekte hem evenzeer als hun tot lof. Nu overweegt hij wat vervolgens gedaan moet worden. Saul is dood en daarom staat David op.
I. Door het bestuur van God ging hij naar Hebron, en werd er tot koning gezalfd 2 Samuel 2:1..
II. Hij brengt dank aan de mannen van Jabes in Gilead voor hun begraven van Saul, 2 Samuel 2:5.
III. Isboseth, Sauls zoon, wordt koning gemaakt tegenover hem 2 Samuel 2:8 2 Samuel 2:11.
IV. Een warm treffen tussen de partij van David en die van Isboseth, waarin:
1. Twaalf man van ieder een gevecht aangingen man tegen man en allen gedood werden, 2 Samuel 2:12..
2. Sauls partij wordt geslagen, 2 Samuel 2:17..
3. Aan Davids zijde wordt Asahel gedood door Abner 2 Samuel 2:18..
4. Op Abners verzoek blaast Joab de aftocht, 2 Samuel 2:24.
5. Abner trekt terug, en het verlies wordt berekend aan beide zijden, 2 Samuel 2:30. Zodat wij hier een bericht hebben van een burgeroorlog in Israël, die na verloop van tijd eindigde met Davids bevestiging op de troon.
Verzen 1-7
2 Samuël 2:1-7Na de dood van Saul en Jonathan heeft David, die wist tot koning gezalfd te zijn en zijn weg nu effen voor zich zag, toch niet terstond boden gezonden in al de landpalen Israëls, om het volk op te roepen om hem, op straffe des doods, hulde en trouw te komen zweren, maar hij ging langzaam en bedaard te werk, want hij, die gelooft zal niet haasten maar Gods tijd afwachten voor de vervulling van Gods beloften. Terwijl hij te Ziklag verbleef, waren velen uit onderscheiden stammen tot zijn hulp opgekomen, zoals wij bevinden in I Kronieken 12:1 22, en met die macht had hij nu het rijk kunnen veroveren, maar wie regeren wil door zachtmoedigheid, zal zich niet willen verheffen door geweld.
Merk hier op:
I. De leiding, die hij in dit moeilijk en gewichtig tijdsgewricht van God vroeg en ontving, 2 Samuel 2:1. Hij twijfelt niet aan zijn welslagen, maar hij neemt gepaste middelen, Goddelijke zowel als menselijke, te baat. De verzekerdheid van de hoop op Gods beloften, zal ons in ons Godvruchtig streven niet doen vertragen of verslappen, maar wel aanmoedigen en versterken. Indien ik verkoren ben tot de kroon des levens, dan zal ik niets doen maar: dus zal ik alles doen wat Hij mij voorschrijft, en de leiding volgen van Hem, die mij verkoren heeft. Dit goede gebruik heeft David gemaakt van zijn verkiezing, en hetzelfde zullen allen doen, die door God verkoren werden.
1. David heeft, naar het gebod, God erkend in zijn weg. Hij vroeg de Here door de borstlap des gerichts, die Abjathar tot hem gebracht heeft. Wij moeten tot God gaan, niet alleen als wij in benauwdheid zijn, maar ook als de wereld ons toelacht en ondergeschikte oorzaken ten gunste van ons werken. Zijn vraag was: "Zal ik optrekken in een van de steden van Juda? Zal ik van hier gaan?" Hoewel Ziklag in puin lag, wil hij het niet verlaten zonder aanwijzing van God. "Als ik van hier ga, zal ik optrekken in een van de steden van Juda? Niet dat hij God tot deze wilde beperken, indien Hij het hem aanwees, dan zal hij ook in welke van de andere steden Israëls gaan. Maar het toont zijn wijsheid, in de steden van Juda zal hij de meeste vrienden vinden, en zijn bescheidenheid, hij wilde voor het ogenblik de blik niet verder richten dan tot zijn eigen stam. In al onze bewegingen, ons verhuizen van de ene plaats naar de andere, is het troostrijk God voor ons te zien heengaan, en dat kunnen wij, als wij Hem ons door geloof en gebed voor ogen stellen.
2. Overeenkomstig de belofte heeft God zijn gangen bestuurd, Hij zei hem op te trekken zei hem waarheen hij gaan moest, en wel naar Hebron, een priesterstad, een van de vrijsteden, dit was zij voor David, en een aanduiding, dat God "zelf hem tot een klein heiligdom" zal zijn, Ezechiël 11:16. De graven van de aartsvaders in de nabijheid van Hebron zullen hem herinneren aan de aloude belofte, waarop God hem heeft doen hopen. God zond hem niet naar Bethlehem, zijn eigen stad, omdat die "klein was onder de duizenden van Juda," Micah 5:2, maar naar Hebron, een aanzienlijker stad, en die toen misschien de hoofdplaats was van die stam.
II. De zorg, die hij droeg voor zijn gezin en zijn vrienden bij dit vertrek naar Hebron.
1. Hij nam zijn vrouwen mede, 2 Samuel 2:2, opdat zij, zijn gezellinnen geweest zijnde in de verdrukking, het ook zijn zouden in het koninkrijk. Het blijkt niet dat hij toen al kinderen had. Zijn eerstgeborene werd te Hebron geboren, 2 Samuel 3:2. 2. Hij nam zijn vrienden en volgelingen mede, 2 Samuel 2:3. Zij hadden hem vergezeld op zijn zwerftochten, toen hij dus een vestiging verkreeg, hebben zij zich met hem gevestigd. Zo zullen wij, "indien wij met Christus verdragen, ook met Hem heersen," 2 Timothy 2:12. Ja, Christus doet voor Zijn goede krijgsknechten meer dan David voor de zijnen doen kon, hij vond woningen voor hen zij woonden in de steden van Hebron, de naburige steden, maar aan hen, "die steeds met Christus gebleven zijn in Zijn verzoekingen, verordineert Hij het koninkrijk, en zij zullen met Hem eten en drinken "aan Zijn tafel, Luke 22:29, Luke 22:30.
III. De eer, hem aangedaan door de mannen van Juda: zij zalfden hem tot een koning over het huis van Juda, 2 Samuel 2:4. De stam van Juda had dikwijls, meer dan enig andere stam op zichzelf gestaan, in Sauls tijd werd hij als een afzonderlijk lichaam geteld, 1 Samuel 15:4 en hij placht ook afzonderlijk te handelen. Dat deden zij ook nu, maar alleen voor zichzelf, zij matigden zich niet aan om hem tot koning over geheel Israël te zalven (zoals in Judges 9:22, maar alleen over het huis van Juda, de andere stammen konden doen wat hun behaagde, maar aangaande hen en hun huis, zij wilden geregeerd worden door hem, die God had verkoren. Zie hoe David trapsgewijze opklom eerst werd hij gezalfd tot koning in reversie, dat is: in opvolging na de dood van een ander daarna als koning in possessie, doch slechts over een stam, en eindelijk over al de stammen. Aldus is het koninkrijk van de Messias, de Zone Davids, trapsgewijze opgericht, Hij is door Goddelijke bestemming Here over allen, maar wij "zien nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn," Hebrews 2:8. Dat David eerst alleen over het huis van Juda geregeerd heeft was een stilzwijgend teken gegeven door de Goddelijke voorzienigheid, dat zijn koninkrijk binnen korte tijd daarop weer teruggebracht zal worden, zoals het was toen de tien stammen in opstand kwam tegen zijn kleinzoon, en het zal voor de Godvruchtige koningen van Juda een aanmoediging geweest zijn, dat David zelf in den beginne alleen over Juda geregeerd heeft.
IV. De eerbiedige boodschap, die hij zond aan de mannen van Jabes in Gilead, om hun dank te zeggen voor hun vriendelijkheid jegens Saul. Nog altijd legt hij er zich op toe om de nagedachtenis van zijn voorganger te eren, en hierdoor te tonen dat het verre van hem was om uit beginselen van eerzucht of vijandschap tegen Saul naar de kroon te staan, maar zuiver en alleen omdat hij er door God toe geroepen was. Hem werd geboodschapt dat de mannen van Jabes in Gilead Saul hadden begraven, die hem dit bericht gaven, dachten misschien dat hij er misnoegd om zou zijn, alsof hij het van de mannen van Jabes in Gilead al te gedienstig zou vinden. Maar dit was verre van hem.
1. Hij prees hen er voor, 2 Samuel 2:5. Al naar onze verplichting was om iemand lief te hebben en te eren terwijl hij leefde, behoren wij eerbied te betonen voor zijn stoffelijk overschot, voor zijn naam en geslacht, als hij gestorven is. "Saul was uw heer," zegt David, "en daarom hebt gij er wel aan gedaan om hem deze vriendelijkheid en die eer te betonen."
2. Hij bidt God hen er voor te zegenen en te belonen. Gezegend zijt gij de Here, en moogt gij de Here gezegend blijven, die op bijzondere wijze weldadigheid zal doen aan hen, die weldadigheid doen bij de doden, Ruth 1:8. Achting en genegenheid te betonen aan het lichaam, de naam en het gezin van hen, die gestorven zijn, is een daad van barmhartigheid, die haar loon geenszins zal verliezen. Zo doe nu de Here aan u weldadigheid en trouw! 2 Samuel 2:6, dat is: weldadigheid overeenkomstig de belofte, elke weldadigheid, die God bewijst, is in waarheid hetgeen waarop men vertrouwen kan. 3. Hij belooft er hen voor te belonen: ik ook, ik zal aan u dit goede doen. Hij verwijst hen niet naar God voor hun loon, om er zelf af te wezen, goede wensen zijn goede dingen en bewijzen van dankbaarheid, maar zij zijn te goedkoop om het er bij te laten blijven, waar het vermogen bestaat om meer te doen.
4. Hij maakte wijselijk gebruik van de gelegenheid om hen voor zich te winnen. 2 Samuel 2:7. Zij hadden hun laatste eerbied aan Saul bewezen, en hij wil dat het de laatste zij. "Die van het huis van Juda hebben mij tot koning over zich gezalfd, en het zal uw wijsheid zijn om met hen in te stemmen en daarin sterk en dapper te zijn." Wij moeten niet zo verkleefd zijn aan de doden, hoezeer wij hoe ook gewaardeerd hebben, om de zegeningen, die wij hebben in hen, die hen overleven, voorbij te zien of te minachten, en die door God verwekt zijn om in hun plaats te komen.
Verzen 1-7
2 Samuël 2:1-7Na de dood van Saul en Jonathan heeft David, die wist tot koning gezalfd te zijn en zijn weg nu effen voor zich zag, toch niet terstond boden gezonden in al de landpalen Israëls, om het volk op te roepen om hem, op straffe des doods, hulde en trouw te komen zweren, maar hij ging langzaam en bedaard te werk, want hij, die gelooft zal niet haasten maar Gods tijd afwachten voor de vervulling van Gods beloften. Terwijl hij te Ziklag verbleef, waren velen uit onderscheiden stammen tot zijn hulp opgekomen, zoals wij bevinden in I Kronieken 12:1 22, en met die macht had hij nu het rijk kunnen veroveren, maar wie regeren wil door zachtmoedigheid, zal zich niet willen verheffen door geweld.
Merk hier op:
I. De leiding, die hij in dit moeilijk en gewichtig tijdsgewricht van God vroeg en ontving, 2 Samuel 2:1. Hij twijfelt niet aan zijn welslagen, maar hij neemt gepaste middelen, Goddelijke zowel als menselijke, te baat. De verzekerdheid van de hoop op Gods beloften, zal ons in ons Godvruchtig streven niet doen vertragen of verslappen, maar wel aanmoedigen en versterken. Indien ik verkoren ben tot de kroon des levens, dan zal ik niets doen maar: dus zal ik alles doen wat Hij mij voorschrijft, en de leiding volgen van Hem, die mij verkoren heeft. Dit goede gebruik heeft David gemaakt van zijn verkiezing, en hetzelfde zullen allen doen, die door God verkoren werden.
1. David heeft, naar het gebod, God erkend in zijn weg. Hij vroeg de Here door de borstlap des gerichts, die Abjathar tot hem gebracht heeft. Wij moeten tot God gaan, niet alleen als wij in benauwdheid zijn, maar ook als de wereld ons toelacht en ondergeschikte oorzaken ten gunste van ons werken. Zijn vraag was: "Zal ik optrekken in een van de steden van Juda? Zal ik van hier gaan?" Hoewel Ziklag in puin lag, wil hij het niet verlaten zonder aanwijzing van God. "Als ik van hier ga, zal ik optrekken in een van de steden van Juda? Niet dat hij God tot deze wilde beperken, indien Hij het hem aanwees, dan zal hij ook in welke van de andere steden Israëls gaan. Maar het toont zijn wijsheid, in de steden van Juda zal hij de meeste vrienden vinden, en zijn bescheidenheid, hij wilde voor het ogenblik de blik niet verder richten dan tot zijn eigen stam. In al onze bewegingen, ons verhuizen van de ene plaats naar de andere, is het troostrijk God voor ons te zien heengaan, en dat kunnen wij, als wij Hem ons door geloof en gebed voor ogen stellen.
2. Overeenkomstig de belofte heeft God zijn gangen bestuurd, Hij zei hem op te trekken zei hem waarheen hij gaan moest, en wel naar Hebron, een priesterstad, een van de vrijsteden, dit was zij voor David, en een aanduiding, dat God "zelf hem tot een klein heiligdom" zal zijn, Ezechiël 11:16. De graven van de aartsvaders in de nabijheid van Hebron zullen hem herinneren aan de aloude belofte, waarop God hem heeft doen hopen. God zond hem niet naar Bethlehem, zijn eigen stad, omdat die "klein was onder de duizenden van Juda," Micah 5:2, maar naar Hebron, een aanzienlijker stad, en die toen misschien de hoofdplaats was van die stam.
II. De zorg, die hij droeg voor zijn gezin en zijn vrienden bij dit vertrek naar Hebron.
1. Hij nam zijn vrouwen mede, 2 Samuel 2:2, opdat zij, zijn gezellinnen geweest zijnde in de verdrukking, het ook zijn zouden in het koninkrijk. Het blijkt niet dat hij toen al kinderen had. Zijn eerstgeborene werd te Hebron geboren, 2 Samuel 3:2. 2. Hij nam zijn vrienden en volgelingen mede, 2 Samuel 2:3. Zij hadden hem vergezeld op zijn zwerftochten, toen hij dus een vestiging verkreeg, hebben zij zich met hem gevestigd. Zo zullen wij, "indien wij met Christus verdragen, ook met Hem heersen," 2 Timothy 2:12. Ja, Christus doet voor Zijn goede krijgsknechten meer dan David voor de zijnen doen kon, hij vond woningen voor hen zij woonden in de steden van Hebron, de naburige steden, maar aan hen, "die steeds met Christus gebleven zijn in Zijn verzoekingen, verordineert Hij het koninkrijk, en zij zullen met Hem eten en drinken "aan Zijn tafel, Luke 22:29, Luke 22:30.
III. De eer, hem aangedaan door de mannen van Juda: zij zalfden hem tot een koning over het huis van Juda, 2 Samuel 2:4. De stam van Juda had dikwijls, meer dan enig andere stam op zichzelf gestaan, in Sauls tijd werd hij als een afzonderlijk lichaam geteld, 1 Samuel 15:4 en hij placht ook afzonderlijk te handelen. Dat deden zij ook nu, maar alleen voor zichzelf, zij matigden zich niet aan om hem tot koning over geheel Israël te zalven (zoals in Judges 9:22, maar alleen over het huis van Juda, de andere stammen konden doen wat hun behaagde, maar aangaande hen en hun huis, zij wilden geregeerd worden door hem, die God had verkoren. Zie hoe David trapsgewijze opklom eerst werd hij gezalfd tot koning in reversie, dat is: in opvolging na de dood van een ander daarna als koning in possessie, doch slechts over een stam, en eindelijk over al de stammen. Aldus is het koninkrijk van de Messias, de Zone Davids, trapsgewijze opgericht, Hij is door Goddelijke bestemming Here over allen, maar wij "zien nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn," Hebrews 2:8. Dat David eerst alleen over het huis van Juda geregeerd heeft was een stilzwijgend teken gegeven door de Goddelijke voorzienigheid, dat zijn koninkrijk binnen korte tijd daarop weer teruggebracht zal worden, zoals het was toen de tien stammen in opstand kwam tegen zijn kleinzoon, en het zal voor de Godvruchtige koningen van Juda een aanmoediging geweest zijn, dat David zelf in den beginne alleen over Juda geregeerd heeft.
IV. De eerbiedige boodschap, die hij zond aan de mannen van Jabes in Gilead, om hun dank te zeggen voor hun vriendelijkheid jegens Saul. Nog altijd legt hij er zich op toe om de nagedachtenis van zijn voorganger te eren, en hierdoor te tonen dat het verre van hem was om uit beginselen van eerzucht of vijandschap tegen Saul naar de kroon te staan, maar zuiver en alleen omdat hij er door God toe geroepen was. Hem werd geboodschapt dat de mannen van Jabes in Gilead Saul hadden begraven, die hem dit bericht gaven, dachten misschien dat hij er misnoegd om zou zijn, alsof hij het van de mannen van Jabes in Gilead al te gedienstig zou vinden. Maar dit was verre van hem.
1. Hij prees hen er voor, 2 Samuel 2:5. Al naar onze verplichting was om iemand lief te hebben en te eren terwijl hij leefde, behoren wij eerbied te betonen voor zijn stoffelijk overschot, voor zijn naam en geslacht, als hij gestorven is. "Saul was uw heer," zegt David, "en daarom hebt gij er wel aan gedaan om hem deze vriendelijkheid en die eer te betonen."
2. Hij bidt God hen er voor te zegenen en te belonen. Gezegend zijt gij de Here, en moogt gij de Here gezegend blijven, die op bijzondere wijze weldadigheid zal doen aan hen, die weldadigheid doen bij de doden, Ruth 1:8. Achting en genegenheid te betonen aan het lichaam, de naam en het gezin van hen, die gestorven zijn, is een daad van barmhartigheid, die haar loon geenszins zal verliezen. Zo doe nu de Here aan u weldadigheid en trouw! 2 Samuel 2:6, dat is: weldadigheid overeenkomstig de belofte, elke weldadigheid, die God bewijst, is in waarheid hetgeen waarop men vertrouwen kan. 3. Hij belooft er hen voor te belonen: ik ook, ik zal aan u dit goede doen. Hij verwijst hen niet naar God voor hun loon, om er zelf af te wezen, goede wensen zijn goede dingen en bewijzen van dankbaarheid, maar zij zijn te goedkoop om het er bij te laten blijven, waar het vermogen bestaat om meer te doen.
4. Hij maakte wijselijk gebruik van de gelegenheid om hen voor zich te winnen. 2 Samuel 2:7. Zij hadden hun laatste eerbied aan Saul bewezen, en hij wil dat het de laatste zij. "Die van het huis van Juda hebben mij tot koning over zich gezalfd, en het zal uw wijsheid zijn om met hen in te stemmen en daarin sterk en dapper te zijn." Wij moeten niet zo verkleefd zijn aan de doden, hoezeer wij hoe ook gewaardeerd hebben, om de zegeningen, die wij hebben in hen, die hen overleven, voorbij te zien of te minachten, en die door God verwekt zijn om in hun plaats te komen.
Verzen 8-17
2 Samuël 2:8-17I. Hier is een mededinging tussen twee koningen: David, die God tot koning had gemaakt, en Isboseth, die door Abner tot koning was aangesteld. Men zou gedacht hebben dat toen Saul gedood was, en ook al zijn zonen, die verstand en moed genoeg hadden om met hem te velde te trekken, gedood waren, David zonder enige tegenstand te ontmoeten de troon had beklommen, daar toch geheel Israël wist, niet alleen hoe hij zich had onderscheiden, maar hoe blijkbaar God hem voor de troon heeft aangewezen, maar er is zo'n geest van tegenspraak in de raadslagen van de mensen tegen de raadsbesluiten Gods, dat een zwak, dwaas schepsel als Isboseth, die men niet geschikt achtte om met zijn vader ten strijde te trekken, wel geschikt wordt geacht om hem op te volgen in de regering, liever dan David er vreedzaam in het bezit van te laten komen. Hier was Davids koninkrijk een type van het rijk van de Messias, tegen hetwelk "de heidenen woeden, en de koningen van de aarde zich opstellen," Psalms 2:1, Psalms 2:2.
1. Abner was de man, die Isboseth in mededinging met David tot koning heeft gemaakt in zijn ijver misschien voor de opvolging in de rechte lijn, daar zij een koning moeten hebben gelijk de volken, moeten zij hierin aan hen gelijk zijn, dat de kroon van vader op zoon moet overgaan, of liever: in zijn genegenheid voor zijn eigen geslacht en zijn bloedverwanten (want hij was Sauls oom) en omdat hij geen ander middel had om de post van eer die hij bekleedde als krijgsoverste, te kunnen behouden. Zie hoeveel kwaad de hoogmoed en de eerzucht van een enkel man teweeg kan brengen. Isboseth zou nooit zichzelf opgeworpen hebben, indien Abner er hem niet toe aangespoord had, en hem niet tot het werktuig had gemaakt om zijn eigen doeleinden te dienen.
2. Mahanaim was de plaats, waar hij het eerst met zijn aanspraken voor de dag kwam. Aan de andere kant van de Jordaan, waar David, naar men dacht, de minste invloed had en men op een afstand was van zijn krijgsmacht, konden zij tijd hebben om zich te versterken. Aldaar zijn standaard opgericht hebbende, heeft het onnadenkende volk van al de stammen Israëls, dat is: de meerderheid van hen, zich aan hem onderworpen, 2 Samuel 2:9, terwijl alleen Juda geheel voor David was. Dit was nog een verdere beproeving van Davids geloof in de belofte van God, en van zijn geduld, of hij Gods tijd voor de vervulling van die belofte kon afwachten.
3. Er bestaat enige moeilijkheid omtrent de duur van deze mededinging. David heeft alleen over Juda omstreeks zeven jaren geregeerd, 2 Samuel 2:11, en toch heeft volgens 2 Samuel 2:10 Isboseth slechts twee jaren geregeerd over Israël, maar hetzij voor of na die twee jaren, of wel beide voor en na deze, het was in het algemeen voor het huis van Saul, 2 Samuel 3:6 en niet voor een bijzonder persoon uit dat huis, dat Abner zich verklaard had. Of wel, hij regeerde gedurende deze twee jaren voordat de krijg uitbrak, 2 Samuel 2:12, die lang aanhield, namelijk gedurende de overige vijf jaren, 2 Samuel 3:1.
II. Er had een ontmoeting plaats tussen de twee legers. Het blijkt niet dat de beide partijen hun gehele krijgsmacht te velde brachten want de verslagenen waren gering in aantal 2 Samuel 2:30, 2 Samuel 2:31. Het kan ons bevreemden:
1. Dat de mannen van Juda niet krachtiger zijn opgetreden voor David ten einde het gehele volk tot zijn gehoorzaamheid te brengen, maar waarschijnlijk heeft David hun niet willen toestaan om aanvallenderwijs te werk te gaan willende liever wachten totdat de zaak als vanzelf zou geschieden, of liever totdat God het voor hem doen zou, zonder dat er Israëlietisch bloed vergoten werd, want, als type van Christus, was hem dit dierbaar, Psalms 72:14. Zelfs hen, die zijn tegenstanders waren, beschouwde hij als zijn onderdanen, en dienovereenkomstig wilde hij hen behandelen.
2. Dat de mannen van Israël zich in zekere zin onzijdig konden houden, en zolang gedwee konden nederzitten onder Isboseth, inzonderheid als men daarbij in aanmerking neemt welke aard en karakter toen door vele stammen getoond werden, zoals wij bevinden in 1 Chronicles 12:21, "kloeke helden, oversten in het heir," en niet dubbelhartig, en toch schenen de meesten van hen, voorzoveel ons blijkt, er onverschillig voor te zijn, in wiens handen de regering was. De Goddelijke voorzienigheid doet de domheid van de mensen soms dienen om haar eigen doeleinden tot stand te brengen, evenals op andere tijden de werkzaamheid en ijver van dezelfde personen, zij zijn zichzelf niet gelijk, en toch zijn de leidingen van Gods voorzienigheid een en dezelfde.
A. In deze veldslag was Abner de aanvaller. David zat stil om te zien hoe de zaak verlopen zou, maar het huis van Saul, met Abner aan het hoofd, deed de uitdaging en leed de nederlaag. Daarom: "vaar niet haastelijk voort om te twisten, opdat gij misschien in het laatste daarvan niet wat doet, als uw naaste u zou mogen beschaamd hebben," Proverbs 25:1, 8. "De lippen en de handen des zots komen in twist."
B. Het toneel van de oorlog was Gibeon. Abner koos die plaats, omdat zij in het lot van Benjamin was, waar Saul de meeste vrienden had. Daar hij nu de slag aanbond, wilde Joab Davids krijgsoverste, hem niet weigeren, maar heeft daar de strijd met hem aangebonden, en ontmoette hem bij de vijver van Gibeon 2 Samuel 2:13. Davids zaak, gegrond zijnde op Gods beloften, vreesde de nadelen niet van het terrein. De vijver tussen hen gaf aan beide zijden tijd tot nadenken.
C. Abner stelde voor, en Joab nam het voorstel aan, dat het gevecht zou plaatshebben tussen twaalf man van iedere zijde.
a. Deze proeve van bekwaamheid schijnt in spel begonnen te zijn. Abner stelde voor, 2 Samuel 2:14 :Laat nu de jongens zich opmaken en voor ons aangezicht spelen, als gladiatoren of zwaardvechters, Saul had zijn mannen misschien gewend aan dit barbaarse tijdverdrijf, als een waar tiran, en Abner had het van hem geleerd om met wonden en dood te schertsen, en zich met deze tonelen van bloed en afgrijzen te vermaken. Hij bedoelde: "Laat hen vechten voor ons aangezicht", toen hij zei: "Laat hen spelen voor ons aangezicht", aldus "zal elke dwaas de schuld verbloemen." Maar hij is de naam van mens onwaardig, die aldus mensenbloed kan verspillen, "vuursprankels, pijlen en dodelijke dingen werpt, en zegt: jok ik er niet mede?" Proverbs 26:18, Proverbs 26:19. Joab, opgeleid zijnde onder David, had wijsheid genoeg om zo'n voorstel niet te doen, maar had geen vastberadenheid genoeg om het te weerstaan en tegen te spreken, als een ander het deed. Want hij stond op een punt van eer, en achtte het een smet op zijn reputatie om een uitdaging te weigeren, en daarom zei hij: Laat hen zich opmaken niet dat hij vermaak vond in dit spel of verwachtte dat tweegevechten beslissend zouden zijn, maar hij wilde door zijn tegenstander niet overbluft worden. Hoeveel kostbare levens zijn niet aldus aan de grillen van hoogmoedige mannen opgeofferd! Van iedere zijde werden alzo twaalf mannen opgeroepen om als kampioenen in het strijdperk te treden, een dubbele jury over het leven en de dood, niet van anderen maar van zichzelf, en de kampioenen aan Abners zijde schijnen het ijverigst geweest te zijn, want zij traden het eerst het strijdperk binnen, 2 Samuel 2:15, daar zij wellicht opgeleid weren in de dwaze eerzucht, om aldus aan de luim van hun opperbevelhebber te voldoen. Maar: b. Hoe het ook in spel moge begonnen zijn het eindigde in bloed, 2 Samuel 2:16. Zij stieten hun zwaard in elkanders zijde, aangevuurd door eer, niet door vijandschap, en zo vielen zij tezamen dat is: alle vier en twintig werden gedood, zozeer waren zij tegen elkaar opgewassen, en zo vastberaden waren zij, dat geen hunner lijfsgenade wilde vragen of ontvangen, zij hebben het als het ware bij onderlinge afspraak gedaan, zegt Josephus, elkaar met gelijke wonden de dood gevende. Zij, die anderen naar het leven staan, werpen dikwijls het hunne weg, en alleen de dood overwint en zegeviert. De verwonderlijke hardnekkigheid aan beide zijden werd in gedachtenis gehouden door de naam, die aan deze plaats werd gegeven, Helkath-Hazzurim, het volk van de rotsmannen, mannen, die niet slechts sterk van lichaam waren maar van onwankelbare standvastigheid, die onbewogen bleven op de aanblik van de dood. Maar "de stouthartigen zijn berooid geworden, zij hebben hun slaap gesluimerd," Psalms 76:6. Arme eer voor mensen, die tot zo duren prijs gekocht moet worden, zij, die hun leven verliezen voor Christus, zullen het vinden.
D. Het gehele leger bond ten laatste de strijd aan, en Abners krijgsmacht werd verslagen, 2 Samuel 2:17. De vorige strijd bleef onbeslist, daar aan beide zijden allen gedood werden, en daarom moet nu een nieuwe proef genomen worden, waarin-zoals dikwijls gebeurt-zij, die de aanvallers waren, de nederlaag leden. David had God aan zijn zijde, en daarom heeft zijn zijde de overwinning behaald.
Verzen 8-17
2 Samuël 2:8-17I. Hier is een mededinging tussen twee koningen: David, die God tot koning had gemaakt, en Isboseth, die door Abner tot koning was aangesteld. Men zou gedacht hebben dat toen Saul gedood was, en ook al zijn zonen, die verstand en moed genoeg hadden om met hem te velde te trekken, gedood waren, David zonder enige tegenstand te ontmoeten de troon had beklommen, daar toch geheel Israël wist, niet alleen hoe hij zich had onderscheiden, maar hoe blijkbaar God hem voor de troon heeft aangewezen, maar er is zo'n geest van tegenspraak in de raadslagen van de mensen tegen de raadsbesluiten Gods, dat een zwak, dwaas schepsel als Isboseth, die men niet geschikt achtte om met zijn vader ten strijde te trekken, wel geschikt wordt geacht om hem op te volgen in de regering, liever dan David er vreedzaam in het bezit van te laten komen. Hier was Davids koninkrijk een type van het rijk van de Messias, tegen hetwelk "de heidenen woeden, en de koningen van de aarde zich opstellen," Psalms 2:1, Psalms 2:2.
1. Abner was de man, die Isboseth in mededinging met David tot koning heeft gemaakt in zijn ijver misschien voor de opvolging in de rechte lijn, daar zij een koning moeten hebben gelijk de volken, moeten zij hierin aan hen gelijk zijn, dat de kroon van vader op zoon moet overgaan, of liever: in zijn genegenheid voor zijn eigen geslacht en zijn bloedverwanten (want hij was Sauls oom) en omdat hij geen ander middel had om de post van eer die hij bekleedde als krijgsoverste, te kunnen behouden. Zie hoeveel kwaad de hoogmoed en de eerzucht van een enkel man teweeg kan brengen. Isboseth zou nooit zichzelf opgeworpen hebben, indien Abner er hem niet toe aangespoord had, en hem niet tot het werktuig had gemaakt om zijn eigen doeleinden te dienen.
2. Mahanaim was de plaats, waar hij het eerst met zijn aanspraken voor de dag kwam. Aan de andere kant van de Jordaan, waar David, naar men dacht, de minste invloed had en men op een afstand was van zijn krijgsmacht, konden zij tijd hebben om zich te versterken. Aldaar zijn standaard opgericht hebbende, heeft het onnadenkende volk van al de stammen Israëls, dat is: de meerderheid van hen, zich aan hem onderworpen, 2 Samuel 2:9, terwijl alleen Juda geheel voor David was. Dit was nog een verdere beproeving van Davids geloof in de belofte van God, en van zijn geduld, of hij Gods tijd voor de vervulling van die belofte kon afwachten.
3. Er bestaat enige moeilijkheid omtrent de duur van deze mededinging. David heeft alleen over Juda omstreeks zeven jaren geregeerd, 2 Samuel 2:11, en toch heeft volgens 2 Samuel 2:10 Isboseth slechts twee jaren geregeerd over Israël, maar hetzij voor of na die twee jaren, of wel beide voor en na deze, het was in het algemeen voor het huis van Saul, 2 Samuel 3:6 en niet voor een bijzonder persoon uit dat huis, dat Abner zich verklaard had. Of wel, hij regeerde gedurende deze twee jaren voordat de krijg uitbrak, 2 Samuel 2:12, die lang aanhield, namelijk gedurende de overige vijf jaren, 2 Samuel 3:1.
II. Er had een ontmoeting plaats tussen de twee legers. Het blijkt niet dat de beide partijen hun gehele krijgsmacht te velde brachten want de verslagenen waren gering in aantal 2 Samuel 2:30, 2 Samuel 2:31. Het kan ons bevreemden:
1. Dat de mannen van Juda niet krachtiger zijn opgetreden voor David ten einde het gehele volk tot zijn gehoorzaamheid te brengen, maar waarschijnlijk heeft David hun niet willen toestaan om aanvallenderwijs te werk te gaan willende liever wachten totdat de zaak als vanzelf zou geschieden, of liever totdat God het voor hem doen zou, zonder dat er Israëlietisch bloed vergoten werd, want, als type van Christus, was hem dit dierbaar, Psalms 72:14. Zelfs hen, die zijn tegenstanders waren, beschouwde hij als zijn onderdanen, en dienovereenkomstig wilde hij hen behandelen.
2. Dat de mannen van Israël zich in zekere zin onzijdig konden houden, en zolang gedwee konden nederzitten onder Isboseth, inzonderheid als men daarbij in aanmerking neemt welke aard en karakter toen door vele stammen getoond werden, zoals wij bevinden in 1 Chronicles 12:21, "kloeke helden, oversten in het heir," en niet dubbelhartig, en toch schenen de meesten van hen, voorzoveel ons blijkt, er onverschillig voor te zijn, in wiens handen de regering was. De Goddelijke voorzienigheid doet de domheid van de mensen soms dienen om haar eigen doeleinden tot stand te brengen, evenals op andere tijden de werkzaamheid en ijver van dezelfde personen, zij zijn zichzelf niet gelijk, en toch zijn de leidingen van Gods voorzienigheid een en dezelfde.
A. In deze veldslag was Abner de aanvaller. David zat stil om te zien hoe de zaak verlopen zou, maar het huis van Saul, met Abner aan het hoofd, deed de uitdaging en leed de nederlaag. Daarom: "vaar niet haastelijk voort om te twisten, opdat gij misschien in het laatste daarvan niet wat doet, als uw naaste u zou mogen beschaamd hebben," Proverbs 25:1, 8. "De lippen en de handen des zots komen in twist."
B. Het toneel van de oorlog was Gibeon. Abner koos die plaats, omdat zij in het lot van Benjamin was, waar Saul de meeste vrienden had. Daar hij nu de slag aanbond, wilde Joab Davids krijgsoverste, hem niet weigeren, maar heeft daar de strijd met hem aangebonden, en ontmoette hem bij de vijver van Gibeon 2 Samuel 2:13. Davids zaak, gegrond zijnde op Gods beloften, vreesde de nadelen niet van het terrein. De vijver tussen hen gaf aan beide zijden tijd tot nadenken.
C. Abner stelde voor, en Joab nam het voorstel aan, dat het gevecht zou plaatshebben tussen twaalf man van iedere zijde.
a. Deze proeve van bekwaamheid schijnt in spel begonnen te zijn. Abner stelde voor, 2 Samuel 2:14 :Laat nu de jongens zich opmaken en voor ons aangezicht spelen, als gladiatoren of zwaardvechters, Saul had zijn mannen misschien gewend aan dit barbaarse tijdverdrijf, als een waar tiran, en Abner had het van hem geleerd om met wonden en dood te schertsen, en zich met deze tonelen van bloed en afgrijzen te vermaken. Hij bedoelde: "Laat hen vechten voor ons aangezicht", toen hij zei: "Laat hen spelen voor ons aangezicht", aldus "zal elke dwaas de schuld verbloemen." Maar hij is de naam van mens onwaardig, die aldus mensenbloed kan verspillen, "vuursprankels, pijlen en dodelijke dingen werpt, en zegt: jok ik er niet mede?" Proverbs 26:18, Proverbs 26:19. Joab, opgeleid zijnde onder David, had wijsheid genoeg om zo'n voorstel niet te doen, maar had geen vastberadenheid genoeg om het te weerstaan en tegen te spreken, als een ander het deed. Want hij stond op een punt van eer, en achtte het een smet op zijn reputatie om een uitdaging te weigeren, en daarom zei hij: Laat hen zich opmaken niet dat hij vermaak vond in dit spel of verwachtte dat tweegevechten beslissend zouden zijn, maar hij wilde door zijn tegenstander niet overbluft worden. Hoeveel kostbare levens zijn niet aldus aan de grillen van hoogmoedige mannen opgeofferd! Van iedere zijde werden alzo twaalf mannen opgeroepen om als kampioenen in het strijdperk te treden, een dubbele jury over het leven en de dood, niet van anderen maar van zichzelf, en de kampioenen aan Abners zijde schijnen het ijverigst geweest te zijn, want zij traden het eerst het strijdperk binnen, 2 Samuel 2:15, daar zij wellicht opgeleid weren in de dwaze eerzucht, om aldus aan de luim van hun opperbevelhebber te voldoen. Maar: b. Hoe het ook in spel moge begonnen zijn het eindigde in bloed, 2 Samuel 2:16. Zij stieten hun zwaard in elkanders zijde, aangevuurd door eer, niet door vijandschap, en zo vielen zij tezamen dat is: alle vier en twintig werden gedood, zozeer waren zij tegen elkaar opgewassen, en zo vastberaden waren zij, dat geen hunner lijfsgenade wilde vragen of ontvangen, zij hebben het als het ware bij onderlinge afspraak gedaan, zegt Josephus, elkaar met gelijke wonden de dood gevende. Zij, die anderen naar het leven staan, werpen dikwijls het hunne weg, en alleen de dood overwint en zegeviert. De verwonderlijke hardnekkigheid aan beide zijden werd in gedachtenis gehouden door de naam, die aan deze plaats werd gegeven, Helkath-Hazzurim, het volk van de rotsmannen, mannen, die niet slechts sterk van lichaam waren maar van onwankelbare standvastigheid, die onbewogen bleven op de aanblik van de dood. Maar "de stouthartigen zijn berooid geworden, zij hebben hun slaap gesluimerd," Psalms 76:6. Arme eer voor mensen, die tot zo duren prijs gekocht moet worden, zij, die hun leven verliezen voor Christus, zullen het vinden.
D. Het gehele leger bond ten laatste de strijd aan, en Abners krijgsmacht werd verslagen, 2 Samuel 2:17. De vorige strijd bleef onbeslist, daar aan beide zijden allen gedood werden, en daarom moet nu een nieuwe proef genomen worden, waarin-zoals dikwijls gebeurt-zij, die de aanvallers waren, de nederlaag leden. David had God aan zijn zijde, en daarom heeft zijn zijde de overwinning behaald.
Verzen 18-24
2 Samuël 2:18-24Wij hebben hier de strijd tussen Abner en Asahel. Asahel, de broeder van Joab, en volle neef van David, was een van de voornaamste bevelhebbers van Davids krijgsmacht, en hij was vermaard om zijn snelheid in het lopen, hij was licht op zijn voeten als een van de reeën, die in het veld zijn, 2 Samuel 2:18. Die naam kreeg hij door snel vervolgen, niet door snel vlieden. Toch kunnen wij onderstellen dat hij niet opgewassen was tegen Abner, als een bekwaam, ervaren krijgsman. Wij moeten hier opmerken:
1. Hoe roekeloos hij was door Abner tot zijn gevangene te willen maken. Hij joeg Abner achterna, en niemand anders, 2 Samuel 2:19. Trots op zijn betrekking tot David en Joab, zijn eigen vlugheid en de voorspoed van zijn partij, kon thans de jonge krijgsman met geen mindere trofee tevreden zijn dan Abner zelf, hetzij gedood of gebonden, want hij dacht dat dit een einde zou maken aan de krijg, en voor David de weg tot de troon zou openen. Dit maakte hem zo ijverig in zijn najagen, en onverschillig voor de gelegenheid, die hij had, om anderen te grijpen aan zijn rechterhand en zijn linkerhand, zijn oog is alleen op Abner gericht. Zijn doel was kloekmoedig, zo hij "par negotio" was geweest, dat is instaat om het te bereiken. Maar laat de snelvoetige zich niet beroemen op zijn snelheid, evenmin als de sterke op zijn kracht, "magnis excidit ausis" -hij kwam om in een poging, die te zwaar voor hem was.
2. Hoe rechtschapen Abner handelde door hem te waarschuwen voor het gevaar, waaraan hij zich blootstelde, en hem aan te raden "zich niet in het kwade te mengen, dat hij vallen zou," 2 Chronicles 25:19.
a. Hij zei hem zich te vergenoegen met een mindere prooi, 2 Samuel 2:21, "grijp u een van die jongens, beroof hem en maak hem tot uw gevangene, meng u met iemand, die u gelijk is, tegen wie gij opgewassen zijt, maar niet met iemand, die u ver overtreft." In iedere strijd is het verstandig om onze kracht te vergelijken met die van onze tegenstanders, en er ons voor te wachten om partijdig te zijn voor onszelf bij die vergelijking, opdat wij bij de uitkomst niet blijken vijanden van onszelf te zijn, Luke 14:31.
b. Hij vroeg hem, hem niet in de noodzakelijkheid te brengen om hem ter zijner eigen verdediging te doden, dat hij zeer ongaarne zou doen, maar toch zal moeten doen zo hij niet door hem gedood wil worden, 2 Samuel 2:22. Abner schijnt Joab of bemind of gevreesd te hebben, want hij was er afkerig van zich zijn ongenoegen op de hals te halen, hetgeen zeker geschieden zal zo hij Asahel ombrengt. Het is loffelijk in vijanden aldus elkaar achting toe te dragen. Abners bekommernis hoe hij zijn aangezicht zou opheffen voor Joab, geeft reden om te vermoeden dat hij in werkelijkheid geloofde, dat David ten laatste het koninkrijk zou hebben overeenkomstig de bedoeling en aanwijzing Gods, maar dan heeft hij door hem tegen te staan tegen zijn eigen geweten gehandeld.
3. Hoe noodlottig Asahels roekeloosheid hem geworden is. Hij weigerde af te wijken, denkende dat Abner zo vriendelijk tot hem sprak omdat hij hem vreesde, maar wat is er van gekomen? Zodra hij tot Abner was genaderd, gaf deze hem door een achterwaartse slag zijn doodwonde, 2 Samuel 2:23. Hij sloeg hem met het achterste van de spies, waarvan hij geen gevaar vreesde. Dit was een stoot waarmee Asahel niet bekend was, die hij niet geleerd had om er tegen op zijn hoede te zijn, maar Abner had hem misschien tevoren reeds aangewend en er veel succes mee gehad. Asahel is onmiddellijk aan die wonde gestorven. Zie hier:
a. Hoe de dood dikwijls tot ons komt op een weg, waar wij hem niet verwacht hebben. Wie zou vrezen voor de hand van een vluchtende vijand of het achtereinde van een spies? Toch heeft Asahel daarvan zijn doodwonde ontvangen.
b. Hoe wij dikwijls verraden worden door de gaven of talenten, waarop wij trots zijn. Asahels snelheid, waarop hij zo vertrouwde, deed hem geen goed, maar verhaastte zijn val, hij liep er zijn dood mee tegemoet inplaats van hem te ontvlieden. Asahels val was niet slechts Abners veiligheid ten opzichte van hem, maar maakte een einde aan de vervolging des overwinnaars, en gaf aan Abner tijd om zijn leger weer te verzamelen, want allen die tot de plaats kwamen stonden stil, alleen Joab en Abisai waren, inplaats van er door ontmoedigd te zijn, er zo door vertoornd en verbitterd, dat zij Abner met des te meer woede bleven achternajagen, 2 Samuel 2:24. Zij achterhaalden hem ten laatste toen de zon onderging, en de naderende nacht hen verplichtte zich terug te trekken.
Verzen 18-24
2 Samuël 2:18-24Wij hebben hier de strijd tussen Abner en Asahel. Asahel, de broeder van Joab, en volle neef van David, was een van de voornaamste bevelhebbers van Davids krijgsmacht, en hij was vermaard om zijn snelheid in het lopen, hij was licht op zijn voeten als een van de reeën, die in het veld zijn, 2 Samuel 2:18. Die naam kreeg hij door snel vervolgen, niet door snel vlieden. Toch kunnen wij onderstellen dat hij niet opgewassen was tegen Abner, als een bekwaam, ervaren krijgsman. Wij moeten hier opmerken:
1. Hoe roekeloos hij was door Abner tot zijn gevangene te willen maken. Hij joeg Abner achterna, en niemand anders, 2 Samuel 2:19. Trots op zijn betrekking tot David en Joab, zijn eigen vlugheid en de voorspoed van zijn partij, kon thans de jonge krijgsman met geen mindere trofee tevreden zijn dan Abner zelf, hetzij gedood of gebonden, want hij dacht dat dit een einde zou maken aan de krijg, en voor David de weg tot de troon zou openen. Dit maakte hem zo ijverig in zijn najagen, en onverschillig voor de gelegenheid, die hij had, om anderen te grijpen aan zijn rechterhand en zijn linkerhand, zijn oog is alleen op Abner gericht. Zijn doel was kloekmoedig, zo hij "par negotio" was geweest, dat is instaat om het te bereiken. Maar laat de snelvoetige zich niet beroemen op zijn snelheid, evenmin als de sterke op zijn kracht, "magnis excidit ausis" -hij kwam om in een poging, die te zwaar voor hem was.
2. Hoe rechtschapen Abner handelde door hem te waarschuwen voor het gevaar, waaraan hij zich blootstelde, en hem aan te raden "zich niet in het kwade te mengen, dat hij vallen zou," 2 Chronicles 25:19.
a. Hij zei hem zich te vergenoegen met een mindere prooi, 2 Samuel 2:21, "grijp u een van die jongens, beroof hem en maak hem tot uw gevangene, meng u met iemand, die u gelijk is, tegen wie gij opgewassen zijt, maar niet met iemand, die u ver overtreft." In iedere strijd is het verstandig om onze kracht te vergelijken met die van onze tegenstanders, en er ons voor te wachten om partijdig te zijn voor onszelf bij die vergelijking, opdat wij bij de uitkomst niet blijken vijanden van onszelf te zijn, Luke 14:31.
b. Hij vroeg hem, hem niet in de noodzakelijkheid te brengen om hem ter zijner eigen verdediging te doden, dat hij zeer ongaarne zou doen, maar toch zal moeten doen zo hij niet door hem gedood wil worden, 2 Samuel 2:22. Abner schijnt Joab of bemind of gevreesd te hebben, want hij was er afkerig van zich zijn ongenoegen op de hals te halen, hetgeen zeker geschieden zal zo hij Asahel ombrengt. Het is loffelijk in vijanden aldus elkaar achting toe te dragen. Abners bekommernis hoe hij zijn aangezicht zou opheffen voor Joab, geeft reden om te vermoeden dat hij in werkelijkheid geloofde, dat David ten laatste het koninkrijk zou hebben overeenkomstig de bedoeling en aanwijzing Gods, maar dan heeft hij door hem tegen te staan tegen zijn eigen geweten gehandeld.
3. Hoe noodlottig Asahels roekeloosheid hem geworden is. Hij weigerde af te wijken, denkende dat Abner zo vriendelijk tot hem sprak omdat hij hem vreesde, maar wat is er van gekomen? Zodra hij tot Abner was genaderd, gaf deze hem door een achterwaartse slag zijn doodwonde, 2 Samuel 2:23. Hij sloeg hem met het achterste van de spies, waarvan hij geen gevaar vreesde. Dit was een stoot waarmee Asahel niet bekend was, die hij niet geleerd had om er tegen op zijn hoede te zijn, maar Abner had hem misschien tevoren reeds aangewend en er veel succes mee gehad. Asahel is onmiddellijk aan die wonde gestorven. Zie hier:
a. Hoe de dood dikwijls tot ons komt op een weg, waar wij hem niet verwacht hebben. Wie zou vrezen voor de hand van een vluchtende vijand of het achtereinde van een spies? Toch heeft Asahel daarvan zijn doodwonde ontvangen.
b. Hoe wij dikwijls verraden worden door de gaven of talenten, waarop wij trots zijn. Asahels snelheid, waarop hij zo vertrouwde, deed hem geen goed, maar verhaastte zijn val, hij liep er zijn dood mee tegemoet inplaats van hem te ontvlieden. Asahels val was niet slechts Abners veiligheid ten opzichte van hem, maar maakte een einde aan de vervolging des overwinnaars, en gaf aan Abner tijd om zijn leger weer te verzamelen, want allen die tot de plaats kwamen stonden stil, alleen Joab en Abisai waren, inplaats van er door ontmoedigd te zijn, er zo door vertoornd en verbitterd, dat zij Abner met des te meer woede bleven achternajagen, 2 Samuel 2:24. Zij achterhaalden hem ten laatste toen de zon onderging, en de naderende nacht hen verplichtte zich terug te trekken.
Verzen 25-32
2 Samuël 2:25-321. Abner, overwonnen zijnde, verzocht nederig om een wapenstilstand. Hij had het overschot van zijn krijgsmacht verzameld op de top van een heuvel, 2 Samuel 2:25, alsof hij opnieuw weerstand wilde bieden, maar wordt een nederig smekeling bij Joab om een weinig tijds ten einde tot verademing te komen, 2 Samuel 2:26. Hij, die het ijverigst was om de strijd te beginnen, was nu de eerste, die er genoeg van had. Hij, die van bloedvergieten een spel had gemaakt, 2 Samuel 2:14. Laat nu de jongens zich opmaken en voor ons aangezicht spelen, kan het, nu hij aan de verliezende zijde is, niet langer aanzien, het zwaard, dat hij met zoveel lichtvaardigheid uit de schede heeft doen trekken, is hem, nu hij er zelf door bedreigd wordt, een ergernis. Let er op hoe zijn toon nu veranderd is: toen was het slechts een spelen met het zwaard, nu is het: zal dan het zwaard eeuwiglijk verteren? Het had slechts een dag verteerd, maar hem is het alsof het voor eeuwig verteerde omdat het tegen hem was, en zeer gaarne wil hij nu de zon niet laten ondergaan over zijn toorn. Nu kan hij een beroep doen op Joab zelf betreffende de rampzalige gevolgen van een burgeroorlog. Weet gij niet dat het in het laatste bitterheid zal zijn? Er zal met leedwezen op teruggezien worden, als het er toe komt om de rekening op te maken, want wie er ook wint in een burgeroorlog, de gemeenschap lijdt er door. Misschien verwijst hij naar de bitterheid, die er in de stammen Israëls was aan het einde van hun krijg met Benjamin, toen zij zo bitterlijk weenden om de verwoestingen die zij zelf hadden aangericht, Judges 21:2. Nu verzoekt hij Joab om het sein te geven tot de aftocht, en pleit er op dat zij broederen zijn, die aldus elkaar niet behoren te bijten en te vereten, hij, die des morgens gewild zou hebben, dat Joab het volk gebood om op hun broederen aan te vallen, wil nu dat hij hun zal gebieden de wapens neer te leggen. Zier hier:
a. Hoe gemakkelijk de mensen het verstand zullen gebruiken als het in hun voordeel is, terwijl zij naar geen reden wilden luisteren, toen dit in hun nadeel was. Indien Abner de overwinnaar was geweest, dan zouden wij hem niet horen klagen over het verteren van het zwaard en de rampen van de burgeroorlog, hem er niet op horen pleiten dat beide partijen toch broeders zijn, maar nu hij geslagen is, de nederlaag heeft geleden, komen al die redenen voor de dag, en worden zij gebruikt om zijn aftocht te dekken, en er zijn verstrooide troepen voor te bewaren om allen gedood te worden.
b. Hoe de uitslag van de dingen verandering brengt in het gevoelen van de mensen. Wat in de morgen aangenaam scheen, heeft des avonds een treurig, somber aanzien. Zij, die ijverig zijn om een strijd te beginnen, zullen er misschien berouw van hebben nog voordat hij geëindigd is, en daarom zouden zij beter doen door Salomo's raad te volgen, en hem te verlaten eer hij zich vermengt. Van iedere zonde is het waar, -o dat de mensen het intijds wilden inzien! -dat zij in het einde bitterheid zal zijn in het einde zal zij hen, die zij vleide en verlokte, als een slang bijten.
2. Joab, hoewel overwinnaar, staat de wapenschorsing edelmoedig toe en geeft het sein tot de aftocht, daar hij zeer goed de bedoeling kende van zijn meester, en wist hoe afkerig hij er van was om bloed te vergieten. Wel verwijt hij Abner, en dat wel zeer rechtvaardig, zijn ijver om de strijd te beginnen, geeft hij hem de schuld van het vele bloed, dat vergoten was, 2 Samuel 2:27, "zo gij niet gesproken hadt", dat is: "zo gij geen orders hadt gegeven om te strijden, de jongens niet gezegd hadt zich op te maken en voor ons aangezicht te spelen, niemand van ons zou een slag toegebracht hebben noch het zwaard getrokken hebben tegen onze broederen. Gij klaagt dat het zwaard verteert, maar wie heeft het het eerst uit de schede getrokken? Wie begon? Nu wilt gij dat het volk gescheiden worde, maar wie heeft hen het eerst aangespoord om te strijden? Wij zouden ons in de morgen teruggetrokken hebben, zo gij de uitdaging niet hadt gedaan." Zij, die er het eerst bij zijn om kwaad te doen, zijn gewoonlijk ook de eersten om er over te klagen. Dit zou aan Joab tot verontschuldiging hebben kunnen dienen om zijn overwinning voort te zetten en Abners krijgsmacht te verdelgen, maar als een, die medelijden had met de vergissing van zijn tegenstander en het versmaadde om een leger van Israëlieten de dwaasheid van zijn bevelhebber te laten boeten, heeft hij edelmoedig door op de trompet te blazen, een einde gemaakt aan de vervolging, 2 Samuel 2:28, en aan Abner een ordelijke aftocht toegestaan. Het is een kostelijke huishoudkunde om spaarzaam te zijn met bloed. Gelijk de krijgslieden hier zeer gehoorzaam waren aan de bevelen van de generaal, zo is deze ongetwijfeld ook de instructies van zijn vorst nagekomen, die het welzijn zocht van geheel Israël, en dus niemands leed of schade begeerde.
3. De legers gescheiden zijnde, trokken zij beide terug naar de plaats vanwaar zij kwamen, en beide marcheerden in de nacht, Abner naar Mahanaim, aan de andere kant van de Jordaan 2 Samuel 2:29, en Joab naar Hebron, waar David zich bevond, 2 Samuel 2:32. De gedoden aan beide zijden worden geteld, aan Davids zijde werden slechts negentien man vermist, en Asahel, 2 Samuel 2:30, die meer waard was dan allen, aan Abners zijde drie honderd en zestig, 2 Samuel 2:31. Tevoren werden in burgeroorlogen grote slachtingen aangericht zoals Judges 12:6, en 20:44. In vergelijking daarmee waren thans de verliezen onbeduidend. Het is te hopen dat zij wijzer en gematigder waren geworden. Er wordt hier melding gemaakt van Asahels begrafenis de anderen werden op het slagveld begraven, maar hem brachten zij naar Bethlehem, en begroeven hem in het graf zijns vaders, 2 Samuel 2:32. Aldus wordt er onderscheid gemaakt tussen het stof van sommigen en dat van anderen, maar in de opstanding zal geen ander onderscheid worden gemaakt dan dat tussen de Godvruchtigen en goddelozen, en dat onderscheid zal eeuwig blijven.
Verzen 25-32
2 Samuël 2:25-321. Abner, overwonnen zijnde, verzocht nederig om een wapenstilstand. Hij had het overschot van zijn krijgsmacht verzameld op de top van een heuvel, 2 Samuel 2:25, alsof hij opnieuw weerstand wilde bieden, maar wordt een nederig smekeling bij Joab om een weinig tijds ten einde tot verademing te komen, 2 Samuel 2:26. Hij, die het ijverigst was om de strijd te beginnen, was nu de eerste, die er genoeg van had. Hij, die van bloedvergieten een spel had gemaakt, 2 Samuel 2:14. Laat nu de jongens zich opmaken en voor ons aangezicht spelen, kan het, nu hij aan de verliezende zijde is, niet langer aanzien, het zwaard, dat hij met zoveel lichtvaardigheid uit de schede heeft doen trekken, is hem, nu hij er zelf door bedreigd wordt, een ergernis. Let er op hoe zijn toon nu veranderd is: toen was het slechts een spelen met het zwaard, nu is het: zal dan het zwaard eeuwiglijk verteren? Het had slechts een dag verteerd, maar hem is het alsof het voor eeuwig verteerde omdat het tegen hem was, en zeer gaarne wil hij nu de zon niet laten ondergaan over zijn toorn. Nu kan hij een beroep doen op Joab zelf betreffende de rampzalige gevolgen van een burgeroorlog. Weet gij niet dat het in het laatste bitterheid zal zijn? Er zal met leedwezen op teruggezien worden, als het er toe komt om de rekening op te maken, want wie er ook wint in een burgeroorlog, de gemeenschap lijdt er door. Misschien verwijst hij naar de bitterheid, die er in de stammen Israëls was aan het einde van hun krijg met Benjamin, toen zij zo bitterlijk weenden om de verwoestingen die zij zelf hadden aangericht, Judges 21:2. Nu verzoekt hij Joab om het sein te geven tot de aftocht, en pleit er op dat zij broederen zijn, die aldus elkaar niet behoren te bijten en te vereten, hij, die des morgens gewild zou hebben, dat Joab het volk gebood om op hun broederen aan te vallen, wil nu dat hij hun zal gebieden de wapens neer te leggen. Zier hier:
a. Hoe gemakkelijk de mensen het verstand zullen gebruiken als het in hun voordeel is, terwijl zij naar geen reden wilden luisteren, toen dit in hun nadeel was. Indien Abner de overwinnaar was geweest, dan zouden wij hem niet horen klagen over het verteren van het zwaard en de rampen van de burgeroorlog, hem er niet op horen pleiten dat beide partijen toch broeders zijn, maar nu hij geslagen is, de nederlaag heeft geleden, komen al die redenen voor de dag, en worden zij gebruikt om zijn aftocht te dekken, en er zijn verstrooide troepen voor te bewaren om allen gedood te worden.
b. Hoe de uitslag van de dingen verandering brengt in het gevoelen van de mensen. Wat in de morgen aangenaam scheen, heeft des avonds een treurig, somber aanzien. Zij, die ijverig zijn om een strijd te beginnen, zullen er misschien berouw van hebben nog voordat hij geëindigd is, en daarom zouden zij beter doen door Salomo's raad te volgen, en hem te verlaten eer hij zich vermengt. Van iedere zonde is het waar, -o dat de mensen het intijds wilden inzien! -dat zij in het einde bitterheid zal zijn in het einde zal zij hen, die zij vleide en verlokte, als een slang bijten.
2. Joab, hoewel overwinnaar, staat de wapenschorsing edelmoedig toe en geeft het sein tot de aftocht, daar hij zeer goed de bedoeling kende van zijn meester, en wist hoe afkerig hij er van was om bloed te vergieten. Wel verwijt hij Abner, en dat wel zeer rechtvaardig, zijn ijver om de strijd te beginnen, geeft hij hem de schuld van het vele bloed, dat vergoten was, 2 Samuel 2:27, "zo gij niet gesproken hadt", dat is: "zo gij geen orders hadt gegeven om te strijden, de jongens niet gezegd hadt zich op te maken en voor ons aangezicht te spelen, niemand van ons zou een slag toegebracht hebben noch het zwaard getrokken hebben tegen onze broederen. Gij klaagt dat het zwaard verteert, maar wie heeft het het eerst uit de schede getrokken? Wie begon? Nu wilt gij dat het volk gescheiden worde, maar wie heeft hen het eerst aangespoord om te strijden? Wij zouden ons in de morgen teruggetrokken hebben, zo gij de uitdaging niet hadt gedaan." Zij, die er het eerst bij zijn om kwaad te doen, zijn gewoonlijk ook de eersten om er over te klagen. Dit zou aan Joab tot verontschuldiging hebben kunnen dienen om zijn overwinning voort te zetten en Abners krijgsmacht te verdelgen, maar als een, die medelijden had met de vergissing van zijn tegenstander en het versmaadde om een leger van Israëlieten de dwaasheid van zijn bevelhebber te laten boeten, heeft hij edelmoedig door op de trompet te blazen, een einde gemaakt aan de vervolging, 2 Samuel 2:28, en aan Abner een ordelijke aftocht toegestaan. Het is een kostelijke huishoudkunde om spaarzaam te zijn met bloed. Gelijk de krijgslieden hier zeer gehoorzaam waren aan de bevelen van de generaal, zo is deze ongetwijfeld ook de instructies van zijn vorst nagekomen, die het welzijn zocht van geheel Israël, en dus niemands leed of schade begeerde.
3. De legers gescheiden zijnde, trokken zij beide terug naar de plaats vanwaar zij kwamen, en beide marcheerden in de nacht, Abner naar Mahanaim, aan de andere kant van de Jordaan 2 Samuel 2:29, en Joab naar Hebron, waar David zich bevond, 2 Samuel 2:32. De gedoden aan beide zijden worden geteld, aan Davids zijde werden slechts negentien man vermist, en Asahel, 2 Samuel 2:30, die meer waard was dan allen, aan Abners zijde drie honderd en zestig, 2 Samuel 2:31. Tevoren werden in burgeroorlogen grote slachtingen aangericht zoals Judges 12:6, en 20:44. In vergelijking daarmee waren thans de verliezen onbeduidend. Het is te hopen dat zij wijzer en gematigder waren geworden. Er wordt hier melding gemaakt van Asahels begrafenis de anderen werden op het slagveld begraven, maar hem brachten zij naar Bethlehem, en begroeven hem in het graf zijns vaders, 2 Samuel 2:32. Aldus wordt er onderscheid gemaakt tussen het stof van sommigen en dat van anderen, maar in de opstanding zal geen ander onderscheid worden gemaakt dan dat tussen de Godvruchtigen en goddelozen, en dat onderscheid zal eeuwig blijven.