Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Samuël 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 3

Het gevecht tussen Joab en Abner heeft geen einde gemaakt aan de strijd tussen de huizen van Saul en van David, maar in dit hoofdstuk loopt die strijd toch ten einde. Hier is:

I. De trapsgewijze vordering van Davids invloed, 2 Samuel 3:1.

II. Het opbouwen van zijn geslacht, 2 Samuel 3:2.

III. Abners twist met Isboseth, en zijn verdrag met David, 2 Samuel 3:6.

IV. De preliminairen vastgesteld, 2 Samuel 3:13..

V. Abners onderneming en poging om Israël tot David te doen overgaan, 2 Samuel 3:17.

Vl. De verraderlijke moord op Abner gepleegd door Joab, toen hij hierover onderhandelde, 2 Samuel 3:22.

VII. Davids grote droefheid om de dood van Abner, 2 Samuel 3:23,

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 3

Het gevecht tussen Joab en Abner heeft geen einde gemaakt aan de strijd tussen de huizen van Saul en van David, maar in dit hoofdstuk loopt die strijd toch ten einde. Hier is:

I. De trapsgewijze vordering van Davids invloed, 2 Samuel 3:1.

II. Het opbouwen van zijn geslacht, 2 Samuel 3:2.

III. Abners twist met Isboseth, en zijn verdrag met David, 2 Samuel 3:6.

IV. De preliminairen vastgesteld, 2 Samuel 3:13..

V. Abners onderneming en poging om Israël tot David te doen overgaan, 2 Samuel 3:17.

Vl. De verraderlijke moord op Abner gepleegd door Joab, toen hij hierover onderhandelde, 2 Samuel 3:22.

VII. Davids grote droefheid om de dood van Abner, 2 Samuel 3:23,

Verzen 1-6

2 Samuël 3:1-6

1. Hier is Davids worsteling met het huis van Saul, eer hij voor goed op de troon bevestigd was, 2 Samuel 3:1..

a. Beide zijden streden. Sauls huis, hoewel zonder hoofd en verminderd, wilde toch niet gedwee vallen. Het was niet vreemd dat er krijg tussen hen was, maar wel kan men zich er over verwonderen, dat die krijg zolang duurde, als toch Davids huis het recht en dus God aan zijn zijde had, maar hoewel de waarheid en het recht ten laatste zullen zegevieren, kan God toch om wijze en heilige doeleinden de strijd verlengen. De langdurigheid van deze krijg was een beproeving van het geloof en het geduld van David, en maakte hem zijn vestiging ten laatste des te meer lieflijk en welkom.

b. Davids zijde won veld. Het huis van Saul werd al zwakker en zwakker, verloor plaatsen, verloor mannen nam af in vermaardheid, werd van minder gewicht en betekenis, en werd teleurgesteld in elke onderneming. Maar het huis van David werd al sterker en sterker, velen verlieten de zaak, die aan het afnemen was, en omhelsden wijselijk Davids belangen, daar zij de overtuiging hadden dat hij ten laatste zou zegevieren. De strijd tussen de genade en het bederf in het hart van de gelovigen, die slechts ten dele geheiligd zijn, kan gevoegelijk vergeleken worden bij de strijd, die hier vermeld is. Er is een lange krijg tussen hen, het vlees begerende tegen de geest, en de geest tegen het vlees, maar als het werk van de heiligmaking voortgaat, dan wordt het bederf, gelijk het huis van Saul, al zwakker en zwakker, terwijl de genade, evenals het huis van David, al sterker en sterker wordt, totdat de mens Gods volmaakt is, en het oordeel uitgebracht wordt tot overwinning.

2. De toeneming van zijn eigen huis. Hier is een bericht van zes zonen, die hij had bij zes vrouwen, in de zeven jaren, die hij te Hebron geregeerd heeft. Misschien wordt dit hier vermeld als hetgeen, waardoor zijn invloed versterkt werd. Ieder kind, welks welzijn samenhing met de algemene veiligheid, was een nieuwe waarborg aan het koninkrijk van zijn zorg er voor. Hij wiens pijlkoker gevuld is met deze pijlen, zal met de vijanden spreken in de poort, Psalms 127:5. Gelijk de dood van Sauls zonen zijn invloed verzwakt heeft, zo heeft de geboorte van Davids zonen zijn invloed versterkt.

a. Het was Davids gebrek, om aldus in tegenspraak met de wet, Deuteronomy 17:17, de vrouwen te vermenigvuldigen, en het was een slecht voorbeeld voor zijn opvolgers.

b. Het blijkt niet, dat hij in deze zeven jaren meer dan een zoon bij iedere vrouw gehad heeft, sommigen hebben een even talrijk kroost gehad, maar met veel meer eer en lieflijkheid, bij een vrouw.

c. Wij lezen niet dat een van deze zonen beroemd is geworden, drie hunner waren eerloos, Amnon Absalom en Adonia, wij hebben dus reden om ons te verheugen met beving over de opbouwing van ons gezin.

d. Zijn zoon bij Abigail wordt Chileab genoemd, 2 Samuel 3:3, terwijl hij in 1 Chronicles 3:1. Daniël wordt genoemd. Bisschop Patrick deelt ons de reden mede, die de Hebreeuwse geleerden opgeven voor deze namen: dat zijn eerste naam was Daniël. God heeft mij gericht, namelijk tegen Nabal, maar Davids vijanden smaadden hem, en zeiden: "Het was Nabals, niet Davids, zoon." Om die laster te weerleggen, heeft Gods voorzienigheid het zo beschikt dat het kind, naarmate het opgroeide in zijn trekken een buitengewone gelijkenis toonde met die van David, hem meer geleek dan iemand van zijn andere kinderen, waarop hij hem de naam Chileab gaf, waarvan de betekenis is: gelijk zijn vader, of het beeld zijns vaders.

e. Absaloms moeder wordt gezegd de dochter te zijn van Thalmai, koning van Gesur een heidens vorst. Misschien hoopte Davidi hierdoor zijn invloed te versterken, maar de zoon, die uit dit huwelijk geboren werd, bleek hem tot smart en schande te zijn.

f. De laatste wordt Davids huisvrouw genoemd, weshalve sommigen denken dat het Michal, zijn eerste en wettige vrouw was, die hier bij een andere naam genoemd wordt, en hoewel zij geen kind had nadat zij David had bespot, kon zij er voor die tijd wel gehad hebben.

Aldus werd Davids huis versterkt maar het was Abner, die zich sterkte in het huis van Saul, hetgeen vermeld wordt, 2 Samuel 3:6, om te tonen, dat zo hij hun faalde, zij als vanzelf en natuurlijkerwijs moesten vallen.

Verzen 1-6

2 Samuël 3:1-6

1. Hier is Davids worsteling met het huis van Saul, eer hij voor goed op de troon bevestigd was, 2 Samuel 3:1..

a. Beide zijden streden. Sauls huis, hoewel zonder hoofd en verminderd, wilde toch niet gedwee vallen. Het was niet vreemd dat er krijg tussen hen was, maar wel kan men zich er over verwonderen, dat die krijg zolang duurde, als toch Davids huis het recht en dus God aan zijn zijde had, maar hoewel de waarheid en het recht ten laatste zullen zegevieren, kan God toch om wijze en heilige doeleinden de strijd verlengen. De langdurigheid van deze krijg was een beproeving van het geloof en het geduld van David, en maakte hem zijn vestiging ten laatste des te meer lieflijk en welkom.

b. Davids zijde won veld. Het huis van Saul werd al zwakker en zwakker, verloor plaatsen, verloor mannen nam af in vermaardheid, werd van minder gewicht en betekenis, en werd teleurgesteld in elke onderneming. Maar het huis van David werd al sterker en sterker, velen verlieten de zaak, die aan het afnemen was, en omhelsden wijselijk Davids belangen, daar zij de overtuiging hadden dat hij ten laatste zou zegevieren. De strijd tussen de genade en het bederf in het hart van de gelovigen, die slechts ten dele geheiligd zijn, kan gevoegelijk vergeleken worden bij de strijd, die hier vermeld is. Er is een lange krijg tussen hen, het vlees begerende tegen de geest, en de geest tegen het vlees, maar als het werk van de heiligmaking voortgaat, dan wordt het bederf, gelijk het huis van Saul, al zwakker en zwakker, terwijl de genade, evenals het huis van David, al sterker en sterker wordt, totdat de mens Gods volmaakt is, en het oordeel uitgebracht wordt tot overwinning.

2. De toeneming van zijn eigen huis. Hier is een bericht van zes zonen, die hij had bij zes vrouwen, in de zeven jaren, die hij te Hebron geregeerd heeft. Misschien wordt dit hier vermeld als hetgeen, waardoor zijn invloed versterkt werd. Ieder kind, welks welzijn samenhing met de algemene veiligheid, was een nieuwe waarborg aan het koninkrijk van zijn zorg er voor. Hij wiens pijlkoker gevuld is met deze pijlen, zal met de vijanden spreken in de poort, Psalms 127:5. Gelijk de dood van Sauls zonen zijn invloed verzwakt heeft, zo heeft de geboorte van Davids zonen zijn invloed versterkt.

a. Het was Davids gebrek, om aldus in tegenspraak met de wet, Deuteronomy 17:17, de vrouwen te vermenigvuldigen, en het was een slecht voorbeeld voor zijn opvolgers.

b. Het blijkt niet, dat hij in deze zeven jaren meer dan een zoon bij iedere vrouw gehad heeft, sommigen hebben een even talrijk kroost gehad, maar met veel meer eer en lieflijkheid, bij een vrouw.

c. Wij lezen niet dat een van deze zonen beroemd is geworden, drie hunner waren eerloos, Amnon Absalom en Adonia, wij hebben dus reden om ons te verheugen met beving over de opbouwing van ons gezin.

d. Zijn zoon bij Abigail wordt Chileab genoemd, 2 Samuel 3:3, terwijl hij in 1 Chronicles 3:1. Daniël wordt genoemd. Bisschop Patrick deelt ons de reden mede, die de Hebreeuwse geleerden opgeven voor deze namen: dat zijn eerste naam was Daniël. God heeft mij gericht, namelijk tegen Nabal, maar Davids vijanden smaadden hem, en zeiden: "Het was Nabals, niet Davids, zoon." Om die laster te weerleggen, heeft Gods voorzienigheid het zo beschikt dat het kind, naarmate het opgroeide in zijn trekken een buitengewone gelijkenis toonde met die van David, hem meer geleek dan iemand van zijn andere kinderen, waarop hij hem de naam Chileab gaf, waarvan de betekenis is: gelijk zijn vader, of het beeld zijns vaders.

e. Absaloms moeder wordt gezegd de dochter te zijn van Thalmai, koning van Gesur een heidens vorst. Misschien hoopte Davidi hierdoor zijn invloed te versterken, maar de zoon, die uit dit huwelijk geboren werd, bleek hem tot smart en schande te zijn.

f. De laatste wordt Davids huisvrouw genoemd, weshalve sommigen denken dat het Michal, zijn eerste en wettige vrouw was, die hier bij een andere naam genoemd wordt, en hoewel zij geen kind had nadat zij David had bespot, kon zij er voor die tijd wel gehad hebben.

Aldus werd Davids huis versterkt maar het was Abner, die zich sterkte in het huis van Saul, hetgeen vermeld wordt, 2 Samuel 3:6, om te tonen, dat zo hij hun faalde, zij als vanzelf en natuurlijkerwijs moesten vallen.

Verzen 7-21

2 Samuël 3:7-21

I. Abner breekt met Isboseth en verlaat zijn zaak, omdat Isboseth onbedachtelijk zijn misnoegen had opgewekt. God kan de zonden en dwaasheden van de mensen dienstbaar maken aan Zijn eigen doeleinden.

1. Isboseth beschuldigde Abner van geen geringer misdaad dan van een van de bijwijven van zijn vader verleid te hebben, 2 Samuel 3:7. Of de beschuldiging al of niet gegrond was, blijkt niet, ook niet wat aan Isboseth aanleiding gaf om hem er van te verdenken. Hoe dit zij: Isboseth zou verstandig geweest zijn, om er de ogen voor te sluiten, in aanmerking genomen van hoe groot belang het voor hem was om Abner niet te beledigen of te ontstemmen. Als de zaak niet waar was, en zijn vrees ongegrond was, dan was het laag en ondankbaar om onjuiste vermoedens te koesteren van een man, die alles voor hem op het spel had gezet, en voorzeker de beste vriend was, die hij in de wereld had.

2. Abner nam die beschuldiging zeer hoog op.

a. Of hij al of niet schuldig was aan de ongerechtigheid van deze vrouw zegt hij niet, 2 Samuel 3:8. maar wij vermoeden dat hij schuldig was, want hij heeft het niet uitdrukkelijk ontkend, en al was hij het, hij geeft aan Isboseth te kennen dat hij dieswege van hem geen verwijt wij aanhoren. "Hoe!" zei hij, "ben ik een hondskop, een laag en verachtelijk dier dat gij mij aldus smaadt? 2 Samuel 3:8. Is dit mijn beloning voor de weldadigheid die ik u en uws vaders huis betoond heb, en voor de goede diensten, die ik u gedaan heb?" Hij maakt zijn diensten groot hiermede, dat het tegen Juda was, de stam op welke de kroon vastgesteld was, en die haar ook gewis ten laatste hebben zal, zodat hij, door het huis van Saul te steunen, beide tegen zijn geweten en tegen zijn belang heeft gehandeld, waarvoor hij een beter loon had verdiend, dan zodanig een verwijt te moeten aanhoren. Toch zou hij misschien niet zo voor het huis van Saul geijverd hebben, indien hij er zijn eigen eerzucht niet mee bevredigd, en gehoopt had er zijn rekening bij te vinden. Hoogmoedige mensen kunnen geen bestraffing verdragen, inzonderheid niet van hen die, naar zij denken, verplichting aan hen hebben.

b. Dat hij er zich gewis om zal wreken op hem, 2 Samuel 3:9, 2 Samuel 3:10. Met de uiterste laatdunkendheid en onbeschoftheid laat hij hem weten, dat hij, gelijk hij hem ten troon had verheven, hem er weer afstoten kon en het zal doen. Hij wist dat God gezworen had aan David het koninkrijk te geven, en toch heeft hij het uit een beginsel van eerzucht met alle macht tegengestaan, maar nu zal hij er zich uit een beginsel van wraakzucht mee verenigen, onder schijn van eerbied voor de wil van God, die toch slechts voorgewend was. Zij, die de slaven zijn van hun lusten hebben vele meesters, van wie sommigen hen drijven naar de ene kant, en anderen naar de andere kant, en naarmate dan deze of die de overhand krijgt, worden de mensen in de grootste tegenstrijdigheid gebracht met zichzelf. Abners eerzucht deed hem ijveren voor Isboseth, en nu wordt hij door wraakzucht gedreven om te ijveren voor David. Indien hij in oprechtheid had acht geslagen op Gods belofte aan David, en met het oog daarop had gehandeld, dan zou hij standvastig zijn geweest in zijn besluiten, en zichzelf gelijk zijn gebleven. Maar terwijl Abner zijn eigen lusten dient, brengt God door hem Zijn eigen doeleinden tot stand, en zo zal zelfs zijn toorn en wraakzucht Hem loffelijk maken en David versterken.

Eindelijk. Zie hoe Isboseth als van de donder getroffen was door Abners onbeschoftheid, hij kon hem niet een woord antwoorden, 2 Samuel 3:11. Indien Isboseth van een mannelijke, inzonderheid van een vorstelijke geest geweest was dan zou hij hem geantwoord hebben, dat zijn verdiensten zijn misdaden verzwaarden, dat hij door zo'n slecht man niet gediend wilde wezen, en er niet aan twijfelde of hij zou het wel buiten hem kunnen stellen. Maar hij was zich bewust van zijn zwakheid, en daarom zei hij geen woord, uit vrees van wat al kwaad genoeg was nog erger te maken. De moed ontzonk hem, en hij werd wat David van zijn vijanden voorzegd had, als "een ingebogen wand, een aangestoten muur," Psalms 62:4.

II. Abner onderhandelt met David. Wij moeten onderstellen dat hij Isboseths zaak begon moede te worden, en een gelegenheid zocht om haar te verlaten, want anders zou hij, hoe hij er Isboseth ook mee dreigde ter vernietiging van de beschuldiging tegen hem, er toch niet zo spoedig toe zijn overgegaan, om zijn bedreiging ten uitvoer te brengen, 2 Samuel 3:12. Hij zond boden tot David, om hem te zeggen dat hij tot zijn dienst was. "Wiens is het land? Is het niet het uwe? Want gij hebt het meeste recht op de regering, en het meeste deel in de genegenheid des volks". God kan middelen vinden om diegenen dienstbaar te maken aan het koninkrijk van Christus, die er toch geen ware liefde voor hebben, en er zich met alle kracht tegen hebben verzet. Vijanden worden soms tot voetbanken gemaakt, niet slechts om er op te treden, maar om er door op te klimmen. De aarde kwam de vrouw te hulp.

III. David gaat een verdrag aan met Abner maar op voorwaarde dat hij hem Michal, zijn huisvrouw, doet wedergeven, 2 Samuel 3:13. Hiermede:

1. Toonde David de oprechtheid van zijn huwelijksliefde voor zijn eerste en wettige vrouw. Noch haar huwelijk met een ander, noch zijn huwelijk met anderen, had hem van haar vervreemd, vele wateren konden die liefde niet uitblussen.

2. Hij betuigde zijn achting voor het huis van Saul, zover was het van hem om het te vertreden nu het gevallen was, dat hij zelfs bij zijn verheffing er niet weinig prijs op stelde er toe te behoren. De eer van de troon kan hem niet behagen, tenzij hij Michal, Sauls dochter, heeft om er met hem in te delen, zo ver was het van hem om haatdragend te zijn jegens de familie van zijn vijand, Abner zond hem bericht dat hij zich tot Isboseth moest wenden voor die aangelegenheid, hetgeen hij deed, 2 Samuel 3:14, er bij aanvoerende, dat hij haar tot een zeer dure prijs verkregen had en dat zij hem ten onrechte was ontnomen. Isboseth durfde, nu hij Abner niet had om hem te steunen, zijn eis niet afwijzen, maar nam haar van Paltiël, aan wie Saul haar ten huwelijk had gegeven, 2 Samuel 3:15, en Abner leidde haar tot David, niet twijfelende, of hij zou hem dubbel welkom zijn, nu hij hem zijn vrouw in de ene en de kroon in de andere hand bracht. Haar laatste echtgenoot was zeer ongenegen van haar te scheiden en volgde haar wenende, 2 Samuel 3:16, maar het was niet te verhelpen, hij had zijn verdriet zichzelf te verwijten, toen hij haar nam, wist hij dat een ander recht op haar had. Die zich van eens anders goed meester maken, kunnen verwachten dat zij er wederom afstand van te doen zullen hebben. Niemand zette dus zijn hart op hetgeen, waarop hij geen recht heeft. Indien er verschil is ontstaan tussen man en vrouw, zo laat hen, indien zij Gods zegen verwachten, zich met elkaar verzoenen, en weer bij elkaar komen, Iaat hen alle vorige twisten vergeten en in liefde samenwonen overeenkomstig de heilige inzetting Gods.

IV. Abner wendt zijn invloed aan bij de oudsten van Israël, om hen tot David te doen overgaan, wetende dat, waar zij zouden gaan, het volk hen zou volgen. Nu het met zijn bedoelingen strookte kan hij ten behoeve van David aanvoeren: 1. Dat hij Israëls verkorene was, 2 Samuel 3:17. Gij hebt David tevoren lang tot een koning over u begeerd, toen hij zich in menig gevecht tegen de Filistijnen onderscheiden heeft en u goede dienst heeft bewezen, niemand kan op grotere persoonlijke verdiensten wijzen dan David, en niemand op mindere dan Isboseth, met beide hebt gij het beproefd, "detur digniori-Geef de kroon aan hem, die haar het meest verdient." Laat David uw koning zijn."

2. Dat hij Gods verkorene was, 2 Samuel 3:18. De Here heeft van David gesproken. Vergelijk 2 Samuel 3:9. "Toen God Samuël gebood hem te zalven, heeft Hij daarmee beloofd dat Hij door zijn hand Israël verlossen zou, want te dien einde was hij koning gemaakt. Daar God beloofd heeft Israël te verlossen door Davids hand is het beide uw plicht in onderworpenheid aan Gods wil, en uw belang met het oog op uw overwinningen over uw vijanden, u aan hem te onderwerpen, en het is de grootste dwaasheid van de wereld hem tegen te staan." Wie zou nu argumenten als deze uit Abners mond verwacht hebben? Maar aldus zal God de vijanden Zijns volks doen weten en bekennen, dat Hij hen liefheeft, Revelation 3:9. Inzonderheid heeft hij zich gewend tot de mannen van Benjamin, die van zijn eigen stam waren, op wie hij de meeste invloed had, en die hij er toe gebracht had om zich voor het huis van Saul te verklaren. Hij was de man, die hen misleid had, en daarom was het nu zijn zorg om hen tot een beter inzicht te brengen. Aldus is het volk, de menigte, wat de leiders er van maken.

V. David gaat een verdrag aan met Abner, en hij heeft er wel aan gedaan, want wat Abner er toe bewogen moge hebben, het was een goed werk om een einde te maken aan de oorlog en de gezalfde des Heren op de troon te vestigen, en het was aan David even geoorloofd om van zijn tussenkomst gebruik te maken, als het aan een arme geoorloofd is om een aalmoes aan te nemen van een Farizeeër, die haar in hoogmoed en geveinsdheid geeft. Abner deelde aan David het gevoelen mee van het volk en het succes van zijn besprekingen met hen, 2 Samuel 3:19. Hij kwam nu, niet zoals in het eerst, alleen en in het geheim, maar met een gevolg van twintig mannen, en David onthaalde hen aan een maaltijd, 2 Samuel 3:20, ten teken van verzoening en blijdschap, en als een onderpand van de overeenkomst tussen hen, het was een feestmaal op een verbond, zoals dat in Genesis 26:30. "Indien uw vijand hongert zo spijzig hem," maar als hij zich onderwerpt onthaal hem op een feestmaal. Abner tevreden met zijn onthaal, tevreden de val van Sauls huis voorkomen te hebben, (die onvermijdelijk zou geweest zijn zo hij die maatregel niet genomen had) en nog veel meer met het vooruitzicht om onder David tot bevordering te komen, neemt het op zich om in korte tijd de revolutie tot stand te brengen, en geheel Israël onder Davids gehoorzaamheid te brengen, 2 Samuel 3:21. Hij zegt aan David dat hij regeren zal over alles wat zijn ziel begeert. Hij wist dat Davids verheffing voortkwam uit Gods bestel en toch geeft hij te kennen dat zij voortkwam uit zijn eerzucht en zijn begeerte om te heersen, en zo heeft hij-gelijk slechte mensen dikwijls doen-die Godvruchtige man afgemeten naar zichzelf. David en hij zijn echter als goede vrienden gescheiden, en de zaak tussen hen was volkomen geregeld. Aldus betaamt het allen, die God vrezen en Zijn geboden houden, twist te vermijden, zelfs met de bozen, in vrede te leven met alle mensen, en aan de wereld te tonen dat zij kinderen des lichts zijn.

Verzen 7-21

2 Samuël 3:7-21

I. Abner breekt met Isboseth en verlaat zijn zaak, omdat Isboseth onbedachtelijk zijn misnoegen had opgewekt. God kan de zonden en dwaasheden van de mensen dienstbaar maken aan Zijn eigen doeleinden.

1. Isboseth beschuldigde Abner van geen geringer misdaad dan van een van de bijwijven van zijn vader verleid te hebben, 2 Samuel 3:7. Of de beschuldiging al of niet gegrond was, blijkt niet, ook niet wat aan Isboseth aanleiding gaf om hem er van te verdenken. Hoe dit zij: Isboseth zou verstandig geweest zijn, om er de ogen voor te sluiten, in aanmerking genomen van hoe groot belang het voor hem was om Abner niet te beledigen of te ontstemmen. Als de zaak niet waar was, en zijn vrees ongegrond was, dan was het laag en ondankbaar om onjuiste vermoedens te koesteren van een man, die alles voor hem op het spel had gezet, en voorzeker de beste vriend was, die hij in de wereld had.

2. Abner nam die beschuldiging zeer hoog op.

a. Of hij al of niet schuldig was aan de ongerechtigheid van deze vrouw zegt hij niet, 2 Samuel 3:8. maar wij vermoeden dat hij schuldig was, want hij heeft het niet uitdrukkelijk ontkend, en al was hij het, hij geeft aan Isboseth te kennen dat hij dieswege van hem geen verwijt wij aanhoren. "Hoe!" zei hij, "ben ik een hondskop, een laag en verachtelijk dier dat gij mij aldus smaadt? 2 Samuel 3:8. Is dit mijn beloning voor de weldadigheid die ik u en uws vaders huis betoond heb, en voor de goede diensten, die ik u gedaan heb?" Hij maakt zijn diensten groot hiermede, dat het tegen Juda was, de stam op welke de kroon vastgesteld was, en die haar ook gewis ten laatste hebben zal, zodat hij, door het huis van Saul te steunen, beide tegen zijn geweten en tegen zijn belang heeft gehandeld, waarvoor hij een beter loon had verdiend, dan zodanig een verwijt te moeten aanhoren. Toch zou hij misschien niet zo voor het huis van Saul geijverd hebben, indien hij er zijn eigen eerzucht niet mee bevredigd, en gehoopt had er zijn rekening bij te vinden. Hoogmoedige mensen kunnen geen bestraffing verdragen, inzonderheid niet van hen die, naar zij denken, verplichting aan hen hebben.

b. Dat hij er zich gewis om zal wreken op hem, 2 Samuel 3:9, 2 Samuel 3:10. Met de uiterste laatdunkendheid en onbeschoftheid laat hij hem weten, dat hij, gelijk hij hem ten troon had verheven, hem er weer afstoten kon en het zal doen. Hij wist dat God gezworen had aan David het koninkrijk te geven, en toch heeft hij het uit een beginsel van eerzucht met alle macht tegengestaan, maar nu zal hij er zich uit een beginsel van wraakzucht mee verenigen, onder schijn van eerbied voor de wil van God, die toch slechts voorgewend was. Zij, die de slaven zijn van hun lusten hebben vele meesters, van wie sommigen hen drijven naar de ene kant, en anderen naar de andere kant, en naarmate dan deze of die de overhand krijgt, worden de mensen in de grootste tegenstrijdigheid gebracht met zichzelf. Abners eerzucht deed hem ijveren voor Isboseth, en nu wordt hij door wraakzucht gedreven om te ijveren voor David. Indien hij in oprechtheid had acht geslagen op Gods belofte aan David, en met het oog daarop had gehandeld, dan zou hij standvastig zijn geweest in zijn besluiten, en zichzelf gelijk zijn gebleven. Maar terwijl Abner zijn eigen lusten dient, brengt God door hem Zijn eigen doeleinden tot stand, en zo zal zelfs zijn toorn en wraakzucht Hem loffelijk maken en David versterken.

Eindelijk. Zie hoe Isboseth als van de donder getroffen was door Abners onbeschoftheid, hij kon hem niet een woord antwoorden, 2 Samuel 3:11. Indien Isboseth van een mannelijke, inzonderheid van een vorstelijke geest geweest was dan zou hij hem geantwoord hebben, dat zijn verdiensten zijn misdaden verzwaarden, dat hij door zo'n slecht man niet gediend wilde wezen, en er niet aan twijfelde of hij zou het wel buiten hem kunnen stellen. Maar hij was zich bewust van zijn zwakheid, en daarom zei hij geen woord, uit vrees van wat al kwaad genoeg was nog erger te maken. De moed ontzonk hem, en hij werd wat David van zijn vijanden voorzegd had, als "een ingebogen wand, een aangestoten muur," Psalms 62:4.

II. Abner onderhandelt met David. Wij moeten onderstellen dat hij Isboseths zaak begon moede te worden, en een gelegenheid zocht om haar te verlaten, want anders zou hij, hoe hij er Isboseth ook mee dreigde ter vernietiging van de beschuldiging tegen hem, er toch niet zo spoedig toe zijn overgegaan, om zijn bedreiging ten uitvoer te brengen, 2 Samuel 3:12. Hij zond boden tot David, om hem te zeggen dat hij tot zijn dienst was. "Wiens is het land? Is het niet het uwe? Want gij hebt het meeste recht op de regering, en het meeste deel in de genegenheid des volks". God kan middelen vinden om diegenen dienstbaar te maken aan het koninkrijk van Christus, die er toch geen ware liefde voor hebben, en er zich met alle kracht tegen hebben verzet. Vijanden worden soms tot voetbanken gemaakt, niet slechts om er op te treden, maar om er door op te klimmen. De aarde kwam de vrouw te hulp.

III. David gaat een verdrag aan met Abner maar op voorwaarde dat hij hem Michal, zijn huisvrouw, doet wedergeven, 2 Samuel 3:13. Hiermede:

1. Toonde David de oprechtheid van zijn huwelijksliefde voor zijn eerste en wettige vrouw. Noch haar huwelijk met een ander, noch zijn huwelijk met anderen, had hem van haar vervreemd, vele wateren konden die liefde niet uitblussen.

2. Hij betuigde zijn achting voor het huis van Saul, zover was het van hem om het te vertreden nu het gevallen was, dat hij zelfs bij zijn verheffing er niet weinig prijs op stelde er toe te behoren. De eer van de troon kan hem niet behagen, tenzij hij Michal, Sauls dochter, heeft om er met hem in te delen, zo ver was het van hem om haatdragend te zijn jegens de familie van zijn vijand, Abner zond hem bericht dat hij zich tot Isboseth moest wenden voor die aangelegenheid, hetgeen hij deed, 2 Samuel 3:14, er bij aanvoerende, dat hij haar tot een zeer dure prijs verkregen had en dat zij hem ten onrechte was ontnomen. Isboseth durfde, nu hij Abner niet had om hem te steunen, zijn eis niet afwijzen, maar nam haar van Paltiël, aan wie Saul haar ten huwelijk had gegeven, 2 Samuel 3:15, en Abner leidde haar tot David, niet twijfelende, of hij zou hem dubbel welkom zijn, nu hij hem zijn vrouw in de ene en de kroon in de andere hand bracht. Haar laatste echtgenoot was zeer ongenegen van haar te scheiden en volgde haar wenende, 2 Samuel 3:16, maar het was niet te verhelpen, hij had zijn verdriet zichzelf te verwijten, toen hij haar nam, wist hij dat een ander recht op haar had. Die zich van eens anders goed meester maken, kunnen verwachten dat zij er wederom afstand van te doen zullen hebben. Niemand zette dus zijn hart op hetgeen, waarop hij geen recht heeft. Indien er verschil is ontstaan tussen man en vrouw, zo laat hen, indien zij Gods zegen verwachten, zich met elkaar verzoenen, en weer bij elkaar komen, Iaat hen alle vorige twisten vergeten en in liefde samenwonen overeenkomstig de heilige inzetting Gods.

IV. Abner wendt zijn invloed aan bij de oudsten van Israël, om hen tot David te doen overgaan, wetende dat, waar zij zouden gaan, het volk hen zou volgen. Nu het met zijn bedoelingen strookte kan hij ten behoeve van David aanvoeren: 1. Dat hij Israëls verkorene was, 2 Samuel 3:17. Gij hebt David tevoren lang tot een koning over u begeerd, toen hij zich in menig gevecht tegen de Filistijnen onderscheiden heeft en u goede dienst heeft bewezen, niemand kan op grotere persoonlijke verdiensten wijzen dan David, en niemand op mindere dan Isboseth, met beide hebt gij het beproefd, "detur digniori-Geef de kroon aan hem, die haar het meest verdient." Laat David uw koning zijn."

2. Dat hij Gods verkorene was, 2 Samuel 3:18. De Here heeft van David gesproken. Vergelijk 2 Samuel 3:9. "Toen God Samuël gebood hem te zalven, heeft Hij daarmee beloofd dat Hij door zijn hand Israël verlossen zou, want te dien einde was hij koning gemaakt. Daar God beloofd heeft Israël te verlossen door Davids hand is het beide uw plicht in onderworpenheid aan Gods wil, en uw belang met het oog op uw overwinningen over uw vijanden, u aan hem te onderwerpen, en het is de grootste dwaasheid van de wereld hem tegen te staan." Wie zou nu argumenten als deze uit Abners mond verwacht hebben? Maar aldus zal God de vijanden Zijns volks doen weten en bekennen, dat Hij hen liefheeft, Revelation 3:9. Inzonderheid heeft hij zich gewend tot de mannen van Benjamin, die van zijn eigen stam waren, op wie hij de meeste invloed had, en die hij er toe gebracht had om zich voor het huis van Saul te verklaren. Hij was de man, die hen misleid had, en daarom was het nu zijn zorg om hen tot een beter inzicht te brengen. Aldus is het volk, de menigte, wat de leiders er van maken.

V. David gaat een verdrag aan met Abner, en hij heeft er wel aan gedaan, want wat Abner er toe bewogen moge hebben, het was een goed werk om een einde te maken aan de oorlog en de gezalfde des Heren op de troon te vestigen, en het was aan David even geoorloofd om van zijn tussenkomst gebruik te maken, als het aan een arme geoorloofd is om een aalmoes aan te nemen van een Farizeeër, die haar in hoogmoed en geveinsdheid geeft. Abner deelde aan David het gevoelen mee van het volk en het succes van zijn besprekingen met hen, 2 Samuel 3:19. Hij kwam nu, niet zoals in het eerst, alleen en in het geheim, maar met een gevolg van twintig mannen, en David onthaalde hen aan een maaltijd, 2 Samuel 3:20, ten teken van verzoening en blijdschap, en als een onderpand van de overeenkomst tussen hen, het was een feestmaal op een verbond, zoals dat in Genesis 26:30. "Indien uw vijand hongert zo spijzig hem," maar als hij zich onderwerpt onthaal hem op een feestmaal. Abner tevreden met zijn onthaal, tevreden de val van Sauls huis voorkomen te hebben, (die onvermijdelijk zou geweest zijn zo hij die maatregel niet genomen had) en nog veel meer met het vooruitzicht om onder David tot bevordering te komen, neemt het op zich om in korte tijd de revolutie tot stand te brengen, en geheel Israël onder Davids gehoorzaamheid te brengen, 2 Samuel 3:21. Hij zegt aan David dat hij regeren zal over alles wat zijn ziel begeert. Hij wist dat Davids verheffing voortkwam uit Gods bestel en toch geeft hij te kennen dat zij voortkwam uit zijn eerzucht en zijn begeerte om te heersen, en zo heeft hij-gelijk slechte mensen dikwijls doen-die Godvruchtige man afgemeten naar zichzelf. David en hij zijn echter als goede vrienden gescheiden, en de zaak tussen hen was volkomen geregeld. Aldus betaamt het allen, die God vrezen en Zijn geboden houden, twist te vermijden, zelfs met de bozen, in vrede te leven met alle mensen, en aan de wereld te tonen dat zij kinderen des lichts zijn.

Verzen 22-39

2 Samuël 3:22-39

Wij hebben hier een bericht van de moord op Abner door Joab, en Davids diepe smart er over.

I. Joab viel David zeer onbeschoft aan wegens zijn verdrag met Abner. Hij was afwezig voor dienst toen Abner bij David was, een bende achterna jagende, hetzij van Filistijnen, of van de partij van Saul, maar bij zijn terugkomst deelde men hem mede, dat Abner juist vertrokken was, 2 Samuel 3:22, 2 Samuel 3:23, en dat er veel vriendelijks tussen David en hem was voorgevallen. Hij had alle mogelijke redenen om overtuigd te zijn van Davids voorzichtigheid en te berusten in de door hem genomen maatregelen, hem kennende als een wijs en Godvruchtig man, die voor al zijn zaken onder Gods leiding en bestuur was, en toch bestraft hij David, alsof hij evenveel te zeggen had in Davids aangelegenheden als Abner in die van Isboseth, en verwijt hem in zijn aangezicht onstaatkundig te zijn geweest, 2 Samuel 3:24, 2 Samuel 3:25. Wat hebt gij gedaan? Alsof David hem rekenschap schuldig was van hetgeen hij deed: "Waarom hebt gij hem laten gaan, nu gij hem tot een gevangene hadt kunnen maken? Hij kwam als spion, en zal u gewis verraden." Ik weet niet of ik er mij meer over verwonderen moet, dat Joab onbeschaamdheid genoeg had om aldus zijn vorst te beledigen, of dat David geduld genoeg had om de belediging te verdragen. Eigenlijk noemt hij David een dwaas, als hij hem zegt dat hij wist dat Abner gekomen is om hem te bedriegen, maar toch vertrouwen in hem had gesteld. Wij bevinden niet dat David hem geantwoord heeft, niet omdat hij hem vreesde, zoals Isboseth Abner heeft gevreesd 2 Samuel 3:11, maar omdat hij hem verachtte, of misschien omdat Joab niet wellevend genoeg was om op een antwoord te wachten.

II. Zeer verraderlijk liet hij Abner terughalen, en onder schijn van een afzonderlijk onderhoud met hem te willen hebben, heeft hij hem met zijn eigen hand wreedaardig vermoord. Dat hij van Davids naam gebruik maakte onder voorwendsel van hem nog nadere instructies te geven, wordt aangeduid door die woorden in 2 Samuel 3:26 : maar David wist het niet. Abner, geen kwaad voorhebbende, vreesde geen kwaad maar keerde zonder argwaan terug naar Hebron, en Joab vindende, die hem opwachtte aan de poort, ging hij terzijde met hem om met hem te spreken, vergetende wat hij zelf aan Asahel had gezegd toen hij hem versloeg: "Hoe zou ik mijn aangezicht opheffen voor uw broeder Joab?" 2 Samuel 2:22, en daar heeft Joab hem vermoord, 2 Samuel 3:27, en in 2 Samuel 3:30 wordt te kennen gegeven dat Abisai met het plan bekend was en er zijn broeder in behulpzaam zou geweest zijn, indien het nodig ware geweest. Daarom wordt hij van medeplichtigheid aan de moord beschuldigd: Alzo hebben Joab en zijn broeder Abisai Abner doodgeslagen, hoewel Hij alleen het misschien wist, die de gedachten en bedoelingen kent der mensen harten.

Hierin nu is het zeker:

1. Dat de Here rechtvaardig was. Abner had David boosaardig en tegen de overtuiging van zijn eigen geweten tegengestaan, hij had nu laaghartig Isboseth verlaten en verraden onder voorgeven van eerbied voor God en liefde tot Israël, maar in werkelijkheid uit een beginsel van hoogmoed en wraakzucht, en onwil om onder bedwang te staan, God wilde dus van zo'n slechte man geen gebruik maken in zo'n goed werk als Israël tot eenheid te brengen, hoewel David het zou kunnen. Gerichten zijn bereid voor spotters, zoals Abner er een was. Maar:

2. Even zeker is het dat Joab onrechtvaardig was, en in hetgeen hij deed goddeloos heeft gedaan. David was een man naar Gods hart maar kon geen mannen om zich heen hebben naar zijn hart, neen, zelfs niet in de gewichtigste posten. Menig goed vorst en goed meester is genoodzaakt geweest slechte mensen te gebruiken.

a. Zelfs het voorwendsel, waarom hij het gedaan heeft, was zeer onrechtvaardig. Het is waar, Abner had zijn broeder Asahel gedood, en Joab en Abisai gaven voor de wrekers te zijn van zijn bloed, 2 Samuel 3:27, 2 Samuel 3:30, maar Abner versloeg Asahel in open krijg, waarin Abner wel de aanvaller was en de uitdager, maar Joab had de uitdaging aangenomen, en velen van Abners vrienden gedood, hij heeft het ook uit zelfverdediging gedaan, en niet voordat hij hem gewaarschuwd had, waarnaar hij niet had willen luisteren, en hij deed het met weerzin, maar Joab heeft krijgsbloed vergoten in vrede, I Koningen 2:5 .

b. Wat, naar wij reden hebben te geloven, op de bodem van Joabs vijandschap voor Abner lag, maakte de zaak nog veel erger. Joab was nu Davids krijgsoverste, maar als Abner tot zijn zijde overkomt, dan zal hij misschien boven hem bevorderd worden, daar hij meer ervaren was in de krijg. Dit wekte Joabs naijver op, en hij kon beter bloedschuld verdragen dan de gedachte aan een mededinger.

c. Hij deed het verraderlijk en onder voorgeven van een vreedzaam gesprek met hem te willen hebben, Deuteronomy 27:24. Had hij hem uitgedaagd, hij zou als een krijgsman hebben gehandeld, maar hem te vermoorden was laaghartig en lafhartig. "Zijn woorden waren zachter dan olie maar ze waren blote zwaarden," Psalms 55:22. Evenzo laaghartig heeft hij Amasa verslagen 2 Samuel 20:9, 2 Samuel 20:10.

d. Die daad was een grote belediging voor David, die nu in verdrag was met Abner, en Joab wist dit. Abner was nu in werkelijke dienst van zijn meester, zodat hij in hem op David zelf een slag heeft gericht.

e. Het was een grote verzwaring van de moord dat hij hem in de poort heeft gepleegd, openlijk, als iemand die zich niet schaamde, en niet kon blozen. De poort was de plaats des gerichts, en de plaats van de samenkomst, zodat hij het in trotsering deed van de gerechtigheid beide van het rechtvaardige oordeel van de magistraten en de rechtvaardige toorn des volks als iemand die God niet vreesde en geen mens ontzag, maar zich boven alle wet of bedwang achtte, en Hebron was een Levietenstad en een vrijstad.

III. David nam het diep ter harte, en heeft zijn afschuw voor de verfoeilijke misdaad op velerlei wijze te kennen gegeven.

1. Hij wies zijn handen van de schuld van Abners bloed. Opdat niemand zou denken dat Joab in het geheim een wenk van David had ontvangen om te doen wat hij gedaan heeft, (en dit temeer omdat hij zolang ongestraft is gebleven) verklaart hij hier plechtig voor God zijn onschuld, ik ben onschuldig van het bloed van Abner (en mijn koninkrijk is onschuldig omdat ik onschuldig ben) bij de Here tot in eeuwigheid. Het is troostrijk om, als er een slechte daad gedaan is, te kunnen zeggen dat wij er de hand niet in gehad hebben: "onze handen hebben dit bloed niet vergoten," Deuteronomy 21:7. Hoe wij ook gelaakt of verdacht mogen worden, ons hart veroordeelt ons niet. 2. Wegens die daad spreekt hij een vloek uit over Joab en zijn geslacht, 2 Samuel 3:29. "Het blijve op het hoofd van Joab, laat dit bloed tegen hem roepen, en laat de Goddelijke wraak hem volgen. Laat de ongerechtigheid bezocht worden aan zijn kinderen en kindskinderen, in de een of andere erfelijke ziekte." Hoe langer de straf uitgesteld wordt, zoveel te langer dure zij, als zij komt. Laat zijn nakroost geschandvlekt zijn, onteerd door een vloeiing, of een melaatsheid, die hen buitensluit van de maatschappij, laat hen bedelaars of kreupelen zijn, of tot een ontijdig einde komen, opdat er gezegd worde: "Hier is een van Joabs geslacht." Dit geeft te kennen dat bloedschuld een vloek brengt over geslachten, indien de mensen haar niet wreken, dan zal God het doen, en de straf van de ongerechtigheid wegleggen voor de kinderen. Mij dunkt echter dat een vastberaden kloekmoedig straffen van de moordenaar zelf David beter gevoegd zou hebben dan deze hartstochtelijke inroeping van Gods oordelen over zijn nageslacht.

3. Hij riep allen die rondom hem waren, zelfs ook Joab zelf, om rouw te bedrijven over de dood van Abner, 2 Samuel 3:31. Scheurt uw klederen, en gordt zakken aan, en weeklaagt voor Abner heen, dat is: voor de lijkbaar van Abner, zoals van Abraham gezegd werd, dat hij kwam "om Sara te beklagen en te bewenen," Genesis 23:2, Genesis 23:3, en hij geeft een reden op, waarom zij zijn begrafenis met oprecht en plechtig rouwbedrijf moesten bijwonen, 2 Samuel 3:38. want te deze dage is een vorst, ja een grote in Israël gevallen. Zijn bloedverwantschap met Saul, zijn betrekking als krijgsoverste, zijn invloed, en de grote diensten, die hij tevoren bewezen had, volstonden om hem een vorst en groot man te noemen. Hij kon hem geen heilig en Godvruchtig man noemen, daar zweeg hij over, maar van hetgeen waar was, gaf hij hem de lof, hoewel hij zijn vijand is geweest, namelijk dat hij een vorst en groot man was geweest, zo'n man is gevallen in Israël, is heden gevallen, juist toen hij de beste daad deed, die hij in geheel zijn leven gedaan had, heden, nu hij waarschijnlijk zo nuttig en dienstbaar zou geweest zijn aan de openbare vrede en welvaart, en zo slecht gemist kon worden.

a. Laat hen allen treuren. De vernederende verandering, die door de dood in alle mensen wordt teweeggebracht, moet betreurd worden, inzonderheid waar het vorsten en grote mannen geldt. Wee! wee! (met toespeling op Revelation 18:10) hoe laag, hoe klein worden zij gemaakt door de dood, die zich tot de schrik van de machtigen hebben gemaakt in het land van de levenden! Maar inzonderheid moeten wij de val betreuren van nuttige mannen, in het midden van hun arbeid weggerukt, wanneer men hen het meest nodig had. Een openbaar verlies moet iedereen tot droefheid wezen, want iedereen deelt in dit verlies. Aldus droeg David zorg dat eer zou bewezen worden aan de nagedachtenis van een man van verdienste, tot aanmoediging van anderen.

b. Laat Joab zeer bijzonder die val betreuren, die hem minder ter harte gaat, maar waarover hij toch meer dan iemand anders reden heeft om te beuren. Indien hij er toe gebracht kon worden om dit in oprechtheid te doen, dan zou dit berouw te kennen geven over zijn zonde van hem gedood te hebben. Indien hij-hetgeen waarschijnlijk is-slechts uitwendig treurde en rouw bedreef, dan was het een soort van boete, die hem opgelegd was, en een verandering van zijn straf voor het ogenblik. Als hij thans de moord niet boet met zijn bloed, zo laat hem het enigszins doen met zijn tranen. Hieraan heeft Joab, nu hij zijn doel bereikt heeft, zich misschien niet met grote weerzin onderworpen. Nu Abner op de doodsbaar ligt, kan het hem niet schelen in welke staatsie hij er ligt. "Sit divus, modo non sit vivus-Laat hem gecanoniseerd worden, mits hij gedood is."

4. David zelf volgde het lijk als voornaamste rouwdragende, en hield een lijkrede op het graf. Hij ging achter de baar, 2 Samuel 3:31, hij weende bij zijn graf, 2 Samuel 3:32. Abner is zijn vijand geweest, en zou wellicht geen trouw vriend gebleven zijn, maar hij was een dapper en kloekmoedig man geweest op het slagveld, en hij zou in dit hachelijk tijdsgewricht van grote dienst geweest kunnen zijn voor het publiek in de openbare raadsvergaderingen, en daarom zijn alle vroegere twisten vergeten, en betreurt David in alle oprechtheid zijn val. Wat hij op het graf sprak, deed opnieuw stromen van tranen vloeien uit de ogen van allen, die tegenwoordig waren, toen zij hem die hulde reeds ten volle gebracht hadden, vers, 33, 34. Is dan Abner gestorven als een dwaas sterft?

a. Hij spreekt als iemand aan wie het grieft dat Abner uit het leven werd weggerukt, dat zo'n groot man als hij was, zo vermaard wegens beleid en moed, misleid zou worden door een schijn van vriendschap, gedood zou worden als bij verrassing, en aldus als een dwaas is gestorven. De wijste en dapperste mannen kunnen niets tegen verraad. Een man als Abner, die zich de voornaamste spil achtte om welke Israëls grote zaken draaiden, van zoveel gewicht, dat hij zich instaat achtte om de balans van de wankele regering te doen overhellen naar de zijde, die hem goeddacht, terwijl zijn hoofd vol was van grote plannen en grote vooruitzichten, zo'n man tot een dwaas te zien gemaakt door een laaghartige mededinger, tot offer te zien gebracht van diens eerzucht en naijver, dat is iets, dat de glans van alle heerlijkheid van de wereld doet tanen, en iemand voor alle wereldse grootheid onverschillig zou maken. "Vertrouwt niet op prinsen," Psalms 146:3, Psalms 146:4. Laat ons dus ons verzekeren van hetgeen ons niet door list of geweld ontnomen kan worden. Een mens kan beroofd worden van zijn leven en van alles wat hem dierbaar is, zonder dat hij dit met al zijn wijsheid, zorg en oprechtheid beletten of voorkomen kan, maar er is iets waar geen dief doorheen kan breken om het te stelen. Zie hier hoeveel meer wij verplicht zijn aan Gods voorzienigheid dan aan onze voorzichtigheid voor het voortduren van ons leven en hetgeen het leven lieflijk voor ons maakt. Ware het niet dat God het geweten van slechte mensen onder Zijn bedwang houdt, hoe spoedig zouden de zwakken en onschuldigen een gemakkelijke prooi worden van de sterken en onbarmhartigen, en de wijsten sterven als dwazen: Of:

b. Hij spreekt als iemand, die volhoudt dat Abner niet als een dwaas is gestorven. Is dan Abner gestorven als een dwaas sterft? Neen, hij is niet gestorven als een misdadiger, een verrader, die zijn leven verbeurd heeft aan de openbare gerechtigheid, zijn handen waren niet gebonden, zijn voeten niet in boeien gesloten, zoals die van boosdoeners. Abner is niet voor rechtvaardige mannen gevallen door een rechterlijk vonnis, maar als een man, een onschuldig man valt voor goddeloze mannen, voor dieven en rovers, zo zijt gij gevallen". Stierf Abner zoals Nabal gestorven is? Aldus lezen het de LXX. Nabal stierf zoals hij geleefd heeft gelijk hijzelf, gelijk een zot, maar Abners lot had het lot kunnen wezen van de wijste en beste mens ter wereld. Abner heeft zijn leven niet weggeworpen, zoals Asahel gedaan heeft, die moedwillig, na gewaarschuwd te zijn, tegen een spies inliep, maar hij werd overvallen en gedood. Het is treurig te sterven zoals een dwaas sterft, zoals zij, die op enigerlei wijze hun dagen verkorten, en nog veel meer zij, die geen voorziening maken voor een andere wereld.

5. Hij vastte die gehele dag, en wilde zich niet laten overreden om enigerlei voedsel te gebruiken voor de avond, 2 Samuel 3:35. Het was toen de gewoonte voor rouwbedrijvenden, om zich voor het ogenblik van voedsel te onthouden, zoals 2 Samuel 1:12, 1 Samuel 31:13. Hoe ongerijmd, hoe weinig passend is het dan niet, om het huis van de rouw in een huis van de maaltijden te veranderen! De eerbied, die David aan Abner bewees, was zeer welgevallig aan het volk, en gaf hun de overtuiging dat hij volstrekt niet medeplichtig was aan de moord, 2 Samuel 3:36, 2 Samuel 3:37, hij was zeer begerig om de verdenking er van te voorkomen, opdat Joabs schelmstuk hem niet stinkende zou maken, zoals dat van Simeon en Levi Jakob stinkende heeft gemaakt, Genesis 34:30. Bij deze gelegenheid wordt gezegd: alles zoals de koning gedaan had, was goed in de ogen des gehelen volks, hetgeen aanduidt:

a. Zijn liefde voor het volk hij legde er zich op toe hun in alles welgevallig te zijn, en vermeed zorgvuldig alles wat onvriendelijk was.

b. Hun goede mening van hem, zij vonden dat alles wat hij deed wel gedaan was. Zulk een begeerte van de ene kant om genoegen te geven, en zo'n bereidwilligheid aan de andere zijde om alles van de beste kant te bezien, zal iedere betrekking en verhouding lieflijk en gemakkelijk maken.

6. Hij betreurde het dat hij niet veilig gerechtigheid kon oefenen aan de moordenaars 2 Samuel 3:39. Hij was zwak, zijn koninkrijk was pas opgericht, de minste schudding of beroering zou het omverwerpen. Joabs geslacht had grote invloed, zij waren stoutmoedig en ondernemend, hen nu tot zijn vijanden te maken zou kwade gevolgen kunnen hebben. Deze zonen van Zeruja waren te veel, te machtig voor hem, te machtig om door de wet te worden gegrepen, en daarom hoewel het bloed van de moordenaar door de mens, door de magistraat "vergoten moet worden," Genesis 9:6, draagt David nu het zwaard tevergeefs en stelt hij zich tevreden om als een particulier persoon het oordeel aan God over te laten. De Here zal de boosdoener vergelden naar zijn boosheid Dit nu is:

a. Een verkleining van Davids grootheid. Hij is de gezalfde koning, en wordt toch in ontzag gehouden door zijn eigen onderdanen, en sommigen van hen zijn hem te sterk. Wie nu zou op macht gesteld zijn, als men haar in naam kan hebben en er voor verantwoordelijk is, en toch belemmerd wordt in de uitoefening ervan?

b. Van Davids Godsvrucht. Hij had zijn plicht behoren te doen, en aan God de gevolgen overlaten. "Fiat justitia, ruat caelem-Laat gerechtigheid geschieden al zou de hemel ook instorten." Indien het recht zijn loop had gehad tegen Joab, de moorden op Isboseth, Amnon en anderen zouden misschien voorkomen zijn. Het was een vleselijke staatkunde en wrede barmhartigheid, die Joab spaarde. De gerechtigheid ondersteunt de troon en zal hem nooit doen wankelen. Toch was het slechts een uitstel, dat Joab van David verkreeg, op zijn sterfbed heeft David aan Salomo bevolen gerechtigheid te oefenen Salomo kon het zwaard van de gerechtigheid beter hanteren, omdat hij het nooit nodig heeft gehad het krijgszwaard te voeren, hij moest Abners bloed wreken. Het kwaad vervolgt de zondaren, en zal hen ten laatste achterhalen. David heeft Abners zoon Jasiël bevorderd, 1 Chronicles 27:21.

Verzen 22-39

2 Samuël 3:22-39

Wij hebben hier een bericht van de moord op Abner door Joab, en Davids diepe smart er over.

I. Joab viel David zeer onbeschoft aan wegens zijn verdrag met Abner. Hij was afwezig voor dienst toen Abner bij David was, een bende achterna jagende, hetzij van Filistijnen, of van de partij van Saul, maar bij zijn terugkomst deelde men hem mede, dat Abner juist vertrokken was, 2 Samuel 3:22, 2 Samuel 3:23, en dat er veel vriendelijks tussen David en hem was voorgevallen. Hij had alle mogelijke redenen om overtuigd te zijn van Davids voorzichtigheid en te berusten in de door hem genomen maatregelen, hem kennende als een wijs en Godvruchtig man, die voor al zijn zaken onder Gods leiding en bestuur was, en toch bestraft hij David, alsof hij evenveel te zeggen had in Davids aangelegenheden als Abner in die van Isboseth, en verwijt hem in zijn aangezicht onstaatkundig te zijn geweest, 2 Samuel 3:24, 2 Samuel 3:25. Wat hebt gij gedaan? Alsof David hem rekenschap schuldig was van hetgeen hij deed: "Waarom hebt gij hem laten gaan, nu gij hem tot een gevangene hadt kunnen maken? Hij kwam als spion, en zal u gewis verraden." Ik weet niet of ik er mij meer over verwonderen moet, dat Joab onbeschaamdheid genoeg had om aldus zijn vorst te beledigen, of dat David geduld genoeg had om de belediging te verdragen. Eigenlijk noemt hij David een dwaas, als hij hem zegt dat hij wist dat Abner gekomen is om hem te bedriegen, maar toch vertrouwen in hem had gesteld. Wij bevinden niet dat David hem geantwoord heeft, niet omdat hij hem vreesde, zoals Isboseth Abner heeft gevreesd 2 Samuel 3:11, maar omdat hij hem verachtte, of misschien omdat Joab niet wellevend genoeg was om op een antwoord te wachten.

II. Zeer verraderlijk liet hij Abner terughalen, en onder schijn van een afzonderlijk onderhoud met hem te willen hebben, heeft hij hem met zijn eigen hand wreedaardig vermoord. Dat hij van Davids naam gebruik maakte onder voorwendsel van hem nog nadere instructies te geven, wordt aangeduid door die woorden in 2 Samuel 3:26 : maar David wist het niet. Abner, geen kwaad voorhebbende, vreesde geen kwaad maar keerde zonder argwaan terug naar Hebron, en Joab vindende, die hem opwachtte aan de poort, ging hij terzijde met hem om met hem te spreken, vergetende wat hij zelf aan Asahel had gezegd toen hij hem versloeg: "Hoe zou ik mijn aangezicht opheffen voor uw broeder Joab?" 2 Samuel 2:22, en daar heeft Joab hem vermoord, 2 Samuel 3:27, en in 2 Samuel 3:30 wordt te kennen gegeven dat Abisai met het plan bekend was en er zijn broeder in behulpzaam zou geweest zijn, indien het nodig ware geweest. Daarom wordt hij van medeplichtigheid aan de moord beschuldigd: Alzo hebben Joab en zijn broeder Abisai Abner doodgeslagen, hoewel Hij alleen het misschien wist, die de gedachten en bedoelingen kent der mensen harten.

Hierin nu is het zeker:

1. Dat de Here rechtvaardig was. Abner had David boosaardig en tegen de overtuiging van zijn eigen geweten tegengestaan, hij had nu laaghartig Isboseth verlaten en verraden onder voorgeven van eerbied voor God en liefde tot Israël, maar in werkelijkheid uit een beginsel van hoogmoed en wraakzucht, en onwil om onder bedwang te staan, God wilde dus van zo'n slechte man geen gebruik maken in zo'n goed werk als Israël tot eenheid te brengen, hoewel David het zou kunnen. Gerichten zijn bereid voor spotters, zoals Abner er een was. Maar:

2. Even zeker is het dat Joab onrechtvaardig was, en in hetgeen hij deed goddeloos heeft gedaan. David was een man naar Gods hart maar kon geen mannen om zich heen hebben naar zijn hart, neen, zelfs niet in de gewichtigste posten. Menig goed vorst en goed meester is genoodzaakt geweest slechte mensen te gebruiken.

a. Zelfs het voorwendsel, waarom hij het gedaan heeft, was zeer onrechtvaardig. Het is waar, Abner had zijn broeder Asahel gedood, en Joab en Abisai gaven voor de wrekers te zijn van zijn bloed, 2 Samuel 3:27, 2 Samuel 3:30, maar Abner versloeg Asahel in open krijg, waarin Abner wel de aanvaller was en de uitdager, maar Joab had de uitdaging aangenomen, en velen van Abners vrienden gedood, hij heeft het ook uit zelfverdediging gedaan, en niet voordat hij hem gewaarschuwd had, waarnaar hij niet had willen luisteren, en hij deed het met weerzin, maar Joab heeft krijgsbloed vergoten in vrede, I Koningen 2:5 .

b. Wat, naar wij reden hebben te geloven, op de bodem van Joabs vijandschap voor Abner lag, maakte de zaak nog veel erger. Joab was nu Davids krijgsoverste, maar als Abner tot zijn zijde overkomt, dan zal hij misschien boven hem bevorderd worden, daar hij meer ervaren was in de krijg. Dit wekte Joabs naijver op, en hij kon beter bloedschuld verdragen dan de gedachte aan een mededinger.

c. Hij deed het verraderlijk en onder voorgeven van een vreedzaam gesprek met hem te willen hebben, Deuteronomy 27:24. Had hij hem uitgedaagd, hij zou als een krijgsman hebben gehandeld, maar hem te vermoorden was laaghartig en lafhartig. "Zijn woorden waren zachter dan olie maar ze waren blote zwaarden," Psalms 55:22. Evenzo laaghartig heeft hij Amasa verslagen 2 Samuel 20:9, 2 Samuel 20:10.

d. Die daad was een grote belediging voor David, die nu in verdrag was met Abner, en Joab wist dit. Abner was nu in werkelijke dienst van zijn meester, zodat hij in hem op David zelf een slag heeft gericht.

e. Het was een grote verzwaring van de moord dat hij hem in de poort heeft gepleegd, openlijk, als iemand die zich niet schaamde, en niet kon blozen. De poort was de plaats des gerichts, en de plaats van de samenkomst, zodat hij het in trotsering deed van de gerechtigheid beide van het rechtvaardige oordeel van de magistraten en de rechtvaardige toorn des volks als iemand die God niet vreesde en geen mens ontzag, maar zich boven alle wet of bedwang achtte, en Hebron was een Levietenstad en een vrijstad.

III. David nam het diep ter harte, en heeft zijn afschuw voor de verfoeilijke misdaad op velerlei wijze te kennen gegeven.

1. Hij wies zijn handen van de schuld van Abners bloed. Opdat niemand zou denken dat Joab in het geheim een wenk van David had ontvangen om te doen wat hij gedaan heeft, (en dit temeer omdat hij zolang ongestraft is gebleven) verklaart hij hier plechtig voor God zijn onschuld, ik ben onschuldig van het bloed van Abner (en mijn koninkrijk is onschuldig omdat ik onschuldig ben) bij de Here tot in eeuwigheid. Het is troostrijk om, als er een slechte daad gedaan is, te kunnen zeggen dat wij er de hand niet in gehad hebben: "onze handen hebben dit bloed niet vergoten," Deuteronomy 21:7. Hoe wij ook gelaakt of verdacht mogen worden, ons hart veroordeelt ons niet. 2. Wegens die daad spreekt hij een vloek uit over Joab en zijn geslacht, 2 Samuel 3:29. "Het blijve op het hoofd van Joab, laat dit bloed tegen hem roepen, en laat de Goddelijke wraak hem volgen. Laat de ongerechtigheid bezocht worden aan zijn kinderen en kindskinderen, in de een of andere erfelijke ziekte." Hoe langer de straf uitgesteld wordt, zoveel te langer dure zij, als zij komt. Laat zijn nakroost geschandvlekt zijn, onteerd door een vloeiing, of een melaatsheid, die hen buitensluit van de maatschappij, laat hen bedelaars of kreupelen zijn, of tot een ontijdig einde komen, opdat er gezegd worde: "Hier is een van Joabs geslacht." Dit geeft te kennen dat bloedschuld een vloek brengt over geslachten, indien de mensen haar niet wreken, dan zal God het doen, en de straf van de ongerechtigheid wegleggen voor de kinderen. Mij dunkt echter dat een vastberaden kloekmoedig straffen van de moordenaar zelf David beter gevoegd zou hebben dan deze hartstochtelijke inroeping van Gods oordelen over zijn nageslacht.

3. Hij riep allen die rondom hem waren, zelfs ook Joab zelf, om rouw te bedrijven over de dood van Abner, 2 Samuel 3:31. Scheurt uw klederen, en gordt zakken aan, en weeklaagt voor Abner heen, dat is: voor de lijkbaar van Abner, zoals van Abraham gezegd werd, dat hij kwam "om Sara te beklagen en te bewenen," Genesis 23:2, Genesis 23:3, en hij geeft een reden op, waarom zij zijn begrafenis met oprecht en plechtig rouwbedrijf moesten bijwonen, 2 Samuel 3:38. want te deze dage is een vorst, ja een grote in Israël gevallen. Zijn bloedverwantschap met Saul, zijn betrekking als krijgsoverste, zijn invloed, en de grote diensten, die hij tevoren bewezen had, volstonden om hem een vorst en groot man te noemen. Hij kon hem geen heilig en Godvruchtig man noemen, daar zweeg hij over, maar van hetgeen waar was, gaf hij hem de lof, hoewel hij zijn vijand is geweest, namelijk dat hij een vorst en groot man was geweest, zo'n man is gevallen in Israël, is heden gevallen, juist toen hij de beste daad deed, die hij in geheel zijn leven gedaan had, heden, nu hij waarschijnlijk zo nuttig en dienstbaar zou geweest zijn aan de openbare vrede en welvaart, en zo slecht gemist kon worden.

a. Laat hen allen treuren. De vernederende verandering, die door de dood in alle mensen wordt teweeggebracht, moet betreurd worden, inzonderheid waar het vorsten en grote mannen geldt. Wee! wee! (met toespeling op Revelation 18:10) hoe laag, hoe klein worden zij gemaakt door de dood, die zich tot de schrik van de machtigen hebben gemaakt in het land van de levenden! Maar inzonderheid moeten wij de val betreuren van nuttige mannen, in het midden van hun arbeid weggerukt, wanneer men hen het meest nodig had. Een openbaar verlies moet iedereen tot droefheid wezen, want iedereen deelt in dit verlies. Aldus droeg David zorg dat eer zou bewezen worden aan de nagedachtenis van een man van verdienste, tot aanmoediging van anderen.

b. Laat Joab zeer bijzonder die val betreuren, die hem minder ter harte gaat, maar waarover hij toch meer dan iemand anders reden heeft om te beuren. Indien hij er toe gebracht kon worden om dit in oprechtheid te doen, dan zou dit berouw te kennen geven over zijn zonde van hem gedood te hebben. Indien hij-hetgeen waarschijnlijk is-slechts uitwendig treurde en rouw bedreef, dan was het een soort van boete, die hem opgelegd was, en een verandering van zijn straf voor het ogenblik. Als hij thans de moord niet boet met zijn bloed, zo laat hem het enigszins doen met zijn tranen. Hieraan heeft Joab, nu hij zijn doel bereikt heeft, zich misschien niet met grote weerzin onderworpen. Nu Abner op de doodsbaar ligt, kan het hem niet schelen in welke staatsie hij er ligt. "Sit divus, modo non sit vivus-Laat hem gecanoniseerd worden, mits hij gedood is."

4. David zelf volgde het lijk als voornaamste rouwdragende, en hield een lijkrede op het graf. Hij ging achter de baar, 2 Samuel 3:31, hij weende bij zijn graf, 2 Samuel 3:32. Abner is zijn vijand geweest, en zou wellicht geen trouw vriend gebleven zijn, maar hij was een dapper en kloekmoedig man geweest op het slagveld, en hij zou in dit hachelijk tijdsgewricht van grote dienst geweest kunnen zijn voor het publiek in de openbare raadsvergaderingen, en daarom zijn alle vroegere twisten vergeten, en betreurt David in alle oprechtheid zijn val. Wat hij op het graf sprak, deed opnieuw stromen van tranen vloeien uit de ogen van allen, die tegenwoordig waren, toen zij hem die hulde reeds ten volle gebracht hadden, vers, 33, 34. Is dan Abner gestorven als een dwaas sterft?

a. Hij spreekt als iemand aan wie het grieft dat Abner uit het leven werd weggerukt, dat zo'n groot man als hij was, zo vermaard wegens beleid en moed, misleid zou worden door een schijn van vriendschap, gedood zou worden als bij verrassing, en aldus als een dwaas is gestorven. De wijste en dapperste mannen kunnen niets tegen verraad. Een man als Abner, die zich de voornaamste spil achtte om welke Israëls grote zaken draaiden, van zoveel gewicht, dat hij zich instaat achtte om de balans van de wankele regering te doen overhellen naar de zijde, die hem goeddacht, terwijl zijn hoofd vol was van grote plannen en grote vooruitzichten, zo'n man tot een dwaas te zien gemaakt door een laaghartige mededinger, tot offer te zien gebracht van diens eerzucht en naijver, dat is iets, dat de glans van alle heerlijkheid van de wereld doet tanen, en iemand voor alle wereldse grootheid onverschillig zou maken. "Vertrouwt niet op prinsen," Psalms 146:3, Psalms 146:4. Laat ons dus ons verzekeren van hetgeen ons niet door list of geweld ontnomen kan worden. Een mens kan beroofd worden van zijn leven en van alles wat hem dierbaar is, zonder dat hij dit met al zijn wijsheid, zorg en oprechtheid beletten of voorkomen kan, maar er is iets waar geen dief doorheen kan breken om het te stelen. Zie hier hoeveel meer wij verplicht zijn aan Gods voorzienigheid dan aan onze voorzichtigheid voor het voortduren van ons leven en hetgeen het leven lieflijk voor ons maakt. Ware het niet dat God het geweten van slechte mensen onder Zijn bedwang houdt, hoe spoedig zouden de zwakken en onschuldigen een gemakkelijke prooi worden van de sterken en onbarmhartigen, en de wijsten sterven als dwazen: Of:

b. Hij spreekt als iemand, die volhoudt dat Abner niet als een dwaas is gestorven. Is dan Abner gestorven als een dwaas sterft? Neen, hij is niet gestorven als een misdadiger, een verrader, die zijn leven verbeurd heeft aan de openbare gerechtigheid, zijn handen waren niet gebonden, zijn voeten niet in boeien gesloten, zoals die van boosdoeners. Abner is niet voor rechtvaardige mannen gevallen door een rechterlijk vonnis, maar als een man, een onschuldig man valt voor goddeloze mannen, voor dieven en rovers, zo zijt gij gevallen". Stierf Abner zoals Nabal gestorven is? Aldus lezen het de LXX. Nabal stierf zoals hij geleefd heeft gelijk hijzelf, gelijk een zot, maar Abners lot had het lot kunnen wezen van de wijste en beste mens ter wereld. Abner heeft zijn leven niet weggeworpen, zoals Asahel gedaan heeft, die moedwillig, na gewaarschuwd te zijn, tegen een spies inliep, maar hij werd overvallen en gedood. Het is treurig te sterven zoals een dwaas sterft, zoals zij, die op enigerlei wijze hun dagen verkorten, en nog veel meer zij, die geen voorziening maken voor een andere wereld.

5. Hij vastte die gehele dag, en wilde zich niet laten overreden om enigerlei voedsel te gebruiken voor de avond, 2 Samuel 3:35. Het was toen de gewoonte voor rouwbedrijvenden, om zich voor het ogenblik van voedsel te onthouden, zoals 2 Samuel 1:12, 1 Samuel 31:13. Hoe ongerijmd, hoe weinig passend is het dan niet, om het huis van de rouw in een huis van de maaltijden te veranderen! De eerbied, die David aan Abner bewees, was zeer welgevallig aan het volk, en gaf hun de overtuiging dat hij volstrekt niet medeplichtig was aan de moord, 2 Samuel 3:36, 2 Samuel 3:37, hij was zeer begerig om de verdenking er van te voorkomen, opdat Joabs schelmstuk hem niet stinkende zou maken, zoals dat van Simeon en Levi Jakob stinkende heeft gemaakt, Genesis 34:30. Bij deze gelegenheid wordt gezegd: alles zoals de koning gedaan had, was goed in de ogen des gehelen volks, hetgeen aanduidt:

a. Zijn liefde voor het volk hij legde er zich op toe hun in alles welgevallig te zijn, en vermeed zorgvuldig alles wat onvriendelijk was.

b. Hun goede mening van hem, zij vonden dat alles wat hij deed wel gedaan was. Zulk een begeerte van de ene kant om genoegen te geven, en zo'n bereidwilligheid aan de andere zijde om alles van de beste kant te bezien, zal iedere betrekking en verhouding lieflijk en gemakkelijk maken.

6. Hij betreurde het dat hij niet veilig gerechtigheid kon oefenen aan de moordenaars 2 Samuel 3:39. Hij was zwak, zijn koninkrijk was pas opgericht, de minste schudding of beroering zou het omverwerpen. Joabs geslacht had grote invloed, zij waren stoutmoedig en ondernemend, hen nu tot zijn vijanden te maken zou kwade gevolgen kunnen hebben. Deze zonen van Zeruja waren te veel, te machtig voor hem, te machtig om door de wet te worden gegrepen, en daarom hoewel het bloed van de moordenaar door de mens, door de magistraat "vergoten moet worden," Genesis 9:6, draagt David nu het zwaard tevergeefs en stelt hij zich tevreden om als een particulier persoon het oordeel aan God over te laten. De Here zal de boosdoener vergelden naar zijn boosheid Dit nu is:

a. Een verkleining van Davids grootheid. Hij is de gezalfde koning, en wordt toch in ontzag gehouden door zijn eigen onderdanen, en sommigen van hen zijn hem te sterk. Wie nu zou op macht gesteld zijn, als men haar in naam kan hebben en er voor verantwoordelijk is, en toch belemmerd wordt in de uitoefening ervan?

b. Van Davids Godsvrucht. Hij had zijn plicht behoren te doen, en aan God de gevolgen overlaten. "Fiat justitia, ruat caelem-Laat gerechtigheid geschieden al zou de hemel ook instorten." Indien het recht zijn loop had gehad tegen Joab, de moorden op Isboseth, Amnon en anderen zouden misschien voorkomen zijn. Het was een vleselijke staatkunde en wrede barmhartigheid, die Joab spaarde. De gerechtigheid ondersteunt de troon en zal hem nooit doen wankelen. Toch was het slechts een uitstel, dat Joab van David verkreeg, op zijn sterfbed heeft David aan Salomo bevolen gerechtigheid te oefenen Salomo kon het zwaard van de gerechtigheid beter hanteren, omdat hij het nooit nodig heeft gehad het krijgszwaard te voeren, hij moest Abners bloed wreken. Het kwaad vervolgt de zondaren, en zal hen ten laatste achterhalen. David heeft Abners zoon Jasiël bevorderd, 1 Chronicles 27:21.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Samuel 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-samuel-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile