Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Samuel 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-samuel-4.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Samuel 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 4Toen Abner gedood was, was David verlegen om een vriend, om het werk van de onderwerping van de stammen te voltooien, die Isboseths zijde nog hielden, hij wist niet op wat wijze dit tot stand te brengen maar Gods voorzienigheid doet het door de wegneming van Isboseth.
I. Twee van zijn eigen dienaren doodden hem, en brachten zijn hoofd tot David 2 Samuel 4:1..
II. Inplaats van hen te belonen, heeft David hen ter dood laten brengen voor hetgeen zij gedaan hadden, 2 Samuel 4:9.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 4Toen Abner gedood was, was David verlegen om een vriend, om het werk van de onderwerping van de stammen te voltooien, die Isboseths zijde nog hielden, hij wist niet op wat wijze dit tot stand te brengen maar Gods voorzienigheid doet het door de wegneming van Isboseth.
I. Twee van zijn eigen dienaren doodden hem, en brachten zijn hoofd tot David 2 Samuel 4:1..
II. Inplaats van hen te belonen, heeft David hen ter dood laten brengen voor hetgeen zij gedaan hadden, 2 Samuel 4:9.
Verzen 1-8
2 Samuël 4:1-8I. Hier is zwakheid van Sauls huis, het werd al zwakker en zwakker.
1. Aangaande Isboseth, die de troon in bezit had: zijn handen werden slap, 2 Samuel 4:1, al de kracht, die er ooit in geweest was, was ontleend aan Abners steun, maar nu deze dood was, was er in Isboseth geen moed meer. Hoewel Abner in drift en toorn zijn zijde had verlaten, hoopte hij toch door zijn bemiddeling tot goede voorwaarden met David te zullen komen, maar nu begeeft hem ook deze hoop en ziet hij zich verlaten door zijn vrienden, overgegeven aan de genade van zijn vijanden. Al de Israëlieten, die hem aanhingen, waren verschrikt, niet wetende wat te doen, of zij al of niet in hun onderhandelingen met David moesten voortgaan.
2. Wat Mefiboseth betreft, die door zijn vader Jonathan het eerste recht had op de troon, zijn voeten waren verlamd, en hij was onbekwaam tot enige dienst, 2 Samuel 4:4. Hij was pas vijf jaar oud, toen zijn vader en grootvader gedood werden, en zijn voedster, horende van de zegepraal van de Filistijnen, vreesde dat zij terstond een bende zouden afzenden naar Sauls huis, om allen te doden, die er toe behoorden en het inzonderheid op haar jonge meester gemunt zouden hebben, die nu de naaste erfgenaam was van de kroon. Onder de invloed van deze vrees vlood zij met het kind in haar armen, hetzij om ergens in een verborgen plaats veiligheid te zoeken, waar men hem niet zou kunnen vinden, of ergens in een vreemde plaats, waar men hem niet zou kunnen bereiken, en meer haast makende dan goede voortgang viel zij met het kind, en door de val waren er enige beenderen gebroken of ontwricht, en niet goed weer gezet, zodat hij er levenslang kreupel van bleef, ongeschikt voor het hof zowel als voor het leger. Zie aan welke ongevallen kinderen blootstaan, waarvan de uitwerking levenslang door hen gevoeld wordt, zelfs de kinderen van prinsen en groten. Godvruchtige mannen, want zo een was Jonathan, kinderen, die wel verzorgd worden, en hun eigen voedsters hebben, ook zij zijn niet altijd veilig. Hoeveel reden hebben wij om God te danken voor de bewaring van ons leven en onze ledematen in al de gevaren van de zwakke en hulpeloze staat van de kindsheid, en Zijn goedheid te erkennen als Hij Zijn engelen van ons beveelt, dat zij ons bewaren in al onze wegen, ons in hun armen dragen, waaruit geen gevaar is van te zullen vallen, Psalms 91:12.
II. Er wordt ons hier betreffende de moord op Sauls zoon meegedeeld:
1. Wie de moordenaars waren, Baena en Rechab, 2 Samuel 4:2, 2 Samuel 4:3. Zij waren broeders, zoals Simeon en Levi, en deelgenoten in de ongerechtigheid. Zij waren Isboseths eigen dienaren, of waren het geweest, gebruikt in zijn dienst, zoveel te meer laag en verraderlijk was het in hen om hem leed toe te brengen. Zij waren Benjaminieten, dus van zijn eigen stam. Zij waren van de stad Beeroth. Om de een of andere reden, die wij nu niet kunnen verklaren, wordt hier zorg gedragen om ons te doen weten (in een tussenzin) dat die stad tot het lot van Benjamin behoorde (zo bevinden wij het in Joshua 18:25) maar dat de inwoners bij de een of andere gelegenheid, misschien wel bij de dood van Saul, naar Gitthaim gevloden waren, een andere stad, die niet ver afgelegen was in dezelfde stam, maar beter door de natuur versterkt, daar zij indien wij staat kunnen maken op de kaart van de heer Fuller, gelegen was tussen de twee rotsen, Bozes en Seneh. Daar waren de Beërothieten toen dit geschreven werd, en waarschijnlijk hebben zij er zich voor goed gevestigd, en zijn zij niet naar Beeroth teruggekeerd, hetgeen maakte dat Beeroth, dat een van de steden van de Gibeonieten was geweest, Joshua 9:17, vergeten werd, en Gitthaim lang daarna vermaard werd, zoals wij bevinden in Nehemiah 11:33. 2. Hoe de moord gepleegd werd, 2 Samuel 4:5. Zier hier:
a. Isboseths traagheid, des middags lag hij te bed. Het blijkt niet dat het op enige tijd van het jaar zo warm was in dat land, dat de inwoners genoodzaakt waren zich des middag terug te trekken, zoals ons gezegd wordt dat dit in Spanje in de zomer het geval is, maar Isboseth was een traag man, die van zijn gemak hield en een afkeer had van arbeiden, en toen hij in dit hachelijk tijdsgewricht zich aan het hoofd van zijn krijgsmacht had moeten bevinden, of aan het hoofd van zijn raadsvergaderingen, waar met David onderhandeld werd, lag hij op zijn bed te slapen, want zijn handen waren slap 2 Samuel 4:1, en dat waren ook zijn hoofd en zijn hart. Als de moeilijkheden ons ootmoedigen, die ons veeleer moesten versterken en aansporen om alle krachten in te spannen, dan verraden wij zowel onze kroon als ons leven. Heb de slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt. De luie ziel is een gemakkelijke prooi voor de verderver.
b. Het verraad van Baena en Rechab. Zij kwamen in het huis onder voorwendsel van tarwe te halen om hun regiment te provianderen, en zo groot was de eenvoud dier tijden, dat des konings korenkamer en slaapkamer vlak bij elkaar lagen, hetgeen hun de gelegenheid gaf om toen zij tarwe haalden, hem te vermoorden op zijn bed. Wij weten niet wanneer en waar de dood ons zal overvallen, als wij nederliggen om te slapen, zijn wij er niet zeker van, of wij niet de slaap des doods zullen slapen eer wij ontwaken, en wij weten ook niet welke onverdachte hand ons de slag zal toebrengen. Isboseths eigen mannen, die zijn leven hadden moeten beschermen, ontnamen het hem.
3. De moordenaars juichen in hetgeen zij gedaan hebben. Alsof zij een glansrijke daad hadden verricht, en haar verricht te hebben voor David, niet alleen volstond om haar te rechtvaardigen, maar te heiligen, geven zij Isboseths hoofd aan David ten geschenke, 2 Samuel 4:8. Zie, daar is het hoofd van Isboseth, van uw vijand, zij dachten dat niets hem welgevalliger kon zijn, ja, zij stellen zich voor als de werktuigen van Gods gerechtigheid, dienaren, die Zijn zwaard dragen, hoewel zij er niet toe aangesteld waren: de Here heeft mijnen heer de koning te deze dage wraak gegeven van Saul en van zijn zaad. Niet dat zij zich ook maar in het minst bekommerden om God of om Davids eer, zij beoogden niets anders dan fortuin te maken voor zichzelf (zoals wij zeggen) en bevordering te verkrijgen aan Davids hof, maar om zich aangenaam te maken bij David, wenden zij voor zorg te hebben voor zijn leven, overtuigd te zijn van zijn recht op de kroon, en een vurige begeerte te hebben om hem voor goed op de troon bevestigd te zien. Jehu wendde ijver voor de Here der heirscharen voor, toen eerzucht om zich en zijn geslacht te verheffen de drijfveer was van zijn handelingen.
Verzen 1-8
2 Samuël 4:1-8I. Hier is zwakheid van Sauls huis, het werd al zwakker en zwakker.
1. Aangaande Isboseth, die de troon in bezit had: zijn handen werden slap, 2 Samuel 4:1, al de kracht, die er ooit in geweest was, was ontleend aan Abners steun, maar nu deze dood was, was er in Isboseth geen moed meer. Hoewel Abner in drift en toorn zijn zijde had verlaten, hoopte hij toch door zijn bemiddeling tot goede voorwaarden met David te zullen komen, maar nu begeeft hem ook deze hoop en ziet hij zich verlaten door zijn vrienden, overgegeven aan de genade van zijn vijanden. Al de Israëlieten, die hem aanhingen, waren verschrikt, niet wetende wat te doen, of zij al of niet in hun onderhandelingen met David moesten voortgaan.
2. Wat Mefiboseth betreft, die door zijn vader Jonathan het eerste recht had op de troon, zijn voeten waren verlamd, en hij was onbekwaam tot enige dienst, 2 Samuel 4:4. Hij was pas vijf jaar oud, toen zijn vader en grootvader gedood werden, en zijn voedster, horende van de zegepraal van de Filistijnen, vreesde dat zij terstond een bende zouden afzenden naar Sauls huis, om allen te doden, die er toe behoorden en het inzonderheid op haar jonge meester gemunt zouden hebben, die nu de naaste erfgenaam was van de kroon. Onder de invloed van deze vrees vlood zij met het kind in haar armen, hetzij om ergens in een verborgen plaats veiligheid te zoeken, waar men hem niet zou kunnen vinden, of ergens in een vreemde plaats, waar men hem niet zou kunnen bereiken, en meer haast makende dan goede voortgang viel zij met het kind, en door de val waren er enige beenderen gebroken of ontwricht, en niet goed weer gezet, zodat hij er levenslang kreupel van bleef, ongeschikt voor het hof zowel als voor het leger. Zie aan welke ongevallen kinderen blootstaan, waarvan de uitwerking levenslang door hen gevoeld wordt, zelfs de kinderen van prinsen en groten. Godvruchtige mannen, want zo een was Jonathan, kinderen, die wel verzorgd worden, en hun eigen voedsters hebben, ook zij zijn niet altijd veilig. Hoeveel reden hebben wij om God te danken voor de bewaring van ons leven en onze ledematen in al de gevaren van de zwakke en hulpeloze staat van de kindsheid, en Zijn goedheid te erkennen als Hij Zijn engelen van ons beveelt, dat zij ons bewaren in al onze wegen, ons in hun armen dragen, waaruit geen gevaar is van te zullen vallen, Psalms 91:12.
II. Er wordt ons hier betreffende de moord op Sauls zoon meegedeeld:
1. Wie de moordenaars waren, Baena en Rechab, 2 Samuel 4:2, 2 Samuel 4:3. Zij waren broeders, zoals Simeon en Levi, en deelgenoten in de ongerechtigheid. Zij waren Isboseths eigen dienaren, of waren het geweest, gebruikt in zijn dienst, zoveel te meer laag en verraderlijk was het in hen om hem leed toe te brengen. Zij waren Benjaminieten, dus van zijn eigen stam. Zij waren van de stad Beeroth. Om de een of andere reden, die wij nu niet kunnen verklaren, wordt hier zorg gedragen om ons te doen weten (in een tussenzin) dat die stad tot het lot van Benjamin behoorde (zo bevinden wij het in Joshua 18:25) maar dat de inwoners bij de een of andere gelegenheid, misschien wel bij de dood van Saul, naar Gitthaim gevloden waren, een andere stad, die niet ver afgelegen was in dezelfde stam, maar beter door de natuur versterkt, daar zij indien wij staat kunnen maken op de kaart van de heer Fuller, gelegen was tussen de twee rotsen, Bozes en Seneh. Daar waren de Beërothieten toen dit geschreven werd, en waarschijnlijk hebben zij er zich voor goed gevestigd, en zijn zij niet naar Beeroth teruggekeerd, hetgeen maakte dat Beeroth, dat een van de steden van de Gibeonieten was geweest, Joshua 9:17, vergeten werd, en Gitthaim lang daarna vermaard werd, zoals wij bevinden in Nehemiah 11:33. 2. Hoe de moord gepleegd werd, 2 Samuel 4:5. Zier hier:
a. Isboseths traagheid, des middags lag hij te bed. Het blijkt niet dat het op enige tijd van het jaar zo warm was in dat land, dat de inwoners genoodzaakt waren zich des middag terug te trekken, zoals ons gezegd wordt dat dit in Spanje in de zomer het geval is, maar Isboseth was een traag man, die van zijn gemak hield en een afkeer had van arbeiden, en toen hij in dit hachelijk tijdsgewricht zich aan het hoofd van zijn krijgsmacht had moeten bevinden, of aan het hoofd van zijn raadsvergaderingen, waar met David onderhandeld werd, lag hij op zijn bed te slapen, want zijn handen waren slap 2 Samuel 4:1, en dat waren ook zijn hoofd en zijn hart. Als de moeilijkheden ons ootmoedigen, die ons veeleer moesten versterken en aansporen om alle krachten in te spannen, dan verraden wij zowel onze kroon als ons leven. Heb de slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt. De luie ziel is een gemakkelijke prooi voor de verderver.
b. Het verraad van Baena en Rechab. Zij kwamen in het huis onder voorwendsel van tarwe te halen om hun regiment te provianderen, en zo groot was de eenvoud dier tijden, dat des konings korenkamer en slaapkamer vlak bij elkaar lagen, hetgeen hun de gelegenheid gaf om toen zij tarwe haalden, hem te vermoorden op zijn bed. Wij weten niet wanneer en waar de dood ons zal overvallen, als wij nederliggen om te slapen, zijn wij er niet zeker van, of wij niet de slaap des doods zullen slapen eer wij ontwaken, en wij weten ook niet welke onverdachte hand ons de slag zal toebrengen. Isboseths eigen mannen, die zijn leven hadden moeten beschermen, ontnamen het hem.
3. De moordenaars juichen in hetgeen zij gedaan hebben. Alsof zij een glansrijke daad hadden verricht, en haar verricht te hebben voor David, niet alleen volstond om haar te rechtvaardigen, maar te heiligen, geven zij Isboseths hoofd aan David ten geschenke, 2 Samuel 4:8. Zie, daar is het hoofd van Isboseth, van uw vijand, zij dachten dat niets hem welgevalliger kon zijn, ja, zij stellen zich voor als de werktuigen van Gods gerechtigheid, dienaren, die Zijn zwaard dragen, hoewel zij er niet toe aangesteld waren: de Here heeft mijnen heer de koning te deze dage wraak gegeven van Saul en van zijn zaad. Niet dat zij zich ook maar in het minst bekommerden om God of om Davids eer, zij beoogden niets anders dan fortuin te maken voor zichzelf (zoals wij zeggen) en bevordering te verkrijgen aan Davids hof, maar om zich aangenaam te maken bij David, wenden zij voor zorg te hebben voor zijn leven, overtuigd te zijn van zijn recht op de kroon, en een vurige begeerte te hebben om hem voor goed op de troon bevestigd te zien. Jehu wendde ijver voor de Here der heirscharen voor, toen eerzucht om zich en zijn geslacht te verheffen de drijfveer was van zijn handelingen.
Verzen 9-12
2 Samuël 4:9-12Wij hebben hier gerechtigheid geoefend aan de moordenaars van Isboseth.
I. Er wordt vonnis over hen geveld. Er was geen getuigenis van node, hun eigen tong heeft tegen hen getuigd, en wel verre van het feit te ontkennen, hebben zij er in geroemd. David toont hun dus het snode van hun misdaad en dat bloed om bloed riep van zijn hand, die nu de eerste magistraat was, en door zijn ambt geroepen om de bloedwreker te zijn. En misschien is hij in die rechtsvervolging zoveel krachtiger en ijveriger geweest omdat hij om redenen van staat Joab gespaard heeft. "Zal ik het bloed van de verslagene niet eisen van de hand van hen, die hem verslagen hebben, en daar zij het niet kunnen wedergeven, het hunne er voor nemen?"
Merk op:
1. Hoe hij de misdaad verzwaart, 2 Samuel 4:11. Isboseth was een rechtvaardig man, hij had hun geen onrecht gedaan, noch onrecht tegen hen bedoeld. Wat hemzelf betreft, David hield er zich van overtuigd, dat de tegenstand, die hij hem bood, niet voortkwam uit boosaardigheid, maar uit een vergissing, die hem deed denken dat hij recht had op de kroon, en ook door de invloed van anderen, die hem drongen om er aanspraak op te maken. De liefde leert ons het beste te denken, niet slechts van onze vrienden, maar ook van onze vijanden, en te denken dat zij, die ons in sommige opzichten onrecht doen, toch rechtvaardige mensen kunnen wezen. Ik moet niet terstond oordelen dat iemand slecht is, omdat ik vind dat hij slecht is voor mij. David acht Isboseth een eerlijk man te zijn al heeft hij hem ook onrechtvaardig veel moeite veroorzaakt. Door de wijze, waarop de misdaad gepleegd werd, wordt zij grotelijks verzwaard. Hem te doden in zijn eigen huis, op zijn bed, toen hij niet instaat was zich te verweren, dat is verraderlijk en wreed, en laag, het hart van ieder, die nog gevoel heeft voor eer en deugd, zal er in verontwaardiging tegen opkomen. Sluipmoord is naar ieders gevoelen de laagste en verfoeilijkste soort van moord. Vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgen verslaat.
2. Hij haalt een precedent aan, 2 Samuel 4:10. Hij had degene ter dood gebracht, die hem de tijding bracht van Sauls dood, omdat hij dacht dat het een goede tijding zou zijn voor David. Hier wordt er geen melding van gemaakt dat deze Amalekiet Saul geholpen had zichzelf van het leven te beroven, maar alleen van zijn brengen van de tijding er van, waaruit men zou kunnen opmaken dat, na gedaan onderzoek zijn verhaal onwaar is gebleken, en dat hij dus tegen zijn eigen hoofd heeft gelogen. "Indien ik nu," zegt David, "hem als een misdadiger heb behandeld, en niet als een gunsteling" (zoals hij verwacht had behandeld te zullen worden) "die mij Sauls kroon bracht, zullen zij dan onschuldig gehouden worden, die mij Isboseths hoofd brengen?"
3. Hij bekrachtigt het vonnis met een eed 2 Samuel 4:9. Zo waarachtig als de Here leeft, die mijn ziel uit alle benauwdheid verlost heeft. Hij drukt zich aldus vastberaden uit, om te voorkomen dat iemand uit zijn omgeving zich tot voorspraak zou maken voor de misdadigers, en op die Godvruchtige wijze om te kennen te geven, dat hij van God verwachtte hem in het bezit van de beloofde troon te stellen, en dat hij aan geen mens verplicht wilde wezen om er hem op enigerlei wijze aan te helpen door onwettige middelen of praktijken. God had hem totnutoe uit alle benauwdheid verlost, hem over iedere moeilijkheid heengeholpen en door menigerlei gevaar, en daarom wil hij op Hem vertrouwen om Zijn eigen werk te kronen en te volbrengen. Hij spreekt van zijn verlossing uit alle benauwdheid als van een zaak, die reeds geschied is, hoewel hem nog menige storm te wachten staat, omdat hij wist dat Hij, die verlost heeft, nog verder zal verlossen. Hierop tekent hij een volmacht voor de terdoodbrenging van deze mannen, 2 Samuel 4:12. Dit schijnt wel streng te zijn, als zij in hetgeen zij gedaan hebben, vriendelijkheid voor hem bedoeld hebben, maar:
a. Hij wilde aldus zijn verfoeiing te kennen geven van die snode daad. Toen hij hoorde dat "de Here Nabal geslagen had, dat hij stierf," heeft hij God gedankt, 1 Samuel 25:38, want Hij is de God, wiens de wraak is maar als goddeloze mannen Isboseth doden, dan verdienen zij te sterven, omdat zij God het werk uit de handen nemen.
b. Hij wilde aldus zijn gevoeligheid tonen over de grote belediging, die zij hem hebben aangedaan door te verwachten dat hij hen zou beschermen en belonen. Zij zouden hem nauwelijks een grotere belediging hebben kunnen aandoen dan door aldus te denken dat hij ten enenmale was gelijk zij, iemand die er zich niet om bekommerde door hoeveel bloed hij moest waden om tot de troon te komen.
II. Het doodvonnis volvoerd. De moordenaars werden overeenkomstig de wet ter dood gebracht, en hun handen en voeten werden opgehangen, niet hun gehele lichaam, dat verbood de wet, maar alleen hun handen en voeten, "in terrorem-ter afschrikking van anderen," en om gedenktekenen te zijn van Davids gerechtigheid, om die ter algemene kennis te brengen, hetgeen hem zal aanbevelen in de achting des volks, als een man, geschikt om te regeren, een man, die niet zijn eigen grootheid op het oog had, noch enigerlei vijandschap koesterde tegen het huis van Saul, maar in alle oprechtheid enig en alleen het openbare welzijn bedoelde. Maar welk een beschaming was dit voor de twee moordenaars! Welk een ontzettende teleurstelling! En die zullen ook zij ervaren, die de belangen van de Zone Davids denken te dienen door onzedelijke praktijken, door oorlog en vervolging, door bedrog en roof, die, onder schijn van Godsdienst, vorsten vermoorden, plechtige overeenkomsten verbreken, landstreken verwoesten, hun broederen haten en uitwerpen, en zeggen: dat de Here heerlijk worde! hen doden, en menen Gode een dienst te doen. Hoe de mensen deze methoden van de kerk te dienen en de algemene zaak te bevorderen, ook canoniseren, Christus zal hun doen weten dat het Christendom niet bedoeld was om de mensheid te verderven, en zij, die aldus denken de hemel te verdienen, zullen aan de verdoemenis van de hel niet ontkomen!
Verzen 9-12
2 Samuël 4:9-12Wij hebben hier gerechtigheid geoefend aan de moordenaars van Isboseth.
I. Er wordt vonnis over hen geveld. Er was geen getuigenis van node, hun eigen tong heeft tegen hen getuigd, en wel verre van het feit te ontkennen, hebben zij er in geroemd. David toont hun dus het snode van hun misdaad en dat bloed om bloed riep van zijn hand, die nu de eerste magistraat was, en door zijn ambt geroepen om de bloedwreker te zijn. En misschien is hij in die rechtsvervolging zoveel krachtiger en ijveriger geweest omdat hij om redenen van staat Joab gespaard heeft. "Zal ik het bloed van de verslagene niet eisen van de hand van hen, die hem verslagen hebben, en daar zij het niet kunnen wedergeven, het hunne er voor nemen?"
Merk op:
1. Hoe hij de misdaad verzwaart, 2 Samuel 4:11. Isboseth was een rechtvaardig man, hij had hun geen onrecht gedaan, noch onrecht tegen hen bedoeld. Wat hemzelf betreft, David hield er zich van overtuigd, dat de tegenstand, die hij hem bood, niet voortkwam uit boosaardigheid, maar uit een vergissing, die hem deed denken dat hij recht had op de kroon, en ook door de invloed van anderen, die hem drongen om er aanspraak op te maken. De liefde leert ons het beste te denken, niet slechts van onze vrienden, maar ook van onze vijanden, en te denken dat zij, die ons in sommige opzichten onrecht doen, toch rechtvaardige mensen kunnen wezen. Ik moet niet terstond oordelen dat iemand slecht is, omdat ik vind dat hij slecht is voor mij. David acht Isboseth een eerlijk man te zijn al heeft hij hem ook onrechtvaardig veel moeite veroorzaakt. Door de wijze, waarop de misdaad gepleegd werd, wordt zij grotelijks verzwaard. Hem te doden in zijn eigen huis, op zijn bed, toen hij niet instaat was zich te verweren, dat is verraderlijk en wreed, en laag, het hart van ieder, die nog gevoel heeft voor eer en deugd, zal er in verontwaardiging tegen opkomen. Sluipmoord is naar ieders gevoelen de laagste en verfoeilijkste soort van moord. Vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgen verslaat.
2. Hij haalt een precedent aan, 2 Samuel 4:10. Hij had degene ter dood gebracht, die hem de tijding bracht van Sauls dood, omdat hij dacht dat het een goede tijding zou zijn voor David. Hier wordt er geen melding van gemaakt dat deze Amalekiet Saul geholpen had zichzelf van het leven te beroven, maar alleen van zijn brengen van de tijding er van, waaruit men zou kunnen opmaken dat, na gedaan onderzoek zijn verhaal onwaar is gebleken, en dat hij dus tegen zijn eigen hoofd heeft gelogen. "Indien ik nu," zegt David, "hem als een misdadiger heb behandeld, en niet als een gunsteling" (zoals hij verwacht had behandeld te zullen worden) "die mij Sauls kroon bracht, zullen zij dan onschuldig gehouden worden, die mij Isboseths hoofd brengen?"
3. Hij bekrachtigt het vonnis met een eed 2 Samuel 4:9. Zo waarachtig als de Here leeft, die mijn ziel uit alle benauwdheid verlost heeft. Hij drukt zich aldus vastberaden uit, om te voorkomen dat iemand uit zijn omgeving zich tot voorspraak zou maken voor de misdadigers, en op die Godvruchtige wijze om te kennen te geven, dat hij van God verwachtte hem in het bezit van de beloofde troon te stellen, en dat hij aan geen mens verplicht wilde wezen om er hem op enigerlei wijze aan te helpen door onwettige middelen of praktijken. God had hem totnutoe uit alle benauwdheid verlost, hem over iedere moeilijkheid heengeholpen en door menigerlei gevaar, en daarom wil hij op Hem vertrouwen om Zijn eigen werk te kronen en te volbrengen. Hij spreekt van zijn verlossing uit alle benauwdheid als van een zaak, die reeds geschied is, hoewel hem nog menige storm te wachten staat, omdat hij wist dat Hij, die verlost heeft, nog verder zal verlossen. Hierop tekent hij een volmacht voor de terdoodbrenging van deze mannen, 2 Samuel 4:12. Dit schijnt wel streng te zijn, als zij in hetgeen zij gedaan hebben, vriendelijkheid voor hem bedoeld hebben, maar:
a. Hij wilde aldus zijn verfoeiing te kennen geven van die snode daad. Toen hij hoorde dat "de Here Nabal geslagen had, dat hij stierf," heeft hij God gedankt, 1 Samuel 25:38, want Hij is de God, wiens de wraak is maar als goddeloze mannen Isboseth doden, dan verdienen zij te sterven, omdat zij God het werk uit de handen nemen.
b. Hij wilde aldus zijn gevoeligheid tonen over de grote belediging, die zij hem hebben aangedaan door te verwachten dat hij hen zou beschermen en belonen. Zij zouden hem nauwelijks een grotere belediging hebben kunnen aandoen dan door aldus te denken dat hij ten enenmale was gelijk zij, iemand die er zich niet om bekommerde door hoeveel bloed hij moest waden om tot de troon te komen.
II. Het doodvonnis volvoerd. De moordenaars werden overeenkomstig de wet ter dood gebracht, en hun handen en voeten werden opgehangen, niet hun gehele lichaam, dat verbood de wet, maar alleen hun handen en voeten, "in terrorem-ter afschrikking van anderen," en om gedenktekenen te zijn van Davids gerechtigheid, om die ter algemene kennis te brengen, hetgeen hem zal aanbevelen in de achting des volks, als een man, geschikt om te regeren, een man, die niet zijn eigen grootheid op het oog had, noch enigerlei vijandschap koesterde tegen het huis van Saul, maar in alle oprechtheid enig en alleen het openbare welzijn bedoelde. Maar welk een beschaming was dit voor de twee moordenaars! Welk een ontzettende teleurstelling! En die zullen ook zij ervaren, die de belangen van de Zone Davids denken te dienen door onzedelijke praktijken, door oorlog en vervolging, door bedrog en roof, die, onder schijn van Godsdienst, vorsten vermoorden, plechtige overeenkomsten verbreken, landstreken verwoesten, hun broederen haten en uitwerpen, en zeggen: dat de Here heerlijk worde! hen doden, en menen Gode een dienst te doen. Hoe de mensen deze methoden van de kerk te dienen en de algemene zaak te bevorderen, ook canoniseren, Christus zal hun doen weten dat het Christendom niet bedoeld was om de mensheid te verderven, en zij, die aldus denken de hemel te verdienen, zullen aan de verdoemenis van de hel niet ontkomen!