Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Petrus 2

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 PETRUS 2

De apostel, na in het vorige hoofdstuk hen vermaand te hebben om vol te houden en voort te gaan in de Christelijke loopbaan, gaat er nu toe over om uit den weg te ruimen, zoveel hem mogelijk is, al wat hij slechts bevroeden kan dat hen zou kunnen hinderen om zijn vermaning na te leven. Daarom waarschuwt hij hen ernstig tegen valse leraars, door welken zij in gevaar zouden komen van verleid te worden. Om dit te voorkomen:

I. Beschrijft hij deze leraars als goddeloos in zich zelven en zeer verderflijk voor anderen, 2 Peter 2:1.

II. Hij verzekert hen van die straf, die hen wacht, 2 Peter 2:3.

III. Hij zegt hun welk een tegenovergestelden weg God met de Zijnen houdt, 2 Peter 2:7.

IV. Hij wijdt het overig gedeelte van dit hoofdstuk aan een beschrijving van die verleiders, tegen welken hij wil dat ze op hun hoede zullen zijn.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 PETRUS 2

De apostel, na in het vorige hoofdstuk hen vermaand te hebben om vol te houden en voort te gaan in de Christelijke loopbaan, gaat er nu toe over om uit den weg te ruimen, zoveel hem mogelijk is, al wat hij slechts bevroeden kan dat hen zou kunnen hinderen om zijn vermaning na te leven. Daarom waarschuwt hij hen ernstig tegen valse leraars, door welken zij in gevaar zouden komen van verleid te worden. Om dit te voorkomen:

I. Beschrijft hij deze leraars als goddeloos in zich zelven en zeer verderflijk voor anderen, 2 Peter 2:1.

II. Hij verzekert hen van die straf, die hen wacht, 2 Peter 2:3.

III. Hij zegt hun welk een tegenovergestelden weg God met de Zijnen houdt, 2 Peter 2:7.

IV. Hij wijdt het overig gedeelte van dit hoofdstuk aan een beschrijving van die verleiders, tegen welken hij wil dat ze op hun hoede zullen zijn.

Verzen 1-3

2 Petrus 2:1-3

I. In het slot van het vorige hoofdstuk werd melding gemaakt van de heilige mensen Gods, die leefden in de tijden van het Oude Testament en werden gebruikt als de schrijvers van den Heiligen Geest bij het mededelen van de heilige godsspraken. Maar in den aanvang van dit hoofdstuk zegt de apostel hun dat er evenals toen, valse profeten in de kerk zijn zowel als ware. In alle tijden van de kerk en onder elke bedeling, wanneer God ware profeten zendt, laat de duivel anderen komen om te bedriegen en te verleiden: valse profeten onder het Oude Testament, en valse Christussen en valse apostelen en verleidende leraars onder het Nieuwe. Hieromtrent valt op te merken:

1. Hun werk is het invoeren van grove dwalingen, zelfs verderflijke ketterijen, gelijk het werk der van God gezonden leraren is den weg der waarheid, den waren weg ten eeuwigen leven, te wijzen. Het zijn verderflijke ketterijen zowel als verderflijke praktijken, en valse leraars zijn zeer ijverig in het verspreiden van grove dwalingen.

2. Ergerlijke ketterijen worden gewoonlijk bedektelijk ingevoerd onder den mantel en den schijn van waarheid.

3. Zij, die ergerlijke ketterijen invoeren, verloochenen den Heere, die hen gekocht heeft. Zij verwerpen en weigeren te horen naar en te leren van den groten leraar, dien God gezonden heeft, ofschoon Hij de enige Zaligmaker en Verlosser der mensen is, die een prijs betaald heeft voldoende om zoveel werelden vol zondaren te redden als er zondaren op de wereld zijn.

4. Zij, die verderflijke ketterijen aan anderen brengen, brengen daardoor zeer zeker een haastig verderf over zich zelven. Zelfverwoesters worden spoedig verwoest, en zij, die verhard genoeg zijn om verderflijke ketterijen bij anderen in te voeren, zullen zeker en plotseling verwoest worden, zonder enig herstel.

II. Hij gaat in het tweede vers er toe over om ons mede te delen wat daarvan de gevolgen voor anderen zullen zijn. Er hieruit kunnen wij leren:

1. Bedorven leraars zijn zelden zonder velen, die hen volgen, ofschoon de weg van dwaling een verderflijke weg is, zijn toch velen bereid om er op te wandelen. De mensen drinken de ongerechtigheid in als water en hebben er behagen in om in dwaling te leven. De profeten profeteren valselijk en het volk heeft het gaarne alzo.

2. De verbreiding van de dwaling zal maken dat de weg der waarheid gelasterd wordt, de weg der verlossing door Jezus Christus, die de weg, de waarheid en het leven is. De Christelijke godsdienst komt van den God der waarheid als haar oorsprong, leidt tot ware gelukzaligheid in de genieting van den waren God als doel, en werkt waarheid in het binnenste om Gode welbehaaglijk te dienen als middel. En toch wordt die weg der waarheid verbasterd en gelasterd door hen, die verderflijke dwalingen aanhangen en verspreiden. Dit voorzegt de apostel als iets, dat zeker komen zal. Laat ons dus niet geschokt worden wanneer wij in onze dagen iets dergelijks zien, maar zorg dragen dat wij aan den vijand geen oorzaak geven om den heiligen naam te lasteren, die over ons aangeroepen is, of kwaad te spreken van den weg, waardoor wij hopen zalig te worden. III. Let vervolgens op de wijze, waarop verleiders leerlingen achter zich trekken. Zij gebruiken gemaakte woorden. Zij vleien en bedriegen door schone woorden en fraaie redevoeringen de zielen der eenvoudigen, hen overhalende om volkomen geloof te schenken aan de meningen, welke deze verleiders trachten te verbreiden. Dezen verkopen en leveren zich zelven aan het onderricht en de leiding van die valse leraren, die een koopmanschap van hun volgelingen maken, en door hen zogenaamd te dienen voordeel van hen behalen. Want het geschiedt alles uit gierigheid, met de begeerte en het voornemen om meer weelde, of aanzien, of aanbeveling te verkrijgen door het toenemen in aantal van hun volgelingen. De getrouwe dienaren van Christus, die den mensen den weg der waarheid wijzen, verlangen naar het voordeel van hun volgers, dat zij zalig mogen worden, maar deze verleidende leraars begeren alleen hun eigen voordeel en wereldse grootheid.

Verzen 1-3

2 Petrus 2:1-3

I. In het slot van het vorige hoofdstuk werd melding gemaakt van de heilige mensen Gods, die leefden in de tijden van het Oude Testament en werden gebruikt als de schrijvers van den Heiligen Geest bij het mededelen van de heilige godsspraken. Maar in den aanvang van dit hoofdstuk zegt de apostel hun dat er evenals toen, valse profeten in de kerk zijn zowel als ware. In alle tijden van de kerk en onder elke bedeling, wanneer God ware profeten zendt, laat de duivel anderen komen om te bedriegen en te verleiden: valse profeten onder het Oude Testament, en valse Christussen en valse apostelen en verleidende leraars onder het Nieuwe. Hieromtrent valt op te merken:

1. Hun werk is het invoeren van grove dwalingen, zelfs verderflijke ketterijen, gelijk het werk der van God gezonden leraren is den weg der waarheid, den waren weg ten eeuwigen leven, te wijzen. Het zijn verderflijke ketterijen zowel als verderflijke praktijken, en valse leraars zijn zeer ijverig in het verspreiden van grove dwalingen.

2. Ergerlijke ketterijen worden gewoonlijk bedektelijk ingevoerd onder den mantel en den schijn van waarheid.

3. Zij, die ergerlijke ketterijen invoeren, verloochenen den Heere, die hen gekocht heeft. Zij verwerpen en weigeren te horen naar en te leren van den groten leraar, dien God gezonden heeft, ofschoon Hij de enige Zaligmaker en Verlosser der mensen is, die een prijs betaald heeft voldoende om zoveel werelden vol zondaren te redden als er zondaren op de wereld zijn.

4. Zij, die verderflijke ketterijen aan anderen brengen, brengen daardoor zeer zeker een haastig verderf over zich zelven. Zelfverwoesters worden spoedig verwoest, en zij, die verhard genoeg zijn om verderflijke ketterijen bij anderen in te voeren, zullen zeker en plotseling verwoest worden, zonder enig herstel.

II. Hij gaat in het tweede vers er toe over om ons mede te delen wat daarvan de gevolgen voor anderen zullen zijn. Er hieruit kunnen wij leren:

1. Bedorven leraars zijn zelden zonder velen, die hen volgen, ofschoon de weg van dwaling een verderflijke weg is, zijn toch velen bereid om er op te wandelen. De mensen drinken de ongerechtigheid in als water en hebben er behagen in om in dwaling te leven. De profeten profeteren valselijk en het volk heeft het gaarne alzo.

2. De verbreiding van de dwaling zal maken dat de weg der waarheid gelasterd wordt, de weg der verlossing door Jezus Christus, die de weg, de waarheid en het leven is. De Christelijke godsdienst komt van den God der waarheid als haar oorsprong, leidt tot ware gelukzaligheid in de genieting van den waren God als doel, en werkt waarheid in het binnenste om Gode welbehaaglijk te dienen als middel. En toch wordt die weg der waarheid verbasterd en gelasterd door hen, die verderflijke dwalingen aanhangen en verspreiden. Dit voorzegt de apostel als iets, dat zeker komen zal. Laat ons dus niet geschokt worden wanneer wij in onze dagen iets dergelijks zien, maar zorg dragen dat wij aan den vijand geen oorzaak geven om den heiligen naam te lasteren, die over ons aangeroepen is, of kwaad te spreken van den weg, waardoor wij hopen zalig te worden. III. Let vervolgens op de wijze, waarop verleiders leerlingen achter zich trekken. Zij gebruiken gemaakte woorden. Zij vleien en bedriegen door schone woorden en fraaie redevoeringen de zielen der eenvoudigen, hen overhalende om volkomen geloof te schenken aan de meningen, welke deze verleiders trachten te verbreiden. Dezen verkopen en leveren zich zelven aan het onderricht en de leiding van die valse leraren, die een koopmanschap van hun volgelingen maken, en door hen zogenaamd te dienen voordeel van hen behalen. Want het geschiedt alles uit gierigheid, met de begeerte en het voornemen om meer weelde, of aanzien, of aanbeveling te verkrijgen door het toenemen in aantal van hun volgelingen. De getrouwe dienaren van Christus, die den mensen den weg der waarheid wijzen, verlangen naar het voordeel van hun volgers, dat zij zalig mogen worden, maar deze verleidende leraars begeren alleen hun eigen voordeel en wereldse grootheid.

Verzen 4-6

2 Petrus 2:4-6

De mensen zijn geneigd te denken, dat uitstel een voorbode van vergeving is, en dat, wanneer een oordeel niet spoedig voltrokken wordt, het zeker ingetrokken is of zal worden. Maar de apostel leert ons dat, hoezeer de valse leraars mogen slagen en voorspoedig zijn, gedurende enigen tijd, toch hun oordeel niet ledig is. God heeft reeds van overlang beslist hoe Hij met hen handelen zal. Zulke ongelovigen, die trachten anderen van de waarheid af te leiden, zijn reeds veroordeeld en de toorn Gods wacht hen. De rechtvaardige Rechter zal spoedig wraak nemen, de dag van hun verderf is aanstaande, en de dingen, die over hen zullen komen, haasten. Om deze bewering te staven, haalt hij verscheidene voorbeelden aan van het rechtvaardig oordeel Gods in het nemen van wraak op de zondaren, en onderwerpt die aan onze ernstige overweging.

I. Ziet hoe God handelde met de engelen, die gezondigd hadden. Merk hier op:

1. Geen uitnemendheid zal een zondaar voor straf vrijwaren. Indien de engelen, die ons verre in kracht en uitnemendheid overtreffen, de wet van God verkrachten, zal het vonnis van die wet aan hen voltrokken worden, en dat zonder barmhartigheid of verzachting, want God heeft hen niet gespaard.

2. Hoe hoger de overtreder stond, des te zwaarder zal de straf zijn. Deze engelen, die door de waardigheid van hun natuur ver boven de mensen stonden, zijn onmiddellijk gestraft. Zij werden geen enkelen dag gespaard, geen gunst werd hun bewezen.

3. De zonde verlaagt en ontaardt den persoon, die haar bedrijft. De engelen des hemels werden om hun ongehoorzaamheid van de hoogte hunner voortreffelijkheid neergeworpen en van alle waardigheid en heerlijkheid beroofd. Wie tegen God zondigt benadeelt alleen zich zelven.

4. Zij, die opstaan tegen den God des hemels, zullen allen in de hel geworpen worden. Er is geen plaats of toestand tussen de hoogte der heerlijkheid en de diepte van ellende, waar hun enige rust vergund zou worden. Indien schepselen zondigen in den hemel, moeten zij lijden in de hel.

5. Zonde is het werk der duisternis, en duisternis is het loon der zonde. De duisternis van ellende en foltering volgt op de duisternis der zonde. Zij, die niet willen wandelen volgens het licht en de leiding van Gods wet, zullen beroofd worden van het licht van Gods aanschijn en den troost Zijner tegenwoordigheid.

6. Gelijk de zonde den mens overgeeft aan straf, zo houden ellende en foltering hem er onder. De duisternis, die hun ellende is, houdt hen zo gevangen, dat zij hun foltering niet ontkomen kunnen.

7. De hoogste trap der foltering wordt niet bereikt voor den oordeelsdag. De engelen, die gezondigd hebben, ofschoon reeds in de hel, worden bewaard tot het oordeel op den groten dag.

II. Merkt op hoe God handelde met de oude wereld, in vele opzichten evenals Hij met de engelen handelde. Hij spaarde de oude wereld niet. 1. Het aantal der beledigers betekent niets meer dan hun waardigheid om enige gunst te verkrijgen. Indien de zonde algemeen wordt, zal het oordeel zich uitstrekken over allen.

2. Indien er ook slechts weinige rechtvaardigen zijn, zullen zij bewaard worden. God vernietigt niet de goeden met de slechten. In den toorn gedenkt Hij Zijner barmhartigheid.

3. Zij, die predikers der gerechtigheid zijn in een tijd van algemene verdorvenheid en ontaarding, en het woord des levens voorhouden door een onberispelijken en voorbeeldigen wandel, worden bewaard in een tijd van algemene verwoesting.

4. God kan personen gebruiken als werktuigen van zijn wraak en om de zondaren te straffen, die Hij eerst bestemd en aangewezen had om hun van dienst en ten zegen te zijn. Hij vernietigde de gehele oude wereld door het water maar:

5. De oorzaak daarvan was, dat het een wereld van goddelozen was. Goddeloosheid ontrukt de mensen aan de goddelijke bescherming en stelt hen bloot aan de uiterste verwoesting.

III. Merkt op hoe God handelde met Sodom en Gomorra, ofschoon zij gelegen waren in een landstreek gelijk den hof des Heeren, toch in zulk een gezegend land waren zij overvloedig in zonde. God kan spoedig een vruchtbaar land veranderen in een woestijn, en een goed-bewaterde streek in stof en as. Merk hier op:

1. Geen staatkundige vereniging of samensmelting kan het oordeel afwenden van een zondig volk. Sodom en de genabuurde steden waren door haar welgeordende regering niet meer beschermd dan de engelen door de waardigheid hunner natuur, of de oude wereld door haar groot aantal.

2. God kan van allerlei schepselen gebruik maken om onverbeterlijke zondaren te straffen. Hij verwoestte de oude wereld door het water en Sodom door het vuur. Hij, die vuur en water voor Zijn volk onschadelijk kan maken, Isaiah 43:2, kan door beide Zijn vijanden straffen, zij zijn er niet tegen beveiligd.

3. De ergste zonden brengen de zwaarste straffen. Zij, die afschuwelijk waren in hun ondeugden, werden opmerkelijk in hun straffen. Zij, die grote zondaren voor het aangezicht des Heeren zijn, moeten de geduchtste wraakneming verwachten.

4. De strafoefening over zondaren in vroegere eeuwen is bedoeld als voorbeeld van hetgeen volgen zal. Mensen, die goddeloos leven, kunnen zien wat zij te verwachten hebben wanneer zij in dien weg voort gaan. Wij moeten ons laten waarschuwen door de voorbeelden van Gods wraak, die beschreven zijn tot onze vermaning en om te voorkomen, dat wij ons zelven straffeloosheid zouden beloven en in de zonden volharden.

Verzen 4-6

2 Petrus 2:4-6

De mensen zijn geneigd te denken, dat uitstel een voorbode van vergeving is, en dat, wanneer een oordeel niet spoedig voltrokken wordt, het zeker ingetrokken is of zal worden. Maar de apostel leert ons dat, hoezeer de valse leraars mogen slagen en voorspoedig zijn, gedurende enigen tijd, toch hun oordeel niet ledig is. God heeft reeds van overlang beslist hoe Hij met hen handelen zal. Zulke ongelovigen, die trachten anderen van de waarheid af te leiden, zijn reeds veroordeeld en de toorn Gods wacht hen. De rechtvaardige Rechter zal spoedig wraak nemen, de dag van hun verderf is aanstaande, en de dingen, die over hen zullen komen, haasten. Om deze bewering te staven, haalt hij verscheidene voorbeelden aan van het rechtvaardig oordeel Gods in het nemen van wraak op de zondaren, en onderwerpt die aan onze ernstige overweging.

I. Ziet hoe God handelde met de engelen, die gezondigd hadden. Merk hier op:

1. Geen uitnemendheid zal een zondaar voor straf vrijwaren. Indien de engelen, die ons verre in kracht en uitnemendheid overtreffen, de wet van God verkrachten, zal het vonnis van die wet aan hen voltrokken worden, en dat zonder barmhartigheid of verzachting, want God heeft hen niet gespaard.

2. Hoe hoger de overtreder stond, des te zwaarder zal de straf zijn. Deze engelen, die door de waardigheid van hun natuur ver boven de mensen stonden, zijn onmiddellijk gestraft. Zij werden geen enkelen dag gespaard, geen gunst werd hun bewezen.

3. De zonde verlaagt en ontaardt den persoon, die haar bedrijft. De engelen des hemels werden om hun ongehoorzaamheid van de hoogte hunner voortreffelijkheid neergeworpen en van alle waardigheid en heerlijkheid beroofd. Wie tegen God zondigt benadeelt alleen zich zelven.

4. Zij, die opstaan tegen den God des hemels, zullen allen in de hel geworpen worden. Er is geen plaats of toestand tussen de hoogte der heerlijkheid en de diepte van ellende, waar hun enige rust vergund zou worden. Indien schepselen zondigen in den hemel, moeten zij lijden in de hel.

5. Zonde is het werk der duisternis, en duisternis is het loon der zonde. De duisternis van ellende en foltering volgt op de duisternis der zonde. Zij, die niet willen wandelen volgens het licht en de leiding van Gods wet, zullen beroofd worden van het licht van Gods aanschijn en den troost Zijner tegenwoordigheid.

6. Gelijk de zonde den mens overgeeft aan straf, zo houden ellende en foltering hem er onder. De duisternis, die hun ellende is, houdt hen zo gevangen, dat zij hun foltering niet ontkomen kunnen.

7. De hoogste trap der foltering wordt niet bereikt voor den oordeelsdag. De engelen, die gezondigd hebben, ofschoon reeds in de hel, worden bewaard tot het oordeel op den groten dag.

II. Merkt op hoe God handelde met de oude wereld, in vele opzichten evenals Hij met de engelen handelde. Hij spaarde de oude wereld niet. 1. Het aantal der beledigers betekent niets meer dan hun waardigheid om enige gunst te verkrijgen. Indien de zonde algemeen wordt, zal het oordeel zich uitstrekken over allen.

2. Indien er ook slechts weinige rechtvaardigen zijn, zullen zij bewaard worden. God vernietigt niet de goeden met de slechten. In den toorn gedenkt Hij Zijner barmhartigheid.

3. Zij, die predikers der gerechtigheid zijn in een tijd van algemene verdorvenheid en ontaarding, en het woord des levens voorhouden door een onberispelijken en voorbeeldigen wandel, worden bewaard in een tijd van algemene verwoesting.

4. God kan personen gebruiken als werktuigen van zijn wraak en om de zondaren te straffen, die Hij eerst bestemd en aangewezen had om hun van dienst en ten zegen te zijn. Hij vernietigde de gehele oude wereld door het water maar:

5. De oorzaak daarvan was, dat het een wereld van goddelozen was. Goddeloosheid ontrukt de mensen aan de goddelijke bescherming en stelt hen bloot aan de uiterste verwoesting.

III. Merkt op hoe God handelde met Sodom en Gomorra, ofschoon zij gelegen waren in een landstreek gelijk den hof des Heeren, toch in zulk een gezegend land waren zij overvloedig in zonde. God kan spoedig een vruchtbaar land veranderen in een woestijn, en een goed-bewaterde streek in stof en as. Merk hier op:

1. Geen staatkundige vereniging of samensmelting kan het oordeel afwenden van een zondig volk. Sodom en de genabuurde steden waren door haar welgeordende regering niet meer beschermd dan de engelen door de waardigheid hunner natuur, of de oude wereld door haar groot aantal.

2. God kan van allerlei schepselen gebruik maken om onverbeterlijke zondaren te straffen. Hij verwoestte de oude wereld door het water en Sodom door het vuur. Hij, die vuur en water voor Zijn volk onschadelijk kan maken, Isaiah 43:2, kan door beide Zijn vijanden straffen, zij zijn er niet tegen beveiligd.

3. De ergste zonden brengen de zwaarste straffen. Zij, die afschuwelijk waren in hun ondeugden, werden opmerkelijk in hun straffen. Zij, die grote zondaren voor het aangezicht des Heeren zijn, moeten de geduchtste wraakneming verwachten.

4. De strafoefening over zondaren in vroegere eeuwen is bedoeld als voorbeeld van hetgeen volgen zal. Mensen, die goddeloos leven, kunnen zien wat zij te verwachten hebben wanneer zij in dien weg voort gaan. Wij moeten ons laten waarschuwen door de voorbeelden van Gods wraak, die beschreven zijn tot onze vermaning en om te voorkomen, dat wij ons zelven straffeloosheid zouden beloven en in de zonden volharden.

Verzen 7-9

2 Petrus 2:7-9

Wanneer God verwoesting over de goddelozen zendt, beschikt Hij verlossing voor de rechtvaardigen, en wanneer Hij vuur en zwavel doet regenen over de kwaden, bedekt Hij het hoofd van de rechtvaardigen, en Hij zal hen verbergen in den dag der benauwdheid. Dat zien wij in het voorbeeld van de bewaring van Lot. Merk hier op:

1. De tekening, die van Lot gegeven wordt, hij wordt den rechtvaardige genoemd. Hij was dat door de keuze, die gewoonlijk in zijn hart overheersende was, en door den algemenen gang van zijn wandel. God houdt de mensen niet voor rechtvaardig of onrechtvaardig naar een enkele daad, maar naar de doorgaande richting van hun leven. En hier is een rechtvaardig man midden onder een hoogst-bedorven en ontaard geslacht, dat in zijn geheel van alle goed geweken was. Hij volgde de menigte niet in het doen van het kwade, maar wandelde oprecht in een stad van ongerechtigheid.

2. Den indruk, dien de zonden van anderen op dezen rechtvaardigen man maakten. Ofschoon de zondaar vermaak schept in zijne ondeugden, zijn zij een verdriet en kwelling voor den rechtvaardige. In slecht gezelschap kunnen wij niet ontkomen aan schuld of verdriet. De zonden van anderen moeten ons tot ergernis zijn, anders is het onmogelijk ons zelven rein te bewaren.

3. Hier wordt bijzonder melding gemaakt van den duur van het verdriet en de ergernis van dezen rechtvaardige: dag op dag. Het voortdurend horen en zien van hun goddeloosheid verzoende hem er niet mede en verstompte den afschrik niet, die er door veroorzaakt werd. Zo was de rechtvaardige, dien God bewaarde van het ontzettend oordeel, dat alles om hem heen verwoestte. Hierdoor wordt ons geleerd hoe God Zijn volk weet te verlossen en Zijn vijanden te straffen. Hier wordt verondersteld dat de rechtvaardigen hun verzoekingen en beproevingen moeten ondergaan. De duivel en zijn werktuigen zullen sterk op hen aandringen om hen te doen vallen, en indien wij den hemel zullen binnentreden, moet het door vele beproevingen heengaan. Het is dus onzen plicht daarop te rekenen en er ons toe voor te bereiden.

A. De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn. Hij zondert de godzaligen voor zich zelven af, en zo er slechts een in vijf steden is, toch kent Hij hem. Waar een groter aantal is, kan Hij er dus niet onwetend van zijn of een hunner over het hoofd zien.

B. De wijsheid Gods is nooit verlegen om middelen en wegen ter verlossing van Zijn volk. Zij schijnen soms geheel en al verloren te zijn, zij zien dikwijls geen middel tot ontkoming, maar Hij weet een menigte middelen.

C. De verlossing van de godzaligen is het werk van God, Hij gebruikt die om daarin te openbaren Zijne wijsheid om den weg te banen en Zijne macht om hen uit de verzoeking te verlossen, ten einde te voorkomen dat zij in de zonde vallen en door hun moeilijkheden ten onder gaan.

D. God maakt een groot onderscheid in Zijne handelwijzen met de godzaligen en de bozen. Wanneer Hij Zijn volk van den ondergang redt, levert hij zijn vijanden over aan wel verdiende verwoesting. De onrechtvaardige heeft geen deel in de redding, die God voor den rechtvaardige bewerkt. De onrechtvaardigen worden bewaard tot den dag des oordeels. a. Er is een dag des oordeels. God heeft een dag bepaald, waarop Hij de wereld zal oordelen.

b. De bewaring van onbekeerlijke zondaren is alleen een bewaring voor den dag der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods.

Verzen 7-9

2 Petrus 2:7-9

Wanneer God verwoesting over de goddelozen zendt, beschikt Hij verlossing voor de rechtvaardigen, en wanneer Hij vuur en zwavel doet regenen over de kwaden, bedekt Hij het hoofd van de rechtvaardigen, en Hij zal hen verbergen in den dag der benauwdheid. Dat zien wij in het voorbeeld van de bewaring van Lot. Merk hier op:

1. De tekening, die van Lot gegeven wordt, hij wordt den rechtvaardige genoemd. Hij was dat door de keuze, die gewoonlijk in zijn hart overheersende was, en door den algemenen gang van zijn wandel. God houdt de mensen niet voor rechtvaardig of onrechtvaardig naar een enkele daad, maar naar de doorgaande richting van hun leven. En hier is een rechtvaardig man midden onder een hoogst-bedorven en ontaard geslacht, dat in zijn geheel van alle goed geweken was. Hij volgde de menigte niet in het doen van het kwade, maar wandelde oprecht in een stad van ongerechtigheid.

2. Den indruk, dien de zonden van anderen op dezen rechtvaardigen man maakten. Ofschoon de zondaar vermaak schept in zijne ondeugden, zijn zij een verdriet en kwelling voor den rechtvaardige. In slecht gezelschap kunnen wij niet ontkomen aan schuld of verdriet. De zonden van anderen moeten ons tot ergernis zijn, anders is het onmogelijk ons zelven rein te bewaren.

3. Hier wordt bijzonder melding gemaakt van den duur van het verdriet en de ergernis van dezen rechtvaardige: dag op dag. Het voortdurend horen en zien van hun goddeloosheid verzoende hem er niet mede en verstompte den afschrik niet, die er door veroorzaakt werd. Zo was de rechtvaardige, dien God bewaarde van het ontzettend oordeel, dat alles om hem heen verwoestte. Hierdoor wordt ons geleerd hoe God Zijn volk weet te verlossen en Zijn vijanden te straffen. Hier wordt verondersteld dat de rechtvaardigen hun verzoekingen en beproevingen moeten ondergaan. De duivel en zijn werktuigen zullen sterk op hen aandringen om hen te doen vallen, en indien wij den hemel zullen binnentreden, moet het door vele beproevingen heengaan. Het is dus onzen plicht daarop te rekenen en er ons toe voor te bereiden.

A. De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn. Hij zondert de godzaligen voor zich zelven af, en zo er slechts een in vijf steden is, toch kent Hij hem. Waar een groter aantal is, kan Hij er dus niet onwetend van zijn of een hunner over het hoofd zien.

B. De wijsheid Gods is nooit verlegen om middelen en wegen ter verlossing van Zijn volk. Zij schijnen soms geheel en al verloren te zijn, zij zien dikwijls geen middel tot ontkoming, maar Hij weet een menigte middelen.

C. De verlossing van de godzaligen is het werk van God, Hij gebruikt die om daarin te openbaren Zijne wijsheid om den weg te banen en Zijne macht om hen uit de verzoeking te verlossen, ten einde te voorkomen dat zij in de zonde vallen en door hun moeilijkheden ten onder gaan.

D. God maakt een groot onderscheid in Zijne handelwijzen met de godzaligen en de bozen. Wanneer Hij Zijn volk van den ondergang redt, levert hij zijn vijanden over aan wel verdiende verwoesting. De onrechtvaardige heeft geen deel in de redding, die God voor den rechtvaardige bewerkt. De onrechtvaardigen worden bewaard tot den dag des oordeels. a. Er is een dag des oordeels. God heeft een dag bepaald, waarop Hij de wereld zal oordelen.

b. De bewaring van onbekeerlijke zondaren is alleen een bewaring voor den dag der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods.

Verzen 10-22

2 Petrus 2:10-22

Daar het de bedoeling des apostels is om te waarschuwen en te wapenen tegen verleiders, gaat hij er nu toe over om meer uitvoerig over hen te spreken en ons een schets van hun karakter en gedrag te geven, waardoor overvloedig aangetoond wordt hoe rechtvaardig het in den Rechter der ganse wereld is, hen op bijzondere wijze voor het zwaarste en strengste oordeel te bewaren, zoals Kaïn onder bijzondere bescherming is genomen opdat hij bewaard zou worden voor ongemene wraak. Maar waarom zal God alzo handelen met de valse leraren? Dat toont Hij aan in hetgeen volgt.

I. Dezen wandelen naar het vlees, zij volgen de ondeugden en begeerten van hun eigen harten, zij geven zich over aan de leiding van hun vleselijke gezindheid, verhinderen hun reden kennis te nemen van de goddelijke openbaring en de gedachten te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus, en in hun levenswandel gaan zij rechtstreeks tegen Gods rechtvaardige voorschriften in door te voldoen aan de begeerten van hun verdorven natuur. Slechte meningen gaan gewoonlijk vergezeld van slechte handelingen en zij, die er hun werk van maken dwalingen te verbreiden, zijn ook de verspreiders van ondeugden. Zij zijn nooit tevreden met de mate van onreinheid, die zij bereikt hebben, ook is het hun niet genoeg de boosheid, die zij reeds bedreven hebben, te handhaven, te verdedigen en er zich op te beroemen, maar zij wandelen naar het vlees, zij gaan voort op hun zondigen weg en nemen toe in goddeloosheid, bereiken hoger trap van onreinheid en onzedelijkheid. Ook verachten zij degenen, wie God macht over hen gegeven heeft en voor wie Hij van hen eerbied vereist. Zij verachten op die wijze de instellingen Gods, en wij moeten er ons dus niet over verwonderen, dat zij stout en roekeloos, opstandig en tegenstrevend zijn, en niet alleen twistziek van harte, maar ook lasterlijk en smadend in de wijze, waarop zij spreken over degenen, die boven hen gesteld zijn.

II. Hij verscherpt dit door hier tegenover te plaatsen het gedrag van de uitnemendste schepselen, de engelen, dat zozeer van het hun verschilt. Merk op:

1. Zij zijn in sterkte en kracht meerder, zelfs meerder dan zij, die onder de mensen met gezag en kracht bekleed zijn, en veel meerder dan deze valse leraars, die lasterende verachters van overheden en regeringen zijn. De goede engelen overtreffen ons allen in natuurlijke en zedelijke uitnemendheid, en evenzo in kracht, verstand en heiligheid.

2. De goede engelen zijn de beschuldigers van zondige schepselen, zowel van hun soort als van de onze. Zij, wie het vergund wordt Gods aangezicht te zien en voor Zijn troon te staan, kunnen niet anders dan ijveren voor Zijn eer, en beschuldigen degenen, die Hem onteren.

3. De engelen brengen hun beschuldiging van zondige schepselen voor den Heere. Zij maken hun fouten niet openbaar, zij verhalen de misdaden niet aan hun medeschepselen, om te lasteren, maar zij doen het aan den Heere, die de rechter is, en de wreker zal zijn van alle goddeloosheid en onoprechtheid.

4. De goede engelen mengen geen bittere beoordeling of lage smaadredenen in de beschuldigingen, die zij tegen de goddelooste en slechtste zondaren inbrengen. Laat ons, die bidden dat Gods wil geschiede op aarde gelijk als in den hemel, hierin de engelen navolgen. Indien wij ons beklagen over boze mensen, dan moet het aan God zijn, en dan zonder woede en schelden, maar met medelijden en ingetogenheid van geest, opdat blijke dat wij kinderen zijn van Hem, die barmhartig en lankmoedig is.

III. De apostel, na te hebben aangetoond, 2 Peter 2:11, hoe ongelijk de valse leraren zijn aan de uitnemendste schepselen, gaat in 2 Peter 2:12 er toe over hoeveel lager zij staan dan de minste schepselen. Zij zijn gelijk aan de paarden en muilezels, die geen verstand hebben, zij zijn als de onredelijke dieren, die voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden. Mensen, die onder de macht der zonde staan, zijn er zover van af dat zij de goddelijke openbaring bemerken, dat zij hun rede niet gebruiken of naar haar aanwijzing handelen. Zij wandelen door aanschouwen en niet door geloof, en oordelen over de dingen naar hun zintuigen, indien die de dingen aannemelijk en aangenaam vinden, dan achten en beminnen zij ze. De redeloze dieren volgen hun instinct en den lust hunner zinnen, en de goddelozen volgen de begeerten van hun vlees, zij weigeren het verstand en de rede, die God hun gegeven heeft, te gebruiken, en zijn daardoor onwetend aangaande hetgeen zij behoorden en moesten weten. Merk derhalve op:

1. Onwetendheid is de oorzaak van kwaadspreken.

2. Daarvan zal verwoesting het einde zijn. Deze mensen zullen in hun verdorvenheid verdorven worden. Hun ondeugden stellen hen niet alleen bloot aan den toorn Gods in de toekomende wereld, maar brengen ook in vele gevallen verderf en ellende over hen in dit leven. En voorzeker, zulke onbekeerlijke zondaren, wier heerlijkheid is in hun schande, en voor wie de openlijkheid der zonde het genot van te zondigen verhoogt, verdienen zeer rechtvaardig al de plagen van dit leven en al de straffen van het volgende, in de hoogste mate. Daarom is hetgeen over hen komt de loon hunner ongerechtigheid. Zulke zondaren, die met elkaar wedijveren in misdaad, bedriegen zich zelven en onteren allen, die met hen in verbinding staan, want door de ene soort van zonden bereiden zij zich voor de volgende, hun buitensporige feestvieringen, hun onmatig eten en drinken, brengt hen tot het bedrijven van allerlei wellust, zodat hun ogen vol zijn van overspel. Hun ontuchtige blikken tonen hun onheilige begeerten en zijn er op aangelegd om die van anderen te prikkelen, en dat is het waarvan zij niet kunnen ophouden. Het hart is onverzadelijk van begeren en de ogen houden niet op te staren naar hetgeen hun onreine lusten kan bevredigen. Zij, die zo onvermoeid en onbeschaamd in het zondigen zijn, betonen zich gewoonlijk zeer ijverig en slagen er zeer goed in om anderen te bedriegen en mede te trekken in dezelfde uitgieting van ongerechtigheid. Maar ziet hier wie het grootste gevaar lopen van door hen in dwaling en goddeloosheid medegesleept te worden, dat zijn de onvaste zielen. Zij, wier harten niet bevestigd zijn in de genade, worden gemakkelijk afgeleid in den weg der zonde, anders zouden zulke zinnelijke ellendelingen niet bij machte zijn overwegenden invloed op hen uit te oefenen, want zij zijn niet alleen weelderig en wellustig, maar ook gierig en daarin hebben zij hun hart geoefend. Zij jagen naar rijkdom, en al de begeerte hunner zielen is de overvloed dezer wereld. Het is een groot deel van al hun bemoeienissen om weelde te verkrijgen, hun harten zijn daarop afgericht en dan voeren zij hun ontwerpen uit. Het kan ons niet verwonderen dat de apostel zulke mensen, die zich overgeven aan alle soorten van wellusten, kinderen der vervloeking noemt, want zij zijn onderworpen aan de vloek, dien God uitgesproken heeft over de goddelozen en onrechtvaardigen, en zij brengen vervloeking over allen, die naar hen luisteren en met hen instemmen.

IV. De apostel bewijst in 2 Peter 2:15 en 16, dat zij kinderen der vervloeking zijn, zulke gierige mensen, die de Heere verafschuwt. Hij toont aan: 1. Zij hebben den rechten weg verlaten, en zulke zoekers van zich zelven kunnen onmogelijk in den rechten weg zijn, want dat is een weg van zelfverloochening.

2. Zij volgen den verkeerden weg, zij hebben gedwaald en zich afgewend van den weg des levens en zijn overgegaan op de paden des doods, die afdalen naar de hel, en dat toont hij door te laten zien dat zij den weg van Balaam, den zoon van Bosor, volgen.

A. Dat is een weg van ongerechtigheid, waarin de mensen gelokt worden door den loon der ongerechtigheid.

B. Uitwendige, tijdelijke goederen zijn het loon, dat de zondaren verwachten en zich zelven beloven, ofschoon zij dikwijls teleurgesteld worden.

C. De onbehoorlijke liefde voor de goederen dezer wereld brengt de mensen van den weg, die naar de onuitsprekelijk veel betere dingen van het volgende leven leidt, de liefde voor rijkdom en eer voerde Bileam af van den weg van zijn plicht, ofschoon hij wist dat de weg, die door hem bewandeld werd. den Heere mishaagde.

D. Zij, die uit dezelfde beginselen aan dezelfde zonden zich, gelijk deze snode overtreders, schuldig maken, zijn in het oordeel Gods, de volgers van die onbekeerlijken, en moeten er op rekenen dat zij op gelijke wijze behandeld zullen worden. Zij zullen met die zondaren hun deel hebben in de andere wereld, want zij hebben hen gevolgd in deze wereld.

E. Verharde en boosaardige zondaren worden soms over hun ongerechtigheden bestraft. God houdt hen op hun weg staande en opent den mond van hun geweten, of verwart en verschrikt hen door een of andere treffende onvoorziene gebeurtenis.

F. Ofschoon de een of andere onverwachte en buitengewone bestraffing voor een poos den euvelmoed van de mensen moge neerslaan, en hun geweldig voortdrijven op den weg der zonden tegengaan, maakt deze toch niet dat zij den weg der ongerechtigheid verlaten en overgaan op den weg der heiligheid. Indien bestraffing om zijn overtredingen iemand terug kon brengen tot zijn plicht, dan zou zij bij Bileam zeker wel die uitwerking gehad hebben. Want in zijn geval werd een verrassend wonder gewrocht, het jukdragende stomme dier, uit welks mond wel niemand een bestraffing zou verwachten, werd instaat gesteld om te spreken, en wel met mensenstem. Het dier sprak tot zijn eigenaar en meester (die hier een profeet genoemd wordt, omdat de Heere somstijds aan hem verscheen en tot hem sprak, Numbers 22:23, Numbers 22:24, maar inderdaad was hij onder de profeten des Heeren gelijk Judas onder de apostelen van Jezus Christus) en het stelde de dwaasheid van zijn gedrag tentoon en verzette er zich tegen dat hij op dien weg zou voortgaan. Maar het was alles vergeefs. Zij, die niet luisteren willen naar vermaningen, die in den gewonen weg tot hen komen, zullen slechts weinig beïnvloed worden door wondertekenen, om hen van hun verkeerde wegen terug te houden. Bileam werd wel is waar teruggehouden van het volk te vervloeken, maar hij was zo begerig naar de beloofde eer en rijkdom, dat hij zo ver mogelijk ging en zijn uiterste best deed om aan Gods bedwang te ontkomen.

V. De apostel gaat voort, 2 Peter 2:17, met de verleidende leraars te beschrijven. Hij tekent hen als: 1. Fonteinen, of wellen, zonder water. Merk op:

A. Dienaren moeten gelijk wellen of fonteinen zijn, waar de gemeente onderricht, leiding en vertroosting kan vinden.

B. Valse leraren hebben niets van dien aard te geven aan degenen, die hen komen raadplegen. Het woord der waarheid is het water des levens, dat de zielen verfrist die het ontvangen. Maar deze verleiders verbreiden en bevorderen alleen dwaling en worden derhalve als ledig getekend, want er is geen waarheid in hen. Tevergeefs zijn al onze verwachtingen, dat we hen gevoed en gevuld met kennis en verstand zullen vinden, ook zullen zij ons geen nut aanbrengen, want zij zijn onwetend en ledig.

2. Wolken van een draaiwind gedreven. Wanneer wij een wolk zien, verwachten wij van haar verkoelende schaduw, maar deze zijn wolken, die geen regen houden, want zij worden gedreven door wind, maar niet door den Geest, den stormwind van hun eigen begeerlijkheden en gierigheid. Zij omhelzen en verspreiden de leerstellingen, die hun de meeste toejuiching en het grootste voordeel bezorgen, als wolken onderscheppen zij het licht van de zon en verduisteren de lucht, zo verduisteren zij den raad door woorden zonder wetenschap en daar geen waarheid in is. En aangezien deze mensen alles doen wat in hun vermogen is om de duisternis in de wereld te bevorderen, is het een zeer rechtvaardig oordeel, dat de donkerheid der duisternis hun deel zal zijn in de toekomende. De buitenste duisternis werd bereid voor den duivel, den groten bedrieger en zijne engelen, de werktuigen die hij gebruikt om de mensen van de waarheid af te leiden, en daarom is die tot in eeuwigheid voor hem bereid, het vuur der hel kan niet uitgeblust worden en de rook van den bodemlozen afgrond stijgt op tot in alle eeuwigheid. En het is rechtvaardig, dat God zo met hen handelen zal, want:

A. Zij verlokken hen, met welken zij in aanraking komen, en trekken hen in een net, vangen hen zoals de vissen gevangen worden.

B. Ze doen dat door opgeblazen ijdelheid te spreken, fraaie uitdrukkingen te gebruiken, die een schonen klank, maar weinig of geen zin hebben.

C. Zij werken op de begeerlijkheid des vlezes en de ontuchtigheden der mensen, hun voorstellende hetgeen hun aangenaam is.

D. Zij verlokken degenen, die waarlijk ontvloden en op een afstand gebracht waren van hen, die zulke schadelijke en schandelijke dwalingen verspreiden, en van hen die er in wandelen. Merk op:

a. Door gedurige beoefening van de noodlottige kunst verkrijgen de mensen grote vaardigheid en onbeschaamdheid in het bevorderen van de dwaling. Zij worden er zo bekwaam in als een visser, die dagelijks zich oefent in het hengelen. Het werk van deze mensen is leerlingen achter zich af te trekken, en in hun wijze van doen zijn sommige dingen opmerkenswaard, vooral hoe zij het lokaas voorhouden aan degenen, die zij wensen te vangen.

b. Dwaalleraren hebben een bijzonder middel om de mensen voor zich te winnen, want het is hun een zinnelijk genoegen, dat zij aanbieden kunnen. Daarentegen vermanen de dienaren van Christus de mensen tot zelfverloochening en tot doding van dezelfde begeerlijkheden, welke door de dwaalleraren gevoed en gestreeld worden. Geen wonder dus dat de waarheid niet zoveel voortgang maakt, maar de dwaling zich snel verspreidt!

c. Mensen, die voor een tijd de waarheid toegestemd hebben en zich van dwalingen vrijhielden, kunnen door de listen en kunstgrepen van verleiders zo bedrogen worden, dat zij in de dwalingen gaan wandelen, die zij voor een tijd waarlijk ontvloden waren. Weest daarom altijd op uw hoede, weest goddelijk naijverig over uzelven, zoekt in de Schriften, bidt dat de Geest u in de waarheid leide en bevestige, wandelt nederig voor Gods aangezicht, en waakt tegen alles dat Hem zou kunnen vertoornen zodat Hij u aan een verkeerden geest zou overgeven. Waakt dat gij niet weggevoerd wordt door de schoonschijnende voorwendsels van deze valse leraars, die wel aan allen, die hun gehoor geven, vrijheid beloven, maar niet de Christelijke vrijheid voor den dienst van God, doch een losbandigheid in de zonde, om de ingevingen en begeerten van hun eigen hart te volgen. Ten einde te voorkomen, dat deze mensen aanhangers zullen maken, zegt hij ons, dat zij zelven ondanks al hun praten over vrijheid, de laagste slaven zijn, want zij zijn dienstknechten der verdorvenheid, hun eigen lusten hebben zo volkomen de overwinning over hen behaald, dat zij in werkelijkheid geheel gebonden zijn door de begeerlijkheden des vlezes, om hun wellusten te voldoen door aan haar bevelen te gehoorzamen. Hun hart en verstand zijn zo bedorven en ontaard, dat zij zomin de kracht als den wil hebben om de taak, die hun opgelegd wordt, te weigeren. Zij werden overwonnen en gevankelijk weggevoerd door hun geestelijke vijanden, en stelden hun leden tot werktuigen van de ongerechtigheid. En hoe grote schande is het om ten ondergebracht en bevolen te worden door hen, die zelf dienstknechten der verdorvenheid en slaven van hun eigen wellusten zijn! Deze overweging moet ons verre doen blijven van die verleiders. Daarom voegt hij er in 2 Peter 2:20 bij: Het is niet alleen schandelijk en onterend om verlokt te worden door hen, die zelven slaven van de zonde zijn en door den duivel gevangen geleid worden naar zijn wil, maar het is een werkelijke achteruitgang voor hen, die waarlijk ontvloden waren van degenen, die in de dwaling leven, want daardoor wordt hun laatste erger dan hun eerste. Hier zien wij: Ten eerste. Het is een voorrecht te ontkomen aan de besmettingen der wereld en bewaard te blijven voor grove en schandelijke zonden, al is men niet waarlijk bekeerd en ter zaligheid veranderd. Want daardoor worden wij er voor bewaard om de waarlijk-ernstigen te grieven en de openlijk-goddelozen aan te moedigen, terwijl wij, indien wij met anderen medelopen tot dezelfde uitgieting der ongerechtigheid en ons overgeven aan de heersende zonden van onzen tijd, hen bedroeven en ontzenuwen, die trachten te wandelen waardiglijk het Evangelie, en de handen sterken van hen, die reeds in openlijken opstand tegen den Allerhoogste zijn, ons zelven meer en meer van God verwijderen en onze harten tegen Hem verharden.

Ten tweede. Sommige mensen ontvlieden voor een tijd, door de kennis van den Heere en Zaligmaker Jezus Christus, de besmettingen der wereld, die toch niet in den geest huns gemoeds zaligmakend veranderd werden. Een godsdienstige opvoeding heeft velen teruggehouden, die de genade Gods niet vernieuwd had. Indien wij het licht der waarheid ontvangen en een verstandelijke kennis van Christus in het hoofd hebben, kan dat ons voor het tegenwoordige van groot nut zijn, maar wij moeten de liefde tot de waarheid ontvangen en Gods Woord in ons hart bewaren, of het kan ons niet redden en zalig maken.

Ten derde. Zij, die voor een tijd de besmettingen der wereld ontvloden zijn, worden het eerst verlokt en verstrikt door valse leraren. Dezen maken de mensen eerst in de war met enige goed klinkende en bepaalde bezwaren tegen de waarheden des Evangelies, en de onwetenden en onvasten beginnen daardoor te wankelen en de waarheden, welke zij ontvangen hebben, te betwijfelen, omdat zij niet al de moeilijkheden oplossen en al de vragen beantwoorden kunnen, die deze verleiders hun voorleggen.

Ten vierde. Wanneer de mensen eerst verstrikt zijn, worden zij gemakkelijk bemachtigd, en daarom moeten Christenen zich dicht bij het Woord Gods houden en op hun hoede zijn tegen degenen, die trachten hen te verwarren en te benauwen, en dat wel omdat, indien zij die eerst ontkomen waren, wederom ingewikkeld worden, zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste.

VI. In de laatste twee verzen van dit hoofdstuk zet de apostel uiteen, dat een toestand van afval erger is dan een toestand van onwetendheid, want die is een afkeren van den weg der gerechtigheid, nadat zij er enige kennis van verkregen hadden en getoond hadden dat zij er enigen lust voor gevoelden. Het staat gelijk met een verklaring, dat zij enige ongerechtigheid in den weg der gerechtigheid en enige leugen in de waarheid gevonden hebben. En het uitspreken van zulk een vals bericht over den goeden weg Gods, het afleggen van een slecht getuigenis aangaande den weg der waarheid, moet noodzakelijk blootstellen aan de zwaarste veroordeling. De ellende van zulke verlaters van Christus en Zijn Evangelie is minder vermijdelijk en minder verdraaglijk dan die van andere overtreders, want:

1. God wordt zwaarder beledigd door hen, die door hun gedrag het Evangelie verachten en Zijn wet ongehoorzaam zijn, omdat zij smaadheid en verachting uitgieten over God en Zijne genade.

2. De duivel bewaakt angstvalliger en ketent gestrenger degenen, die hij herwint, nadat zij hem eerst ontkomen zijn en beleden hebben volgelingen te zijn van den Heere Jezus Christus. Matthew 12:45. Zij worden onder scherper toezicht gehouden. En dat kan ons niet verwonderen, want zij zijn wedergekeerd tot hun eigen uitbraaksel, tot dezelfde dwalingen en onreinheden, die zij naar `t scheen eerst verworpen hadden en waarvan zij walging en afschuw toonden. Zij gingen zich opnieuw wentelen in het slijk, waarvan zij bleken gewassen te zijn. Wanneer nu de Schrift zulk een voorstelling geeft van het Christendom enerzijds en van de zonde aan den anderen kant, als wij vinden in deze beide verzen, dan behoren wij zeker het eerste ten hoogste te waarderen en de laatste zo diep mogelijk te verafschuwen. Want het is de weg der gerechtigheid en een heilig gebod om de laatste te haten en er ons zo ver mogelijk van verwijderd te houden, omdat ze het beledigendste en afschuwelijkste is, dat zich denken laat.

Verzen 10-22

2 Petrus 2:10-22

Daar het de bedoeling des apostels is om te waarschuwen en te wapenen tegen verleiders, gaat hij er nu toe over om meer uitvoerig over hen te spreken en ons een schets van hun karakter en gedrag te geven, waardoor overvloedig aangetoond wordt hoe rechtvaardig het in den Rechter der ganse wereld is, hen op bijzondere wijze voor het zwaarste en strengste oordeel te bewaren, zoals Kaïn onder bijzondere bescherming is genomen opdat hij bewaard zou worden voor ongemene wraak. Maar waarom zal God alzo handelen met de valse leraren? Dat toont Hij aan in hetgeen volgt.

I. Dezen wandelen naar het vlees, zij volgen de ondeugden en begeerten van hun eigen harten, zij geven zich over aan de leiding van hun vleselijke gezindheid, verhinderen hun reden kennis te nemen van de goddelijke openbaring en de gedachten te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus, en in hun levenswandel gaan zij rechtstreeks tegen Gods rechtvaardige voorschriften in door te voldoen aan de begeerten van hun verdorven natuur. Slechte meningen gaan gewoonlijk vergezeld van slechte handelingen en zij, die er hun werk van maken dwalingen te verbreiden, zijn ook de verspreiders van ondeugden. Zij zijn nooit tevreden met de mate van onreinheid, die zij bereikt hebben, ook is het hun niet genoeg de boosheid, die zij reeds bedreven hebben, te handhaven, te verdedigen en er zich op te beroemen, maar zij wandelen naar het vlees, zij gaan voort op hun zondigen weg en nemen toe in goddeloosheid, bereiken hoger trap van onreinheid en onzedelijkheid. Ook verachten zij degenen, wie God macht over hen gegeven heeft en voor wie Hij van hen eerbied vereist. Zij verachten op die wijze de instellingen Gods, en wij moeten er ons dus niet over verwonderen, dat zij stout en roekeloos, opstandig en tegenstrevend zijn, en niet alleen twistziek van harte, maar ook lasterlijk en smadend in de wijze, waarop zij spreken over degenen, die boven hen gesteld zijn.

II. Hij verscherpt dit door hier tegenover te plaatsen het gedrag van de uitnemendste schepselen, de engelen, dat zozeer van het hun verschilt. Merk op:

1. Zij zijn in sterkte en kracht meerder, zelfs meerder dan zij, die onder de mensen met gezag en kracht bekleed zijn, en veel meerder dan deze valse leraars, die lasterende verachters van overheden en regeringen zijn. De goede engelen overtreffen ons allen in natuurlijke en zedelijke uitnemendheid, en evenzo in kracht, verstand en heiligheid.

2. De goede engelen zijn de beschuldigers van zondige schepselen, zowel van hun soort als van de onze. Zij, wie het vergund wordt Gods aangezicht te zien en voor Zijn troon te staan, kunnen niet anders dan ijveren voor Zijn eer, en beschuldigen degenen, die Hem onteren.

3. De engelen brengen hun beschuldiging van zondige schepselen voor den Heere. Zij maken hun fouten niet openbaar, zij verhalen de misdaden niet aan hun medeschepselen, om te lasteren, maar zij doen het aan den Heere, die de rechter is, en de wreker zal zijn van alle goddeloosheid en onoprechtheid.

4. De goede engelen mengen geen bittere beoordeling of lage smaadredenen in de beschuldigingen, die zij tegen de goddelooste en slechtste zondaren inbrengen. Laat ons, die bidden dat Gods wil geschiede op aarde gelijk als in den hemel, hierin de engelen navolgen. Indien wij ons beklagen over boze mensen, dan moet het aan God zijn, en dan zonder woede en schelden, maar met medelijden en ingetogenheid van geest, opdat blijke dat wij kinderen zijn van Hem, die barmhartig en lankmoedig is.

III. De apostel, na te hebben aangetoond, 2 Peter 2:11, hoe ongelijk de valse leraren zijn aan de uitnemendste schepselen, gaat in 2 Peter 2:12 er toe over hoeveel lager zij staan dan de minste schepselen. Zij zijn gelijk aan de paarden en muilezels, die geen verstand hebben, zij zijn als de onredelijke dieren, die voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden. Mensen, die onder de macht der zonde staan, zijn er zover van af dat zij de goddelijke openbaring bemerken, dat zij hun rede niet gebruiken of naar haar aanwijzing handelen. Zij wandelen door aanschouwen en niet door geloof, en oordelen over de dingen naar hun zintuigen, indien die de dingen aannemelijk en aangenaam vinden, dan achten en beminnen zij ze. De redeloze dieren volgen hun instinct en den lust hunner zinnen, en de goddelozen volgen de begeerten van hun vlees, zij weigeren het verstand en de rede, die God hun gegeven heeft, te gebruiken, en zijn daardoor onwetend aangaande hetgeen zij behoorden en moesten weten. Merk derhalve op:

1. Onwetendheid is de oorzaak van kwaadspreken.

2. Daarvan zal verwoesting het einde zijn. Deze mensen zullen in hun verdorvenheid verdorven worden. Hun ondeugden stellen hen niet alleen bloot aan den toorn Gods in de toekomende wereld, maar brengen ook in vele gevallen verderf en ellende over hen in dit leven. En voorzeker, zulke onbekeerlijke zondaren, wier heerlijkheid is in hun schande, en voor wie de openlijkheid der zonde het genot van te zondigen verhoogt, verdienen zeer rechtvaardig al de plagen van dit leven en al de straffen van het volgende, in de hoogste mate. Daarom is hetgeen over hen komt de loon hunner ongerechtigheid. Zulke zondaren, die met elkaar wedijveren in misdaad, bedriegen zich zelven en onteren allen, die met hen in verbinding staan, want door de ene soort van zonden bereiden zij zich voor de volgende, hun buitensporige feestvieringen, hun onmatig eten en drinken, brengt hen tot het bedrijven van allerlei wellust, zodat hun ogen vol zijn van overspel. Hun ontuchtige blikken tonen hun onheilige begeerten en zijn er op aangelegd om die van anderen te prikkelen, en dat is het waarvan zij niet kunnen ophouden. Het hart is onverzadelijk van begeren en de ogen houden niet op te staren naar hetgeen hun onreine lusten kan bevredigen. Zij, die zo onvermoeid en onbeschaamd in het zondigen zijn, betonen zich gewoonlijk zeer ijverig en slagen er zeer goed in om anderen te bedriegen en mede te trekken in dezelfde uitgieting van ongerechtigheid. Maar ziet hier wie het grootste gevaar lopen van door hen in dwaling en goddeloosheid medegesleept te worden, dat zijn de onvaste zielen. Zij, wier harten niet bevestigd zijn in de genade, worden gemakkelijk afgeleid in den weg der zonde, anders zouden zulke zinnelijke ellendelingen niet bij machte zijn overwegenden invloed op hen uit te oefenen, want zij zijn niet alleen weelderig en wellustig, maar ook gierig en daarin hebben zij hun hart geoefend. Zij jagen naar rijkdom, en al de begeerte hunner zielen is de overvloed dezer wereld. Het is een groot deel van al hun bemoeienissen om weelde te verkrijgen, hun harten zijn daarop afgericht en dan voeren zij hun ontwerpen uit. Het kan ons niet verwonderen dat de apostel zulke mensen, die zich overgeven aan alle soorten van wellusten, kinderen der vervloeking noemt, want zij zijn onderworpen aan de vloek, dien God uitgesproken heeft over de goddelozen en onrechtvaardigen, en zij brengen vervloeking over allen, die naar hen luisteren en met hen instemmen.

IV. De apostel bewijst in 2 Peter 2:15 en 16, dat zij kinderen der vervloeking zijn, zulke gierige mensen, die de Heere verafschuwt. Hij toont aan: 1. Zij hebben den rechten weg verlaten, en zulke zoekers van zich zelven kunnen onmogelijk in den rechten weg zijn, want dat is een weg van zelfverloochening.

2. Zij volgen den verkeerden weg, zij hebben gedwaald en zich afgewend van den weg des levens en zijn overgegaan op de paden des doods, die afdalen naar de hel, en dat toont hij door te laten zien dat zij den weg van Balaam, den zoon van Bosor, volgen.

A. Dat is een weg van ongerechtigheid, waarin de mensen gelokt worden door den loon der ongerechtigheid.

B. Uitwendige, tijdelijke goederen zijn het loon, dat de zondaren verwachten en zich zelven beloven, ofschoon zij dikwijls teleurgesteld worden.

C. De onbehoorlijke liefde voor de goederen dezer wereld brengt de mensen van den weg, die naar de onuitsprekelijk veel betere dingen van het volgende leven leidt, de liefde voor rijkdom en eer voerde Bileam af van den weg van zijn plicht, ofschoon hij wist dat de weg, die door hem bewandeld werd. den Heere mishaagde.

D. Zij, die uit dezelfde beginselen aan dezelfde zonden zich, gelijk deze snode overtreders, schuldig maken, zijn in het oordeel Gods, de volgers van die onbekeerlijken, en moeten er op rekenen dat zij op gelijke wijze behandeld zullen worden. Zij zullen met die zondaren hun deel hebben in de andere wereld, want zij hebben hen gevolgd in deze wereld.

E. Verharde en boosaardige zondaren worden soms over hun ongerechtigheden bestraft. God houdt hen op hun weg staande en opent den mond van hun geweten, of verwart en verschrikt hen door een of andere treffende onvoorziene gebeurtenis.

F. Ofschoon de een of andere onverwachte en buitengewone bestraffing voor een poos den euvelmoed van de mensen moge neerslaan, en hun geweldig voortdrijven op den weg der zonden tegengaan, maakt deze toch niet dat zij den weg der ongerechtigheid verlaten en overgaan op den weg der heiligheid. Indien bestraffing om zijn overtredingen iemand terug kon brengen tot zijn plicht, dan zou zij bij Bileam zeker wel die uitwerking gehad hebben. Want in zijn geval werd een verrassend wonder gewrocht, het jukdragende stomme dier, uit welks mond wel niemand een bestraffing zou verwachten, werd instaat gesteld om te spreken, en wel met mensenstem. Het dier sprak tot zijn eigenaar en meester (die hier een profeet genoemd wordt, omdat de Heere somstijds aan hem verscheen en tot hem sprak, Numbers 22:23, Numbers 22:24, maar inderdaad was hij onder de profeten des Heeren gelijk Judas onder de apostelen van Jezus Christus) en het stelde de dwaasheid van zijn gedrag tentoon en verzette er zich tegen dat hij op dien weg zou voortgaan. Maar het was alles vergeefs. Zij, die niet luisteren willen naar vermaningen, die in den gewonen weg tot hen komen, zullen slechts weinig beïnvloed worden door wondertekenen, om hen van hun verkeerde wegen terug te houden. Bileam werd wel is waar teruggehouden van het volk te vervloeken, maar hij was zo begerig naar de beloofde eer en rijkdom, dat hij zo ver mogelijk ging en zijn uiterste best deed om aan Gods bedwang te ontkomen.

V. De apostel gaat voort, 2 Peter 2:17, met de verleidende leraars te beschrijven. Hij tekent hen als: 1. Fonteinen, of wellen, zonder water. Merk op:

A. Dienaren moeten gelijk wellen of fonteinen zijn, waar de gemeente onderricht, leiding en vertroosting kan vinden.

B. Valse leraren hebben niets van dien aard te geven aan degenen, die hen komen raadplegen. Het woord der waarheid is het water des levens, dat de zielen verfrist die het ontvangen. Maar deze verleiders verbreiden en bevorderen alleen dwaling en worden derhalve als ledig getekend, want er is geen waarheid in hen. Tevergeefs zijn al onze verwachtingen, dat we hen gevoed en gevuld met kennis en verstand zullen vinden, ook zullen zij ons geen nut aanbrengen, want zij zijn onwetend en ledig.

2. Wolken van een draaiwind gedreven. Wanneer wij een wolk zien, verwachten wij van haar verkoelende schaduw, maar deze zijn wolken, die geen regen houden, want zij worden gedreven door wind, maar niet door den Geest, den stormwind van hun eigen begeerlijkheden en gierigheid. Zij omhelzen en verspreiden de leerstellingen, die hun de meeste toejuiching en het grootste voordeel bezorgen, als wolken onderscheppen zij het licht van de zon en verduisteren de lucht, zo verduisteren zij den raad door woorden zonder wetenschap en daar geen waarheid in is. En aangezien deze mensen alles doen wat in hun vermogen is om de duisternis in de wereld te bevorderen, is het een zeer rechtvaardig oordeel, dat de donkerheid der duisternis hun deel zal zijn in de toekomende. De buitenste duisternis werd bereid voor den duivel, den groten bedrieger en zijne engelen, de werktuigen die hij gebruikt om de mensen van de waarheid af te leiden, en daarom is die tot in eeuwigheid voor hem bereid, het vuur der hel kan niet uitgeblust worden en de rook van den bodemlozen afgrond stijgt op tot in alle eeuwigheid. En het is rechtvaardig, dat God zo met hen handelen zal, want:

A. Zij verlokken hen, met welken zij in aanraking komen, en trekken hen in een net, vangen hen zoals de vissen gevangen worden.

B. Ze doen dat door opgeblazen ijdelheid te spreken, fraaie uitdrukkingen te gebruiken, die een schonen klank, maar weinig of geen zin hebben.

C. Zij werken op de begeerlijkheid des vlezes en de ontuchtigheden der mensen, hun voorstellende hetgeen hun aangenaam is.

D. Zij verlokken degenen, die waarlijk ontvloden en op een afstand gebracht waren van hen, die zulke schadelijke en schandelijke dwalingen verspreiden, en van hen die er in wandelen. Merk op:

a. Door gedurige beoefening van de noodlottige kunst verkrijgen de mensen grote vaardigheid en onbeschaamdheid in het bevorderen van de dwaling. Zij worden er zo bekwaam in als een visser, die dagelijks zich oefent in het hengelen. Het werk van deze mensen is leerlingen achter zich af te trekken, en in hun wijze van doen zijn sommige dingen opmerkenswaard, vooral hoe zij het lokaas voorhouden aan degenen, die zij wensen te vangen.

b. Dwaalleraren hebben een bijzonder middel om de mensen voor zich te winnen, want het is hun een zinnelijk genoegen, dat zij aanbieden kunnen. Daarentegen vermanen de dienaren van Christus de mensen tot zelfverloochening en tot doding van dezelfde begeerlijkheden, welke door de dwaalleraren gevoed en gestreeld worden. Geen wonder dus dat de waarheid niet zoveel voortgang maakt, maar de dwaling zich snel verspreidt!

c. Mensen, die voor een tijd de waarheid toegestemd hebben en zich van dwalingen vrijhielden, kunnen door de listen en kunstgrepen van verleiders zo bedrogen worden, dat zij in de dwalingen gaan wandelen, die zij voor een tijd waarlijk ontvloden waren. Weest daarom altijd op uw hoede, weest goddelijk naijverig over uzelven, zoekt in de Schriften, bidt dat de Geest u in de waarheid leide en bevestige, wandelt nederig voor Gods aangezicht, en waakt tegen alles dat Hem zou kunnen vertoornen zodat Hij u aan een verkeerden geest zou overgeven. Waakt dat gij niet weggevoerd wordt door de schoonschijnende voorwendsels van deze valse leraars, die wel aan allen, die hun gehoor geven, vrijheid beloven, maar niet de Christelijke vrijheid voor den dienst van God, doch een losbandigheid in de zonde, om de ingevingen en begeerten van hun eigen hart te volgen. Ten einde te voorkomen, dat deze mensen aanhangers zullen maken, zegt hij ons, dat zij zelven ondanks al hun praten over vrijheid, de laagste slaven zijn, want zij zijn dienstknechten der verdorvenheid, hun eigen lusten hebben zo volkomen de overwinning over hen behaald, dat zij in werkelijkheid geheel gebonden zijn door de begeerlijkheden des vlezes, om hun wellusten te voldoen door aan haar bevelen te gehoorzamen. Hun hart en verstand zijn zo bedorven en ontaard, dat zij zomin de kracht als den wil hebben om de taak, die hun opgelegd wordt, te weigeren. Zij werden overwonnen en gevankelijk weggevoerd door hun geestelijke vijanden, en stelden hun leden tot werktuigen van de ongerechtigheid. En hoe grote schande is het om ten ondergebracht en bevolen te worden door hen, die zelf dienstknechten der verdorvenheid en slaven van hun eigen wellusten zijn! Deze overweging moet ons verre doen blijven van die verleiders. Daarom voegt hij er in 2 Peter 2:20 bij: Het is niet alleen schandelijk en onterend om verlokt te worden door hen, die zelven slaven van de zonde zijn en door den duivel gevangen geleid worden naar zijn wil, maar het is een werkelijke achteruitgang voor hen, die waarlijk ontvloden waren van degenen, die in de dwaling leven, want daardoor wordt hun laatste erger dan hun eerste. Hier zien wij: Ten eerste. Het is een voorrecht te ontkomen aan de besmettingen der wereld en bewaard te blijven voor grove en schandelijke zonden, al is men niet waarlijk bekeerd en ter zaligheid veranderd. Want daardoor worden wij er voor bewaard om de waarlijk-ernstigen te grieven en de openlijk-goddelozen aan te moedigen, terwijl wij, indien wij met anderen medelopen tot dezelfde uitgieting der ongerechtigheid en ons overgeven aan de heersende zonden van onzen tijd, hen bedroeven en ontzenuwen, die trachten te wandelen waardiglijk het Evangelie, en de handen sterken van hen, die reeds in openlijken opstand tegen den Allerhoogste zijn, ons zelven meer en meer van God verwijderen en onze harten tegen Hem verharden.

Ten tweede. Sommige mensen ontvlieden voor een tijd, door de kennis van den Heere en Zaligmaker Jezus Christus, de besmettingen der wereld, die toch niet in den geest huns gemoeds zaligmakend veranderd werden. Een godsdienstige opvoeding heeft velen teruggehouden, die de genade Gods niet vernieuwd had. Indien wij het licht der waarheid ontvangen en een verstandelijke kennis van Christus in het hoofd hebben, kan dat ons voor het tegenwoordige van groot nut zijn, maar wij moeten de liefde tot de waarheid ontvangen en Gods Woord in ons hart bewaren, of het kan ons niet redden en zalig maken.

Ten derde. Zij, die voor een tijd de besmettingen der wereld ontvloden zijn, worden het eerst verlokt en verstrikt door valse leraren. Dezen maken de mensen eerst in de war met enige goed klinkende en bepaalde bezwaren tegen de waarheden des Evangelies, en de onwetenden en onvasten beginnen daardoor te wankelen en de waarheden, welke zij ontvangen hebben, te betwijfelen, omdat zij niet al de moeilijkheden oplossen en al de vragen beantwoorden kunnen, die deze verleiders hun voorleggen.

Ten vierde. Wanneer de mensen eerst verstrikt zijn, worden zij gemakkelijk bemachtigd, en daarom moeten Christenen zich dicht bij het Woord Gods houden en op hun hoede zijn tegen degenen, die trachten hen te verwarren en te benauwen, en dat wel omdat, indien zij die eerst ontkomen waren, wederom ingewikkeld worden, zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste.

VI. In de laatste twee verzen van dit hoofdstuk zet de apostel uiteen, dat een toestand van afval erger is dan een toestand van onwetendheid, want die is een afkeren van den weg der gerechtigheid, nadat zij er enige kennis van verkregen hadden en getoond hadden dat zij er enigen lust voor gevoelden. Het staat gelijk met een verklaring, dat zij enige ongerechtigheid in den weg der gerechtigheid en enige leugen in de waarheid gevonden hebben. En het uitspreken van zulk een vals bericht over den goeden weg Gods, het afleggen van een slecht getuigenis aangaande den weg der waarheid, moet noodzakelijk blootstellen aan de zwaarste veroordeling. De ellende van zulke verlaters van Christus en Zijn Evangelie is minder vermijdelijk en minder verdraaglijk dan die van andere overtreders, want:

1. God wordt zwaarder beledigd door hen, die door hun gedrag het Evangelie verachten en Zijn wet ongehoorzaam zijn, omdat zij smaadheid en verachting uitgieten over God en Zijne genade.

2. De duivel bewaakt angstvalliger en ketent gestrenger degenen, die hij herwint, nadat zij hem eerst ontkomen zijn en beleden hebben volgelingen te zijn van den Heere Jezus Christus. Matthew 12:45. Zij worden onder scherper toezicht gehouden. En dat kan ons niet verwonderen, want zij zijn wedergekeerd tot hun eigen uitbraaksel, tot dezelfde dwalingen en onreinheden, die zij naar `t scheen eerst verworpen hadden en waarvan zij walging en afschuw toonden. Zij gingen zich opnieuw wentelen in het slijk, waarvan zij bleken gewassen te zijn. Wanneer nu de Schrift zulk een voorstelling geeft van het Christendom enerzijds en van de zonde aan den anderen kant, als wij vinden in deze beide verzen, dan behoren wij zeker het eerste ten hoogste te waarderen en de laatste zo diep mogelijk te verafschuwen. Want het is de weg der gerechtigheid en een heilig gebod om de laatste te haten en er ons zo ver mogelijk van verwijderd te houden, omdat ze het beledigendste en afschuwelijkste is, dat zich denken laat.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Peter 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-peter-2.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile