Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 32". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-chronicles-32.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 32". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 32Dit hoofdstuk vervolgt en eindigt de geschiedenis van de regering van Hizkia.
I. De aanval van Sanherib op hem en zijn zorg om zich, zijn stad en het hart van zijn volk te versterken tegen de vijand, 2 Chronicles 32:1.
II. De beledigende Godslasterlijke brieven en boodschappen, die Sanherib hem zond, 2 Chronicles 32:9.
III. Het antwoord, dat God gaf op de laste ringen van Sanherib en de gebeden van Hizkia in de algehelen ondergang van het Assyrische leger tot schande van Sanherib en, tot eer van Hizkia, 2 Chronicles 32:23.
IV. Hizkia's ziekte en herstel, zijn zonde, en zijn oprichting daarvan, niet de eer die hij had in zijn leven en bij zijn dood, 2 Chronicles 32:24..
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 32Dit hoofdstuk vervolgt en eindigt de geschiedenis van de regering van Hizkia.
I. De aanval van Sanherib op hem en zijn zorg om zich, zijn stad en het hart van zijn volk te versterken tegen de vijand, 2 Chronicles 32:1.
II. De beledigende Godslasterlijke brieven en boodschappen, die Sanherib hem zond, 2 Chronicles 32:9.
III. Het antwoord, dat God gaf op de laste ringen van Sanherib en de gebeden van Hizkia in de algehelen ondergang van het Assyrische leger tot schande van Sanherib en, tot eer van Hizkia, 2 Chronicles 32:23.
IV. Hizkia's ziekte en herstel, zijn zonde, en zijn oprichting daarvan, niet de eer die hij had in zijn leven en bij zijn dood, 2 Chronicles 32:24..
Verzen 1-8
2 Kronieken 32:1-8I. Hier is de geduchte aanslag van Sanherib tegen Hizkia's rijk, en de krachtige aanval, die hij er op deed. Deze Sanherib was nu, gelijk Nebukadnezar later, de schrik en gesel en grote verdrukker van dat deel van de wereld, die ernaar streefde om een onbegrensde monarchie voor zich op te richten op de puinhopen van de rijken van al zijn naburen. Zijn voorganger, Salmaneser, had zich onlangs meester gemaakt van het rijk van Israël en de tien stammen gevankelijk weggevoerd, en Sanherib dacht op gelijke wijze Juda te veroveren.
Hoogmoed en eerzucht brengen de mensen er toe om naar een algemene heerschappij te streven, en het is opmerkelijk dat juist in die tijd Rome gebouwd werd door Romulus, een stad. die later er toe gekomen is om, meer dan iedere andere ooit gedaan heeft te heersen over de koningen van de aarde. Sanherib heeft terstond na de reformatie van Juda en de herstelling van de Godsdienst een inval gedaan in hun land, na deze geschiedenissen kwam Sanherib en toog in Juda, 2 Chronicles 32:1.
1. Gods voorzienigheid heeft het zo geschikt dat hij hun deze stoornis niet gaf voor de reformatie volbracht en bevestigd was, daar zij stilstand daarin had kunnen brengen.
2. Misschien was het Sanheribs bedoeling Hizkia te bestraffen voor zijn vernietigen van de afgoderij, waaraan hij zelf geheel overgegeven was. Voor hem was hetgeen Hizkia gedaan had heiligschennis, waarmee hij zich buiten de Goddelijke bescherming had gesteld zodat hij een gemakkelijke prooi voor hem kon worden.
3. God beschikte het in die tijd, teneinde de gelegenheid te hebben om zich sterk te betonen ten behoeve van dit tot Hem wedergekeerde volk. Hij bracht deze benauwdheid over hen, opdat Hij de eer zou hebben en op hen de eer zou leggen van hun verlossing.
Na deze geschiedenissen en derzelver bevestiging zou men verwachten van niets anders te horen dan van volkomen vrede, en dat niemand een volk zou durven beledigen of aanranden, dat aldus geschikt gemaakt was voor Gods gunst, en toch is het volgende bericht dat wij horen, dat een dreigend, verwoestend leger in het land is gevallen en gereed staat alles te verderven en te vernielen. Wij kunnen op de weg van onze plicht zijn, en toch in benauwdheid en gevaar komen, God beschikt dit ter beproeving van ons vertrouwen op Hem en ter beloning van Zijn zorg over ons. De geringe tegenstand, die Sanherib ontmoette toen hij in Juda viel, deed hem geloven dat nu alles al het zijne was. Hij dacht de vaste steden tot zich af te scheuren, 2 Chronicles 32:1, en zijn aangezicht was om tegen Jeruzalem te strijden, 2 Chronicles 32:2. Zie 2 Kings 18:7 , 2 Kings 18:13.
II. Hizkia's verstandige toebereidselen tegen de storm, die hem bedreigde. Hij hield raad met zijn vorsten wat te doen, welk maatregelen hij moest nemen. Met hun raad voorzag hij er in.
1. Dat het land hem een koude ontvangst zou bereiden, want hij droeg zorg dat hij er geen water in zou vinden, (en dan moet het leger van Assyrië omkomen van dorst), of tenminste dat er schaarste van water zou zijn, waardoor het leger verzwakt en ongeschikt zou worden voor de dienst.
Alle handen werden terstond aan het werk gezet, om de fonteinen te stoppen, mitsgaders de beek, die door het midden des lands heenvloeide, deze (waarschijnlijk) door buizen onder de grond naar de stad heenleidende. Dergelijke maatregelen worden ook heden aangewend om de fourage voor een vijandelijk leger, dat een land binnenvalt, te verwoesten.
2. Dat de stad hem een warm onthaal zou geven, te die einde herstelde hij de muur, versterkte hij de torens, maakte hij schichten en schilden in menigte, en stelde hij krijgsoversten over het volk, 2 Chronicles 32:6.
Zij, die op God vertrouwen voor hun veiligheid, moeten toch de geschikte middelen voor hun veiligheid gebruiken, want anders verzoeken zij Hem, maar vertrouwen niet op Hem. God zal voorzien, maar wij moeten het ook.
III. Hoe hij zijn volk aanmoedigde om in deze benauwdheid op God te vertrouwen. Hij liet hen bij elkaar komen in een brede, open straat, en sprak naar hun hart, 2 Chronicles 32:6.
Hij zelf was kloek van hart, en was overtuigd dat alles goed zou eindigen. Hij was niet zoals zijn vader, die veel schuld voor God had om hem te verschrikken, en geen geloof om hem aan te moedigen, zodat in een tijd van openbaar gevaar zijn hart zich bewoog gelijk de bomen des wouds bewogen worden van de wind, en dan was het niet te verwonderen, dat ook "het hart zijns volks aldus bewogen werd". Isaiah 7:2.
Met hetgeen hij zei bracht hij leven in zijn volk, inzonderheid in zijn krijgsoversten, hij sprak tot hun hart, zoals het woord eigenlijk is.
1. Hij poogt hun vrees tenonder te houden. "Zijt sterk en hebt een goeden moed, denkt er niet aan om de stad over te geven of om te capituleren, maar besluit om tot de laatsten man stand te houden, denkt niet de stad te verliezen, of in des vijands handen te vallen er is geen gevaar.
Laat de krijgslieden kloek en dapper zijn, standhouden en manmoedig strijden, en laat de burgers hen hierin aanmoedigen, vreest niet en ontzet u niet voor het aangezicht des konings van Assyrië."
Aldus had de profeet hen van Gods wege bemoedigd, Isaiah 10:24.
Vreest niet voor Assur, en nu hier de koning van Zijnentwege. Nu was het, dat de zondaren in Sion verschrikt waren, Isaiah 33:14.
Maar de rechtvaardigen woonden in de hoogten, 2 Chronicles 32:15, 2 Chronicles 32:16,
en overdachten de verschrikking, maar om haar te overwinnen, 2 Chronicles 32:18, hetgeen verwijst naar hetgeen hier vermeld is.
2. Hij poogt hun geloof staande te houden teneinde hun vreze te onderdrukken en tot zwijgen te brengen.
Met hem is een menigte, maar met ons is er meer dan met hem, want wij hebben God met ons, en hoevelen rekent gij voor Hem? Met hem is een vleselijke arm, waarop hij vertrouwt, maar met ons is de Heere, onze God, wiens macht onweerstaanbaar is, onze God, wiens belofte onverbreekbaar is een God, in verbond met ons, om ons te helpen en om onze krijgen te krijgen, niet alleen ons te helpen om tegen hen te strijden, maar om voor ons tegen hen te strijden, zo het Hem behaagt, " en dat heeft Hij hier gedaan. Een gelovig vertrouwen op God zal ons verheffen boven de heersende vrees voor de mens. Wie vreest voor de grimmigheid des benauwers, vergeet de Heere, die hem gemaakt heeft, Isaiah 51:12, Isaiah 51:13.
Het is waarschijnlijk dat Hizkia meer van die strekking gezegd heeft, en dat het volk steunde op hetgeen hij zei, niet bloot op zijn woord, maar op hetgeen hij zei betreffende de tegenwoordigheid Gods met hen en Zijn macht om hen te verlossen.
Het geloof hieraan stelde hen gerust. Laat de goede onderdanen en krijgsknechten van Jezus Christus aldus steunen op Zijn woord, en vrijmoedig zeggen: Daar God voor ons is, wie kan tegen ons zijn?
Verzen 1-8
2 Kronieken 32:1-8I. Hier is de geduchte aanslag van Sanherib tegen Hizkia's rijk, en de krachtige aanval, die hij er op deed. Deze Sanherib was nu, gelijk Nebukadnezar later, de schrik en gesel en grote verdrukker van dat deel van de wereld, die ernaar streefde om een onbegrensde monarchie voor zich op te richten op de puinhopen van de rijken van al zijn naburen. Zijn voorganger, Salmaneser, had zich onlangs meester gemaakt van het rijk van Israël en de tien stammen gevankelijk weggevoerd, en Sanherib dacht op gelijke wijze Juda te veroveren.
Hoogmoed en eerzucht brengen de mensen er toe om naar een algemene heerschappij te streven, en het is opmerkelijk dat juist in die tijd Rome gebouwd werd door Romulus, een stad. die later er toe gekomen is om, meer dan iedere andere ooit gedaan heeft te heersen over de koningen van de aarde. Sanherib heeft terstond na de reformatie van Juda en de herstelling van de Godsdienst een inval gedaan in hun land, na deze geschiedenissen kwam Sanherib en toog in Juda, 2 Chronicles 32:1.
1. Gods voorzienigheid heeft het zo geschikt dat hij hun deze stoornis niet gaf voor de reformatie volbracht en bevestigd was, daar zij stilstand daarin had kunnen brengen.
2. Misschien was het Sanheribs bedoeling Hizkia te bestraffen voor zijn vernietigen van de afgoderij, waaraan hij zelf geheel overgegeven was. Voor hem was hetgeen Hizkia gedaan had heiligschennis, waarmee hij zich buiten de Goddelijke bescherming had gesteld zodat hij een gemakkelijke prooi voor hem kon worden.
3. God beschikte het in die tijd, teneinde de gelegenheid te hebben om zich sterk te betonen ten behoeve van dit tot Hem wedergekeerde volk. Hij bracht deze benauwdheid over hen, opdat Hij de eer zou hebben en op hen de eer zou leggen van hun verlossing.
Na deze geschiedenissen en derzelver bevestiging zou men verwachten van niets anders te horen dan van volkomen vrede, en dat niemand een volk zou durven beledigen of aanranden, dat aldus geschikt gemaakt was voor Gods gunst, en toch is het volgende bericht dat wij horen, dat een dreigend, verwoestend leger in het land is gevallen en gereed staat alles te verderven en te vernielen. Wij kunnen op de weg van onze plicht zijn, en toch in benauwdheid en gevaar komen, God beschikt dit ter beproeving van ons vertrouwen op Hem en ter beloning van Zijn zorg over ons. De geringe tegenstand, die Sanherib ontmoette toen hij in Juda viel, deed hem geloven dat nu alles al het zijne was. Hij dacht de vaste steden tot zich af te scheuren, 2 Chronicles 32:1, en zijn aangezicht was om tegen Jeruzalem te strijden, 2 Chronicles 32:2. Zie 2 Kings 18:7 , 2 Kings 18:13.
II. Hizkia's verstandige toebereidselen tegen de storm, die hem bedreigde. Hij hield raad met zijn vorsten wat te doen, welk maatregelen hij moest nemen. Met hun raad voorzag hij er in.
1. Dat het land hem een koude ontvangst zou bereiden, want hij droeg zorg dat hij er geen water in zou vinden, (en dan moet het leger van Assyrië omkomen van dorst), of tenminste dat er schaarste van water zou zijn, waardoor het leger verzwakt en ongeschikt zou worden voor de dienst.
Alle handen werden terstond aan het werk gezet, om de fonteinen te stoppen, mitsgaders de beek, die door het midden des lands heenvloeide, deze (waarschijnlijk) door buizen onder de grond naar de stad heenleidende. Dergelijke maatregelen worden ook heden aangewend om de fourage voor een vijandelijk leger, dat een land binnenvalt, te verwoesten.
2. Dat de stad hem een warm onthaal zou geven, te die einde herstelde hij de muur, versterkte hij de torens, maakte hij schichten en schilden in menigte, en stelde hij krijgsoversten over het volk, 2 Chronicles 32:6.
Zij, die op God vertrouwen voor hun veiligheid, moeten toch de geschikte middelen voor hun veiligheid gebruiken, want anders verzoeken zij Hem, maar vertrouwen niet op Hem. God zal voorzien, maar wij moeten het ook.
III. Hoe hij zijn volk aanmoedigde om in deze benauwdheid op God te vertrouwen. Hij liet hen bij elkaar komen in een brede, open straat, en sprak naar hun hart, 2 Chronicles 32:6.
Hij zelf was kloek van hart, en was overtuigd dat alles goed zou eindigen. Hij was niet zoals zijn vader, die veel schuld voor God had om hem te verschrikken, en geen geloof om hem aan te moedigen, zodat in een tijd van openbaar gevaar zijn hart zich bewoog gelijk de bomen des wouds bewogen worden van de wind, en dan was het niet te verwonderen, dat ook "het hart zijns volks aldus bewogen werd". Isaiah 7:2.
Met hetgeen hij zei bracht hij leven in zijn volk, inzonderheid in zijn krijgsoversten, hij sprak tot hun hart, zoals het woord eigenlijk is.
1. Hij poogt hun vrees tenonder te houden. "Zijt sterk en hebt een goeden moed, denkt er niet aan om de stad over te geven of om te capituleren, maar besluit om tot de laatsten man stand te houden, denkt niet de stad te verliezen, of in des vijands handen te vallen er is geen gevaar.
Laat de krijgslieden kloek en dapper zijn, standhouden en manmoedig strijden, en laat de burgers hen hierin aanmoedigen, vreest niet en ontzet u niet voor het aangezicht des konings van Assyrië."
Aldus had de profeet hen van Gods wege bemoedigd, Isaiah 10:24.
Vreest niet voor Assur, en nu hier de koning van Zijnentwege. Nu was het, dat de zondaren in Sion verschrikt waren, Isaiah 33:14.
Maar de rechtvaardigen woonden in de hoogten, 2 Chronicles 32:15, 2 Chronicles 32:16,
en overdachten de verschrikking, maar om haar te overwinnen, 2 Chronicles 32:18, hetgeen verwijst naar hetgeen hier vermeld is.
2. Hij poogt hun geloof staande te houden teneinde hun vreze te onderdrukken en tot zwijgen te brengen.
Met hem is een menigte, maar met ons is er meer dan met hem, want wij hebben God met ons, en hoevelen rekent gij voor Hem? Met hem is een vleselijke arm, waarop hij vertrouwt, maar met ons is de Heere, onze God, wiens macht onweerstaanbaar is, onze God, wiens belofte onverbreekbaar is een God, in verbond met ons, om ons te helpen en om onze krijgen te krijgen, niet alleen ons te helpen om tegen hen te strijden, maar om voor ons tegen hen te strijden, zo het Hem behaagt, " en dat heeft Hij hier gedaan. Een gelovig vertrouwen op God zal ons verheffen boven de heersende vrees voor de mens. Wie vreest voor de grimmigheid des benauwers, vergeet de Heere, die hem gemaakt heeft, Isaiah 51:12, Isaiah 51:13.
Het is waarschijnlijk dat Hizkia meer van die strekking gezegd heeft, en dat het volk steunde op hetgeen hij zei, niet bloot op zijn woord, maar op hetgeen hij zei betreffende de tegenwoordigheid Gods met hen en Zijn macht om hen te verlossen.
Het geloof hieraan stelde hen gerust. Laat de goede onderdanen en krijgsknechten van Jezus Christus aldus steunen op Zijn woord, en vrijmoedig zeggen: Daar God voor ons is, wie kan tegen ons zijn?
Verzen 9-23
2 Kronieken 32:9-23Deze geschiedenis van de woede en Godslastering van Sanherib, Hizkia's gebed en de verlossing van Jeruzalem door de verdelging van het Assyrische leger hadden wij uitvoeriger in 2 Kings 18:1 en 19. Zij is hier beknopt meegedeeld, maar toch uitvoerig genoeg om deze drie dingen te tonen:
I. De goddeloosheid en boosaardigheid van de vijanden van de kerk. Sanherib had zijn handen vol met de belegering van Lachis, 2 Chronicles 32:9 , maar hoort dat Hizkia Jeruzalem versterkt, en zijn volk aanmoedigt om stand te houden daarom zendt hij, eer hij in eigen persoon komt om te belegeren, boden om redevoeringen te houden, en hijzelf schrijft brieven om Hizkia en zijn volk te verschrikken en hen alzo tot de overgave van de stad te bewegen. Zie:
1. Zijn grote boosaardigheid tegen de koning van Juda in zijn poging om zijn onderdanen van hun trouw aan hem af te trekken. Hij handelt niet als een man van eer met Hizkia, stelt hem geen billijke voorwaarden, maar wendt lage kunstgrepen aan, een gekroond hoofd onwaardig, om het gemene volk te verschrikken en hen te bewegen van de koning af te vallen.
Hij stelt Hizkia voor als iemand, die zijn volk wilde bedriegen tot hun verderf en hen wilde blootstellen om van honger en dorst te sterven, 2 Chronicles 32:11, als iemand, die hun een groot onrecht had gedaan, en hen reeds aan de Goddelijke wraak had blootgesteld door de hoogten en altaren weg te nemen, 2 Chronicles 32:12, en die, tegen het algemeen belang des volks, weerstand bood aan zijn krijgsmacht, dat gewis hun verderf tengevolge zal hebben, 2 Chronicles 32:15.
2. Zijn grote goddeloosheid tegenover de God Israëls. Hij wordt de God van Jeruzalem genoemd, omdat dit de plaats was, die Hij had verkoren om er Zijn naam te stellen en omdat dit de plaats was, die nu door de vijand werd bedreigd en die onder de bijzondere bescherming stond van Gods voorzienigheid. Deze trotse Godslasteraar vergelijkt de groten Jehovah, de Schepper van hemel en aarde, met de drekgoden van de volken, het werk van `s mensen handen, en denkt, dat Hij niet meer bij machte is om Zijn aanbidders te redden dan zij om de hunnen te verlossen, 2 Chronicles 32:19.
Alsof een oneindige en eeuwige Geest niet meer wijsheid en macht had dan een steen of een boomstam. Hij snoeft op zijn triomfen over de goden van de volken, dat geen van hen hun volk kon beschermen, 2 Chronicles 32:13 -2 Chronicles 32:15, en daaruit leidt hij nu af, niet alleen: hoe zal uw God u uit mijne hand kunnen redden? 2 Chronicles 32:14, maar, alsof Hij nog minder was dan die allen, zegt hij: "hoe veel te min zal uw God u uit mijne hand kunnen redden?"
Alsof Hij nog minder dan die allen instaat was hen te helper. Aldus hoonden zij, hoonden zij in geschrifte, (hetgeen meer opzettelijk geschiedt en dus nog zoveel te slechter is) de Heere, de God Israëls, alsof Hij een nul was, een blote naam, evenals al de anderen, 2 Chronicles 32:17..
In de instructies, die Sanherib gaf, zei hij reeds meer dan genoeg, maar alsof zijn Godslasteringen nog te gering waren, hebben zijn knechten, die van hun meester onbeschaamdheid geleerd hadden, nog meer tegen God, de Heere, en tegen Zijn knecht Jehizkia gesproken, dan hij hun bevolen had, 2 Chronicles 32:16. En God neemt euvel op wat tegen Zijn knechten gezegd wordt, en zal er rekenschap van eisen, zowel als van hetgeen tegen Hem zelf gesproken wordt. Dit alles had ten doel het volk weg te schrikken van hun hoop in God, waarvan ook Davids vijanden hem zochten af te trekken, Psalms 11:1, Psalms 42:11, zeggende: "Hij heeft geen heil bij God", Psalms 3:3, Psalms 71:11.
Aldus hoopten zij de stad in te nemen door de handen te verslappen van hen, die haar moesten verdedigen.
II. De plicht en het belang van de vrienden van de kerk, om ten dage van de benauwdheid te bidden en tot de hemel te roepen. Dat hebben Hizkia en de profeet Jesaja gedaan, 2 Chronicles 32:20.
Het was een gelukkige tijd, toen de koning en de profeet zich aldus verenigden in het gebed. Is iemand in benauwdheid? Is iemand verschrikt?
Dat hij bidde. Aldus brengen wij God aan onze zijde, aldus bemoedigen wij ons in Hem. Het gebed tot God wordt hier een roepen naar de hemel genoemd, omdat wij Hem in ons gebed moeten beschouwen als onze Vader in de hemel, vanwaar Hij de kinderen van de mensen aanschouwt, en waar Hij Zijn troon bereid heeft.
III. De macht en de goedheid van de God van de kerk. Hij is machtig, beide om Zijn vijanden, hoe hoog zij ook zijn in bedwang te houden, en Zijn vrienden, ai zijn zij ook nog zo in de engte gebracht, te verlossen. Gelijk de rasteringen van de vijanden Hem tegen hen stelt, Deuteronomy 32:27,, zo brengen de gebeden Zijns volks Hem aan hun zijde. Zo was het ook hier.
1. Het leger van de Assyriërs werd verdelgd door het zwaard eens engels, dat inzonderheid triomfeerde in de verdelging van de strijdbare helden en vorsten, die het zwaard van iedere mens trotseerden.
God verlustigt zich er in om de hoogmoediger en de vleselijk gerusten te vernederen. De Targum zegt: Het woord des Heeren, (het eeuwige Woord), zond de engel Gabriël om dit gericht te volvoeren en dat het door bliksem geschiedde en in de nacht van het pascha, dat was de nacht, waarin de verderfengel de eerstgeborenen van Egypte doodde. Maar dat was niet alles.
2. De koning van de Assyriërs, aan wie deze schande werd aangedaan, werd gedood door het zwaard van zijn eigen zonen. Zo velden hem met het zwaard die uit zijn lijf voortgekomen waren, 2 Chronicles 32:21.
Zo werd hij eerst vernederd en toen vermoord, eerst beschaamd en toen omgebracht. Het kwaad vervolgt de zondaren, en als zij aan het een onheil ontkomen, lopen zij een ander tegemoet.
Nu werd door dit wonderwerk:
a. God verheerlijkt als de beschermer Zijn volks. Aldus verloste Hij Jeruzalem, niet alleen uit de hand van Sanherib, maar uit aller hand, want een verlossing als deze was een onderpand van zeer veel genade en zegen, die nog voor hen weggelegd waren, en Hij geleidde hen, dat is: Hij bewaarde en bewaakte hen, rondom heen. God beschermt Zijn volk door hen te besturen, hun te tonen wat zij doen moeten, en zo redt Hij hen van hetgeen tegen hen beraamd of gedaan wordt.
Hierom brachten velen geschenken tot de Heere, toen zij de grote macht Gods zagen in de bescherming Zijns volks.
Vreemdelingen werden hierdoor bewogen Zijn gunst af te smeken, en vijanden om Zijn toorn af te bidden, en beide brachten geschenken tot Zijn tempel, ten teken van hun belangstelling en hun begeerte.
b. Hizkia werd verheerlijkt als de gunstgenoot en beschermeling van de hemel, velen brachten kostelijkheden tot hem, 2 Chronicles 32:22, 2 Chronicles 32:23 ,
ten teken van hun eerbied voor hem en om zijn vriendschap te winnen. Door de gunst van God verliest men vijanden, en wint men vrienden.
Verzen 9-23
2 Kronieken 32:9-23Deze geschiedenis van de woede en Godslastering van Sanherib, Hizkia's gebed en de verlossing van Jeruzalem door de verdelging van het Assyrische leger hadden wij uitvoeriger in 2 Kings 18:1 en 19. Zij is hier beknopt meegedeeld, maar toch uitvoerig genoeg om deze drie dingen te tonen:
I. De goddeloosheid en boosaardigheid van de vijanden van de kerk. Sanherib had zijn handen vol met de belegering van Lachis, 2 Chronicles 32:9 , maar hoort dat Hizkia Jeruzalem versterkt, en zijn volk aanmoedigt om stand te houden daarom zendt hij, eer hij in eigen persoon komt om te belegeren, boden om redevoeringen te houden, en hijzelf schrijft brieven om Hizkia en zijn volk te verschrikken en hen alzo tot de overgave van de stad te bewegen. Zie:
1. Zijn grote boosaardigheid tegen de koning van Juda in zijn poging om zijn onderdanen van hun trouw aan hem af te trekken. Hij handelt niet als een man van eer met Hizkia, stelt hem geen billijke voorwaarden, maar wendt lage kunstgrepen aan, een gekroond hoofd onwaardig, om het gemene volk te verschrikken en hen te bewegen van de koning af te vallen.
Hij stelt Hizkia voor als iemand, die zijn volk wilde bedriegen tot hun verderf en hen wilde blootstellen om van honger en dorst te sterven, 2 Chronicles 32:11, als iemand, die hun een groot onrecht had gedaan, en hen reeds aan de Goddelijke wraak had blootgesteld door de hoogten en altaren weg te nemen, 2 Chronicles 32:12, en die, tegen het algemeen belang des volks, weerstand bood aan zijn krijgsmacht, dat gewis hun verderf tengevolge zal hebben, 2 Chronicles 32:15.
2. Zijn grote goddeloosheid tegenover de God Israëls. Hij wordt de God van Jeruzalem genoemd, omdat dit de plaats was, die Hij had verkoren om er Zijn naam te stellen en omdat dit de plaats was, die nu door de vijand werd bedreigd en die onder de bijzondere bescherming stond van Gods voorzienigheid. Deze trotse Godslasteraar vergelijkt de groten Jehovah, de Schepper van hemel en aarde, met de drekgoden van de volken, het werk van `s mensen handen, en denkt, dat Hij niet meer bij machte is om Zijn aanbidders te redden dan zij om de hunnen te verlossen, 2 Chronicles 32:19.
Alsof een oneindige en eeuwige Geest niet meer wijsheid en macht had dan een steen of een boomstam. Hij snoeft op zijn triomfen over de goden van de volken, dat geen van hen hun volk kon beschermen, 2 Chronicles 32:13 -2 Chronicles 32:15, en daaruit leidt hij nu af, niet alleen: hoe zal uw God u uit mijne hand kunnen redden? 2 Chronicles 32:14, maar, alsof Hij nog minder was dan die allen, zegt hij: "hoe veel te min zal uw God u uit mijne hand kunnen redden?"
Alsof Hij nog minder dan die allen instaat was hen te helper. Aldus hoonden zij, hoonden zij in geschrifte, (hetgeen meer opzettelijk geschiedt en dus nog zoveel te slechter is) de Heere, de God Israëls, alsof Hij een nul was, een blote naam, evenals al de anderen, 2 Chronicles 32:17..
In de instructies, die Sanherib gaf, zei hij reeds meer dan genoeg, maar alsof zijn Godslasteringen nog te gering waren, hebben zijn knechten, die van hun meester onbeschaamdheid geleerd hadden, nog meer tegen God, de Heere, en tegen Zijn knecht Jehizkia gesproken, dan hij hun bevolen had, 2 Chronicles 32:16. En God neemt euvel op wat tegen Zijn knechten gezegd wordt, en zal er rekenschap van eisen, zowel als van hetgeen tegen Hem zelf gesproken wordt. Dit alles had ten doel het volk weg te schrikken van hun hoop in God, waarvan ook Davids vijanden hem zochten af te trekken, Psalms 11:1, Psalms 42:11, zeggende: "Hij heeft geen heil bij God", Psalms 3:3, Psalms 71:11.
Aldus hoopten zij de stad in te nemen door de handen te verslappen van hen, die haar moesten verdedigen.
II. De plicht en het belang van de vrienden van de kerk, om ten dage van de benauwdheid te bidden en tot de hemel te roepen. Dat hebben Hizkia en de profeet Jesaja gedaan, 2 Chronicles 32:20.
Het was een gelukkige tijd, toen de koning en de profeet zich aldus verenigden in het gebed. Is iemand in benauwdheid? Is iemand verschrikt?
Dat hij bidde. Aldus brengen wij God aan onze zijde, aldus bemoedigen wij ons in Hem. Het gebed tot God wordt hier een roepen naar de hemel genoemd, omdat wij Hem in ons gebed moeten beschouwen als onze Vader in de hemel, vanwaar Hij de kinderen van de mensen aanschouwt, en waar Hij Zijn troon bereid heeft.
III. De macht en de goedheid van de God van de kerk. Hij is machtig, beide om Zijn vijanden, hoe hoog zij ook zijn in bedwang te houden, en Zijn vrienden, ai zijn zij ook nog zo in de engte gebracht, te verlossen. Gelijk de rasteringen van de vijanden Hem tegen hen stelt, Deuteronomy 32:27,, zo brengen de gebeden Zijns volks Hem aan hun zijde. Zo was het ook hier.
1. Het leger van de Assyriërs werd verdelgd door het zwaard eens engels, dat inzonderheid triomfeerde in de verdelging van de strijdbare helden en vorsten, die het zwaard van iedere mens trotseerden.
God verlustigt zich er in om de hoogmoediger en de vleselijk gerusten te vernederen. De Targum zegt: Het woord des Heeren, (het eeuwige Woord), zond de engel Gabriël om dit gericht te volvoeren en dat het door bliksem geschiedde en in de nacht van het pascha, dat was de nacht, waarin de verderfengel de eerstgeborenen van Egypte doodde. Maar dat was niet alles.
2. De koning van de Assyriërs, aan wie deze schande werd aangedaan, werd gedood door het zwaard van zijn eigen zonen. Zo velden hem met het zwaard die uit zijn lijf voortgekomen waren, 2 Chronicles 32:21.
Zo werd hij eerst vernederd en toen vermoord, eerst beschaamd en toen omgebracht. Het kwaad vervolgt de zondaren, en als zij aan het een onheil ontkomen, lopen zij een ander tegemoet.
Nu werd door dit wonderwerk:
a. God verheerlijkt als de beschermer Zijn volks. Aldus verloste Hij Jeruzalem, niet alleen uit de hand van Sanherib, maar uit aller hand, want een verlossing als deze was een onderpand van zeer veel genade en zegen, die nog voor hen weggelegd waren, en Hij geleidde hen, dat is: Hij bewaarde en bewaakte hen, rondom heen. God beschermt Zijn volk door hen te besturen, hun te tonen wat zij doen moeten, en zo redt Hij hen van hetgeen tegen hen beraamd of gedaan wordt.
Hierom brachten velen geschenken tot de Heere, toen zij de grote macht Gods zagen in de bescherming Zijns volks.
Vreemdelingen werden hierdoor bewogen Zijn gunst af te smeken, en vijanden om Zijn toorn af te bidden, en beide brachten geschenken tot Zijn tempel, ten teken van hun belangstelling en hun begeerte.
b. Hizkia werd verheerlijkt als de gunstgenoot en beschermeling van de hemel, velen brachten kostelijkheden tot hem, 2 Chronicles 32:22, 2 Chronicles 32:23 ,
ten teken van hun eerbied voor hem en om zijn vriendschap te winnen. Door de gunst van God verliest men vijanden, en wint men vrienden.
Verzen 24-33
2 Kronieken 32:24-33Hier is het slot van de geschiedenis van Hizkia met een bericht van drie dingen hem betreffende.
I. Zijn ziekte en zijn herstelling uit die ziekte, 2 Chronicles 32:24.
Zij wordt hier slechts kort vermeld, wij hadden er een uitvoeriger verhaal van in 2 Kings 20:1. Zijn ziekte scheen dodelijk te zijn.
Toen zij op het hoogst was, bad hij. God verhoorde zijn gebed en gaf hem een teken, dat hij zou herstellen. Het teken bestond in het tien graden achterwaarts keren van de schaduw.
II. Zijn zonde en zijn berouw er over, ook die werd uitvoeriger vervuld in 2 Kings 20:12 en verv..
Maar hier worden verscheiden dingen dienaangaande opgemerkt, die wij daar niet hadden.
1. De aanleiding er toe was, dat de koning van Babel hem een eervol gezantschap zond, om hem geluk te wensen met zijn herstel. Maar hier wordt er bijgevoegd, dat zij kwamen om te vragen naar dat wonderteken, dat in het land geschied was, 2 Chronicles 32:31, hetzij de verdelging van het Assyrische leger, of het teruggaan van de zon. De Assyriërs waren hun vijanden, zij kwamen om te vragen naar hun val, teneinde er in te juichen. De zon was hun god, zij kwamen om te vragen naar de gunst, die hij Hizkia had betoond, teneinde hem te eren, die hun god geëerd had, 2 Chronicles 32:31.
Deze wonderen werden gewrocht om een verstompte, zorgeloze wereld te verschrikken en te doen ontwaken, en hen van hun stomme en lamme afgoden tot de levenden God te brengen, en de mensen werden er door opgeschrikt maar niet bekeerd, voordat er een groter wonder in dat land geschied was in de verschijning van Jezus Christus, Matthew 2:1, Matthew 2:2.
2. God heeft hem aan zichzelf overgelaten om hem te beproeven, 2 Chronicles 32:31.
Door de kracht van Zijn almachtige genade had God de zonde kunnen voorkomen, maar voor wijze en heilige doeleinden heeft Hij haar toegelaten, opdat Hij door deze proeve en zijn zwakheid er in, zou weten, dat is: opdat het geweten, of bekend, zou worden (een gewoon Hebraïsme) wat in zijn hart was dat hij niet zo volmaakt was in genade als hij dacht, maar evenals andere mensen zijn dwaasheden en gebreken had. God heeft hem aan zichzelf overgelaten om trots te zijn op zijn rijkdom, teneinde hem er van terug te houden om trots te zijn op zijn heiligheid.
Het is goed voor ons om onszelf te kennen onze eigen zwakheid en zondigheid te kennen opdat wij niet verwaand worden en op onszelf vertrouwen, maar altijd gering over onszelf zullen denken, en leven zullen in afhankelijkheid van de Goddelijke genade. Wij kennen het bederf van ons eigen hart niet, noch weten wij wat wij zouden doen, indien God ons aan onszelf overliet. "Heere, leid ons niet in verzoeking".
3. Zijn zonde was, dat zijn hart verheven werd, 2 Chronicles 32:25. Hij was trots op de eer, die God hem bij zoveel gelegenheden had aangedaan, op de eer, die zijn naburen hem deden door hem geschenken te brengen, en nu was hij er trots op dat de koning van Babel hem een gezantschap zond om hem te liefkozen en het hof te maken, dit heeft zijn hart bovenmate verheven. Nadat Hizkia andere afgoderijen had vernield, begon hij zichzelf te vergoden.
O hoezeer hebben grote, Godvruchtige, zegenrijke mannen het nodig, om hun eigen zwakheden en dwaasheden te leren kennen, en hun verplichtingen aan de vrije genade Gods, opdat zij nooit hoog van zichzelf denken, en vuriglijk God zullen bidden de hovaardij van hen te verbergen en hen steeds nederig te houden.
4. De verzwaring van zijn zonde was, dat hij Gode de gunsten, die Hij hem had geschonken zo slecht heeft vergolden, daar hij die gunsten zelf tot voedsel en brandstof maakte van zijn hoogmoed, 2 Chronicles 32:25
Hij deed geen vergelding naar de weldaad aan hem geschied. Met recht wordt verwacht dat zij, die zegen van God hebben ontvangen, er zich op toeleggen om er gepaste vergelding voor te doen, en zo zij het niet doen, dan zal hun ondankbaarheid hun voorzeker ten laste gelegd worden, voor hun rekening komen. Hoewel wij geen gelijke, geen evenredige vergelding kunnen doen, niet zoveel terug kunnen geven als wij ontvangen hebben, moeten wij toch de gunst, de weldaad erkennen, "wat zal ik de Heere vergelden?" Psalms 116:12.
5. Het Goddelijk misnoegen over hem vanwege deze zonde. Hoewel het slechte een zonde was van het hart, en de openlijke daad niet slechts onschuldig, maar een verplichte beleefdheid scheen (het tonen van zijn schatten aan een vriend), kwam er toch dieswege toorn over hem en zijn rijk, 2 Chronicles 32:25.
Hoogmoed is een zonde, die door God evenzeer als iedere andere gehaat wordt, inzonderheid haat Hij haar in Zijn eigen volk. Zij, die zich verhogen, moeten verwachten vernederd te zullen worden, in verootmoedigende omstandigheden te worden gebracht.
Er kwam toorn over David wegens zijn hoogmoed in het volk te tellen.
6. Zijn berouw over deze zonde. Hij verootmoedigde zich om de verheffing zijns harten. God kan wel om wijze en heilige doeleinden toelaten dat Zijn volk in zonde valt, maar Hij zal niet toelaten dat zij er stil in blijven liggen, zij zullen niet weggeworpen worden. Van zonden des harten moeten wij berouw hebben, al zijn zij ook niet verder gekomen, niet naar buiten geopenbaard. Zelfvernedering is een noodzakelijke tak van berouw en bekering. Hoogmoed des harten, waardoor wij verheven werden, is een zonde, waarvoor wij ons zeer bijzonder moeten verootmoedigen. De mensen behoren te treuren over de zonden van hen, die hen regeren. De inwoners van Jeruzalem verootmoedigden zich met Hizkia, hetzij omdat zij wisten schuldig te zijn aan dezelfde zonde of tenminste vreesden in zijn straf te zullen delen. Toen David in zijn hoogmoed het volk telde hebben zij er allen door geleden.
7. Het uitstel, dat hun hierop werd verleend. De toorn kwam niet in zijn dagen, zolang hij leefde heersten vrede en waarheid, zoveel vermag berouw om de tekenen van Gods toorn af te wenden, of tenminste om er de openbaring van uit te stellen.
III. Hier is de eer, die aan Hizkia werd aangedaan: 1. Door Gods voorzienigheid terwijl hij leefde. Hij had zeer veel rijkdom en eer, 2 Chronicles 32:27, hij vulde zijn voorraadschuren, voorzag zijn legers van wapenen en levensmiddelen, versterkte zijn stad, en deed alles wat hij wenste te doen want God gaf hem zeer grote have, 2 Chronicles 32:29.
Onder zijn grote werken wordt zijn leiden van de wateren van Gihon naar de stad vermeld, 2 Chronicles 32:30, hetgeen geschiedde bij gelegenheid van Sanheribs inval, 2 Chronicles 32:3, 2 Chronicles 32:4. Het water was gekomen in wat "de oude vijver" genoemd wordt, Isaiah 22:11 en "de opperste vijver", Isaiah 7:3, maar hij vergaderde de wateren in een nieuwe plaats, tot groter gerief van de stad, en noemde haar "de ondersten vijver", Isaiah 22:9.
En in het algemeen, hij had voorspoed in al zijn werk, want het was goed werk.
2. Door de eerbied, betoond aan zijn nagedachtenis, toen hij was gestorven.
a. De profeet Jesaja heeft de geschiedenis van zijn leven en zijn regering geschreven, 2 Chronicles 32:32, zijn daden, zijn goeddadigheid of Godsvrucht, waarvan de eer ten dele vermeld wordt tot een voorbeeld voor anderen.
b. Het volk heeft hem eer aangedaan in zijn dood, 2 Chronicles 32:33,
zij begroeven hem in het hoogste van de graven van de zonen Davids, maakten een even grote branding voor hem als voor Asa, of, hetgeen een nog veel grotere eer is, zij bedreven even groten rouw over hem als over Josia. Zie hoe de eer van ernstige Godsvrucht openbaar wordt in de gewetens van de mensen. Hoewel het te vrezen is dat de massa des volks niet van harte instemde met hetgeen de Godvruchtige koningen gedaan hebben om een reformatie tot stand te brengen, konden zij toch niet anders dan hen prijzen voor hun pogingen er toe, en de nagedachtenis van deze koningen is onder hen gezegend. Het is een plicht van de dankbaarheid om hun, die in hun tijd in hoge mate nuttig en tot zegen geweest zijn, eer te bewijzen bij hun dood, als zij buiten het bereik zijn van vleierij en wij het einde van hun wandel gezien hebben. De betaling van deze schuld zal een aanmoediging zijn voor anderen om desgelijks te doen.
Verzen 24-33
2 Kronieken 32:24-33Hier is het slot van de geschiedenis van Hizkia met een bericht van drie dingen hem betreffende.
I. Zijn ziekte en zijn herstelling uit die ziekte, 2 Chronicles 32:24.
Zij wordt hier slechts kort vermeld, wij hadden er een uitvoeriger verhaal van in 2 Kings 20:1. Zijn ziekte scheen dodelijk te zijn.
Toen zij op het hoogst was, bad hij. God verhoorde zijn gebed en gaf hem een teken, dat hij zou herstellen. Het teken bestond in het tien graden achterwaarts keren van de schaduw.
II. Zijn zonde en zijn berouw er over, ook die werd uitvoeriger vervuld in 2 Kings 20:12 en verv..
Maar hier worden verscheiden dingen dienaangaande opgemerkt, die wij daar niet hadden.
1. De aanleiding er toe was, dat de koning van Babel hem een eervol gezantschap zond, om hem geluk te wensen met zijn herstel. Maar hier wordt er bijgevoegd, dat zij kwamen om te vragen naar dat wonderteken, dat in het land geschied was, 2 Chronicles 32:31, hetzij de verdelging van het Assyrische leger, of het teruggaan van de zon. De Assyriërs waren hun vijanden, zij kwamen om te vragen naar hun val, teneinde er in te juichen. De zon was hun god, zij kwamen om te vragen naar de gunst, die hij Hizkia had betoond, teneinde hem te eren, die hun god geëerd had, 2 Chronicles 32:31.
Deze wonderen werden gewrocht om een verstompte, zorgeloze wereld te verschrikken en te doen ontwaken, en hen van hun stomme en lamme afgoden tot de levenden God te brengen, en de mensen werden er door opgeschrikt maar niet bekeerd, voordat er een groter wonder in dat land geschied was in de verschijning van Jezus Christus, Matthew 2:1, Matthew 2:2.
2. God heeft hem aan zichzelf overgelaten om hem te beproeven, 2 Chronicles 32:31.
Door de kracht van Zijn almachtige genade had God de zonde kunnen voorkomen, maar voor wijze en heilige doeleinden heeft Hij haar toegelaten, opdat Hij door deze proeve en zijn zwakheid er in, zou weten, dat is: opdat het geweten, of bekend, zou worden (een gewoon Hebraïsme) wat in zijn hart was dat hij niet zo volmaakt was in genade als hij dacht, maar evenals andere mensen zijn dwaasheden en gebreken had. God heeft hem aan zichzelf overgelaten om trots te zijn op zijn rijkdom, teneinde hem er van terug te houden om trots te zijn op zijn heiligheid.
Het is goed voor ons om onszelf te kennen onze eigen zwakheid en zondigheid te kennen opdat wij niet verwaand worden en op onszelf vertrouwen, maar altijd gering over onszelf zullen denken, en leven zullen in afhankelijkheid van de Goddelijke genade. Wij kennen het bederf van ons eigen hart niet, noch weten wij wat wij zouden doen, indien God ons aan onszelf overliet. "Heere, leid ons niet in verzoeking".
3. Zijn zonde was, dat zijn hart verheven werd, 2 Chronicles 32:25. Hij was trots op de eer, die God hem bij zoveel gelegenheden had aangedaan, op de eer, die zijn naburen hem deden door hem geschenken te brengen, en nu was hij er trots op dat de koning van Babel hem een gezantschap zond om hem te liefkozen en het hof te maken, dit heeft zijn hart bovenmate verheven. Nadat Hizkia andere afgoderijen had vernield, begon hij zichzelf te vergoden.
O hoezeer hebben grote, Godvruchtige, zegenrijke mannen het nodig, om hun eigen zwakheden en dwaasheden te leren kennen, en hun verplichtingen aan de vrije genade Gods, opdat zij nooit hoog van zichzelf denken, en vuriglijk God zullen bidden de hovaardij van hen te verbergen en hen steeds nederig te houden.
4. De verzwaring van zijn zonde was, dat hij Gode de gunsten, die Hij hem had geschonken zo slecht heeft vergolden, daar hij die gunsten zelf tot voedsel en brandstof maakte van zijn hoogmoed, 2 Chronicles 32:25
Hij deed geen vergelding naar de weldaad aan hem geschied. Met recht wordt verwacht dat zij, die zegen van God hebben ontvangen, er zich op toeleggen om er gepaste vergelding voor te doen, en zo zij het niet doen, dan zal hun ondankbaarheid hun voorzeker ten laste gelegd worden, voor hun rekening komen. Hoewel wij geen gelijke, geen evenredige vergelding kunnen doen, niet zoveel terug kunnen geven als wij ontvangen hebben, moeten wij toch de gunst, de weldaad erkennen, "wat zal ik de Heere vergelden?" Psalms 116:12.
5. Het Goddelijk misnoegen over hem vanwege deze zonde. Hoewel het slechte een zonde was van het hart, en de openlijke daad niet slechts onschuldig, maar een verplichte beleefdheid scheen (het tonen van zijn schatten aan een vriend), kwam er toch dieswege toorn over hem en zijn rijk, 2 Chronicles 32:25.
Hoogmoed is een zonde, die door God evenzeer als iedere andere gehaat wordt, inzonderheid haat Hij haar in Zijn eigen volk. Zij, die zich verhogen, moeten verwachten vernederd te zullen worden, in verootmoedigende omstandigheden te worden gebracht.
Er kwam toorn over David wegens zijn hoogmoed in het volk te tellen.
6. Zijn berouw over deze zonde. Hij verootmoedigde zich om de verheffing zijns harten. God kan wel om wijze en heilige doeleinden toelaten dat Zijn volk in zonde valt, maar Hij zal niet toelaten dat zij er stil in blijven liggen, zij zullen niet weggeworpen worden. Van zonden des harten moeten wij berouw hebben, al zijn zij ook niet verder gekomen, niet naar buiten geopenbaard. Zelfvernedering is een noodzakelijke tak van berouw en bekering. Hoogmoed des harten, waardoor wij verheven werden, is een zonde, waarvoor wij ons zeer bijzonder moeten verootmoedigen. De mensen behoren te treuren over de zonden van hen, die hen regeren. De inwoners van Jeruzalem verootmoedigden zich met Hizkia, hetzij omdat zij wisten schuldig te zijn aan dezelfde zonde of tenminste vreesden in zijn straf te zullen delen. Toen David in zijn hoogmoed het volk telde hebben zij er allen door geleden.
7. Het uitstel, dat hun hierop werd verleend. De toorn kwam niet in zijn dagen, zolang hij leefde heersten vrede en waarheid, zoveel vermag berouw om de tekenen van Gods toorn af te wenden, of tenminste om er de openbaring van uit te stellen.
III. Hier is de eer, die aan Hizkia werd aangedaan: 1. Door Gods voorzienigheid terwijl hij leefde. Hij had zeer veel rijkdom en eer, 2 Chronicles 32:27, hij vulde zijn voorraadschuren, voorzag zijn legers van wapenen en levensmiddelen, versterkte zijn stad, en deed alles wat hij wenste te doen want God gaf hem zeer grote have, 2 Chronicles 32:29.
Onder zijn grote werken wordt zijn leiden van de wateren van Gihon naar de stad vermeld, 2 Chronicles 32:30, hetgeen geschiedde bij gelegenheid van Sanheribs inval, 2 Chronicles 32:3, 2 Chronicles 32:4. Het water was gekomen in wat "de oude vijver" genoemd wordt, Isaiah 22:11 en "de opperste vijver", Isaiah 7:3, maar hij vergaderde de wateren in een nieuwe plaats, tot groter gerief van de stad, en noemde haar "de ondersten vijver", Isaiah 22:9.
En in het algemeen, hij had voorspoed in al zijn werk, want het was goed werk.
2. Door de eerbied, betoond aan zijn nagedachtenis, toen hij was gestorven.
a. De profeet Jesaja heeft de geschiedenis van zijn leven en zijn regering geschreven, 2 Chronicles 32:32, zijn daden, zijn goeddadigheid of Godsvrucht, waarvan de eer ten dele vermeld wordt tot een voorbeeld voor anderen.
b. Het volk heeft hem eer aangedaan in zijn dood, 2 Chronicles 32:33,
zij begroeven hem in het hoogste van de graven van de zonen Davids, maakten een even grote branding voor hem als voor Asa, of, hetgeen een nog veel grotere eer is, zij bedreven even groten rouw over hem als over Josia. Zie hoe de eer van ernstige Godsvrucht openbaar wordt in de gewetens van de mensen. Hoewel het te vrezen is dat de massa des volks niet van harte instemde met hetgeen de Godvruchtige koningen gedaan hebben om een reformatie tot stand te brengen, konden zij toch niet anders dan hen prijzen voor hun pogingen er toe, en de nagedachtenis van deze koningen is onder hen gezegend. Het is een plicht van de dankbaarheid om hun, die in hun tijd in hoge mate nuttig en tot zegen geweest zijn, eer te bewijzen bij hun dood, als zij buiten het bereik zijn van vleierij en wij het einde van hun wandel gezien hebben. De betaling van deze schuld zal een aanmoediging zijn voor anderen om desgelijks te doen.