Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Kronieken 33

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 33

In dit hoofdstuk hebben wij de geschiedenis van de regering:

I. Van Manasse, die lang geregeerd heeft. Zijn ongelukkigen afval van God naar afgoderij en alle goddeloosheid, 2 Chronicles 33:1.

II. Zijn gelukkig wederkeren tot God in zijn beproeving en benauwdheid, zijn berouw, 2 Chronicles 33:11 ,

III. en zijn voorspoed, 2 Chronicles 33:14

IV. zijn bekering, 2 Chronicles 33:15

V. met het einde van zijn regering, 2 Chronicles 33:18.

VI. Van Amon, die zeer goddelooslijk heeft geregeerd 2 Chronicles 33:21,

VII. en zijn dagen spoedig op ongelukkige wijze ten einde heeft gebracht, 2 Chronicles 33:24, 2 Chronicles 33:25.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 33

In dit hoofdstuk hebben wij de geschiedenis van de regering:

I. Van Manasse, die lang geregeerd heeft. Zijn ongelukkigen afval van God naar afgoderij en alle goddeloosheid, 2 Chronicles 33:1.

II. Zijn gelukkig wederkeren tot God in zijn beproeving en benauwdheid, zijn berouw, 2 Chronicles 33:11 ,

III. en zijn voorspoed, 2 Chronicles 33:14

IV. zijn bekering, 2 Chronicles 33:15

V. met het einde van zijn regering, 2 Chronicles 33:18.

VI. Van Amon, die zeer goddelooslijk heeft geregeerd 2 Chronicles 33:21,

VII. en zijn dagen spoedig op ongelukkige wijze ten einde heeft gebracht, 2 Chronicles 33:24, 2 Chronicles 33:25.

Verzen 1-10

2 Kronieken 33:1-10

Wij hebben hier een bericht van de grote goddeloosheid van Manasse, het is schier woord voor woord hetzelfde als het bericht, dat wij er al van gehad hebben in 2 Kings 21:1, en het onderwerp is niet zo aangenaam, dat wij er behagen in kunnen vinden om er nogmaals bij te verwijlen. Deze dwaze jonge vorst heeft zich in weerwil van het goede voorbeeld en de goede opvoeding, die zijn vader hem had gegeven, aan alle goddeloosheid overgegeven, de gruwelen van de heidenen nagevolgd, 2 Chronicles 33:2, de gevestigden Godsdienst verdorven, zijns vaders glorierijke reformatie teniet gedaan, 2 Chronicles 33:2, het huis Gods ontheiligd door zijn afgoderij, 2 Chronicles 33:4, 2 Chronicles 33:5, zijn kinderen de Moloch gewijd en de liegende orakelen des duivels tot zijn gidsen en raadgevers aangenomen, 2 Chronicles 33:6.

In minachting van Gods keuze van Zion om Zijn rust te zijn tot in eeuwigheid, en van Israël om Zijn bondsvolk te wezen, 2 Chronicles 33:8, nam hij andere goden aan, ontwijdde Gods tempel, en verdierf Zijn verkoren volk, hij deed hen dwalen zodat zij erger deden dan de heidenen, 2 Chronicles 33:9, want als de onreine geest wederkeert, dan neemt hij met zich zeven andere geesten, bozer dan hijzelf.

Wat de zonde van Manasse verzwaarde was, dat God sprak tot Manasse en tot zijn volk, maar zij merkten daar niet op, 2 Chronicles 33:10.

Wij kunnen hier de genade Gods bewonderen in te spreken tot hen, en hun hardnekkigheid om niet naar Hem te horen, dat hun slechtheid Zijn goedheid niet geheel en al van hen heeft afgewend, maar dat Hij nog wachtte om hun genadig te zijn, of dat Zijn goedheid hen niet heeft afgewend van hun slechtheid, maar dat zij het nog altijd haatten om zich te verbeteren.

Laat ons nu hieruit leren:

1. Dat het niets nieuws, maar wel zeer treurig is, dat kinderen van Godvruchtige ouders zich ter zijde afwenden van de goeden weg Gods, waarin zij opgevoed werden. Ouders kunnen aan hun kinderen veel goede dingen geven, maar zij kunnen hun geen genade geven.

2. Bederf in de eredienst is een ziekte in de kerk, die, zelfs als zij genezen is, zeer licht weer uitbreekt.

3. De god van deze wereld heeft van de mensen hart verblind en heeft een grote macht over hen, die gevangen door hem worden geleid, want anders zou hij hen niet kunnen aftrekken van God, hun besten vriend, om afhankelijk te zijn van hun gezworen vijand.

Verzen 1-10

2 Kronieken 33:1-10

Wij hebben hier een bericht van de grote goddeloosheid van Manasse, het is schier woord voor woord hetzelfde als het bericht, dat wij er al van gehad hebben in 2 Kings 21:1, en het onderwerp is niet zo aangenaam, dat wij er behagen in kunnen vinden om er nogmaals bij te verwijlen. Deze dwaze jonge vorst heeft zich in weerwil van het goede voorbeeld en de goede opvoeding, die zijn vader hem had gegeven, aan alle goddeloosheid overgegeven, de gruwelen van de heidenen nagevolgd, 2 Chronicles 33:2, de gevestigden Godsdienst verdorven, zijns vaders glorierijke reformatie teniet gedaan, 2 Chronicles 33:2, het huis Gods ontheiligd door zijn afgoderij, 2 Chronicles 33:4, 2 Chronicles 33:5, zijn kinderen de Moloch gewijd en de liegende orakelen des duivels tot zijn gidsen en raadgevers aangenomen, 2 Chronicles 33:6.

In minachting van Gods keuze van Zion om Zijn rust te zijn tot in eeuwigheid, en van Israël om Zijn bondsvolk te wezen, 2 Chronicles 33:8, nam hij andere goden aan, ontwijdde Gods tempel, en verdierf Zijn verkoren volk, hij deed hen dwalen zodat zij erger deden dan de heidenen, 2 Chronicles 33:9, want als de onreine geest wederkeert, dan neemt hij met zich zeven andere geesten, bozer dan hijzelf.

Wat de zonde van Manasse verzwaarde was, dat God sprak tot Manasse en tot zijn volk, maar zij merkten daar niet op, 2 Chronicles 33:10.

Wij kunnen hier de genade Gods bewonderen in te spreken tot hen, en hun hardnekkigheid om niet naar Hem te horen, dat hun slechtheid Zijn goedheid niet geheel en al van hen heeft afgewend, maar dat Hij nog wachtte om hun genadig te zijn, of dat Zijn goedheid hen niet heeft afgewend van hun slechtheid, maar dat zij het nog altijd haatten om zich te verbeteren.

Laat ons nu hieruit leren:

1. Dat het niets nieuws, maar wel zeer treurig is, dat kinderen van Godvruchtige ouders zich ter zijde afwenden van de goeden weg Gods, waarin zij opgevoed werden. Ouders kunnen aan hun kinderen veel goede dingen geven, maar zij kunnen hun geen genade geven.

2. Bederf in de eredienst is een ziekte in de kerk, die, zelfs als zij genezen is, zeer licht weer uitbreekt.

3. De god van deze wereld heeft van de mensen hart verblind en heeft een grote macht over hen, die gevangen door hem worden geleid, want anders zou hij hen niet kunnen aftrekken van God, hun besten vriend, om afhankelijk te zijn van hun gezworen vijand.

Verzen 11-20

2 Kronieken 33:11-20

Wij hebben hier gezien hoe Manasse door zijn goddeloosheid het goed, dat zijn vader had gedaan, ongedaan maakte, nu zien wij hoe hij door zijn berouw het kwaad ongedaan maakte dat hijzelf gedaan had.

Het is vreemd dat daar in het boek van de Koningen in het geheel geen melding van werd gemaakt, en daar is ook niets, waaruit men zou kunnen opmaken dat hij niet in zijn zonde volhard en er in gestorven is.

Misschien is er de reden van, dat het doel van deze geschiedenis was de zonde des volks aan te tonen, waardoor het verderf over hen gekomen is, terwijl de bekering van Manasse en de weldaad, die er uit voortvloeide, persoonlijk en niet nationaal waren, en daarom met stilzwijgen zijn voorbijgegaan, maar hier wordt die bekering uitvoerig meegedeeld, en zij is een gedenkwaardig voorbeeld van de rijkdom van Gods vergevende genade, en van de macht van Zijn vernieuwende genade. Hier zien wij:

I. Bij welke gelegenheid de bekering van Manasse heeft plaats gehad, namelijk bij zijn beproevingen. In zijn benauwdheid heeft hij niet gelijk "deze koning Achaz, des overtredens tegen de Heere nog meer gemaakt, maar hij verootmoedigde zich en keerde weer tot God".

Geheiligde beproevingen blijken dan gelukkige middelen tot bekering te zijn. Er wordt ons hier gezegd waarin zijn beproeving bestond, 2 Chronicles 33:11..

God bracht een buitenlandsen vijand over hem, de koning van Babel, die aan zijn vader, die getrouwelijk God had gediend, het hof had gemaakt, viel hem aan, nu hij trouweloos van God was afgevallen.

Hij wordt hier koning van Assyrië genoemd, omdat hij zich meester had gemaakt van Assyrië, dat hij zoveel gemakkelijker kon na de verdelging van Sanheribs leger voor Jeruzalem. Hij had het gemunt op de schatten, die de gezanten hadden gezien, en alle kostelijke dingen, maar God zond hem om een zondig volk te kastijden en een afgedwaalden vorst terug te brengen op de rechten weg.

De krijgsoversten namen Manasse onder de doornen, in het een of ander struikgewas in zijn tuin misschien, waar hij zich verborgen had. Of wel, het is overdrachtelijk gezegd: hij was in een doornigen, kommervollen toestand, in verwarring en verlegenheid, en wist zich niet te redden, en zo werd hij een gemakkelijke prooi voor de Assyrische krijgsoversten, die ongetwijfeld zijn huis hebben geplunderd, weggenomen hebben wat hun behaagde gelijk Jesaja voorzegd had, 2 Kings 20:17, 2 Kings 20:18

Wat Hizkia's trots was, werd hun prooi. Zij bonden Manasse, die tevoren gebonden was door zijn eigen ongerechtigheid en voerden hem gevankelijk naar Babel. In welk tijdstip van zijn regering dit geschied is, wordt ons niet gezegd, de Joden zeggen dat het in zijn twee en twintigste jaar was. II. Zijn bekering, 2 Chronicles 33:12, 2 Chronicles 33:13. Als Hij hem benauwde, hij had nu tijd en reden genoeg om na te denken. Hij zag wat hij over zich had gebracht door zijn zonde, hij vond de goden, die hij gediend had, onmachtig om hem te helpen. Hij wist dat bekering het enige middel was om zijn zaken weer in orde te brengen, en daarom keerde hij weer tot Hem, van wie hij afvallig was geworden.

1. Hij was overtuigd dat Jehovah de enig levende en ware God is. Toen erkende Manasse dat is: toen geloofde en bedacht hij dat de Heere God is. Hij had dit met minder onkosten kunnen te weten komen, zo hij slechts aandacht en geloof had geschonken aan het geschreven en gepredikte woord, maar het was beter deze duren prijs te betalen voor die kennis van God dan om te komen in onwetendheid en ongeloof. Ware hij een vorst geweest in het paleis van Babel, hij zou waarschijnlijk in zijn afgoderij bevestigd zijn, maar een gevangene zijnde in de kerker van Babel, werd hij er nu van overtuigd dat de afgoden valse goden zijn, en werd hij van zijn afgoderij genezen.

2. Hij wendde zich nu tot God als zijn God, alle andere verzakende, en vast besloten zijnde Hem alleen aan te hangen, Hem, de God van zijn vaderen en een God in verbond met hem.

3. Hij vernederde zich zeer voor het aangezicht des Gods van zijn vaderen, had wezenlijk berouw van zijn zonde, schaamde er zich over en vreesde de toorn Gods. Het betaamt zondaren zich te vernederen voor het aangezicht van die God, tegen wie zij overtreden hebben. Het betaamt lijders zich te verootmoedigen onder de hand van die God, die hen kastijdt, en de straf hunner ongerechtigheid aan te nemen. Ons hart behoort onder vernederende omstandigheden nederig te zijn, dan schikken wij er ons naar en beantwoorden aan Gods doel er in.

4. Hij bad Hem om vergeving van zijn zonde en de terugkeer van Zijn gunst. Het gebed is de verlichting van de boetvaardiger, de verlichting van de beproefden. Het is een goed gebed, en in dit geval zeer passend, dat wij in de apocriefe boeken vinden onder het opschrift: "Het gebed van Manasse", koning van Juda, toen hij gevangen was in Babel. Of het al of niet het zijne was, is onzeker, indien het het zijne was, dan geeft hij er eer in aan God, als de God hunner vaderen en van hun rechtvaardig zand, als de Schepper van de wereld, een God, wiens toorn ondraaglijk is, maar wiens genaderijke belofte oneindig is.

Hij pleit dat God bekering en vergeving belooft heeft aan hen, die gezondigd hebben, en bekering voorgeschreven heeft aan zondaren, opdat zij behouden zouden worden, maar niet aan de rechtvaardigen, zoals Abraham, Izak en Jakob, maar aan mij (zegt hij) die een zondaar ben, want ik heb gezondigd, mijne zonden zijn talrijker dan het zand van de zee.

Aldus belijdt hij zijn zonde. "Vergeef mij, o Heere, vergeef mij, en verderf mij niet. Gij zijt de God van hen, die berouw hebben en zich bekeren, en daarom (zo besluit hij) zal ik U loven tot in eeuwigheid".

III. Gods genadig aannemen van zijn berouw. God liet zich van hem verbidden en hoorde zijn smeking. Hoewel het de beproeving is, die ons naar God uitdrijft, zal Hij ons daarom niet verwerpen, indien wij Hem in oprechtheid zoeken, want beproevingen worden gezonden met het doel om ons tot God te brengen. Als een teken van Gods gunst over hem, bereidde Hij een middel tot zijn ontkoming, beproevingen houden niet langer aan dan totdat zij haar werk gedaan hebben, nu Manasse is teruggebracht tot God en zijn plicht, zal hij ook spoedig wedergebracht worden te Jeruzalem in zijn koninkrijk.

Zie hoe bereid God is zondaren, die tot Hem wederkeren, te ontvangen en welkom te heten, en hoe vaardig om genade te betonen. Laat geen grote zondaren wanhopen, daar toch zelfs Manasse op zijn berouw gunst bij God heeft gevonden, in hem heeft God Zijn lankmoedigheid betoond, 1 Timothy 1:16 , Isaiah 1:18.

IV. De vruchten van de bekering waardig, die hij na zijn terugkeer in zijn eigen land heeft voortgebracht, 2 Chronicles 33:15, 2 Chronicles 33:16.

1. Hij keerde zich af van zijn zonden. Hij nam de vreemde goden weg, de beelden ervan, en de gelijkenis, de afgod (waarin die dan ook bestond) die hij met zoveel plechtigheid in het huis des Heeren had opgericht, alsof die heer en meester was van dat huis. Hij nam de altaren weg, die hij gebouwd had op de berg van het huis des Heeren en te Jeruzalem en hij wierp die buiten de stad als verfoeilijke dingen, die hij nu (naar wij hopen) evenzeer verafschuwde als hij ze ooit had bemind, en zei: "Henen uit!" Isaiah 30:22. "Wat heb ik meer met de afgoden te doen? Ik heb er genoeg van."

2. Hij keerde terug tot zijn plicht, want hij herstelde het altaar des Heeren dat of geschonden en afgebroken was door sommigen van de afgodische priesters 6f dat tenminste veronachtzaamd en in verval was geraakt. Hij offerde daarop dankofferen om Gods gunst af te smeken en lofofferen om Hem te loven voor zijn verlossing. Ja meer, thans gebruikte hij zijn macht tot reformatie van zijn volk, gelijk hij haar tevoren misbruikt had om hen te verderven. Hij zei tot Juda dat zij de Heere, de God Israëls, dienen zouden.

Zij, die waarlijk berouw hebben van hun zonden, zullen niet slechts zelf wederkeren tot God, maar alles doen wat zij kunnen om diegenen terug te brengen, die zij door hun voorbeeld verleid en van God afgetrokken hebben, want anders herstellen zij niet-zoals zij behoorden-wat zij verkeerd gedaan hebben, en maken de pleister niet zo groot als de wond. Wij zien dat hij bij hen overmocht om hen van hun valse goden af te brengen, maar niet van hun hoogten, 2 Chronicles 33:17.

Daarop offerden zij nog, hoewel de Heere, hun God Manasse kon de reformatie niet zover doorvoeren als hij het bederf doorgevoerd had. Het is gemakkelijk van de mensen zeden te verderven, maar niet zo gemakkelijk om ze wederom te hervormen.

V. Zijn voorspoed enigermate, na zijn bekering. Hij kon duidelijk zien dat het zonde was, die hem in het verderf had gestort, want toen hij tot God terugkeerde in de weg des plichts, is God tot hem wedergekeerd in de weg van zegen en genade, en toen bouwde hij de buitenmuur aan de stad Davids, 2 Chronicles 33:14, want door zonde had hij haar ontmanteld en haar blootgelegd voor de vijand.

Hij legde ook krijgsoversten in de vaste steden ter beveiliging van zijn land. Josefus zegt dat hij gedurende zijn verder leven zo ten goede veranderd was, dat hij als een zeer gelukkig man beschouwd werd.

Eindelijk. Hier is het einde van zijn geschiedenis. Voor een volledig bericht ervan worden wij verwezen naar geschriften, die toen in wezen waren, en er worden meer hoofden van opgegeven dan van de geschiedenis van de andere koningen, 2 Chronicles 33:18, 2 Chronicles 33:19. Er schijnt bijzonder aantekening gehouden te zijn:

1. Van al zijn zonde en overtreding, de plaatsen daar hij hoogten op gebouwd, bossen en gesneden beelden gesteld heeft, eer hij vernederd werd.

Waarschijnlijk werd zij genomen van zijn eigen belijdenis, die hij gedaan heeft van zijn zonde, toen God hem berouw en bekering gaf, en heeft hij haar doen schrijven in een boek, getiteld: de woorden van de zieners. Aan deze zieners, die tot hem gesproken hebben, 2 Chronicles 33:18, om hem te bestraffen voor zijn zonde, zond hij deze belijdenis, toen hij zich bekeerd had, om opgenomen te worden in hun eigen gedenkschriften, als een teken van zijn dankbaarheid aan hen voor hun vriendelijkheid in hem te bestraffen.

Aldus betaamt het boetelingen te erkennen dat hunner de beschaamdheid is des aangezichts, hun bestraffers te danken en anderen te waarschuwen.

2. Van de woorden van de zieners, die tot hem gesproken hebben in de naam des Heeren, 2 Chronicles 33:10, 2 Chronicles 33:18, de bestraffingen, die zij hem gaven voor zijn zonde, en hun vermaningen tot berouw en bekering.

Zondaren moeten bedenken dat, hoe weinig zij ook achtgeven op de woorden van de zieners, die tot hen spreken van Gods wege, om hen te bestraffen voor hun zonden, en hen te waarschuwen voor hun gevaar, er van die woorden toch rekening wordt gehouden, en dat zij in de groten dag tegen hen getuigen.

3. Van zijn gebed tot God, (dat wordt als iets merkwaardigs twee maal vermeld) en hoe zich God van hem heeft laten verbidden.

Dit was geschreven voor de toekomende geslachten, opdat het volk, dat geboren zal worden, de Heere zou loven voor Zijn bereidheid om afgedwaalde zondaren, die zich bekeren, wederom aan te nemen.

Er wordt nota genomen van de plaats, waar hij begraven werd, niet in de graven van de koningen, maar in zijn eigen huis. Hij werd in stilte begraven, en bij zijn dood werd hem de eer niet bewezen, die aan zijn vader bewezen was. Boetvaardigen kunnen eerder hun rust en vertroosting herkrijgen dan hun eer.

Verzen 11-20

2 Kronieken 33:11-20

Wij hebben hier gezien hoe Manasse door zijn goddeloosheid het goed, dat zijn vader had gedaan, ongedaan maakte, nu zien wij hoe hij door zijn berouw het kwaad ongedaan maakte dat hijzelf gedaan had.

Het is vreemd dat daar in het boek van de Koningen in het geheel geen melding van werd gemaakt, en daar is ook niets, waaruit men zou kunnen opmaken dat hij niet in zijn zonde volhard en er in gestorven is.

Misschien is er de reden van, dat het doel van deze geschiedenis was de zonde des volks aan te tonen, waardoor het verderf over hen gekomen is, terwijl de bekering van Manasse en de weldaad, die er uit voortvloeide, persoonlijk en niet nationaal waren, en daarom met stilzwijgen zijn voorbijgegaan, maar hier wordt die bekering uitvoerig meegedeeld, en zij is een gedenkwaardig voorbeeld van de rijkdom van Gods vergevende genade, en van de macht van Zijn vernieuwende genade. Hier zien wij:

I. Bij welke gelegenheid de bekering van Manasse heeft plaats gehad, namelijk bij zijn beproevingen. In zijn benauwdheid heeft hij niet gelijk "deze koning Achaz, des overtredens tegen de Heere nog meer gemaakt, maar hij verootmoedigde zich en keerde weer tot God".

Geheiligde beproevingen blijken dan gelukkige middelen tot bekering te zijn. Er wordt ons hier gezegd waarin zijn beproeving bestond, 2 Chronicles 33:11..

God bracht een buitenlandsen vijand over hem, de koning van Babel, die aan zijn vader, die getrouwelijk God had gediend, het hof had gemaakt, viel hem aan, nu hij trouweloos van God was afgevallen.

Hij wordt hier koning van Assyrië genoemd, omdat hij zich meester had gemaakt van Assyrië, dat hij zoveel gemakkelijker kon na de verdelging van Sanheribs leger voor Jeruzalem. Hij had het gemunt op de schatten, die de gezanten hadden gezien, en alle kostelijke dingen, maar God zond hem om een zondig volk te kastijden en een afgedwaalden vorst terug te brengen op de rechten weg.

De krijgsoversten namen Manasse onder de doornen, in het een of ander struikgewas in zijn tuin misschien, waar hij zich verborgen had. Of wel, het is overdrachtelijk gezegd: hij was in een doornigen, kommervollen toestand, in verwarring en verlegenheid, en wist zich niet te redden, en zo werd hij een gemakkelijke prooi voor de Assyrische krijgsoversten, die ongetwijfeld zijn huis hebben geplunderd, weggenomen hebben wat hun behaagde gelijk Jesaja voorzegd had, 2 Kings 20:17, 2 Kings 20:18

Wat Hizkia's trots was, werd hun prooi. Zij bonden Manasse, die tevoren gebonden was door zijn eigen ongerechtigheid en voerden hem gevankelijk naar Babel. In welk tijdstip van zijn regering dit geschied is, wordt ons niet gezegd, de Joden zeggen dat het in zijn twee en twintigste jaar was. II. Zijn bekering, 2 Chronicles 33:12, 2 Chronicles 33:13. Als Hij hem benauwde, hij had nu tijd en reden genoeg om na te denken. Hij zag wat hij over zich had gebracht door zijn zonde, hij vond de goden, die hij gediend had, onmachtig om hem te helpen. Hij wist dat bekering het enige middel was om zijn zaken weer in orde te brengen, en daarom keerde hij weer tot Hem, van wie hij afvallig was geworden.

1. Hij was overtuigd dat Jehovah de enig levende en ware God is. Toen erkende Manasse dat is: toen geloofde en bedacht hij dat de Heere God is. Hij had dit met minder onkosten kunnen te weten komen, zo hij slechts aandacht en geloof had geschonken aan het geschreven en gepredikte woord, maar het was beter deze duren prijs te betalen voor die kennis van God dan om te komen in onwetendheid en ongeloof. Ware hij een vorst geweest in het paleis van Babel, hij zou waarschijnlijk in zijn afgoderij bevestigd zijn, maar een gevangene zijnde in de kerker van Babel, werd hij er nu van overtuigd dat de afgoden valse goden zijn, en werd hij van zijn afgoderij genezen.

2. Hij wendde zich nu tot God als zijn God, alle andere verzakende, en vast besloten zijnde Hem alleen aan te hangen, Hem, de God van zijn vaderen en een God in verbond met hem.

3. Hij vernederde zich zeer voor het aangezicht des Gods van zijn vaderen, had wezenlijk berouw van zijn zonde, schaamde er zich over en vreesde de toorn Gods. Het betaamt zondaren zich te vernederen voor het aangezicht van die God, tegen wie zij overtreden hebben. Het betaamt lijders zich te verootmoedigen onder de hand van die God, die hen kastijdt, en de straf hunner ongerechtigheid aan te nemen. Ons hart behoort onder vernederende omstandigheden nederig te zijn, dan schikken wij er ons naar en beantwoorden aan Gods doel er in.

4. Hij bad Hem om vergeving van zijn zonde en de terugkeer van Zijn gunst. Het gebed is de verlichting van de boetvaardiger, de verlichting van de beproefden. Het is een goed gebed, en in dit geval zeer passend, dat wij in de apocriefe boeken vinden onder het opschrift: "Het gebed van Manasse", koning van Juda, toen hij gevangen was in Babel. Of het al of niet het zijne was, is onzeker, indien het het zijne was, dan geeft hij er eer in aan God, als de God hunner vaderen en van hun rechtvaardig zand, als de Schepper van de wereld, een God, wiens toorn ondraaglijk is, maar wiens genaderijke belofte oneindig is.

Hij pleit dat God bekering en vergeving belooft heeft aan hen, die gezondigd hebben, en bekering voorgeschreven heeft aan zondaren, opdat zij behouden zouden worden, maar niet aan de rechtvaardigen, zoals Abraham, Izak en Jakob, maar aan mij (zegt hij) die een zondaar ben, want ik heb gezondigd, mijne zonden zijn talrijker dan het zand van de zee.

Aldus belijdt hij zijn zonde. "Vergeef mij, o Heere, vergeef mij, en verderf mij niet. Gij zijt de God van hen, die berouw hebben en zich bekeren, en daarom (zo besluit hij) zal ik U loven tot in eeuwigheid".

III. Gods genadig aannemen van zijn berouw. God liet zich van hem verbidden en hoorde zijn smeking. Hoewel het de beproeving is, die ons naar God uitdrijft, zal Hij ons daarom niet verwerpen, indien wij Hem in oprechtheid zoeken, want beproevingen worden gezonden met het doel om ons tot God te brengen. Als een teken van Gods gunst over hem, bereidde Hij een middel tot zijn ontkoming, beproevingen houden niet langer aan dan totdat zij haar werk gedaan hebben, nu Manasse is teruggebracht tot God en zijn plicht, zal hij ook spoedig wedergebracht worden te Jeruzalem in zijn koninkrijk.

Zie hoe bereid God is zondaren, die tot Hem wederkeren, te ontvangen en welkom te heten, en hoe vaardig om genade te betonen. Laat geen grote zondaren wanhopen, daar toch zelfs Manasse op zijn berouw gunst bij God heeft gevonden, in hem heeft God Zijn lankmoedigheid betoond, 1 Timothy 1:16 , Isaiah 1:18.

IV. De vruchten van de bekering waardig, die hij na zijn terugkeer in zijn eigen land heeft voortgebracht, 2 Chronicles 33:15, 2 Chronicles 33:16.

1. Hij keerde zich af van zijn zonden. Hij nam de vreemde goden weg, de beelden ervan, en de gelijkenis, de afgod (waarin die dan ook bestond) die hij met zoveel plechtigheid in het huis des Heeren had opgericht, alsof die heer en meester was van dat huis. Hij nam de altaren weg, die hij gebouwd had op de berg van het huis des Heeren en te Jeruzalem en hij wierp die buiten de stad als verfoeilijke dingen, die hij nu (naar wij hopen) evenzeer verafschuwde als hij ze ooit had bemind, en zei: "Henen uit!" Isaiah 30:22. "Wat heb ik meer met de afgoden te doen? Ik heb er genoeg van."

2. Hij keerde terug tot zijn plicht, want hij herstelde het altaar des Heeren dat of geschonden en afgebroken was door sommigen van de afgodische priesters 6f dat tenminste veronachtzaamd en in verval was geraakt. Hij offerde daarop dankofferen om Gods gunst af te smeken en lofofferen om Hem te loven voor zijn verlossing. Ja meer, thans gebruikte hij zijn macht tot reformatie van zijn volk, gelijk hij haar tevoren misbruikt had om hen te verderven. Hij zei tot Juda dat zij de Heere, de God Israëls, dienen zouden.

Zij, die waarlijk berouw hebben van hun zonden, zullen niet slechts zelf wederkeren tot God, maar alles doen wat zij kunnen om diegenen terug te brengen, die zij door hun voorbeeld verleid en van God afgetrokken hebben, want anders herstellen zij niet-zoals zij behoorden-wat zij verkeerd gedaan hebben, en maken de pleister niet zo groot als de wond. Wij zien dat hij bij hen overmocht om hen van hun valse goden af te brengen, maar niet van hun hoogten, 2 Chronicles 33:17.

Daarop offerden zij nog, hoewel de Heere, hun God Manasse kon de reformatie niet zover doorvoeren als hij het bederf doorgevoerd had. Het is gemakkelijk van de mensen zeden te verderven, maar niet zo gemakkelijk om ze wederom te hervormen.

V. Zijn voorspoed enigermate, na zijn bekering. Hij kon duidelijk zien dat het zonde was, die hem in het verderf had gestort, want toen hij tot God terugkeerde in de weg des plichts, is God tot hem wedergekeerd in de weg van zegen en genade, en toen bouwde hij de buitenmuur aan de stad Davids, 2 Chronicles 33:14, want door zonde had hij haar ontmanteld en haar blootgelegd voor de vijand.

Hij legde ook krijgsoversten in de vaste steden ter beveiliging van zijn land. Josefus zegt dat hij gedurende zijn verder leven zo ten goede veranderd was, dat hij als een zeer gelukkig man beschouwd werd.

Eindelijk. Hier is het einde van zijn geschiedenis. Voor een volledig bericht ervan worden wij verwezen naar geschriften, die toen in wezen waren, en er worden meer hoofden van opgegeven dan van de geschiedenis van de andere koningen, 2 Chronicles 33:18, 2 Chronicles 33:19. Er schijnt bijzonder aantekening gehouden te zijn:

1. Van al zijn zonde en overtreding, de plaatsen daar hij hoogten op gebouwd, bossen en gesneden beelden gesteld heeft, eer hij vernederd werd.

Waarschijnlijk werd zij genomen van zijn eigen belijdenis, die hij gedaan heeft van zijn zonde, toen God hem berouw en bekering gaf, en heeft hij haar doen schrijven in een boek, getiteld: de woorden van de zieners. Aan deze zieners, die tot hem gesproken hebben, 2 Chronicles 33:18, om hem te bestraffen voor zijn zonde, zond hij deze belijdenis, toen hij zich bekeerd had, om opgenomen te worden in hun eigen gedenkschriften, als een teken van zijn dankbaarheid aan hen voor hun vriendelijkheid in hem te bestraffen.

Aldus betaamt het boetelingen te erkennen dat hunner de beschaamdheid is des aangezichts, hun bestraffers te danken en anderen te waarschuwen.

2. Van de woorden van de zieners, die tot hem gesproken hebben in de naam des Heeren, 2 Chronicles 33:10, 2 Chronicles 33:18, de bestraffingen, die zij hem gaven voor zijn zonde, en hun vermaningen tot berouw en bekering.

Zondaren moeten bedenken dat, hoe weinig zij ook achtgeven op de woorden van de zieners, die tot hen spreken van Gods wege, om hen te bestraffen voor hun zonden, en hen te waarschuwen voor hun gevaar, er van die woorden toch rekening wordt gehouden, en dat zij in de groten dag tegen hen getuigen.

3. Van zijn gebed tot God, (dat wordt als iets merkwaardigs twee maal vermeld) en hoe zich God van hem heeft laten verbidden.

Dit was geschreven voor de toekomende geslachten, opdat het volk, dat geboren zal worden, de Heere zou loven voor Zijn bereidheid om afgedwaalde zondaren, die zich bekeren, wederom aan te nemen.

Er wordt nota genomen van de plaats, waar hij begraven werd, niet in de graven van de koningen, maar in zijn eigen huis. Hij werd in stilte begraven, en bij zijn dood werd hem de eer niet bewezen, die aan zijn vader bewezen was. Boetvaardigen kunnen eerder hun rust en vertroosting herkrijgen dan hun eer.

Verzen 21-25

2 Kronieken 33:21-25

Er wordt ons weinig bericht nopens Amon maar toch genoeg, daar het niet beter is. Hier is:

1. Zijn grote goddeloosheid. Hij deed gelijk als zijn vader Manasse gedaan had in de dagen van zijn afval, 2 Chronicles 33:22. Zij, die dit als een bewijs aannemen dat Manasse zich niet in waarheid bekeerd heeft, vergeten hoeveel goede koningen slechte zonen hebben gehad. Het schijnt alleen dat Manasse hierin tekort is gekomen, dat hij, toen hij de gesneden beelden buiten de stad wierp, ze niet ten enenmale vernield heeft, overeenkomstig de wet, die hun voorschreef hun "gesneden beelden met vuur te verbranden," Deuteronomy 7:5.

Hoe nodig die wet was blijkt uit dit voorbeeld, want de gesneden beelden slechts weggeworpen zijnde en niet verbrand, wist Amon wel waar ze te vinden, weldra richtte hij ze weer op en aanbad ze. Om hem als uitermate zondig voor te stellen en God te rechtvaardigen, dat Hij hem zo spoedig heeft afgesneden, wordt er bijgevoegd:

a. Dat hij zijn vader voorbijstreefde in de zonde hij vermenigvuldigde de schuld, 2 Chronicles 33:23. Zijn vader deed kwaad, maar hij deed erger. Zij, die vergezeld zijn van de afgoden, raken er hoe langer hoe meer op verzot.

b. Dat hij achterbleef bij zijn vader in berouw, hij vernederde zich niet voor het aangezicht des Heeren, gelijk Manasse, zijn vader, zich vernederd had. Evenals deze is hij gevallen, maar hij werd niet gelijk deze weer opgericht. Het is niet zozeer de zonde als wel de onboetvaardigheid in de zonde, die de mensen ten verderve brengt, niet zozeer dat zij overtreden, als wel dat zij zich niet verootmoedigen om hun overtreding, niet de ziekte, als wel het veronachtzamen van het geneesmiddel.

2. Zijn snel verderf. Hij had slechts twee jaren geregeerd, en toen maakten zijn knechten een verbintenis tegen hem en doodden hem 2 Chronicles 33:24..

Misschien heeft Amon, toen hij evenals zijn vader zondigde in het begin zijner dagen zich voorgesteld dat hij evenals zijn vader in zijn laatste dagen zich zou bekeren. Maar hieruit ziet men dan hoe waanzinnig het is hierop te vertrouwen. Indien hij hoopte zich te bekeren als hij oud was, dan is hij allerellendigst teleurgesteld geworden, want hij werd afgesneden toen hij nog jong was. Hij rebelleerde tegen God, en zijn knechten rebelleerden tegen hem. Hierin was God rechtvaardig, maar zij-zijn knechten-waren goddeloos, en rechtvaardiglijk heeft het volks des lands hen ter dood gebracht als verraders. Het leven van koningen is zeer bijzonder onder de bescherming van de Goddelijke voorzienigheid en van de wetten, beide van God en de mensen.

Verzen 21-25

2 Kronieken 33:21-25

Er wordt ons weinig bericht nopens Amon maar toch genoeg, daar het niet beter is. Hier is:

1. Zijn grote goddeloosheid. Hij deed gelijk als zijn vader Manasse gedaan had in de dagen van zijn afval, 2 Chronicles 33:22. Zij, die dit als een bewijs aannemen dat Manasse zich niet in waarheid bekeerd heeft, vergeten hoeveel goede koningen slechte zonen hebben gehad. Het schijnt alleen dat Manasse hierin tekort is gekomen, dat hij, toen hij de gesneden beelden buiten de stad wierp, ze niet ten enenmale vernield heeft, overeenkomstig de wet, die hun voorschreef hun "gesneden beelden met vuur te verbranden," Deuteronomy 7:5.

Hoe nodig die wet was blijkt uit dit voorbeeld, want de gesneden beelden slechts weggeworpen zijnde en niet verbrand, wist Amon wel waar ze te vinden, weldra richtte hij ze weer op en aanbad ze. Om hem als uitermate zondig voor te stellen en God te rechtvaardigen, dat Hij hem zo spoedig heeft afgesneden, wordt er bijgevoegd:

a. Dat hij zijn vader voorbijstreefde in de zonde hij vermenigvuldigde de schuld, 2 Chronicles 33:23. Zijn vader deed kwaad, maar hij deed erger. Zij, die vergezeld zijn van de afgoden, raken er hoe langer hoe meer op verzot.

b. Dat hij achterbleef bij zijn vader in berouw, hij vernederde zich niet voor het aangezicht des Heeren, gelijk Manasse, zijn vader, zich vernederd had. Evenals deze is hij gevallen, maar hij werd niet gelijk deze weer opgericht. Het is niet zozeer de zonde als wel de onboetvaardigheid in de zonde, die de mensen ten verderve brengt, niet zozeer dat zij overtreden, als wel dat zij zich niet verootmoedigen om hun overtreding, niet de ziekte, als wel het veronachtzamen van het geneesmiddel.

2. Zijn snel verderf. Hij had slechts twee jaren geregeerd, en toen maakten zijn knechten een verbintenis tegen hem en doodden hem 2 Chronicles 33:24..

Misschien heeft Amon, toen hij evenals zijn vader zondigde in het begin zijner dagen zich voorgesteld dat hij evenals zijn vader in zijn laatste dagen zich zou bekeren. Maar hieruit ziet men dan hoe waanzinnig het is hierop te vertrouwen. Indien hij hoopte zich te bekeren als hij oud was, dan is hij allerellendigst teleurgesteld geworden, want hij werd afgesneden toen hij nog jong was. Hij rebelleerde tegen God, en zijn knechten rebelleerden tegen hem. Hierin was God rechtvaardig, maar zij-zijn knechten-waren goddeloos, en rechtvaardiglijk heeft het volks des lands hen ter dood gebracht als verraders. Het leven van koningen is zeer bijzonder onder de bescherming van de Goddelijke voorzienigheid en van de wetten, beide van God en de mensen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 33". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-chronicles-33.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile