Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 31". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-samuel-31.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 31". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 31In het vorige hoofdstuk zagen wij David overwinnaar, ja meer dan overwinnaar. In dit hoofdstuk zien wij Saul overwonnen en erger dan een gevangene. Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt, dat beide deze dingen op dezelfde tijd plaatshadden.
Op dezelfde dag misschien, dat David triomfeerde over de Amalekieten, hebben de Filistijnen getriomfeerd over Saul. Het een is tegenover het andere gesteld, opdat de mensen mogen zien wat er komt van op God te vertrouwen, en wat er van komt Hem te verlaten.
Wij verlieten Saul op het punt van de strijd aan te binden met de Filistijnen met een bevende hand en een kloppend hart, daar hem van uit de hel zijn oordeel was aangekondigd, waarop hij geen acht wilde slaan, toen het hem van de hemel werd aangekondigd. Laat ons nu zien wat er van hem wordt. Hier is:
I. Zijn leger verslagen, 1 Samuel 31:1.
II. Zijn drie zonen gedood, 1 Samuel 31:2.
III. Hijzelf gewond, 1 Samuel 31:3.
Gedood door zijn eigen hand, 1 Samuel 31:4
De dood van zijn wapendrager, 1 Samuel 31:5
en van al zijn mannen, 1 Samuel 31:6.
IV. Zijn land in bezit van de Filistijnen, 1 Samuel 31:7.
Zijn kamp geplunderd en zijn dood lichaam verlaten, 1 Samuel 31:8.
Er wordt gejuicht om zijn val. Zijn lichaam openlijk tentoongesteld, 1 Samuel 31:10
en met moeite gered door de mannen van Jabes in Gilead 1 Samuel 31:11.
Aldus viel de man, die door God was verworpen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 31In het vorige hoofdstuk zagen wij David overwinnaar, ja meer dan overwinnaar. In dit hoofdstuk zien wij Saul overwonnen en erger dan een gevangene. Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt, dat beide deze dingen op dezelfde tijd plaatshadden.
Op dezelfde dag misschien, dat David triomfeerde over de Amalekieten, hebben de Filistijnen getriomfeerd over Saul. Het een is tegenover het andere gesteld, opdat de mensen mogen zien wat er komt van op God te vertrouwen, en wat er van komt Hem te verlaten.
Wij verlieten Saul op het punt van de strijd aan te binden met de Filistijnen met een bevende hand en een kloppend hart, daar hem van uit de hel zijn oordeel was aangekondigd, waarop hij geen acht wilde slaan, toen het hem van de hemel werd aangekondigd. Laat ons nu zien wat er van hem wordt. Hier is:
I. Zijn leger verslagen, 1 Samuel 31:1.
II. Zijn drie zonen gedood, 1 Samuel 31:2.
III. Hijzelf gewond, 1 Samuel 31:3.
Gedood door zijn eigen hand, 1 Samuel 31:4
De dood van zijn wapendrager, 1 Samuel 31:5
en van al zijn mannen, 1 Samuel 31:6.
IV. Zijn land in bezit van de Filistijnen, 1 Samuel 31:7.
Zijn kamp geplunderd en zijn dood lichaam verlaten, 1 Samuel 31:8.
Er wordt gejuicht om zijn val. Zijn lichaam openlijk tentoongesteld, 1 Samuel 31:10
en met moeite gered door de mannen van Jabes in Gilead 1 Samuel 31:11.
Aldus viel de man, die door God was verworpen.
Verzen 1-7
1 Samuël 31:1-7De dag van de vergelding is nu gekomen waarin Saul rekenschap moet geven van het bloed van de Amalekieten, dat hij op zondige wijze gespaard heeft, en dat van de priesters, dat hij op nog zondiger wijze vergoten heeft, ook het bloed van David, dat hij had willen vergieten, wordt in rekening gebracht. Nu is de dag gekomen waarop hij moet vallen, zoals David voorzien heeft, wanneer hij in de strijd zal trekken en omkomen, 1 Samuel 26:10. Kom en aanschouw de rechtvaardige oordelen Gods.
I. Hij ziet zijn krijgslieden om hem heen vallen, 1 Samuel 31:1. Of de Filistijnen talrijker waren, betere stellingen hadden ingenomen, beter aangevoerd waren, of andere voordelen hadden boven de Israëlieten, wordt ons niet gezegd, maar het schijnt dat zij krachtiger waren, want zij deden de aanval, zij streden tegen Israël, en de mannen Israëls vloden en vielen.
De beste troepen geraakten in wanorde, zeer velen sneuvelden, waarschijnlijk wel die door Saul gebruikt waren om David te vervolgen. Aldus gaan zij, die hem gevolgd en gediend hadden in zijn zonde, hem voor in zijn val, en ontvangen zij van zijn plagen.
II. Hij ziet zijn zonen v r hem vallen. De zegevierende Filistijnen hielden het dichtst aan op de koning Israëls, en op die hem omringden. Zijn drie zonen waren waarschijnlijk het dichtst bij hem, en alle drie werden voor zijn ogen gedood, tot zijn grote smart, want zij waren de hoop van zijn geslacht, en tot zijn grote verschrikking, want zij waren nu de wachters van zijn persoon, en hij kan niet anders denken dan dat hij nu het eerst aan de beurt zal zijn.
Zijn zonen worden genoemd, 1 Samuel 31:2, en het smart ons Jonathan onder hen te vinden, die wijzen, kloekmoedigen, Godvruchtigen man, die evenzeer Davids vriend was, als Saul zijn vijand was, hij valt met de overigen.
Plichtgevoel tegenover zijn vader veroorloofde hem niet thuis te blijven of zich terug te trekken, toen de legers slaags waren met elkaar, en Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt dat hij deelt in het lot van zijn geslacht, hoewel hij nooit in de schuld er van was betrokken zodat Elifaz' woord: wie is de onschuldige, die vergaan zij? niet opgaat, want hier was er een. Wat zullen wij er van zeggen?
1. God wilde hierdoor Sauls kwelling in zijn sterven voltooien, en het oordeel dat over zijn huis volbracht werd. Als het geslacht moet vallen dan moet Jonathan, die er toe behoort, ook vallen.
2. Hij wilde hierdoor Davids weg naar de troon effener maken. Want hoewel Jonathan zelf zijn recht er op volgaarne en goedsmoeds zou afgestaan hebben (wij hebben geen reden hier anders over te denken) zouden toch velen van het volk waarschijnlijk zijn naam hebben gebruikt, om het huis van Saul te steunen, of zij zouden tenminste slechts langzaam en schoorvoetend tot David zijn overgegaan.
Indien Isboseth (die nu thuis was gelaten als onbekwaam voor de krijg, en aldus ontkomen was) zoveel vrienden had, hoevelen zou Jonathan dan niet gehad hebben, die de lieveling van het volk was en nooit hun gunst had verbeurd? Zij, die zo begerig waren, om een koning te hebben zoals de volken, zouden geijverd hebben voor de rechte lijn, inzonderheid als hierdoor de kroon op Jonathans hoofd was gekomen.
Dit zou David hebben belemmerd, en indien het Jonathan gelukt was om al zijn invloed op David te doen overgaan, dan zou men gezegd hebben dat Jonathan hem koning heeft gemaakt, terwijl toch aan God al de eer daarvan toekwam. Dit is van de Heere geschied. Zodat de dood van Jonathan wel een grote smart zal zijn voor David, maar door hem zijn eigen broosheid te doen gedenken, alsmede door hem zijn troonsbestijging gemakkelijker te maken, zal het toch in werkelijkheid een voordeel voor hem zijn.
3. God wilde ons hiermede tonen dat het verschil tussen goed en kwaad in de andere wereld gemaakt zal worden, niet in deze. Alle ding wedervaart hun gelijk allen anderen. Wij kunnen de geestelijke en eeuwige toestand van niemand niet beoordelen naar zijn wijze van sterven, want hierin wedervaart enerlei de rechtvaardige en de goddeloze.
III. Hijzelf is zwaar gewond door de Filistijnen, en toen heeft hij zichzelf het leven benomen.
De boogschutters troffen hem, 1 Samuel 31:3, zodat hij noch kon strijden, noch kon vluchten en dus onvermijdelijk in hun handen moest vallen. Om hem zoveel ongelukkiger te maken, komt het verderf trapsgewijze over hem, en sterft hij zo, dat hij zich voelt sterven. Hij was nu tot zo'n uiterste gebracht, dat hij:
1. Begerig was om door de hand van zijn eigen dienaar te sterven, liever dan door die van de Filistijnen, opdat zij niet de spot met hem zouden drijven, zoals zij met Simson gedaan hebben. Ongelukkige! Hij voelt zich sterven en al zijn zorg is slechts om zijn lichaam uit de handen van de Filistijnen te houden, maar niet om zijn ziel over te geven in de handen van God, die haar gaf, Ecclesiastes 12:7.
Gelijk hij geleefd heeft, zo is hij gestorven, trots en achterdochtig, een schrik voor zichzelf en voor allen, die hem omringen. Zij, die zichzelf goed begrijpen, achten het betrekkelijk van weinig betekenis, hoe het met hen is in de dood, zo het slechts wl met hen mag wezen na de dood.
Diegenen zijn voorwaar in een zeer beklagenswaardigen toestand, die bitter bedroefd zijn van gemoed naar de dood verlangen, maar hij is er niet Job 3:20, Job 3:21, inzonderheid zij, die evenals Judas wanhopen aan de genade Gods en zich in de hel v r hen storten, om aan de hel in hun binnenste te ontkomen.
2. Toen hij die gunst niet kon verkrijgen is hij zijn eigen scherprechter geworden, zich inbeeldende hierdoor schande te ontgaan, maar zich in een afschuwelijke zonde stortende, en daarmee een eeuwigdurend brandmerk indrukkende op zijn naam, als "felo de se-een zelfmoordenaar."
Jonathan, die de doodwonde ontving van de hand eens Filistijns en zich kloekmoedig aan het lot van de krijg heeft onderworpen, stierf op het veld van eer maar Saul stierf zoals een dwaas sterft, zoals een lafaard sterft, een trotse dwaas, een lage lafaard. Hij stierf als een man, die noch vreze Gods had noch hoop in God, noch het verstand van een man noch de Godsdienst van een Israëliet, noch de vastberadenheid van een krijgsman. Laat ons allen bidden: Heere, leid ons niet in verzoeking, in deze verzoeking.
Zijn wapendrager wilde hem niet doorsteken. en hij deed wel met het te weigeren, want niemands dienstknecht moet een slaaf zijn van zijns meesters lusten en hartstochten, van welke aard die ook zijn.
De reden opgegeven voor zijn weigering, is, dat hij zeer vreesde, niet voor de dood, want direkt daarna heeft hij zichzelf moedig de dood gegeven, maar een diepe eerbied hebbende voor de koning, zijn heer, kon hij die niet zo teboven komen, om hem enig leed toe te brengen, of misschien vreesde hij, dat zijn sidderende hand de slag maar half zou toebrengen, waardoor hij dan zijn ellende nog zou vermeerderen.
IV. Zijn wapendrager, die weigerde hem te doden, weigerde niet om met hem te sterven maar viel ook in zijn zwaard en stierf met hem 1 Samuel 31:5.
Dit was een verzwarende omstandigheid van Sauls dood, dat hij door het voorbeeld van zijn eigen goddeloosheid in zelfmoord te plegen zijn dienaar medesleepte om zich aan dezelfde goddeloosheid schuldig te maken, en dus niet alleen in zijn ongerechtigheid is gestorven.
De Joden zeggen dat Sauls wapendrager Doeg was, die hij tot die waardigheid heeft verheven om hem er voor te belonen dat hij de priesters gedood heeft, indien dit zo is dan is zijn geweld rechtvaardig op zijn schedel neergedaald.
David had van hem voorzegd dat God hem zal afbreken in eeuwigheid Psalms 52:7.
V. Doordat Sauls leger verslagen was, geraakte het land in zo'n verwarring, dat de inwoners van de naburige steden aan deze zijde van de Jordaan ze verlieten, en de Filistijnen ze voor een tijd in bezit hadden, totdat de zaken in Israël gevestigd waren, 1 Samuel 31:7.
In zo'n treurigen toestand heeft Saul door zijn goddeloosheid het land gebracht, dat in de hand van de onbesnedenen had kunnen blijven, indien David niet verwekt was om zijn breuken te herstellen.
Zie welk een koning hij bleek te zijn, voor wie zij God en Samuël hadden verworpen. Het is te vrezen dat zij nog waren voortgegaan kwaad te doen, zij, zowel als hij, en daarom moesten zij zowel als hun koning omkomen, gelijk als de profeet voorzegd had, 1 Samuel 12:25.
En hiernaar wordt lang daarna verwezen, Hosea 13:10,Hosea 13:11 Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden! En uw richters, waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten? Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid, dat is: levende en stervende was hij een plaag voor u, gij kon niets anders verwachten.
Verzen 1-7
1 Samuël 31:1-7De dag van de vergelding is nu gekomen waarin Saul rekenschap moet geven van het bloed van de Amalekieten, dat hij op zondige wijze gespaard heeft, en dat van de priesters, dat hij op nog zondiger wijze vergoten heeft, ook het bloed van David, dat hij had willen vergieten, wordt in rekening gebracht. Nu is de dag gekomen waarop hij moet vallen, zoals David voorzien heeft, wanneer hij in de strijd zal trekken en omkomen, 1 Samuel 26:10. Kom en aanschouw de rechtvaardige oordelen Gods.
I. Hij ziet zijn krijgslieden om hem heen vallen, 1 Samuel 31:1. Of de Filistijnen talrijker waren, betere stellingen hadden ingenomen, beter aangevoerd waren, of andere voordelen hadden boven de Israëlieten, wordt ons niet gezegd, maar het schijnt dat zij krachtiger waren, want zij deden de aanval, zij streden tegen Israël, en de mannen Israëls vloden en vielen.
De beste troepen geraakten in wanorde, zeer velen sneuvelden, waarschijnlijk wel die door Saul gebruikt waren om David te vervolgen. Aldus gaan zij, die hem gevolgd en gediend hadden in zijn zonde, hem voor in zijn val, en ontvangen zij van zijn plagen.
II. Hij ziet zijn zonen v r hem vallen. De zegevierende Filistijnen hielden het dichtst aan op de koning Israëls, en op die hem omringden. Zijn drie zonen waren waarschijnlijk het dichtst bij hem, en alle drie werden voor zijn ogen gedood, tot zijn grote smart, want zij waren de hoop van zijn geslacht, en tot zijn grote verschrikking, want zij waren nu de wachters van zijn persoon, en hij kan niet anders denken dan dat hij nu het eerst aan de beurt zal zijn.
Zijn zonen worden genoemd, 1 Samuel 31:2, en het smart ons Jonathan onder hen te vinden, die wijzen, kloekmoedigen, Godvruchtigen man, die evenzeer Davids vriend was, als Saul zijn vijand was, hij valt met de overigen.
Plichtgevoel tegenover zijn vader veroorloofde hem niet thuis te blijven of zich terug te trekken, toen de legers slaags waren met elkaar, en Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt dat hij deelt in het lot van zijn geslacht, hoewel hij nooit in de schuld er van was betrokken zodat Elifaz' woord: wie is de onschuldige, die vergaan zij? niet opgaat, want hier was er een. Wat zullen wij er van zeggen?
1. God wilde hierdoor Sauls kwelling in zijn sterven voltooien, en het oordeel dat over zijn huis volbracht werd. Als het geslacht moet vallen dan moet Jonathan, die er toe behoort, ook vallen.
2. Hij wilde hierdoor Davids weg naar de troon effener maken. Want hoewel Jonathan zelf zijn recht er op volgaarne en goedsmoeds zou afgestaan hebben (wij hebben geen reden hier anders over te denken) zouden toch velen van het volk waarschijnlijk zijn naam hebben gebruikt, om het huis van Saul te steunen, of zij zouden tenminste slechts langzaam en schoorvoetend tot David zijn overgegaan.
Indien Isboseth (die nu thuis was gelaten als onbekwaam voor de krijg, en aldus ontkomen was) zoveel vrienden had, hoevelen zou Jonathan dan niet gehad hebben, die de lieveling van het volk was en nooit hun gunst had verbeurd? Zij, die zo begerig waren, om een koning te hebben zoals de volken, zouden geijverd hebben voor de rechte lijn, inzonderheid als hierdoor de kroon op Jonathans hoofd was gekomen.
Dit zou David hebben belemmerd, en indien het Jonathan gelukt was om al zijn invloed op David te doen overgaan, dan zou men gezegd hebben dat Jonathan hem koning heeft gemaakt, terwijl toch aan God al de eer daarvan toekwam. Dit is van de Heere geschied. Zodat de dood van Jonathan wel een grote smart zal zijn voor David, maar door hem zijn eigen broosheid te doen gedenken, alsmede door hem zijn troonsbestijging gemakkelijker te maken, zal het toch in werkelijkheid een voordeel voor hem zijn.
3. God wilde ons hiermede tonen dat het verschil tussen goed en kwaad in de andere wereld gemaakt zal worden, niet in deze. Alle ding wedervaart hun gelijk allen anderen. Wij kunnen de geestelijke en eeuwige toestand van niemand niet beoordelen naar zijn wijze van sterven, want hierin wedervaart enerlei de rechtvaardige en de goddeloze.
III. Hijzelf is zwaar gewond door de Filistijnen, en toen heeft hij zichzelf het leven benomen.
De boogschutters troffen hem, 1 Samuel 31:3, zodat hij noch kon strijden, noch kon vluchten en dus onvermijdelijk in hun handen moest vallen. Om hem zoveel ongelukkiger te maken, komt het verderf trapsgewijze over hem, en sterft hij zo, dat hij zich voelt sterven. Hij was nu tot zo'n uiterste gebracht, dat hij:
1. Begerig was om door de hand van zijn eigen dienaar te sterven, liever dan door die van de Filistijnen, opdat zij niet de spot met hem zouden drijven, zoals zij met Simson gedaan hebben. Ongelukkige! Hij voelt zich sterven en al zijn zorg is slechts om zijn lichaam uit de handen van de Filistijnen te houden, maar niet om zijn ziel over te geven in de handen van God, die haar gaf, Ecclesiastes 12:7.
Gelijk hij geleefd heeft, zo is hij gestorven, trots en achterdochtig, een schrik voor zichzelf en voor allen, die hem omringen. Zij, die zichzelf goed begrijpen, achten het betrekkelijk van weinig betekenis, hoe het met hen is in de dood, zo het slechts wl met hen mag wezen na de dood.
Diegenen zijn voorwaar in een zeer beklagenswaardigen toestand, die bitter bedroefd zijn van gemoed naar de dood verlangen, maar hij is er niet Job 3:20, Job 3:21, inzonderheid zij, die evenals Judas wanhopen aan de genade Gods en zich in de hel v r hen storten, om aan de hel in hun binnenste te ontkomen.
2. Toen hij die gunst niet kon verkrijgen is hij zijn eigen scherprechter geworden, zich inbeeldende hierdoor schande te ontgaan, maar zich in een afschuwelijke zonde stortende, en daarmee een eeuwigdurend brandmerk indrukkende op zijn naam, als "felo de se-een zelfmoordenaar."
Jonathan, die de doodwonde ontving van de hand eens Filistijns en zich kloekmoedig aan het lot van de krijg heeft onderworpen, stierf op het veld van eer maar Saul stierf zoals een dwaas sterft, zoals een lafaard sterft, een trotse dwaas, een lage lafaard. Hij stierf als een man, die noch vreze Gods had noch hoop in God, noch het verstand van een man noch de Godsdienst van een Israëliet, noch de vastberadenheid van een krijgsman. Laat ons allen bidden: Heere, leid ons niet in verzoeking, in deze verzoeking.
Zijn wapendrager wilde hem niet doorsteken. en hij deed wel met het te weigeren, want niemands dienstknecht moet een slaaf zijn van zijns meesters lusten en hartstochten, van welke aard die ook zijn.
De reden opgegeven voor zijn weigering, is, dat hij zeer vreesde, niet voor de dood, want direkt daarna heeft hij zichzelf moedig de dood gegeven, maar een diepe eerbied hebbende voor de koning, zijn heer, kon hij die niet zo teboven komen, om hem enig leed toe te brengen, of misschien vreesde hij, dat zijn sidderende hand de slag maar half zou toebrengen, waardoor hij dan zijn ellende nog zou vermeerderen.
IV. Zijn wapendrager, die weigerde hem te doden, weigerde niet om met hem te sterven maar viel ook in zijn zwaard en stierf met hem 1 Samuel 31:5.
Dit was een verzwarende omstandigheid van Sauls dood, dat hij door het voorbeeld van zijn eigen goddeloosheid in zelfmoord te plegen zijn dienaar medesleepte om zich aan dezelfde goddeloosheid schuldig te maken, en dus niet alleen in zijn ongerechtigheid is gestorven.
De Joden zeggen dat Sauls wapendrager Doeg was, die hij tot die waardigheid heeft verheven om hem er voor te belonen dat hij de priesters gedood heeft, indien dit zo is dan is zijn geweld rechtvaardig op zijn schedel neergedaald.
David had van hem voorzegd dat God hem zal afbreken in eeuwigheid Psalms 52:7.
V. Doordat Sauls leger verslagen was, geraakte het land in zo'n verwarring, dat de inwoners van de naburige steden aan deze zijde van de Jordaan ze verlieten, en de Filistijnen ze voor een tijd in bezit hadden, totdat de zaken in Israël gevestigd waren, 1 Samuel 31:7.
In zo'n treurigen toestand heeft Saul door zijn goddeloosheid het land gebracht, dat in de hand van de onbesnedenen had kunnen blijven, indien David niet verwekt was om zijn breuken te herstellen.
Zie welk een koning hij bleek te zijn, voor wie zij God en Samuël hadden verworpen. Het is te vrezen dat zij nog waren voortgegaan kwaad te doen, zij, zowel als hij, en daarom moesten zij zowel als hun koning omkomen, gelijk als de profeet voorzegd had, 1 Samuel 12:25.
En hiernaar wordt lang daarna verwezen, Hosea 13:10,Hosea 13:11 Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden! En uw richters, waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten? Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid, dat is: levende en stervende was hij een plaag voor u, gij kon niets anders verwachten.
Verzen 8-13
1 Samuël 31:8-13De Schrift maakt geen melding van de zielen van Saul en van zijn zonen, wet er na hun dood van geworden is (de verborgen dingen zijn niet voor ons), maar alleen van hun lichamen.
I. Hoe zij laaghartig door de Filistijnen mishandeld werden. De dag na de veldslag toen zij wat bekomen waren van hun vermoeienis, kwamen zij om de gesneuvelden te plunderen, en onder de overigen vonden zij de lichamen van Saul en zijn drie zonen, 1 Samuel 31:8.
Sauls wapendrager bedoelde misschien zijn meester te eren door het voorbeeld van zijn zelfmoord te volgen, en hiermede te tonen hoezeer hij hem had bemind. Maar indien hij meer te rade was gegaan met zijn verstand dan met zijn hartstochten, hij zou dat dwaze kompliment gespaard hebben, niet alleen in gerechtigheid voor zijn eigen leven, maar ook in vriendelijkheid voor zijn meester, aan wie hij, door hem te overleven al de dienst had kunnen bewijzen, die hem na zijn dood door enige mens bewezen had kunnen worden want hij zou des nachts zijn lichaam hebben kunnen wegvoeren, evenals die van zijn zonen, om ze behoorlijk te begraven.
Maar zulke valse en dwaze denkbeelden hebben deze ijdele mensen (hoewel zij wijs willen zijn) omtrent het geven en ontvangen van eer. Ja het schijnt dat Saul zich de noodlottige slag had kunnen besparen, en dat hij had kunnen ontkomen, want de vervolgers (uit vrees voor wie hij zich het leven had benomen) kwamen niet v r de volgende dag naar de plaats waar hij was. Maar wie God wil verderven, verdwaast Hij, beroeringen verschrikken hem van rondom. Zie Job 18:5 en verv.
Sauls lichaam vindende, (dat, nu het uitgestrekt lag op het bloedige gras, van de overigen onderscheiden kon worden door zijn lengte zoals het, toen hij nog opgericht stond, herkend werd door zijn hoogte, toen hij fier over de hoofden van de menigten heen zag), zullen zij daarin triomferen over Israëls kroon, en op armzalige wijze toegeven aan een barbaarse wraak, door het verlaten lijk te verminken van hem, voor wie zij vreesden toen hij nog in leven was.
1. Zij hieuwen zijn hoofd af. Hadden zij hiermede bedoeld zich te wreken over het afhouwen van Goliaths hoofd, dan hadden zij het hoofd moeten afhouwen van David, toen hij in hun land was, want deze heeft die daad volbracht.
Zij bedoelden het in het algemeen als een smaad voor Israël, die zich voorgesteld hadden dat een gekroond en gezalfd hoofd hen van de Filistijnen zou redden, en als een bijzondere versmaadheid voor Saul, die een hoofd groter was dan alle andere mannen (waarop hij zich misschien placht te beroemen) maar nu een hoofd kleiner was.
2. Zij togen zijn wapenen uit, 1 Samuel 31:9, en zonden ze als een trofee van hun overwinning in het huis van Astaroth, hun godin 1 Samuel 31:10, 1 Chronicles 10:10 hier wordt ons gezegd, hoewel dit hier niet vermeld is, dat zij zijn hoofd hechtten in het huis van Dagon.
Aldus schreven zij de eer hunner overwinning toe, niet zoals zij hadden behoren te doen, aan de werkelijke gerechtigheid van de ware God, maar aan de denkbeeldige macht van hun valse goden, en door deze eerbied betoond aan voorgewende godheden, maken zij hen beschaamd, die de eer hunner krijgsdaden niet toeschrijven aan de levende God. Astaroth, de afgod, die Israëls menigmaal heeft nagehoereerd, triomfeert nu over hen.
3. Zij zonden ijlboden door hun gehele land, en gaven bevel dat in al de huizen hunner goden de overwinning, die zij hadden behaald, bekendgemaakt moest worden, dat openbaar vreugdebetoon moest plaatshebben, en dankzegging gebracht moest worden aan hun goden.
Dit heeft David ten zeerste betreurd, 2 Samuel 1:20. Verkondigt het niet te Gath.
4. Zij lichaam hechtten zij aan den muur te Beth-San, 1 Samuel 31:10, en later in 1 Samuel 31:12:zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, van den muur te Beth-San, en zij kwamen te Jabes, en brandden ze aldaar. (zoals blijkt uit 1 Samuel 31:1 aan de muur te Beth-San, een stad, die niet ver van Gilboa gelegen was, en zeer dicht bij de Jordaan. Daar werden de dode lichamen heengesleept en opgehangen in ketenen, om door de roofvogels te worden verslonden.
Saul heeft zichzelf gedood om te voorkomen dat de Filistijnen hem mishandelden, maar nooit was het lijk eens konings z mishandeld als het zijne, wellicht nog temeer, als zij begrepen, dat hij zichzelf gedood heeft, en om die reden.
Hij, die zijn eer denkt te redden door zonde zal haar zeker verliezen. Zie tot welk een hoogte van onbeschaamdheid de Filistijnen waren gekomen, even voordat David verwekt werd, die hen volkomen tenonder heeft gebracht. Nu zij Saul en zijn zonen gedood hadden, dachten zij dat het land Israëls voor altijd het hun was, maar zij hebben spoedig hun dwang bemerkt. Als God Zijn werk door hen heeft volbracht, dan zal Hij het aan hen volbrengen. Zie Isaiah 10:6, Isaiah 10:7.
II. Hoe zij kloekmoedig gered werden door de mannen van Jabes in Gilead. Weinig meer dan de Jordaan lag tussen Beth-San en Jabes in Gilead, en aan die plaats was de Jordaan doorwaadbaar. Een stout stuk werd dus door de dappere mannen van die stad ondernomen, in de nacht trokken zij over de rivier, namen de dode lichamen van de muur, en begroeven ze, 1 Samuel 31:11. Dit deden zij:
1. Uit zorg in het algemeen voor de eer van Israël, of het land van Israël dat niet verontreinigd mocht worden door het tentoonstellen van dode lichamen, en inzonderheid van de kroon Israëls, die aldus door de onbesnedenen werd ontheiligd.
2. Uit een bijzonder gevoel van dankbaarheid jegens Saul, voor de ijver, die hij betoond had om hen te redden uit de hand van de Ammonieten, toen hij pas op de troon was gekomen, 1 Samuel 11:1. Het is een blijk van een edele gezindheid, en een aanmoediging om wl te doen als de herinnering aan een weldaad aldus bewaard wordt en in een geval van grote nood aldus wordt vergolden.
De mannen van Jabes in Gilead zouden Saul betere dienst hebben bewezen, indien zij hem hun strijdbare mannen wat eerder gezonden hadden om hem tegen de Filistijnen te versterken. Maar zijn dag was gekomen, wanneer hij moest vallen, en dit is nu al de dienst, die zij hem kunnen bewijzen ter ere van zijn nagedachtenis.
Wij bevinden niet dat er een algemene rouw bedreven werd over de dood van Saul zoals over de dood van Samuël, 1 Samuel 25:1. Alleen werd hem bij zijn dood door deze Gileadieten eer bewezen, want: a. Zij maakten een branding voor de lichamen om ze welriekend te maken. Aldus verstaan sommigen het. Zij brandden specerijen voor hen. En dat dit de gewoonte was om aldus eer te bewijzen aan hun gestorven vrienden, of tenminste aan hun vorsten, blijkt uit het bericht van Asa's begrafenis 2 Chronicles 16:14, zij brandden over hem een gans grote branding, Anderen denken dat zij het vlees verbrandden, omdat het reeds tot bederf was overgegaan.
b. Zij begroeven de lichamen, nadat zij ze door over hen te branden, welriekend hadden gemaakt (of, indien zij ze verbrandden, dan begroeven zij de beenderen en de as) onder een boom, die tot grafsteen en gedenkteken diende.
Eindelijk. Zij vastten zeven dagen, dat is elke dag van de zeven vastten zij tot aan de avond, aldus treurden zij over de dood van Saul en de ontredderde toestand van Israël, en voegden misschien bij hun vasten gebeden voor de wederherstelling van hun staat.
Hoewel er gejuich is als de goddelozen vergaan (dat is het is te hopen, dat er nu een betere staat van zaken zal komen, wat een oorzaak is van vreugde) verplicht ons toch de menselijkheid om een betamelijke eerbied te hebben voor dode lichamen, speciaal voor die van vorsten.
Dit boek begon met de geboorte van Samuël en eindigt met de begrafenis van Saul, de vergelijking tussen die beide gebeurtenissen zal ons leren de eer te verkiezen, die van God komt, boven alle eer, waarover de wereld beweert te kunnen beschikken.
Verzen 8-13
1 Samuël 31:8-13De Schrift maakt geen melding van de zielen van Saul en van zijn zonen, wet er na hun dood van geworden is (de verborgen dingen zijn niet voor ons), maar alleen van hun lichamen.
I. Hoe zij laaghartig door de Filistijnen mishandeld werden. De dag na de veldslag toen zij wat bekomen waren van hun vermoeienis, kwamen zij om de gesneuvelden te plunderen, en onder de overigen vonden zij de lichamen van Saul en zijn drie zonen, 1 Samuel 31:8.
Sauls wapendrager bedoelde misschien zijn meester te eren door het voorbeeld van zijn zelfmoord te volgen, en hiermede te tonen hoezeer hij hem had bemind. Maar indien hij meer te rade was gegaan met zijn verstand dan met zijn hartstochten, hij zou dat dwaze kompliment gespaard hebben, niet alleen in gerechtigheid voor zijn eigen leven, maar ook in vriendelijkheid voor zijn meester, aan wie hij, door hem te overleven al de dienst had kunnen bewijzen, die hem na zijn dood door enige mens bewezen had kunnen worden want hij zou des nachts zijn lichaam hebben kunnen wegvoeren, evenals die van zijn zonen, om ze behoorlijk te begraven.
Maar zulke valse en dwaze denkbeelden hebben deze ijdele mensen (hoewel zij wijs willen zijn) omtrent het geven en ontvangen van eer. Ja het schijnt dat Saul zich de noodlottige slag had kunnen besparen, en dat hij had kunnen ontkomen, want de vervolgers (uit vrees voor wie hij zich het leven had benomen) kwamen niet v r de volgende dag naar de plaats waar hij was. Maar wie God wil verderven, verdwaast Hij, beroeringen verschrikken hem van rondom. Zie Job 18:5 en verv.
Sauls lichaam vindende, (dat, nu het uitgestrekt lag op het bloedige gras, van de overigen onderscheiden kon worden door zijn lengte zoals het, toen hij nog opgericht stond, herkend werd door zijn hoogte, toen hij fier over de hoofden van de menigten heen zag), zullen zij daarin triomferen over Israëls kroon, en op armzalige wijze toegeven aan een barbaarse wraak, door het verlaten lijk te verminken van hem, voor wie zij vreesden toen hij nog in leven was.
1. Zij hieuwen zijn hoofd af. Hadden zij hiermede bedoeld zich te wreken over het afhouwen van Goliaths hoofd, dan hadden zij het hoofd moeten afhouwen van David, toen hij in hun land was, want deze heeft die daad volbracht.
Zij bedoelden het in het algemeen als een smaad voor Israël, die zich voorgesteld hadden dat een gekroond en gezalfd hoofd hen van de Filistijnen zou redden, en als een bijzondere versmaadheid voor Saul, die een hoofd groter was dan alle andere mannen (waarop hij zich misschien placht te beroemen) maar nu een hoofd kleiner was.
2. Zij togen zijn wapenen uit, 1 Samuel 31:9, en zonden ze als een trofee van hun overwinning in het huis van Astaroth, hun godin 1 Samuel 31:10, 1 Chronicles 10:10 hier wordt ons gezegd, hoewel dit hier niet vermeld is, dat zij zijn hoofd hechtten in het huis van Dagon.
Aldus schreven zij de eer hunner overwinning toe, niet zoals zij hadden behoren te doen, aan de werkelijke gerechtigheid van de ware God, maar aan de denkbeeldige macht van hun valse goden, en door deze eerbied betoond aan voorgewende godheden, maken zij hen beschaamd, die de eer hunner krijgsdaden niet toeschrijven aan de levende God. Astaroth, de afgod, die Israëls menigmaal heeft nagehoereerd, triomfeert nu over hen.
3. Zij zonden ijlboden door hun gehele land, en gaven bevel dat in al de huizen hunner goden de overwinning, die zij hadden behaald, bekendgemaakt moest worden, dat openbaar vreugdebetoon moest plaatshebben, en dankzegging gebracht moest worden aan hun goden.
Dit heeft David ten zeerste betreurd, 2 Samuel 1:20. Verkondigt het niet te Gath.
4. Zij lichaam hechtten zij aan den muur te Beth-San, 1 Samuel 31:10, en later in 1 Samuel 31:12:zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, van den muur te Beth-San, en zij kwamen te Jabes, en brandden ze aldaar. (zoals blijkt uit 1 Samuel 31:1 aan de muur te Beth-San, een stad, die niet ver van Gilboa gelegen was, en zeer dicht bij de Jordaan. Daar werden de dode lichamen heengesleept en opgehangen in ketenen, om door de roofvogels te worden verslonden.
Saul heeft zichzelf gedood om te voorkomen dat de Filistijnen hem mishandelden, maar nooit was het lijk eens konings z mishandeld als het zijne, wellicht nog temeer, als zij begrepen, dat hij zichzelf gedood heeft, en om die reden.
Hij, die zijn eer denkt te redden door zonde zal haar zeker verliezen. Zie tot welk een hoogte van onbeschaamdheid de Filistijnen waren gekomen, even voordat David verwekt werd, die hen volkomen tenonder heeft gebracht. Nu zij Saul en zijn zonen gedood hadden, dachten zij dat het land Israëls voor altijd het hun was, maar zij hebben spoedig hun dwang bemerkt. Als God Zijn werk door hen heeft volbracht, dan zal Hij het aan hen volbrengen. Zie Isaiah 10:6, Isaiah 10:7.
II. Hoe zij kloekmoedig gered werden door de mannen van Jabes in Gilead. Weinig meer dan de Jordaan lag tussen Beth-San en Jabes in Gilead, en aan die plaats was de Jordaan doorwaadbaar. Een stout stuk werd dus door de dappere mannen van die stad ondernomen, in de nacht trokken zij over de rivier, namen de dode lichamen van de muur, en begroeven ze, 1 Samuel 31:11. Dit deden zij:
1. Uit zorg in het algemeen voor de eer van Israël, of het land van Israël dat niet verontreinigd mocht worden door het tentoonstellen van dode lichamen, en inzonderheid van de kroon Israëls, die aldus door de onbesnedenen werd ontheiligd.
2. Uit een bijzonder gevoel van dankbaarheid jegens Saul, voor de ijver, die hij betoond had om hen te redden uit de hand van de Ammonieten, toen hij pas op de troon was gekomen, 1 Samuel 11:1. Het is een blijk van een edele gezindheid, en een aanmoediging om wl te doen als de herinnering aan een weldaad aldus bewaard wordt en in een geval van grote nood aldus wordt vergolden.
De mannen van Jabes in Gilead zouden Saul betere dienst hebben bewezen, indien zij hem hun strijdbare mannen wat eerder gezonden hadden om hem tegen de Filistijnen te versterken. Maar zijn dag was gekomen, wanneer hij moest vallen, en dit is nu al de dienst, die zij hem kunnen bewijzen ter ere van zijn nagedachtenis.
Wij bevinden niet dat er een algemene rouw bedreven werd over de dood van Saul zoals over de dood van Samuël, 1 Samuel 25:1. Alleen werd hem bij zijn dood door deze Gileadieten eer bewezen, want: a. Zij maakten een branding voor de lichamen om ze welriekend te maken. Aldus verstaan sommigen het. Zij brandden specerijen voor hen. En dat dit de gewoonte was om aldus eer te bewijzen aan hun gestorven vrienden, of tenminste aan hun vorsten, blijkt uit het bericht van Asa's begrafenis 2 Chronicles 16:14, zij brandden over hem een gans grote branding, Anderen denken dat zij het vlees verbrandden, omdat het reeds tot bederf was overgegaan.
b. Zij begroeven de lichamen, nadat zij ze door over hen te branden, welriekend hadden gemaakt (of, indien zij ze verbrandden, dan begroeven zij de beenderen en de as) onder een boom, die tot grafsteen en gedenkteken diende.
Eindelijk. Zij vastten zeven dagen, dat is elke dag van de zeven vastten zij tot aan de avond, aldus treurden zij over de dood van Saul en de ontredderde toestand van Israël, en voegden misschien bij hun vasten gebeden voor de wederherstelling van hun staat.
Hoewel er gejuich is als de goddelozen vergaan (dat is het is te hopen, dat er nu een betere staat van zaken zal komen, wat een oorzaak is van vreugde) verplicht ons toch de menselijkheid om een betamelijke eerbied te hebben voor dode lichamen, speciaal voor die van vorsten.
Dit boek begon met de geboorte van Samuël en eindigt met de begrafenis van Saul, de vergelijking tussen die beide gebeurtenissen zal ons leren de eer te verkiezen, die van God komt, boven alle eer, waarover de wereld beweert te kunnen beschikken.