Lectionary Calendar
Friday, June 7th, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
1 Samuël 31

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 31

1 Samuel 31:1.

SAULS LAATSTE STRIJD TEGEN DE FILISTIJNEN, WAARIN HIJ ZICHZELF DOORSTEEKT.

I. 1 Samuel 31:1-1 Samuel 31:13. Van David en zijn ondervindingen keert het verhaal tot de Filistijnen en Saul terug. De eersten, door de kinderen van Israël in leger bij Sunem aangevallen, op de morgen na de nacht, waarin Saul bij de waarzegster geweest is, slaan de laatsten op de vlucht en richten een grote slachting onder hen aan. Saul met zijn drie zonen komt zelf in grote nood op het gebergte van Gilboa; zijn zonen vallen; hij weet niet meer wat te doen; in zijn wanhoop verlangt hij van zijn wapendrager, dat deze hem doorsteekt; hij doet dit zelf, omdat deze het weigert. De volgende dag vinden de Filistijnen zijn lijk en de lijken van zijn zonen bij het uitplunderen van de verslagenen; zij houwen de hoofden af en trekken hun de wapens uit, die zij vervolgens als zegetekenen in hun land rondzenden, en daarop in hun afgodstempels als geschenken neerleggen. De aan de stadsmuren van Beth-Sean genagelde lijken worden daarna door de Jabesieten weggehaald, en wat het vlees betreft verbrand; de beenderen worden onder de Terebinth bij hun stad begraven. Vergelijk 1 Chronicles 10:1.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 31

1 Samuel 31:1.

SAULS LAATSTE STRIJD TEGEN DE FILISTIJNEN, WAARIN HIJ ZICHZELF DOORSTEEKT.

I. 1 Samuel 31:1-1 Samuel 31:13. Van David en zijn ondervindingen keert het verhaal tot de Filistijnen en Saul terug. De eersten, door de kinderen van Israël in leger bij Sunem aangevallen, op de morgen na de nacht, waarin Saul bij de waarzegster geweest is, slaan de laatsten op de vlucht en richten een grote slachting onder hen aan. Saul met zijn drie zonen komt zelf in grote nood op het gebergte van Gilboa; zijn zonen vallen; hij weet niet meer wat te doen; in zijn wanhoop verlangt hij van zijn wapendrager, dat deze hem doorsteekt; hij doet dit zelf, omdat deze het weigert. De volgende dag vinden de Filistijnen zijn lijk en de lijken van zijn zonen bij het uitplunderen van de verslagenen; zij houwen de hoofden af en trekken hun de wapens uit, die zij vervolgens als zegetekenen in hun land rondzenden, en daarop in hun afgodstempels als geschenken neerleggen. De aan de stadsmuren van Beth-Sean genagelde lijken worden daarna door de Jabesieten weggehaald, en wat het vlees betreft verbrand; de beenderen worden onder de Terebinth bij hun stad begraven. Vergelijk 1 Chronicles 10:1.

Vers 1

1. De Filistijnen dan, van wie wij in 28:1vv. zagen, hoe zij hun legers verzamelden, in 29:1vv. hoe zij naar Afek in de vlakte van Jizreël trokken, in 28:3vv., hoe hun leger door Saul in Sunem van Gilboa af met vrees bespied werd, streden tegen Israël, terwijl David de in 30 meegedeelde krijgstocht ondernam; en de mannen van Israël vluchtten voor het aangezicht van de Filistijnen en er vielen vele verslagen op het gebergte Gilboa, 1) waarheen zij na het verliezen van de slag terug vluchtten.

1) Het hoofd-treffen had plaats in de vlakte van Jizreël, maar waar nu de zege was aan de zijde van de Filistijnen, daar vluchtte het overschot naar het gebergte van Gilboa..

Vers 1

1. De Filistijnen dan, van wie wij in 28:1vv. zagen, hoe zij hun legers verzamelden, in 29:1vv. hoe zij naar Afek in de vlakte van Jizreël trokken, in 28:3vv., hoe hun leger door Saul in Sunem van Gilboa af met vrees bespied werd, streden tegen Israël, terwijl David de in 30 meegedeelde krijgstocht ondernam; en de mannen van Israël vluchtten voor het aangezicht van de Filistijnen en er vielen vele verslagen op het gebergte Gilboa, 1) waarheen zij na het verliezen van de slag terug vluchtten.

1) Het hoofd-treffen had plaats in de vlakte van Jizreël, maar waar nu de zege was aan de zijde van de Filistijnen, daar vluchtte het overschot naar het gebergte van Gilboa..

Vers 2

2. En de Filistijnen hielden dicht op Saul en zijn zonen; zij drongen voornamelijk op deze aan, om hen meester te worden, en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchi-sua, de zonen van Saul, die met de vader in de strijd getrokken waren, terwijl de vierde zoon Esbal of Isboseth thuis was gebleven, of bij de veldheer Abner was, die met hem over de Jordaan ontkwam.

Van twee andere zonen van Saul, Armoni en Mefiboseth, die hem zijn bijvrouw Rizpa (2 Samuel 3:7vv.) baarde, is noch hier noch in 14:49 sprake, maar pas in 2 Samuel 21:8vv. ; waarschijnlijk waren deze toen nog zeer jong..

Vers 2

2. En de Filistijnen hielden dicht op Saul en zijn zonen; zij drongen voornamelijk op deze aan, om hen meester te worden, en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchi-sua, de zonen van Saul, die met de vader in de strijd getrokken waren, terwijl de vierde zoon Esbal of Isboseth thuis was gebleven, of bij de veldheer Abner was, die met hem over de Jordaan ontkwam.

Van twee andere zonen van Saul, Armoni en Mefiboseth, die hem zijn bijvrouw Rizpa (2 Samuel 3:7vv.) baarde, is noch hier noch in 14:49 sprake, maar pas in 2 Samuel 21:8vv. ; waarschijnlijk waren deze toen nog zeer jong..

Vers 3

3. En de strijd werd zwaar tegen Saul, die de Filistijnen in het bijzonder zochten, en de mannen, die met de boog schieten, troffen hem aan, 1) en hij vreesde zeer voor de schutters, 2) omdat hij bemerkte, dat hij hen niet meer kon ontkomen.

1) In het Hebreeuws Wajimtsachoe, d.i. bereikten hem. De boogschutters, nadat zijn zonen gedood waren, vervolgden nu ook Saul en hadden hem eindelijk omringd, zodat van geen ontkomen meer sprake was. De LXX vertalen: zij verwondden hem in het onderlijf. De Vulgata: hij werd hevig verwond door de boogschutters. Deze vertalingen deugen echter niet, omdat Saul de kracht dan niet meer zou gehad hebben, om zichzelf te doden..

2) God had Saul met geduld verdragen, maar eindelijk moest Hij hem naar Zijn rechtvaardig oordeel bezoeken met de verdiende straf, ofschoon het wel scheen, dat hem straffeloosheid voor zijn ongerechtigheden beloofd was, vanwege het taal geduld van God, zolang David door verschillende beproevingen was geoefend en God hem scheen te vergeten. Maar door de daad zelf openbaart God, dat Zijn geduld de straf niet opheft, die slechts uitgesteld werd om vervolgens te zwaarder te treffen. Zo ook was het oordeel van God over Saul zwaarder, naarmate het geduld groter was geweest. En David kwam eindelijk tot de hem beloofde regering, na langdurige beproeving. Zijn hoop daarop was niet tevergeefs geweest, en daarom was zijn glorie des te meer in het oog vallend, naarmate zijn beproeving groter was geweest..

Vers 3

3. En de strijd werd zwaar tegen Saul, die de Filistijnen in het bijzonder zochten, en de mannen, die met de boog schieten, troffen hem aan, 1) en hij vreesde zeer voor de schutters, 2) omdat hij bemerkte, dat hij hen niet meer kon ontkomen.

1) In het Hebreeuws Wajimtsachoe, d.i. bereikten hem. De boogschutters, nadat zijn zonen gedood waren, vervolgden nu ook Saul en hadden hem eindelijk omringd, zodat van geen ontkomen meer sprake was. De LXX vertalen: zij verwondden hem in het onderlijf. De Vulgata: hij werd hevig verwond door de boogschutters. Deze vertalingen deugen echter niet, omdat Saul de kracht dan niet meer zou gehad hebben, om zichzelf te doden..

2) God had Saul met geduld verdragen, maar eindelijk moest Hij hem naar Zijn rechtvaardig oordeel bezoeken met de verdiende straf, ofschoon het wel scheen, dat hem straffeloosheid voor zijn ongerechtigheden beloofd was, vanwege het taal geduld van God, zolang David door verschillende beproevingen was geoefend en God hem scheen te vergeten. Maar door de daad zelf openbaart God, dat Zijn geduld de straf niet opheft, die slechts uitgesteld werd om vervolgens te zwaarder te treffen. Zo ook was het oordeel van God over Saul zwaarder, naarmate het geduld groter was geweest. En David kwam eindelijk tot de hem beloofde regering, na langdurige beproeving. Zijn hoop daarop was niet tevergeefs geweest, en daarom was zijn glorie des te meer in het oog vallend, naarmate zijn beproeving groter was geweest..

Vers 4

4. Toen zei Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit, en doorsteek mij daarmee, dat misschien deze onbesnedenen, de Filistijnen (17:26), niet komen en mij doorsteken, en met mij de spot drijven, 1) noch mijn lijk tentoonstellen (Jud 9:54). Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer zijn hand te leggen aan zijn heer, de gezalfde van de Heere (24:7; 26:9,23; 2 Samuel 1:14). Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin, stortte zichzelf daarin.

1) In welk gevaar wij ons ook bevinden, laten wij de toevlucht nemen als onder de vleugels van God en tot Hem met voortdurende gebeden ons wenden, opdat Hij zelf ons regere en in tegenspoeden ons schenke een onoverwinnelijk geduld, opdat Hij altijd onze begeerte breidele, en wel zo, dat wij tegen Zijn wil niets ondernemen, maar wij ons altijd aan Hem onderwerpen..

Hij ziet de dood naderen, en zijn grootste zorg is, dat zijn lichaam niet in de handen van de Filistijnen valle, maar hij draagt geen zorg, om zijn ziel te bevelen in de hand van God, Die haar gegeven had. Zoals hij geleefd had, stierf hij ook, n.l. hoogmoedig en ijverzuchtig, en een verschrikking zijnde voor zichzelf en voor allen, die bij hem waren..

Jonathan stierf door de hand van zijn vijanden. Saul door zijn eigen. Saul stierf als een mens, die geen vrees voor, maar ook geen hoop meer had op God. Hij stierf, niet als een krijgsman, maar als een lafaard. Al zijn roem was nu weg, ook voor de wereld. Zo ontving hij het loon van een zondaar. Beginnende met de Geest, eindigde hij op ontzettende wijze in het vlees..

Vers 4

4. Toen zei Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit, en doorsteek mij daarmee, dat misschien deze onbesnedenen, de Filistijnen (17:26), niet komen en mij doorsteken, en met mij de spot drijven, 1) noch mijn lijk tentoonstellen (Jud 9:54). Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer zijn hand te leggen aan zijn heer, de gezalfde van de Heere (24:7; 26:9,23; 2 Samuel 1:14). Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin, stortte zichzelf daarin.

1) In welk gevaar wij ons ook bevinden, laten wij de toevlucht nemen als onder de vleugels van God en tot Hem met voortdurende gebeden ons wenden, opdat Hij zelf ons regere en in tegenspoeden ons schenke een onoverwinnelijk geduld, opdat Hij altijd onze begeerte breidele, en wel zo, dat wij tegen Zijn wil niets ondernemen, maar wij ons altijd aan Hem onderwerpen..

Hij ziet de dood naderen, en zijn grootste zorg is, dat zijn lichaam niet in de handen van de Filistijnen valle, maar hij draagt geen zorg, om zijn ziel te bevelen in de hand van God, Die haar gegeven had. Zoals hij geleefd had, stierf hij ook, n.l. hoogmoedig en ijverzuchtig, en een verschrikking zijnde voor zichzelf en voor allen, die bij hem waren..

Jonathan stierf door de hand van zijn vijanden. Saul door zijn eigen. Saul stierf als een mens, die geen vrees voor, maar ook geen hoop meer had op God. Hij stierf, niet als een krijgsman, maar als een lafaard. Al zijn roem was nu weg, ook voor de wereld. Zo ontving hij het loon van een zondaar. Beginnende met de Geest, eindigde hij op ontzettende wijze in het vlees..

Vers 5

5. Toen zijn wapendrager zag, dat Saul dood was, zo viel hij ook in zijn zwaard en stierf met hem, in verkeerd begrepen trouw jegens zijn koning.

Die tegen Gods gebod Agag gespaard had, spaarde nu zichzelf niet, ook tegen Gods gebod; hij had zich geheel verkocht, om kwaad te doen.

De zelfmoord voert uit de wanhoop eerst in de ware volkomen wanhoop; want deze is eerst daar, waar de mens tot het bewustzijn komt, dat hij ook door zelfmoord de gewenste vernietiging van zijn persoonlijk bestaan niet bereikt, dat hij een onsterfelijke ziel heeft en deze van God gescheiden is. De meeste zedenleraars vatten de zelfmoord op als werkelijk tegen het lichaam gericht; de zelfmoordenaar wil echter niet alleen uit de aardse ellende zich bevrijden, hij wil zijn bestaan geheel vernietigen. De Christen kan nooit in het geval komen, door zelfmoord aan een zwaar lijden of een zware verzoeking te ontkomen. Wanneer in de tijden van de vervolging van de Oude kerk enige gevallen voorkomen, dat Christelijke vrouwen en maagden, om een geweldadige schending te ontkomen, zichzelf doodden, en dit door de tijdgenoten geprezen werd, zo was dit, evenals het in 2 Makk.14:41vv. meegedeelde geval, een zedelijke dwaling. Deze werd door Augustinus beslist gelaakt, omdat de kuisheid niet in het lichaam, maar in het hart rust, en het hart ook bij ondergaan geweld, rein kan blijven (Deuteronomy 22:26). De vraag of iemand zich aan een ongeneeslijke ziekte, bijv. hondsdolheid, door zelfmoord onttrekken mag, is voor de Christen beslist ontkennend te beantwoorden. De Christen wacht in ootmoedige onderwerping, wat God hem toezendt, en vol vertrouwen, dat het tot zijn waarachtig heil zal dienen; wat hij niet door rechtmatige middelen kan afwenden, dat ziet hij als Gods wil aan, en hij kan zich de bevrijding van het aardse leven niet laten kopen door misdadig ingrijpen in Gods bestuur, want God heeft het aan Zich gehouden, de dood te bepalen..

Hebt gij ooit gehoord van stormen, die het hart teisteren, wanneer oude en nieuwe gedachten elkaar bestrijden en verdringen, wanneer de nijd knaagt, de toorn woedt, de driften drijven, de hartstochten opbruisen? Hoe donker en benauwd is het, wanneer de herinneringen aan de uren van onze zonden, het hels heldere bewustzijn van werken van de duisternis als dreigende bakens op het rusteloze heden indringen! Hoe donker en benauwd, wanneer te midden van die vreselijke gestalten, de vertegenwoordigers van een bezoedeld en verwoest leven, de vloek zich als een grijnzend schrikbeeld verheft, en de bedrukte door zijn gewicht dreigt te verpletteren! Bij mij laat Sauls levensgeschiedenis steeds een indruk van huivering achter, zoals hij van het ogenblik, waarop Samuël tot hem zei: "omdat gij het woord van de Heere verworpen hebt, heeft Hij u verworpen", (15:23,26) geen rust, geen vrede, en in vrede, in oorlog, op de troon geen geluk meer heeft. Argwaan, wantrouwen, haat, vijandschap, tegen de trouwste dienaar, de edelste zoon, bestormen als zoveel vijanden zijn wrevelig hart en verwoesten zijn levensgeluk. In de menigte van zijn dienaars, in de kracht van zijn helden, in de bloei van zijn verheven geslacht, in de gehoorzaamheid van het volk, die sieraden en voorrechten van zijn kroon, vindt hij vreugde noch vertroosting meer. Geen liefde van de gehate, geen beminnelijkheid in de vervolgde, geen trouw, geen bede, geen weemoedige klacht, geen verheffende Psalm van de onschuldige is in staat zijn haat te bezweren, zijn woede te beteugelen. Hij verlaat steeds weer zijn troon; jaagt hem bloeddorstig met de wapens na; leidt zoals het roofdier van de woestijn, om zijnentwil een zwervend en ongestadig leven in Juda's wildernissen; in n woord, hij voelt zich rampzalig. Soms dringt nog een zonnestraal van de hemel door tot het eertijds geopend hart, en doet de ijskorst, die het omgeeft, een ogenblik smelten. Dan erkent hij zijn dwaasheid, bekent zijn boosheid, heeft schaamte, berouw en tranen, bewondert en bemint David, voorspelt hem de heerschappij, en beveelt zijn kinderen in diens barmhartigheid aan, ijdele bloesems! Het zijn de sombere nagalmen, de laatste opflikkeringen van het menselijke, van het goddelijke, dat in de diepte van de zonde verdwijnt. Alles is tevergeefs. Onmachtig worstelt hij tegen de stromen van de afgrond, en wordt meegesleurd. Saul benijdt weer, haat, woedt en vervolgt weer, peinst weer op verraad, koestert moordplannen tegen de held, de redder van koning en volk. En rampspoed en toorn volgen hem op de hielen. De hemel boven zijn hoofd wordt steeds meer donker, de aarde voor zijn voet onveilig. Onweerswolken pakken zich samen. De vijand dreigt, meer dan ooit te voren; zijn hoogmoed kent geen vrees, zijn trots is van de zege verzekerd. Saul ziet die legerbenden, en de held, gewoon te overwinnen, beeft. God heeft hem verlaten, de hel drijft hem voort. Hij zoekt de tovenares van Endor, ziet de man van God (?) en hoort een bevestiging van zijn voorgevoel. De mannen van Israël vluchten voor de Filistijnen, en vallen verslagen op het gebergte Gilboa. En de Filistijnen houden dicht op Saul en zijn zonen aan, en slaan Jonathan, en Abinadab en Malchi-sua, de zonen van Saul; en de strijd wordt zwaar tegen Saul, en de boogschutters benauwen hem. Toen zei hij tot zijn wapendrager: "Trek uw zwaard uit, en doorsteek mij, dat niet misschien de onbesnedenen komen, en met mij de spot drijven." Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard en viel daarin. Dat is de vloek. Saul heeft een sterkere dan hij tegen zich; God heeft hem verworpen; de hemel, de aarde, de hel, niemand, niets kon hem redden. In een ogenblik wordt zijn geluk, zijn zegen, zijn leven, zijn eeuwige toekomst vernietigd, en alles verheft zich tegen hem, ja voorwaar de vloek van de Heere drukt zwaar."

Vers 5

5. Toen zijn wapendrager zag, dat Saul dood was, zo viel hij ook in zijn zwaard en stierf met hem, in verkeerd begrepen trouw jegens zijn koning.

Die tegen Gods gebod Agag gespaard had, spaarde nu zichzelf niet, ook tegen Gods gebod; hij had zich geheel verkocht, om kwaad te doen.

De zelfmoord voert uit de wanhoop eerst in de ware volkomen wanhoop; want deze is eerst daar, waar de mens tot het bewustzijn komt, dat hij ook door zelfmoord de gewenste vernietiging van zijn persoonlijk bestaan niet bereikt, dat hij een onsterfelijke ziel heeft en deze van God gescheiden is. De meeste zedenleraars vatten de zelfmoord op als werkelijk tegen het lichaam gericht; de zelfmoordenaar wil echter niet alleen uit de aardse ellende zich bevrijden, hij wil zijn bestaan geheel vernietigen. De Christen kan nooit in het geval komen, door zelfmoord aan een zwaar lijden of een zware verzoeking te ontkomen. Wanneer in de tijden van de vervolging van de Oude kerk enige gevallen voorkomen, dat Christelijke vrouwen en maagden, om een geweldadige schending te ontkomen, zichzelf doodden, en dit door de tijdgenoten geprezen werd, zo was dit, evenals het in 2 Makk.14:41vv. meegedeelde geval, een zedelijke dwaling. Deze werd door Augustinus beslist gelaakt, omdat de kuisheid niet in het lichaam, maar in het hart rust, en het hart ook bij ondergaan geweld, rein kan blijven (Deuteronomy 22:26). De vraag of iemand zich aan een ongeneeslijke ziekte, bijv. hondsdolheid, door zelfmoord onttrekken mag, is voor de Christen beslist ontkennend te beantwoorden. De Christen wacht in ootmoedige onderwerping, wat God hem toezendt, en vol vertrouwen, dat het tot zijn waarachtig heil zal dienen; wat hij niet door rechtmatige middelen kan afwenden, dat ziet hij als Gods wil aan, en hij kan zich de bevrijding van het aardse leven niet laten kopen door misdadig ingrijpen in Gods bestuur, want God heeft het aan Zich gehouden, de dood te bepalen..

Hebt gij ooit gehoord van stormen, die het hart teisteren, wanneer oude en nieuwe gedachten elkaar bestrijden en verdringen, wanneer de nijd knaagt, de toorn woedt, de driften drijven, de hartstochten opbruisen? Hoe donker en benauwd is het, wanneer de herinneringen aan de uren van onze zonden, het hels heldere bewustzijn van werken van de duisternis als dreigende bakens op het rusteloze heden indringen! Hoe donker en benauwd, wanneer te midden van die vreselijke gestalten, de vertegenwoordigers van een bezoedeld en verwoest leven, de vloek zich als een grijnzend schrikbeeld verheft, en de bedrukte door zijn gewicht dreigt te verpletteren! Bij mij laat Sauls levensgeschiedenis steeds een indruk van huivering achter, zoals hij van het ogenblik, waarop Samuël tot hem zei: "omdat gij het woord van de Heere verworpen hebt, heeft Hij u verworpen", (15:23,26) geen rust, geen vrede, en in vrede, in oorlog, op de troon geen geluk meer heeft. Argwaan, wantrouwen, haat, vijandschap, tegen de trouwste dienaar, de edelste zoon, bestormen als zoveel vijanden zijn wrevelig hart en verwoesten zijn levensgeluk. In de menigte van zijn dienaars, in de kracht van zijn helden, in de bloei van zijn verheven geslacht, in de gehoorzaamheid van het volk, die sieraden en voorrechten van zijn kroon, vindt hij vreugde noch vertroosting meer. Geen liefde van de gehate, geen beminnelijkheid in de vervolgde, geen trouw, geen bede, geen weemoedige klacht, geen verheffende Psalm van de onschuldige is in staat zijn haat te bezweren, zijn woede te beteugelen. Hij verlaat steeds weer zijn troon; jaagt hem bloeddorstig met de wapens na; leidt zoals het roofdier van de woestijn, om zijnentwil een zwervend en ongestadig leven in Juda's wildernissen; in n woord, hij voelt zich rampzalig. Soms dringt nog een zonnestraal van de hemel door tot het eertijds geopend hart, en doet de ijskorst, die het omgeeft, een ogenblik smelten. Dan erkent hij zijn dwaasheid, bekent zijn boosheid, heeft schaamte, berouw en tranen, bewondert en bemint David, voorspelt hem de heerschappij, en beveelt zijn kinderen in diens barmhartigheid aan, ijdele bloesems! Het zijn de sombere nagalmen, de laatste opflikkeringen van het menselijke, van het goddelijke, dat in de diepte van de zonde verdwijnt. Alles is tevergeefs. Onmachtig worstelt hij tegen de stromen van de afgrond, en wordt meegesleurd. Saul benijdt weer, haat, woedt en vervolgt weer, peinst weer op verraad, koestert moordplannen tegen de held, de redder van koning en volk. En rampspoed en toorn volgen hem op de hielen. De hemel boven zijn hoofd wordt steeds meer donker, de aarde voor zijn voet onveilig. Onweerswolken pakken zich samen. De vijand dreigt, meer dan ooit te voren; zijn hoogmoed kent geen vrees, zijn trots is van de zege verzekerd. Saul ziet die legerbenden, en de held, gewoon te overwinnen, beeft. God heeft hem verlaten, de hel drijft hem voort. Hij zoekt de tovenares van Endor, ziet de man van God (?) en hoort een bevestiging van zijn voorgevoel. De mannen van Israël vluchten voor de Filistijnen, en vallen verslagen op het gebergte Gilboa. En de Filistijnen houden dicht op Saul en zijn zonen aan, en slaan Jonathan, en Abinadab en Malchi-sua, de zonen van Saul; en de strijd wordt zwaar tegen Saul, en de boogschutters benauwen hem. Toen zei hij tot zijn wapendrager: "Trek uw zwaard uit, en doorsteek mij, dat niet misschien de onbesnedenen komen, en met mij de spot drijven." Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard en viel daarin. Dat is de vloek. Saul heeft een sterkere dan hij tegen zich; God heeft hem verworpen; de hemel, de aarde, de hel, niemand, niets kon hem redden. In een ogenblik wordt zijn geluk, zijn zegen, zijn leven, zijn eeuwige toekomst vernietigd, en alles verheft zich tegen hem, ja voorwaar de vloek van de Heere drukt zwaar."

Vers 6

6. Zo stierf Saul, en zijn drie zonen, en zijn wapendrager, ook al zijn mannen, 1) allen, die van zijn geslacht en van zijn huis aan de strijd hadden deelgenomen, op dezelfde dag tegelijk.

1) Al zijn mannen, in het Boek der kronieken staat: geheel zijn huis. Het laatste verklaart het eerste. Allen die tot zijn huis in betrekking stonden en met hem in het leger waren opgetrokken, vielen in de slag, zowel bloedverwanten als dienstmannen..

Vers 6

6. Zo stierf Saul, en zijn drie zonen, en zijn wapendrager, ook al zijn mannen, 1) allen, die van zijn geslacht en van zijn huis aan de strijd hadden deelgenomen, op dezelfde dag tegelijk.

1) Al zijn mannen, in het Boek der kronieken staat: geheel zijn huis. Het laatste verklaart het eerste. Allen die tot zijn huis in betrekking stonden en met hem in het leger waren opgetrokken, vielen in de slag, zowel bloedverwanten als dienstmannen..

Vers 7

7. Toen de mannen van Israël, die aan deze zijde van het dal, ten westen van de vlakte van Israël, waren, en die aan deze zijde van de Jordaan waren, die tussen het gebergte van Gilboa en de westelijke Jordaanoever woonden, zagen, dat de mannen van Israël gevlucht waren, en tevens vernamen, dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij de steden van dit gehele rondom de strijdplaats gelegen gebied, en zij vluchtten. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin, zodat het gehele noordelijke gedeelte van het land in hun handen viel, en nog slechts alleen Judea en Perea aan de overzijde van de Jordaan aan de Israëlieten toebehoorden.

Vers 7

7. Toen de mannen van Israël, die aan deze zijde van het dal, ten westen van de vlakte van Israël, waren, en die aan deze zijde van de Jordaan waren, die tussen het gebergte van Gilboa en de westelijke Jordaanoever woonden, zagen, dat de mannen van Israël gevlucht waren, en tevens vernamen, dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij de steden van dit gehele rondom de strijdplaats gelegen gebied, en zij vluchtten. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin, zodat het gehele noordelijke gedeelte van het land in hun handen viel, en nog slechts alleen Judea en Perea aan de overzijde van de Jordaan aan de Israëlieten toebehoorden.

Vers 10

10. En zij legden na deze triomftocht zijn wapens en die van zijn zonen in het huis van Astharoth, in de tempel van hun godin Astarte of Atargatis (Deuteronomy 16:21 "Jud 16:24) ten geschenke (1 Samuel 17:54; 1 Samuel 21:9) neer, terwijl zij aan hun afgod Dagon de schedels van de verslagenen wijdden, en die aan zijn tempel hechtten (1 Chronicles 10:10); en zijn lichaam hechtten zij met de overige onthoofde lijken tot smaad en hoon aan de muur te Beth-Aan 1)

1) Beth-Aan of Beth-Sean (= huis van de rust), thans Beisan, ligt aan het einde van de vlakte van Jizreël, naar de zijde van de Jordaan, op ongeveer 2 uur afstand; hoewel in het gebied van de stam Issaschar gelegen, werd het toch aan de stam van Manasse toegedeeld (Joshua 17:11,Joshua 17:16), door deze echter niet in bezit genomen (Judges 1:27), Na de ballingschap ontving het de naam van Scythopolis, d.i. Scythenstad, omdat ten tijde van koning Jozua Scythen (2 Koningen .22, 23), die door Palestina naar Egypte trokken, zich daar vestigden (); daarom worden ook in Colossians 3:11 naast Grieken en Joden de Scythen in het bijzonder genoemd, omdat nakomelingen van deze in Palestina zelf woonden. Nog in de 4de en 5de eeuw na Christus was Beth-Sean een prachtige stad en een zetel van een Christelijke bisschop, terwijl ook Basilides en Cyrillus daar geboren zijn, thans is het slechts een dorp van 70-80 huizen; de ongeveer 300 inwoners worden als een arm, fanatiek en roofachtig volk beschreven..

Vers 10

10. En zij legden na deze triomftocht zijn wapens en die van zijn zonen in het huis van Astharoth, in de tempel van hun godin Astarte of Atargatis (Deuteronomy 16:21 "Jud 16:24) ten geschenke (1 Samuel 17:54; 1 Samuel 21:9) neer, terwijl zij aan hun afgod Dagon de schedels van de verslagenen wijdden, en die aan zijn tempel hechtten (1 Chronicles 10:10); en zijn lichaam hechtten zij met de overige onthoofde lijken tot smaad en hoon aan de muur te Beth-Aan 1)

1) Beth-Aan of Beth-Sean (= huis van de rust), thans Beisan, ligt aan het einde van de vlakte van Jizreël, naar de zijde van de Jordaan, op ongeveer 2 uur afstand; hoewel in het gebied van de stam Issaschar gelegen, werd het toch aan de stam van Manasse toegedeeld (Joshua 17:11,Joshua 17:16), door deze echter niet in bezit genomen (Judges 1:27), Na de ballingschap ontving het de naam van Scythopolis, d.i. Scythenstad, omdat ten tijde van koning Jozua Scythen (2 Koningen .22, 23), die door Palestina naar Egypte trokken, zich daar vestigden (); daarom worden ook in Colossians 3:11 naast Grieken en Joden de Scythen in het bijzonder genoemd, omdat nakomelingen van deze in Palestina zelf woonden. Nog in de 4de en 5de eeuw na Christus was Beth-Sean een prachtige stad en een zetel van een Christelijke bisschop, terwijl ook Basilides en Cyrillus daar geboren zijn, thans is het slechts een dorp van 70-80 huizen; de ongeveer 300 inwoners worden als een arm, fanatiek en roofachtig volk beschreven..

Vers 12

12. Zo maakten zich, uit dankbaarheid voor de hun vroeger door Saul bewezen weldaad (11), op alle strijdbare mannen, en gingen de gehele nacht, de 3-4 mijl lange weg, en zij namen, nog gedurende de nacht, om door de Filistijnen, die het land bezet hielden, niet gehinderd te worden, het lichaam van Saul, en de lichamen van zijn zonen, van de muur te Beth-Aan; en zij kwamen te Jabes, en brandden ze aldaar, 1) omdat wegens de verminking geen gewone begraving meer kon gebeuren.

1) Overigens was het geen gewoonte in Israël, de lijken te verbranden, zoals Tacitus hist. V.5, ten onrechte bericht; dit gebeurde alleen bij zware misdadigers (Leviticus 0:14,Leviticus 21:9); hier echter, evenals ook Amos 6:11 gebeurde het in geval van nood..

Dit verbranden had alleen betrekking op het vlees en niet op het gehele lijk. Het vlees werd tot op de beenderen afgebrand en daarna werden de beenderen begraven onder het geboomte te Jabes..

Vers 12

12. Zo maakten zich, uit dankbaarheid voor de hun vroeger door Saul bewezen weldaad (11), op alle strijdbare mannen, en gingen de gehele nacht, de 3-4 mijl lange weg, en zij namen, nog gedurende de nacht, om door de Filistijnen, die het land bezet hielden, niet gehinderd te worden, het lichaam van Saul, en de lichamen van zijn zonen, van de muur te Beth-Aan; en zij kwamen te Jabes, en brandden ze aldaar, 1) omdat wegens de verminking geen gewone begraving meer kon gebeuren.

1) Overigens was het geen gewoonte in Israël, de lijken te verbranden, zoals Tacitus hist. V.5, ten onrechte bericht; dit gebeurde alleen bij zware misdadigers (Leviticus 0:14,Leviticus 21:9); hier echter, evenals ook Amos 6:11 gebeurde het in geval van nood..

Dit verbranden had alleen betrekking op het vlees en niet op het gehele lijk. Het vlees werd tot op de beenderen afgebrand en daarna werden de beenderen begraven onder het geboomte te Jabes..

Vers 13

13. En zij namen hun beenderen, waarvan het vlees was afgebrand, en begroeven ze onder het geboomte te Jabes, een nog ten tijde, dat dit geschreven werd te Jabes zich bevindende Tamarisk, en zij vastten, diep bedroefd over het smartelijk einde van de koning, zeven dagen.

Later liet David de beenderen van daar halen en met die van andere familieleden van Sauls huis te Zela in de stam van Benjamin bijzetten (2 Samuel 21:11vv.)..

In deze smadelijke ondergang van Saul openbaart zich het gericht van God over zijn verharding. De liefde echter, die de burgers van Jabes aan de lijken van Saul en zijn zonen bewezen, gold niet de van God verworpenen, maar de met de Geest van de HEERE gezalfde koning, en was een daadwerkelijke veroordeling, niet van het goddelijk gericht, dat op Saul was gevallen, maar van de wreedheid van de vijanden van Israël en van zijn gezalfde..

Is het niet opmerkelijk, dat God David op hetzelfde ogenblik, dat Saul op het gebergte van Gilboa verslagen werd, en alzo de troon voor David leeg stond, hem in zo'n angst en benauwdheid vallen liet (1 Samuel 30:6)? Ja, in hetzelfde ogenblik, waarin David graag zijn koningschap zou hebben willen geven voor de redding uit dat levensgevaar, werd hem de grootste beschikt. Alvorens God het koninkrijk aan David gaf, en wel op het punt, dat Hij het hem geven zou; moest hij nog n beproeving, n droefheid doorstaan, en wel de zwaarste, die hij tot nu toe ondervonden had. Dat waren de barensweeën van zijn verlossing. Wij zien het, God houdt tweeërlei rekening met de zijnen: allereerst: van hun ongeloof. David had gezondigd. Daarom stond er voor Gilboa een Ziklag. Te Ziklag werd de rekening van het ongeloof gesloten, te Gilboa werd de rekening van het geloof voortgezet, want het geloof behoudt altijd de overhand. Daarentegen sloot God op Gilboa de rekening van het ongeloof met Saul voor deze tijd, zonder dat er een rekening van het geloof met hem bestond..

Dit Boek begon met de geboorte van Samuël en het eindigt met de begrafenis van Saul, en uit vergelijking van het een met het ander, kunnen wij leren aan de ere, die van God is, de rang te geven boven de eer, waarover de wereld de beschikking heeft, of beweert te hebben..

Samuël en Saul, hoe weinig verschil in hun beide namen en toch hoe oneindig veel verschil, wat hun leven, hun sterven en hun verwachting voor de eeuwigheid betreft!.

Vers 13

13. En zij namen hun beenderen, waarvan het vlees was afgebrand, en begroeven ze onder het geboomte te Jabes, een nog ten tijde, dat dit geschreven werd te Jabes zich bevindende Tamarisk, en zij vastten, diep bedroefd over het smartelijk einde van de koning, zeven dagen.

Later liet David de beenderen van daar halen en met die van andere familieleden van Sauls huis te Zela in de stam van Benjamin bijzetten (2 Samuel 21:11vv.)..

In deze smadelijke ondergang van Saul openbaart zich het gericht van God over zijn verharding. De liefde echter, die de burgers van Jabes aan de lijken van Saul en zijn zonen bewezen, gold niet de van God verworpenen, maar de met de Geest van de HEERE gezalfde koning, en was een daadwerkelijke veroordeling, niet van het goddelijk gericht, dat op Saul was gevallen, maar van de wreedheid van de vijanden van Israël en van zijn gezalfde..

Is het niet opmerkelijk, dat God David op hetzelfde ogenblik, dat Saul op het gebergte van Gilboa verslagen werd, en alzo de troon voor David leeg stond, hem in zo'n angst en benauwdheid vallen liet (1 Samuel 30:6)? Ja, in hetzelfde ogenblik, waarin David graag zijn koningschap zou hebben willen geven voor de redding uit dat levensgevaar, werd hem de grootste beschikt. Alvorens God het koninkrijk aan David gaf, en wel op het punt, dat Hij het hem geven zou; moest hij nog n beproeving, n droefheid doorstaan, en wel de zwaarste, die hij tot nu toe ondervonden had. Dat waren de barensweeën van zijn verlossing. Wij zien het, God houdt tweeërlei rekening met de zijnen: allereerst: van hun ongeloof. David had gezondigd. Daarom stond er voor Gilboa een Ziklag. Te Ziklag werd de rekening van het ongeloof gesloten, te Gilboa werd de rekening van het geloof voortgezet, want het geloof behoudt altijd de overhand. Daarentegen sloot God op Gilboa de rekening van het ongeloof met Saul voor deze tijd, zonder dat er een rekening van het geloof met hem bestond..

Dit Boek begon met de geboorte van Samuël en het eindigt met de begrafenis van Saul, en uit vergelijking van het een met het ander, kunnen wij leren aan de ere, die van God is, de rang te geven boven de eer, waarover de wereld de beschikking heeft, of beweert te hebben..

Samuël en Saul, hoe weinig verschil in hun beide namen en toch hoe oneindig veel verschil, wat hun leven, hun sterven en hun verwachting voor de eeuwigheid betreft!.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 31". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-31.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile