Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Samuël 23

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 23

Saul, zich dronken gemaakt hebbende met het bloed van de priesters des Heeren, zien wij in dit hoofdstuk Davids leven zoeken, die hier op dezelfde tijd goed scheen te doen en kwaad te lijden. Hier is:

I. De goede dienst, die hij zijn koning en vaderland bewees door de stad Kehila uit de handen van de Filistijn en te verlossen, 1 Samuel 23:1

II. Het gevaar, waarin hij hierdoor gebracht werd vanwege de boosaardigheid van de vorst, die hij diende, en het verraad van de stad, die hij had gered, en zijn verlossing door Goddelijke aanwijzing, 1 Samuel 23:7.

III. David in een woud, en zijn vriend Jonathan bezoekt hem daar en bemoedigt hem, 1 Samuel 23:14--1 Samuel 23:18.

IV. Het bericht, dat de Zifieten Saul gaven van Davids verblijfplaatsen, en Sauls expeditie om hem na te jagen, 1 Samuel 23:19.

V. Dat David er ternauwernood aan ontkomt om in zijn handen te vallen, 1 Samuel 23:26. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit alle die redt hem de HEERE.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 23

Saul, zich dronken gemaakt hebbende met het bloed van de priesters des Heeren, zien wij in dit hoofdstuk Davids leven zoeken, die hier op dezelfde tijd goed scheen te doen en kwaad te lijden. Hier is:

I. De goede dienst, die hij zijn koning en vaderland bewees door de stad Kehila uit de handen van de Filistijn en te verlossen, 1 Samuel 23:1

II. Het gevaar, waarin hij hierdoor gebracht werd vanwege de boosaardigheid van de vorst, die hij diende, en het verraad van de stad, die hij had gered, en zijn verlossing door Goddelijke aanwijzing, 1 Samuel 23:7.

III. David in een woud, en zijn vriend Jonathan bezoekt hem daar en bemoedigt hem, 1 Samuel 23:14--1 Samuel 23:18.

IV. Het bericht, dat de Zifieten Saul gaven van Davids verblijfplaatsen, en Sauls expeditie om hem na te jagen, 1 Samuel 23:19.

V. Dat David er ternauwernood aan ontkomt om in zijn handen te vallen, 1 Samuel 23:26. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit alle die redt hem de HEERE.

Verzen 1-6

1 Samuël 23:1-6

Nu zien wij waarom de profeet Gad (op Goddelijke aanwijzing ongetwijfeld) David bevolen heeft naar het land van Juda te gaan, 1 Samuel 22:5 ,

Het was opdat hij, daar Saul de openbare veiligheid veronachtzaamde, er zorg voor zou dragen, in weerwil van de slechte behandeling, die hem was aangedaan, want hij moest kwaad met goed vergelden, en hierin een type zijn van Hem, die niet maar Zijn leven gewaagd heeft, maar Zijn leven afgelegd heeft voor hen, die Zijn vijanden waren.

1. Er worden tijdingen gebracht aan David als de beschermer van de vrijheden zijns lands, dat de Filistijnen een aanval hebben gedaan op de stad Kehila, en het omliggende land geplunderd hebben, 1 Samuel 23:1.

Waarschijnlijk zijn de Filistijnen, doordat beide God en David Saul hadden verlaten, aangemoedigd om deze inval te doen.

Als vorsten het volk van God en Zijn dienstknechten beginnen te vervolgen zo laat hen niets anders verwachten dan van alle zijden gekweld te worden. Het middel om rust te hebben voor een land is: Gods kerk er rust in te laten hebben. Als Saul strijdt tegen David, dan zullen de Filistijnen strijden tegen zijn land.

2. David is wel zeer bereidvaardig om hun te hulp te komen, maar wil toch dienaangaande de HEERE vragen. Hier is een voorbeeld:

a. Van Davids grootmoedigheid en zijn liefde voor het algemene welzijn. Hoewel hij het hoofd en de handen vol had van zijn eigen zaken, en werks genoeg had om met zijn kleine krijgsmacht voor zijn eigen veiligheid te zorgen, ging hem toch de veiligheid van zijn land ter harte, en kon hij niet stilzitten als dit verwoest werd ja, hoewel Saul, wiens plicht het was de grenzen van zijn land te bewaken, hem haatte en hem naar het leven stond, was hij toch bereid om hem en zijn belangen met al zijn macht tegen de gemenen vijand te dienen, en verafschuwde hij het denkbeeld om het algemene welzijn aan zijn eigen wraak op te offeren. Diegenen zijn zeer ongelijk aan David, die weigeren goed te doen, omdat hun verdiensten niet behoorlijk gewaardeerd werden.

b. Van Davids vroomheid en van zijn letten op Gods wil. Hij vroeg de HEERE door de profeet Gad, want uit 1 Samuel 23:6 blijkt dat Abjathar niet met de efod tot hem gekomen is v r hij te Kehila was. Zijn vraag is: Zal ik heengaan en deze Filistijnen slaan? Hij vraagt beide met betrekking tot zijn plicht, of hij Saul het werk uit de handen mag nemen, en zonder een opdracht van hem mag handelen, en betreffende de uitkomst, of hij zich kan wagen tegen zo'n macht als waarover de Filistijnen beschikten, met zulk een handvol mannen als die zijn schreden volgen, en met zo'n gevaarlijken vijand als Saul in de rug. Het is onze plicht en het zal, wat er ook moge gebeuren, onze rust en onze vertroosting zijn, God te erkennen in al onze wegen, en bij Hem raad en leiding te zoeken.

3. God gebood hem eenmaal en andermaal om tegen de Filistijnen op te trekken, en beloofde hem voorspoed. Ga heen, en gij zult de Filistijnen slaan, 1 Samuel 23:2. Zijn mannen waren er tegen, 1 Samuel 23:3. Niet zodra begon hij eigen krijgsvolk te hebben, of hij vond het moeilijk genoeg hen zonder tegenspreken te doen gehoorzamen. Zij wierpen tegen dat zij vijanden genoeg hadden onder hun eigen landslieden en het dus niet nodig was om ook de Filistijnen tot hun vijanden te maken.

De moed ontzonk hun al, als zij gevaar duchtten van Sauls bende van vervolgers, maar nog veel meer als zij tegenover de Filistijnse slagorden zouden staan. Om hen nu tevreden te stellen, heeft hij nogmaals de HEERE gevraagd: Toen vraagde David den HEERE nog verder, en nu ontving hij niet slechts een volkomen opdracht, die hem machtigde om zonder orders van Saul tegen de Filistijnen te gaan strijden:

Maak u op, trek af naar Kehila, maar ook de volle verzekering van te zullen overwinnen: want Ik geef de Filistijnen in uw hand.

Dit was genoeg om ook de grootste lafaard, die hij in zijn regiment had, met moed te bezielen.

4. Dienovereenkomstig trok hij op tegen de Filistijnen, versloeg hen, en verloste Kehila 1 Samuel 23:5 , hij schijnt ook een uitval gedaan te hebben naar het land van de Filistijnen, want hij voerde hun vee weg, bij wijze van weerwraak wegens het onrecht, dat zij de mannen van Kehila hadden aangedaan door hun schuren te beroven.

Hier moet er nota van worden genomen, 1 Samuel 23:6, dat het was toen David in Kehila verbleef, na het van de Filistijnen te hebben gezuiverd, dat Abjathar tot hem kwam met de efod in zijn hand, dat is: de efod van de hogepriesters, waarin de urim en tummim waren. Het was voor David een grote vertroosting in zijn ballingschap, toen hij niet kon opgaan naar Gods huis, dat hem sommige van de kostelijkste schatten van dat huis gebracht werden, namelijk de hogepriester met zijn borstlap van het gericht.

Verzen 1-6

1 Samuël 23:1-6

Nu zien wij waarom de profeet Gad (op Goddelijke aanwijzing ongetwijfeld) David bevolen heeft naar het land van Juda te gaan, 1 Samuel 22:5 ,

Het was opdat hij, daar Saul de openbare veiligheid veronachtzaamde, er zorg voor zou dragen, in weerwil van de slechte behandeling, die hem was aangedaan, want hij moest kwaad met goed vergelden, en hierin een type zijn van Hem, die niet maar Zijn leven gewaagd heeft, maar Zijn leven afgelegd heeft voor hen, die Zijn vijanden waren.

1. Er worden tijdingen gebracht aan David als de beschermer van de vrijheden zijns lands, dat de Filistijnen een aanval hebben gedaan op de stad Kehila, en het omliggende land geplunderd hebben, 1 Samuel 23:1.

Waarschijnlijk zijn de Filistijnen, doordat beide God en David Saul hadden verlaten, aangemoedigd om deze inval te doen.

Als vorsten het volk van God en Zijn dienstknechten beginnen te vervolgen zo laat hen niets anders verwachten dan van alle zijden gekweld te worden. Het middel om rust te hebben voor een land is: Gods kerk er rust in te laten hebben. Als Saul strijdt tegen David, dan zullen de Filistijnen strijden tegen zijn land.

2. David is wel zeer bereidvaardig om hun te hulp te komen, maar wil toch dienaangaande de HEERE vragen. Hier is een voorbeeld:

a. Van Davids grootmoedigheid en zijn liefde voor het algemene welzijn. Hoewel hij het hoofd en de handen vol had van zijn eigen zaken, en werks genoeg had om met zijn kleine krijgsmacht voor zijn eigen veiligheid te zorgen, ging hem toch de veiligheid van zijn land ter harte, en kon hij niet stilzitten als dit verwoest werd ja, hoewel Saul, wiens plicht het was de grenzen van zijn land te bewaken, hem haatte en hem naar het leven stond, was hij toch bereid om hem en zijn belangen met al zijn macht tegen de gemenen vijand te dienen, en verafschuwde hij het denkbeeld om het algemene welzijn aan zijn eigen wraak op te offeren. Diegenen zijn zeer ongelijk aan David, die weigeren goed te doen, omdat hun verdiensten niet behoorlijk gewaardeerd werden.

b. Van Davids vroomheid en van zijn letten op Gods wil. Hij vroeg de HEERE door de profeet Gad, want uit 1 Samuel 23:6 blijkt dat Abjathar niet met de efod tot hem gekomen is v r hij te Kehila was. Zijn vraag is: Zal ik heengaan en deze Filistijnen slaan? Hij vraagt beide met betrekking tot zijn plicht, of hij Saul het werk uit de handen mag nemen, en zonder een opdracht van hem mag handelen, en betreffende de uitkomst, of hij zich kan wagen tegen zo'n macht als waarover de Filistijnen beschikten, met zulk een handvol mannen als die zijn schreden volgen, en met zo'n gevaarlijken vijand als Saul in de rug. Het is onze plicht en het zal, wat er ook moge gebeuren, onze rust en onze vertroosting zijn, God te erkennen in al onze wegen, en bij Hem raad en leiding te zoeken.

3. God gebood hem eenmaal en andermaal om tegen de Filistijnen op te trekken, en beloofde hem voorspoed. Ga heen, en gij zult de Filistijnen slaan, 1 Samuel 23:2. Zijn mannen waren er tegen, 1 Samuel 23:3. Niet zodra begon hij eigen krijgsvolk te hebben, of hij vond het moeilijk genoeg hen zonder tegenspreken te doen gehoorzamen. Zij wierpen tegen dat zij vijanden genoeg hadden onder hun eigen landslieden en het dus niet nodig was om ook de Filistijnen tot hun vijanden te maken.

De moed ontzonk hun al, als zij gevaar duchtten van Sauls bende van vervolgers, maar nog veel meer als zij tegenover de Filistijnse slagorden zouden staan. Om hen nu tevreden te stellen, heeft hij nogmaals de HEERE gevraagd: Toen vraagde David den HEERE nog verder, en nu ontving hij niet slechts een volkomen opdracht, die hem machtigde om zonder orders van Saul tegen de Filistijnen te gaan strijden:

Maak u op, trek af naar Kehila, maar ook de volle verzekering van te zullen overwinnen: want Ik geef de Filistijnen in uw hand.

Dit was genoeg om ook de grootste lafaard, die hij in zijn regiment had, met moed te bezielen.

4. Dienovereenkomstig trok hij op tegen de Filistijnen, versloeg hen, en verloste Kehila 1 Samuel 23:5 , hij schijnt ook een uitval gedaan te hebben naar het land van de Filistijnen, want hij voerde hun vee weg, bij wijze van weerwraak wegens het onrecht, dat zij de mannen van Kehila hadden aangedaan door hun schuren te beroven.

Hier moet er nota van worden genomen, 1 Samuel 23:6, dat het was toen David in Kehila verbleef, na het van de Filistijnen te hebben gezuiverd, dat Abjathar tot hem kwam met de efod in zijn hand, dat is: de efod van de hogepriesters, waarin de urim en tummim waren. Het was voor David een grote vertroosting in zijn ballingschap, toen hij niet kon opgaan naar Gods huis, dat hem sommige van de kostelijkste schatten van dat huis gebracht werden, namelijk de hogepriester met zijn borstlap van het gericht.

Verzen 7-13

1 Samuël 23:7-13

I. Hier is: het plan dat Saul bij zichzelf beraamd had tot verderf van David, 1 Samuel 23:7.

Als aan Saul te kennen gegeven werd, dat David te Kehila gekomen was, en werd hem er niet ook bij te kennen gegeven, waarom hij daar gekomen was? Werd hem niet bericht, dat hij Kehila kloekmoedig uit de hand van de Filistijnen had verlost? Men zou zo denken dat dit Saul moet hebben doen overwegen welke eer David hiervoor aangedaan moest worden, en met welke waardigheid hij hem bekleden moest. Maar, instede hiervan, grijpt hij het aan als een gelegenheid om hem kwaad te doen. Hij was een ondankbare ellendeling, onwaardig dat hem ooit vriendelijkheid of dienst zou bewezen worden. Wel mocht David klagen dat zijn vijanden hem kwaad voor goed hebben vergolden, en dat zij voor zijn liefde hem tegenstaan, Psalms 35:12, Psalms 109:4. Even laaghartig is ook Christus behandeld, John 10:32. Merk nu op:

1. Hoe Saul misbruik maakte van de God Israëls, door Hem in de leiding van Zijn voorzienigheid tot beschermer te willen maken van zijn boze plannen, en zich dieswege succes te beloven. God heeft hem in mijn hand overgegeven, alsof hij, die door God was verworpen nu in deze zaak door Hem erkend en geholpen werd, en David door Hem was verdwaasd. IJdellijk roemt hij v r hij de overwinning behaald heeft, vergetende hoe dikwijls hij betere gelegenheden heeft gehad om David te verderven, dan hij nu had, en toch altijd zijn doel gemist heeft.

Goddelooslijk verbindt hij God aan zijn zaak, omdat hij dacht zijn doel bereikt te hebben. Daarom bidt David: "Geef, HEERE! de begeerten des goddelozen niet, bevorder zijn kwaad voornemen niet, zij zouden zich verheffen", Psalms 140:9.

Als een leiding van Gods voorzienigheid soms gunstig schijnt voor onze plannen, dan moeten wij niet denken dat een onrechtvaardige zaak er rechtvaardig door wordt, of dat er het succes van die plannen door wordt verzekerd.

2. Hoe Saul God van Israël misbruikte door hen tot de dienaren te maken van zijn boosaardigheid tegen David. Toen liet Saul al het volk ten strijde roepen, in allerijl moeten zij optrekken tegen Kehila, voorgevende tegen de Filistijnen te gaan strijden, maar bedoelende David en zijn mannen te gaan belegeren, die bedoeling echter geheim houdende, want in 1 Samuel 23:9 wordt gezegd: dat hij dit kwaad tegen hem heimelijk voorhad.

Ongelukkig het volk, welk vorst een tiran is, want terwijl sommigen lijden onder zijn tirannie, worden anderen-en dat is nog erger-er de dienaren en werktuigen van gemaakt.

II. David vraagt God ten opzichte van zijn eigen bewaring. Door de berichten, die hem gebracht werden, wist hij dat Saul zijn verderf beraamde, 1 Samuel 23:9, en daarom wendt hij zich tot zijn grote beschermer om raad en leiding.

Niet zodra wordt hem de efod gebracht of hij maakt er gebruik van: Breng de efod herwaarts. Wij hebben de Schriften, de levende orakelen Gods, in onze handen, laat ons in twijfelachtige gevallen er raad en leiding aan ontlenen. "Breng de Bijbel herwaarts". Davids spreken tot God bij deze gelegenheid is:

1. Zeer plechtig en eerbiedig. Tweemaal noemt hij God: HEERE, God van Israël, en driemaal noemt hij zich Uw knecht, 1 Samuel 23:10, 1 Samuel 23:11.. Zij, die tot God spreken, moeten weten waar zij staan, en hoever zij gaan kunnen, en tot wie zij spreken.

2. Zeer nauwkeurig en uitdrukkelijk. Zijn voorstelling van de zaak is aldus, 1 Samuel 23:10 :Uw knecht heeft zekerlijk gehoord, op goed gezag, (want hij zou de efod niet laten komen op elk los gerucht) "dat Saul een aanslag voorheeft op Kehila", hij zegt niet "om mij te verderven", maar om de stad te verderven om mijnentwil (zoals hij onlangs met de stad Nob gedaan heeft).

Hij schijnt meer bezorgd voor hun veiligheid dan voor de zijne, en wil zich liever overal aan gevaar blootstellen, dan dat zij door zijn aanwezigheid onder hen in moeilijkheden zullen komen.

Dat is de gezindheid van een grootmoedig hart. Ook zijn vragen nopens de zaak zijn zeer nauwkeurig. God vergunt ons om dit te zijn in ons gebed tot Hem. O HEERE, God van Israël, geef het toch Uw knecht te kennen! De HEERE nu zeide: Hij zal afkomen".

Wel keert hij de rechte volgorde van zijn vragen om, maar in Zijn antwoord brengt God hem in de rechte methode.

Die vraag had het eerst gedaan moeten worden, die het eerst beantwoord werd: "Zal Saul afkomen gelijk als Uw knecht gehoord heeft?" "Ja", zegt het orakel, "hij zal afkomen, hij heeft het besloten, maakt er toebereidselen voor, en hij zal afkomen, tenzij hij hoort dat gij de stad verlaten hebt".

"Maar indien hij afkomt, zullen de mannen van Kehila mij bijstaan om de stad tegen hem te verdedigen, of zullen zij hem de poorten openen en mij aan hem overleveren?"

Indien hij de mannen van Kehila-dat is de magistraten of oudsten zelf gevraagd had, wat zij in zo'n geval zouden doen, zij zouden het hem niet hebben kunnen zeggen, daar zij het zelf niet wisten, hun eigen hart niet kenden, niet wisten wat zij zouden doen als het er toe kwam, en nog veel minder wat de meerderheid van hun vergadering in deze zou beslissen. Of zij zouden hem hebben kunnen zeggen, dat zij hem zullen beschermen, maar hem daarna toch overgeleverd hebben. Maar God zal hem onfeilbaar zeggen hoe de zaak staat.

"Als Saul de stad belegert, en eist dat zij u aan hem zullen overleveren, dan zullen zij, hoe zij u nu ook schijnen te beminnen als hun verlosser, u overleveren, veeleer dan zich aan Sauls woede blootstellen".

God kent alle mensen beter, dan zij zichzelf kennen kent hun kracht, weet wat in hen is, en wat zij in deze of die omstandigheden zullen doen. Daarom weet Hij niet slechts wat zijn zal, maar wat zijn zou, indien het niet voorkomen werd, en daarom weet Hij hoe de Godvruchtigen te verlossen uit verzoeking, en hoe een ieder te vergelden naar zijn werken. David, aldus in kennis gesteld zijnde van zijn gevaar, verliet Kehila, 1 Samuel 23:13. Zijn volgelingen waren nu aangegroeid tot een getal van zes honderd. Met deze ging hij, niet wetende waarheen maar besloten de leiding van Gods voorzienigheid te volgen en zich onder Gods bescherming te stellen.

Hij dacht dat God David in zijn handen had overgegeven, maar het bleek dat God hem uit zijn handen had verlost, als een vogel uit de strik des vogelaars.

Toen aan Saul geboodschapt werd, dat David uit Kehila ontkomen was, zo hield hij op uit te trekken met zijn legerkorps, zoals hij voornemens was 1 Samuel 23:8, en besloot om hem slechts met zijn eigen lijfwacht te gaan zoeken. Aldus stelt God de vijanden Zijns volks teleur in hun plannen, en doet Hij hun raadslagen op niets uitlopen.

Verzen 7-13

1 Samuël 23:7-13

I. Hier is: het plan dat Saul bij zichzelf beraamd had tot verderf van David, 1 Samuel 23:7.

Als aan Saul te kennen gegeven werd, dat David te Kehila gekomen was, en werd hem er niet ook bij te kennen gegeven, waarom hij daar gekomen was? Werd hem niet bericht, dat hij Kehila kloekmoedig uit de hand van de Filistijnen had verlost? Men zou zo denken dat dit Saul moet hebben doen overwegen welke eer David hiervoor aangedaan moest worden, en met welke waardigheid hij hem bekleden moest. Maar, instede hiervan, grijpt hij het aan als een gelegenheid om hem kwaad te doen. Hij was een ondankbare ellendeling, onwaardig dat hem ooit vriendelijkheid of dienst zou bewezen worden. Wel mocht David klagen dat zijn vijanden hem kwaad voor goed hebben vergolden, en dat zij voor zijn liefde hem tegenstaan, Psalms 35:12, Psalms 109:4. Even laaghartig is ook Christus behandeld, John 10:32. Merk nu op:

1. Hoe Saul misbruik maakte van de God Israëls, door Hem in de leiding van Zijn voorzienigheid tot beschermer te willen maken van zijn boze plannen, en zich dieswege succes te beloven. God heeft hem in mijn hand overgegeven, alsof hij, die door God was verworpen nu in deze zaak door Hem erkend en geholpen werd, en David door Hem was verdwaasd. IJdellijk roemt hij v r hij de overwinning behaald heeft, vergetende hoe dikwijls hij betere gelegenheden heeft gehad om David te verderven, dan hij nu had, en toch altijd zijn doel gemist heeft.

Goddelooslijk verbindt hij God aan zijn zaak, omdat hij dacht zijn doel bereikt te hebben. Daarom bidt David: "Geef, HEERE! de begeerten des goddelozen niet, bevorder zijn kwaad voornemen niet, zij zouden zich verheffen", Psalms 140:9.

Als een leiding van Gods voorzienigheid soms gunstig schijnt voor onze plannen, dan moeten wij niet denken dat een onrechtvaardige zaak er rechtvaardig door wordt, of dat er het succes van die plannen door wordt verzekerd.

2. Hoe Saul God van Israël misbruikte door hen tot de dienaren te maken van zijn boosaardigheid tegen David. Toen liet Saul al het volk ten strijde roepen, in allerijl moeten zij optrekken tegen Kehila, voorgevende tegen de Filistijnen te gaan strijden, maar bedoelende David en zijn mannen te gaan belegeren, die bedoeling echter geheim houdende, want in 1 Samuel 23:9 wordt gezegd: dat hij dit kwaad tegen hem heimelijk voorhad.

Ongelukkig het volk, welk vorst een tiran is, want terwijl sommigen lijden onder zijn tirannie, worden anderen-en dat is nog erger-er de dienaren en werktuigen van gemaakt.

II. David vraagt God ten opzichte van zijn eigen bewaring. Door de berichten, die hem gebracht werden, wist hij dat Saul zijn verderf beraamde, 1 Samuel 23:9, en daarom wendt hij zich tot zijn grote beschermer om raad en leiding.

Niet zodra wordt hem de efod gebracht of hij maakt er gebruik van: Breng de efod herwaarts. Wij hebben de Schriften, de levende orakelen Gods, in onze handen, laat ons in twijfelachtige gevallen er raad en leiding aan ontlenen. "Breng de Bijbel herwaarts". Davids spreken tot God bij deze gelegenheid is:

1. Zeer plechtig en eerbiedig. Tweemaal noemt hij God: HEERE, God van Israël, en driemaal noemt hij zich Uw knecht, 1 Samuel 23:10, 1 Samuel 23:11.. Zij, die tot God spreken, moeten weten waar zij staan, en hoever zij gaan kunnen, en tot wie zij spreken.

2. Zeer nauwkeurig en uitdrukkelijk. Zijn voorstelling van de zaak is aldus, 1 Samuel 23:10 :Uw knecht heeft zekerlijk gehoord, op goed gezag, (want hij zou de efod niet laten komen op elk los gerucht) "dat Saul een aanslag voorheeft op Kehila", hij zegt niet "om mij te verderven", maar om de stad te verderven om mijnentwil (zoals hij onlangs met de stad Nob gedaan heeft).

Hij schijnt meer bezorgd voor hun veiligheid dan voor de zijne, en wil zich liever overal aan gevaar blootstellen, dan dat zij door zijn aanwezigheid onder hen in moeilijkheden zullen komen.

Dat is de gezindheid van een grootmoedig hart. Ook zijn vragen nopens de zaak zijn zeer nauwkeurig. God vergunt ons om dit te zijn in ons gebed tot Hem. O HEERE, God van Israël, geef het toch Uw knecht te kennen! De HEERE nu zeide: Hij zal afkomen".

Wel keert hij de rechte volgorde van zijn vragen om, maar in Zijn antwoord brengt God hem in de rechte methode.

Die vraag had het eerst gedaan moeten worden, die het eerst beantwoord werd: "Zal Saul afkomen gelijk als Uw knecht gehoord heeft?" "Ja", zegt het orakel, "hij zal afkomen, hij heeft het besloten, maakt er toebereidselen voor, en hij zal afkomen, tenzij hij hoort dat gij de stad verlaten hebt".

"Maar indien hij afkomt, zullen de mannen van Kehila mij bijstaan om de stad tegen hem te verdedigen, of zullen zij hem de poorten openen en mij aan hem overleveren?"

Indien hij de mannen van Kehila-dat is de magistraten of oudsten zelf gevraagd had, wat zij in zo'n geval zouden doen, zij zouden het hem niet hebben kunnen zeggen, daar zij het zelf niet wisten, hun eigen hart niet kenden, niet wisten wat zij zouden doen als het er toe kwam, en nog veel minder wat de meerderheid van hun vergadering in deze zou beslissen. Of zij zouden hem hebben kunnen zeggen, dat zij hem zullen beschermen, maar hem daarna toch overgeleverd hebben. Maar God zal hem onfeilbaar zeggen hoe de zaak staat.

"Als Saul de stad belegert, en eist dat zij u aan hem zullen overleveren, dan zullen zij, hoe zij u nu ook schijnen te beminnen als hun verlosser, u overleveren, veeleer dan zich aan Sauls woede blootstellen".

God kent alle mensen beter, dan zij zichzelf kennen kent hun kracht, weet wat in hen is, en wat zij in deze of die omstandigheden zullen doen. Daarom weet Hij niet slechts wat zijn zal, maar wat zijn zou, indien het niet voorkomen werd, en daarom weet Hij hoe de Godvruchtigen te verlossen uit verzoeking, en hoe een ieder te vergelden naar zijn werken. David, aldus in kennis gesteld zijnde van zijn gevaar, verliet Kehila, 1 Samuel 23:13. Zijn volgelingen waren nu aangegroeid tot een getal van zes honderd. Met deze ging hij, niet wetende waarheen maar besloten de leiding van Gods voorzienigheid te volgen en zich onder Gods bescherming te stellen.

Hij dacht dat God David in zijn handen had overgegeven, maar het bleek dat God hem uit zijn handen had verlost, als een vogel uit de strik des vogelaars.

Toen aan Saul geboodschapt werd, dat David uit Kehila ontkomen was, zo hield hij op uit te trekken met zijn legerkorps, zoals hij voornemens was 1 Samuel 23:8, en besloot om hem slechts met zijn eigen lijfwacht te gaan zoeken. Aldus stelt God de vijanden Zijns volks teleur in hun plannen, en doet Hij hun raadslagen op niets uitlopen.

Verzen 14-18

1 Samuël 23:14-18

I. Hier zien wij David zich verbergende. Hij bleef in de woestijn, op den berg, 1 Samuel 23:14 in een woud, 1 Samuel 23:15. Wij zien hier

1. Zijn uitnemende bescheidenheid, trouw aan zijn vorst, en zijn geduldig wachten op de leiding van zijn God. Hij ging zijn krijgsmacht niet aanvoeren tegen Saul, streed niet met hem in het veld, overviel hem niet door de een of andere krijgslist, om aldus zijn eigen twist en die van de priesters des HEEREN op hem te wreken, en een einde te maken aan zijn moeilijkheden en aan de rampen des lands onder zijn tirannieke regering. Neen, hij doet geen poging van die aard, hij blijft op Gods weg, wacht op Gods tijd en vergenoegt zich met zich te beveiligen in woud en wildernis hoewel het voor sommigen een smaad mocht schijnen van de kloekmoedigheid, om welke hij zo vermaard is geweest. Maar:

2. Wij moeten ook treuren om zijn hard lot dat een onschuldig man aldus verschrikt en beangstigd moet worden voor zijn leven, dat een man van eer aldus onteerd werd, een verdienstelijk man op die wijze voor zijn diensten werd beloond, en dat een man, die zich verlustigde in de dienst van God en van zijn land, aldus van beide buitengesloten is en zich verborgen moet houden. Wat zullen wij hiervan zeggen?

Laat het ons zoveel erger doen denken van deze wereld, die dikwijls haar beste mannen zo'n slechte behandeling aandoet, laat het zelfs grote en werkzame mannen verzoenen met een afgezonderd leven en bedwang, indien Gods voorzienigheid dit alzo over hen beschikt, dit tot hun lot maakt want het was Davids lot, en laat het ons doen verlangen naar dat koninkrijk, waar goedheid altijd in heerlijkheid, en heiligheid in eer zal zijn, en de rechtvaardigen zullen blinken gelijk de zon.

II. Saul hem najagende als zijn onverzoenlijke vijand. Hij zocht hem alle dagen, zo rusteloos was hij in zijn boosaardigheid, 1 Samuel 23:14.

Niet minder zocht hij zijn ziel, dat is: zijn leven, zo wreed was zijn boosaardigheid, 1 Samuel 23:15. Gelijk het in het begin was, zo was het nu, en zo zal het zijn: "Die naar het vlees geboren is, vervolgt degene, die naar de Geest geboren is", Galatians 4:29.

III. God hem behoedende als zijn machtige beschermer. God gaf hem niet over in zijn hand, zoals Saul hoopte, 1 Samuel 23:7, en als God hem niet in zijn hand geeft, dan kan hij ook niet tegen hem overmogen, John 19:11.

IV. Jonathan, hem troostende, als zijn getrouwe vriend. Ware vrienden zullen wel middelen vinden om tot elkaar te komen. Waarschijnlijk heeft David tijd en plaats bepaald voor deze samenkomst, en Jonathan kwam hoewel hij zich daardoor aan het ongenoegen van zijn vader blootstelde, en ware het ontdekt geworden, het zou hem het leven hebben kunnen kosten.

Ware vriendschap deinst niet terug voor gevaar, maar kan zich licht wagen, zal niet terugdeinzen om minzaamheid te betonen, maar kan zich gemakkelijk nederbuigen, het paleis verwisselen met een woud, ten einde een vriend van dienst te zijn. Reeds het zien van hem was al verkwikkend voor David, maar behalve dat, sprak hij nog woorden tot hem, die zeer bemoedigend waren. 1. Als een Godvruchtig vriend, wees hij hem op God, de bron van zijn vertrouwen en van zijn vertroosting. Hij versterkte zijn hand in God Hoewel David een krachtig gelovige was, had hij toch behoefte aan de hulp van zijn vrienden ter volmaking van hetgeen er aan zijn geloof ontbrak, en hierin verleende Jonathan hem bijstand, daar hij hem aan de belofte Gods herinnerde, aan de heilige olie, waarmee hij gezalfd was, aan Gods tegenwoordigheid met hem totnutoe, en aan de vele ervaringen, die hij had van Gods goedheid over hem. Aldus sterkte hij zijn handen voor handelen door zijn hart te bemoedigen, niet in het schepsel, maar in God. Jonathan was niet bij machte om iets voor hem te doen om hem te sterken, maar hij verzekerde hem dat God het doen zou.

2. Als een zelfverloochend vriend schept hij behagen in het vooruitzicht op Davids bevordering tot die eer en waardigheid, welke zijn eigen geboorterecht waren, 1 Samuel 23:17.

Gij zult koning worden over Israël, en ik zal het voor mij bevordering genoeg achten om de tweede bij u te zijn, bij u, schoon onder u, en zal nooit uw mededinger willen zijn." Deze afstand van zijn rechten door Jonathan aan David zal hem een grote voldoening wezen, en zal zijn weg effener maken.

Dit, zegt hij hem, weet Saul zeer wel, daar Jonathan het hem soms heeft horen zeggen. Hieruit blijkt welk een goddeloos man Saul was, om een man te vervolgen, die God begunstigde, en welk een dwaas hij was om te denken datgene te kunnen verhinderen wat God bepaald had en wat voorzeker geschieden zal. Hoe kon hij tenietdoen wat God besloten had?

3. Als een standvastig vriend vernieuwde hij het verbond van vriendschap met hem. Die beide maakten, nu voor de derde maal, een verbond voor het aangezicht des HEEREN, Hem tot getuige er van aanroepende, 1 Samuel 23:18.

Vrienden, die elkaar een ware liefde toedragen, scheppen er behagen in om elkaar telkens opnieuw de verzekering te geven van hun standvastige liefde en trouw. Wij moeten ons verbond met God dikwijls vernieuwen en daarin onze gemeenschap met Hem onderhouden.

David en Jonathan zijn nu van elkaar gescheiden, en wij bevinden niet dat zij elkaar ooit weer ontmoet hebben in deze wereld, want Jonathan zei wat hij wenste, niet wat hij grond had te verwachten, toen hij zich beloofde de tweede bij David te zullen zijn in zijn koninkrijk.

Verzen 14-18

1 Samuël 23:14-18

I. Hier zien wij David zich verbergende. Hij bleef in de woestijn, op den berg, 1 Samuel 23:14 in een woud, 1 Samuel 23:15. Wij zien hier

1. Zijn uitnemende bescheidenheid, trouw aan zijn vorst, en zijn geduldig wachten op de leiding van zijn God. Hij ging zijn krijgsmacht niet aanvoeren tegen Saul, streed niet met hem in het veld, overviel hem niet door de een of andere krijgslist, om aldus zijn eigen twist en die van de priesters des HEEREN op hem te wreken, en een einde te maken aan zijn moeilijkheden en aan de rampen des lands onder zijn tirannieke regering. Neen, hij doet geen poging van die aard, hij blijft op Gods weg, wacht op Gods tijd en vergenoegt zich met zich te beveiligen in woud en wildernis hoewel het voor sommigen een smaad mocht schijnen van de kloekmoedigheid, om welke hij zo vermaard is geweest. Maar:

2. Wij moeten ook treuren om zijn hard lot dat een onschuldig man aldus verschrikt en beangstigd moet worden voor zijn leven, dat een man van eer aldus onteerd werd, een verdienstelijk man op die wijze voor zijn diensten werd beloond, en dat een man, die zich verlustigde in de dienst van God en van zijn land, aldus van beide buitengesloten is en zich verborgen moet houden. Wat zullen wij hiervan zeggen?

Laat het ons zoveel erger doen denken van deze wereld, die dikwijls haar beste mannen zo'n slechte behandeling aandoet, laat het zelfs grote en werkzame mannen verzoenen met een afgezonderd leven en bedwang, indien Gods voorzienigheid dit alzo over hen beschikt, dit tot hun lot maakt want het was Davids lot, en laat het ons doen verlangen naar dat koninkrijk, waar goedheid altijd in heerlijkheid, en heiligheid in eer zal zijn, en de rechtvaardigen zullen blinken gelijk de zon.

II. Saul hem najagende als zijn onverzoenlijke vijand. Hij zocht hem alle dagen, zo rusteloos was hij in zijn boosaardigheid, 1 Samuel 23:14.

Niet minder zocht hij zijn ziel, dat is: zijn leven, zo wreed was zijn boosaardigheid, 1 Samuel 23:15. Gelijk het in het begin was, zo was het nu, en zo zal het zijn: "Die naar het vlees geboren is, vervolgt degene, die naar de Geest geboren is", Galatians 4:29.

III. God hem behoedende als zijn machtige beschermer. God gaf hem niet over in zijn hand, zoals Saul hoopte, 1 Samuel 23:7, en als God hem niet in zijn hand geeft, dan kan hij ook niet tegen hem overmogen, John 19:11.

IV. Jonathan, hem troostende, als zijn getrouwe vriend. Ware vrienden zullen wel middelen vinden om tot elkaar te komen. Waarschijnlijk heeft David tijd en plaats bepaald voor deze samenkomst, en Jonathan kwam hoewel hij zich daardoor aan het ongenoegen van zijn vader blootstelde, en ware het ontdekt geworden, het zou hem het leven hebben kunnen kosten.

Ware vriendschap deinst niet terug voor gevaar, maar kan zich licht wagen, zal niet terugdeinzen om minzaamheid te betonen, maar kan zich gemakkelijk nederbuigen, het paleis verwisselen met een woud, ten einde een vriend van dienst te zijn. Reeds het zien van hem was al verkwikkend voor David, maar behalve dat, sprak hij nog woorden tot hem, die zeer bemoedigend waren. 1. Als een Godvruchtig vriend, wees hij hem op God, de bron van zijn vertrouwen en van zijn vertroosting. Hij versterkte zijn hand in God Hoewel David een krachtig gelovige was, had hij toch behoefte aan de hulp van zijn vrienden ter volmaking van hetgeen er aan zijn geloof ontbrak, en hierin verleende Jonathan hem bijstand, daar hij hem aan de belofte Gods herinnerde, aan de heilige olie, waarmee hij gezalfd was, aan Gods tegenwoordigheid met hem totnutoe, en aan de vele ervaringen, die hij had van Gods goedheid over hem. Aldus sterkte hij zijn handen voor handelen door zijn hart te bemoedigen, niet in het schepsel, maar in God. Jonathan was niet bij machte om iets voor hem te doen om hem te sterken, maar hij verzekerde hem dat God het doen zou.

2. Als een zelfverloochend vriend schept hij behagen in het vooruitzicht op Davids bevordering tot die eer en waardigheid, welke zijn eigen geboorterecht waren, 1 Samuel 23:17.

Gij zult koning worden over Israël, en ik zal het voor mij bevordering genoeg achten om de tweede bij u te zijn, bij u, schoon onder u, en zal nooit uw mededinger willen zijn." Deze afstand van zijn rechten door Jonathan aan David zal hem een grote voldoening wezen, en zal zijn weg effener maken.

Dit, zegt hij hem, weet Saul zeer wel, daar Jonathan het hem soms heeft horen zeggen. Hieruit blijkt welk een goddeloos man Saul was, om een man te vervolgen, die God begunstigde, en welk een dwaas hij was om te denken datgene te kunnen verhinderen wat God bepaald had en wat voorzeker geschieden zal. Hoe kon hij tenietdoen wat God besloten had?

3. Als een standvastig vriend vernieuwde hij het verbond van vriendschap met hem. Die beide maakten, nu voor de derde maal, een verbond voor het aangezicht des HEEREN, Hem tot getuige er van aanroepende, 1 Samuel 23:18.

Vrienden, die elkaar een ware liefde toedragen, scheppen er behagen in om elkaar telkens opnieuw de verzekering te geven van hun standvastige liefde en trouw. Wij moeten ons verbond met God dikwijls vernieuwen en daarin onze gemeenschap met Hem onderhouden.

David en Jonathan zijn nu van elkaar gescheiden, en wij bevinden niet dat zij elkaar ooit weer ontmoet hebben in deze wereld, want Jonathan zei wat hij wenste, niet wat hij grond had te verwachten, toen hij zich beloofde de tweede bij David te zullen zijn in zijn koninkrijk.

Verzen 19-28

1 Samuël 23:19-28

1. Hier bieden de Zifieten Saul hun diensten aan om David aan hem over te leveren.

Hij verborg zich in de woestijn van Zif, 1 Samuel 23:14, te meer vertrouwen stellende in het volk van die landstreek, omdat zij van zijn eigen stam waren.

Zij hadden reden zich gelukkig te achten met de gelegenheid om een man van dienst te zijn, die het sieraad was van hun stam, en dit waarschijnlijk nog veel meer zijn zal, een man, die wel verre van met zijn troepen het land te plunderen of te verontrusten, bereid was het te beschermen, en hun alle goede diensten te bewijzen.

Maar om zich aangenaam te maken bij Saul, gingen zij tot hem, en berichtten hem niet slechts zeer nauwkeurig waar David zich ophield, 1 Samuel 23:19, maar nodigden hem om hem met zijn krijgsmacht in hun land te komen vervolgen, en beloofden hem David in zijn handen te zullen overleveren, 1 Samuel 23:20.

Saul had hun geen boodschap gezonden om hen te ondervragen, of hen te dreigen, maar uit eigen beweging, en zelfs zonder om een beloning te vragen, (zoals Judas gedaan heeft: Wat zult gij mij geven?) boden zij aan David aan hem over te leveren, die, naar zij wisten, dorstte naar zijn bloed.

2. Met dankbaarheid ontvangt Saul hun bericht, en met blijdschap grijpt hij de gelegenheid aan, om David in hun woestijn op te sporen, in de hoop hem eindelijk tot zijn prooi te kunnen maken. Hij geeft hun te kennen, hoe goed hij het van hen opnam, 1 Samuel 23:21.

Gezegend zijt gijlieden den HEERE (zo heeft hij God in de mond, maar ver van zijn hart) dat gij u over mij ontfermd hebt!

Het schijnt dat hij zichzelf een ongelukkig, beklagenswaardig man vindt, dit was hij ook door zijn eigen afgunst en boosaardigheid, want anders zou hij gerust en gelukkig geweest zijn, en niemands medelijden nodig hebben gehad. Hij geeft ook te kennen dat het volk in het algemeen weinig bekommering om hem toonde: "Gij hebt u over mij ontfermd, maar niemand anders."

Saul geeft hun instructies om nog nauwkeuriger onderzoek te doen naar zijn gangen, 1 Samuel 23:22, "want," zegt hij, "ik heb gehoord dat hij zeer listiglijk pleegt te handelen," hem voorstellende als een man, listig om kwaad te doen, terwijl al zijn listigheid slechts bestond in zich te beveiligen.

Het was vreemd dat hij niet onmiddellijk met hen aftrok, maar hij hoopte door hun hulp zijn wild nog secuurder in het net te krijgen, en zo heeft Gods voorzienigheid aan David de tijd gegeven om zich te redden. Maar de Zifieten hadden hun spionnen aan alle plaatsen gesteld, waar hij ontdekt kou worden, en daarom kon Saul komen en hem gevangen nemen, als hij in het land was, 1 Samuel 23:23. Nu waande hij zich zeker van zijn prooi en verlustigde zich in het denkbeeld van haar te verslinden.

3. Het dreigend gevaar, waarin David nu gekomen was. Toen hij vernam dat de Zifieten hem hadden verraden, trok hij zich terug van de heuvel van Hachila naar de woestijn naar Maon, 1 Samuel 23:24, en in die tijd schreef hij de 54sten Psalm, zoals blijkt uit het opschrift, waarin hij de Zifieten vreemden noemt, hoewel zij Israëlieten waren, omdat zij hem barbaars behandelden, maar hij stelt zich onder de bescherming Gods: Ziet God is mij een helper en dan zal alles wl wezen."

Saul, bericht nopens hem gekregen hebbende joeg hem na, totdat hij zo dicht bij hem kwam, dat hij slechts door een berg van hem gescheiden was, 1 Samuel 23:26 ,

David en zijn mannen aan de ene zijde van de berg vluchtende, Saul en zijn mannen aan de andere zijde hem vervolgende, David in vrees, Saul in hoop. Maar die berg was een embleem van Gods voorzienigheid, zich stellende tussen David en de verderver, zoals de wolkkolom tussen de Israëlieten en de Egyptenaren.

David was door die berg verborgen, Saul werd er door verbijsterd David "zwerft nu heen naar zijn gebergte als een vogel", Psalms 11:1, en bevindt dat God hem is als de schaduw van een hoge rots.

Saul hoopte met zijn talrijke krijgsmacht David en zijn mannen te kunnen omsingelen maar het terrein was niet gunstig voor dit plan, en zo is het mislukt. Ter gedachtenis hieraan werd aan deze plaats een nieuwe naam gegeven, 1 Samuel 23:28.

Sela-Mahlekoth de rots van de scheiding, omdat zij Saul en David van elkaar scheidde.

4. Davids verlossing uit dit gevaar. Gods voorzienigheid gaf Saul afleiding, juist toen hij op het punt was David te grijpen, er kwam een bericht tot hem, dat de Filistijnen zijn in het land gevallen, 1 Samuel 23:27, waarschijnlijk in dat deel des lands, waar zijn eigen bezittingen lagen, die genomen of tenminste verwoest zouden worden door de aanvallers, want de weinige notitie, die hij genomen heeft van Kehila's benauwdheid en van de hulp en verlossing, die deze stad door David verkregen heeft in het begin van dit hoofdstuk, geven ons reden te denken, dat hij nu zijn vervolging van David niet gestaakt zou hebben om tegen de Filistijnen te gaan strijden, indien zijn bijzondere belangen niet op het spel stonden.

Hoe dit nu zij, hij vond zich in de noodzakelijkheid om tegen de Filistijnen op te trekken, 1 Samuel 23:28, en hierdoor werd David verlost toen hij op het punt was van in het verderf te worden gestort: aan Saul was zijn prooi ontrukt, en God werd verheerlijkt als zijn wonderbare beschermer.

Met hun inval in het land hebben de Filistijnen volstrekt geen vriendelijkheid voor David bedoeld, maar de allesbesturende voorzienigheid Gods, die alle gebeurtenissen en de tijden er voor regelt, heeft die inval zeer dienstig gemaakt voor hem.

Gods wijsheid is nooit verlegen om wegen en middelen, om Zijn volk te bewaren. Gelijk deze Saul hier afgekeerd werd, zo is een andere Saul bekeerd juist op het ogenblik toen hij "dreiging en moord blies tegen de heiligen des HEEREN", Acts 9:1.

Eindelijk. David, aldus ontkomen zijnde, heeft een schuilplaats gezocht in een natuurlijke sterkte, en vond die in de woestijn van Engedi 1 Samuel 23:29. Dr. Lightfoot is van mening dat dit de woestijn van Juda is, waarin David zich bevond toen hij de 63sten Psalm schreef, want in alle plaatsen en in alle toestanden bleef hij zijn gemeenschap met God onderhouden.

Verzen 19-28

1 Samuël 23:19-28

1. Hier bieden de Zifieten Saul hun diensten aan om David aan hem over te leveren.

Hij verborg zich in de woestijn van Zif, 1 Samuel 23:14, te meer vertrouwen stellende in het volk van die landstreek, omdat zij van zijn eigen stam waren.

Zij hadden reden zich gelukkig te achten met de gelegenheid om een man van dienst te zijn, die het sieraad was van hun stam, en dit waarschijnlijk nog veel meer zijn zal, een man, die wel verre van met zijn troepen het land te plunderen of te verontrusten, bereid was het te beschermen, en hun alle goede diensten te bewijzen.

Maar om zich aangenaam te maken bij Saul, gingen zij tot hem, en berichtten hem niet slechts zeer nauwkeurig waar David zich ophield, 1 Samuel 23:19, maar nodigden hem om hem met zijn krijgsmacht in hun land te komen vervolgen, en beloofden hem David in zijn handen te zullen overleveren, 1 Samuel 23:20.

Saul had hun geen boodschap gezonden om hen te ondervragen, of hen te dreigen, maar uit eigen beweging, en zelfs zonder om een beloning te vragen, (zoals Judas gedaan heeft: Wat zult gij mij geven?) boden zij aan David aan hem over te leveren, die, naar zij wisten, dorstte naar zijn bloed.

2. Met dankbaarheid ontvangt Saul hun bericht, en met blijdschap grijpt hij de gelegenheid aan, om David in hun woestijn op te sporen, in de hoop hem eindelijk tot zijn prooi te kunnen maken. Hij geeft hun te kennen, hoe goed hij het van hen opnam, 1 Samuel 23:21.

Gezegend zijt gijlieden den HEERE (zo heeft hij God in de mond, maar ver van zijn hart) dat gij u over mij ontfermd hebt!

Het schijnt dat hij zichzelf een ongelukkig, beklagenswaardig man vindt, dit was hij ook door zijn eigen afgunst en boosaardigheid, want anders zou hij gerust en gelukkig geweest zijn, en niemands medelijden nodig hebben gehad. Hij geeft ook te kennen dat het volk in het algemeen weinig bekommering om hem toonde: "Gij hebt u over mij ontfermd, maar niemand anders."

Saul geeft hun instructies om nog nauwkeuriger onderzoek te doen naar zijn gangen, 1 Samuel 23:22, "want," zegt hij, "ik heb gehoord dat hij zeer listiglijk pleegt te handelen," hem voorstellende als een man, listig om kwaad te doen, terwijl al zijn listigheid slechts bestond in zich te beveiligen.

Het was vreemd dat hij niet onmiddellijk met hen aftrok, maar hij hoopte door hun hulp zijn wild nog secuurder in het net te krijgen, en zo heeft Gods voorzienigheid aan David de tijd gegeven om zich te redden. Maar de Zifieten hadden hun spionnen aan alle plaatsen gesteld, waar hij ontdekt kou worden, en daarom kon Saul komen en hem gevangen nemen, als hij in het land was, 1 Samuel 23:23. Nu waande hij zich zeker van zijn prooi en verlustigde zich in het denkbeeld van haar te verslinden.

3. Het dreigend gevaar, waarin David nu gekomen was. Toen hij vernam dat de Zifieten hem hadden verraden, trok hij zich terug van de heuvel van Hachila naar de woestijn naar Maon, 1 Samuel 23:24, en in die tijd schreef hij de 54sten Psalm, zoals blijkt uit het opschrift, waarin hij de Zifieten vreemden noemt, hoewel zij Israëlieten waren, omdat zij hem barbaars behandelden, maar hij stelt zich onder de bescherming Gods: Ziet God is mij een helper en dan zal alles wl wezen."

Saul, bericht nopens hem gekregen hebbende joeg hem na, totdat hij zo dicht bij hem kwam, dat hij slechts door een berg van hem gescheiden was, 1 Samuel 23:26 ,

David en zijn mannen aan de ene zijde van de berg vluchtende, Saul en zijn mannen aan de andere zijde hem vervolgende, David in vrees, Saul in hoop. Maar die berg was een embleem van Gods voorzienigheid, zich stellende tussen David en de verderver, zoals de wolkkolom tussen de Israëlieten en de Egyptenaren.

David was door die berg verborgen, Saul werd er door verbijsterd David "zwerft nu heen naar zijn gebergte als een vogel", Psalms 11:1, en bevindt dat God hem is als de schaduw van een hoge rots.

Saul hoopte met zijn talrijke krijgsmacht David en zijn mannen te kunnen omsingelen maar het terrein was niet gunstig voor dit plan, en zo is het mislukt. Ter gedachtenis hieraan werd aan deze plaats een nieuwe naam gegeven, 1 Samuel 23:28.

Sela-Mahlekoth de rots van de scheiding, omdat zij Saul en David van elkaar scheidde.

4. Davids verlossing uit dit gevaar. Gods voorzienigheid gaf Saul afleiding, juist toen hij op het punt was David te grijpen, er kwam een bericht tot hem, dat de Filistijnen zijn in het land gevallen, 1 Samuel 23:27, waarschijnlijk in dat deel des lands, waar zijn eigen bezittingen lagen, die genomen of tenminste verwoest zouden worden door de aanvallers, want de weinige notitie, die hij genomen heeft van Kehila's benauwdheid en van de hulp en verlossing, die deze stad door David verkregen heeft in het begin van dit hoofdstuk, geven ons reden te denken, dat hij nu zijn vervolging van David niet gestaakt zou hebben om tegen de Filistijnen te gaan strijden, indien zijn bijzondere belangen niet op het spel stonden.

Hoe dit nu zij, hij vond zich in de noodzakelijkheid om tegen de Filistijnen op te trekken, 1 Samuel 23:28, en hierdoor werd David verlost toen hij op het punt was van in het verderf te worden gestort: aan Saul was zijn prooi ontrukt, en God werd verheerlijkt als zijn wonderbare beschermer.

Met hun inval in het land hebben de Filistijnen volstrekt geen vriendelijkheid voor David bedoeld, maar de allesbesturende voorzienigheid Gods, die alle gebeurtenissen en de tijden er voor regelt, heeft die inval zeer dienstig gemaakt voor hem.

Gods wijsheid is nooit verlegen om wegen en middelen, om Zijn volk te bewaren. Gelijk deze Saul hier afgekeerd werd, zo is een andere Saul bekeerd juist op het ogenblik toen hij "dreiging en moord blies tegen de heiligen des HEEREN", Acts 9:1.

Eindelijk. David, aldus ontkomen zijnde, heeft een schuilplaats gezocht in een natuurlijke sterkte, en vond die in de woestijn van Engedi 1 Samuel 23:29. Dr. Lightfoot is van mening dat dit de woestijn van Juda is, waarin David zich bevond toen hij de 63sten Psalm schreef, want in alle plaatsen en in alle toestanden bleef hij zijn gemeenschap met God onderhouden.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 23". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-samuel-23.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile