Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Petrus 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 PETRUS 3

Hier beschrijft de apostel de plichten van echtgenoten en huisvrouwen jegens elkaar, beginnende met den plicht der vrouw, 1 Peter 3:1. Hij vermaant de Christenen tot enigheid, liefde, medelijden, vrede en geduld onder het lijden, en om de lasteringen hunner vijanden tegen te staan niet door kwaad met kwaad of schelden met schelden te vergelden, maar door zegening, door een gewillig verslag van hun geloof en hoop, en door het bewaren van een goed geweten, 1 Peter 3:8 -1 Peter 3:17. Om hen daartoe aan te moedigen, houdt hij hun het voorbeeld van Christus v oor, die leed, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, maar toch de oude wereld om ha ar ongehoorzaamheid strafte, en de weinigen, die in de dagen van Noach getrouw gebleven waren, redde, 1 Peter 3:18.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 PETRUS 3

Hier beschrijft de apostel de plichten van echtgenoten en huisvrouwen jegens elkaar, beginnende met den plicht der vrouw, 1 Peter 3:1. Hij vermaant de Christenen tot enigheid, liefde, medelijden, vrede en geduld onder het lijden, en om de lasteringen hunner vijanden tegen te staan niet door kwaad met kwaad of schelden met schelden te vergelden, maar door zegening, door een gewillig verslag van hun geloof en hoop, en door het bewaren van een goed geweten, 1 Peter 3:8 -1 Peter 3:17. Om hen daartoe aan te moedigen, houdt hij hun het voorbeeld van Christus v oor, die leed, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, maar toch de oude wereld om ha ar ongehoorzaamheid strafte, en de weinigen, die in de dagen van Noach getrouw gebleven waren, redde, 1 Peter 3:18.

Verzen 1-7

1 Petrus 3:1-7

Nadat de apostel de plichten van onderdanen jegens hun overheid en van dienstknechten jegens hun meesters behandeld heeft, gaat hij over tot die van echtgenoten en huisvrouwen.

I. Opdat de Christelijke gehuwde vrouwen zich niet zouden verbeelden, dat haar bekering tot Christus en haar aandeel aan de Christelijke voorrechten haar ontsloeg van onderwerping aan haar heidense of Joodse echtgenoten, zegt de apostel haar:

1. Waarin de plicht der huisvrouwen bestaat.

A. In onderdanigheid, of onderwerping uit liefde aan den wil hunner echtgenoten en gehoorzaamheid aan hun rechtmatig gezag. Zulk een innemend gedrag zal het doeltreffendste middel zijn om haar echtgenoten te winnen, die ongehoorzaam en ongelovig zijn, die het Woord verworpen hadden, of die op geen ander bewijs voor de waarheid letten wilden, dan de voorzichtige, vreedzame en voorbeeldige wandel hunner vrouwen.

a. Elke onderscheiden betrekking heeft haar eigenaardige plichten, welke de dienaren behoren te prediken en de gemeente moet begrijpen.

b. Een vriendelijke onderwerping en een liefhebbend, eerbiedig ontzag zijn de plichten van iedere Christelijke huisvrouw tegenover haar echtgenoot, hij moge goed of kwaad zijn. Eva was die aan Adam verschuldigd voor den val, en ze worden nog vereist, al zijn ze nu veel moeilijker dan toen, Genesis 3:16, 1 Timothy 2:11.

c. Ofschoon de bedoeling van het woord des Evangelies is zielen voor Jezus Christus te winnen. zijn velen toch zo hardnekkig, dat zij niet door het woord gewonnen willen worden.

d. Niets is, na het Woord van God, krachtiger om de mensen te winnen dan een goede wandel en getrouwe vervulling van de huiselijke plichten.

e. Ongodsdienstigheid en ongelovigheid ontbinden de banden van de huishoudelijke betrekkingen niet en ontslaan niet van haar plichten, de huisvrouw moet jegens haar eigen man haar roeping vervullen, ofschoon hij het woord ongehoorzaam is.

B. In vreze, ontzag voor haar echtgenoot en, Ephesians 5:33.

C. In een kuisen wandel, dien haar ongelovige echtgenoten nauwkeurig zullen opmerken.

a. Slechte mensen letten nauwkeurig op den wandel van de belijders van den godsdienst, hun nieuwsgierigheid, afgunst en naijver maken dat zij zorgvuldig de wegen en het leven der godvrezenden nagaan.

b. Een kuise wandel, vergezeld van den verschuldigden eerbied voor iedereen, is een uitnemend middel om hen te winnen voor het geloof des Evangelies en de gehoorzaamheid aan het Woord. D. In het voortrekken van de sieraden des geestes aan die des lichaams.

a. Hij geeft een richtsnoer ten opzichte van de kleding der godvrezende vrouwen, 1 Peter 3:3. Drie soorten van versiering werden verboden: het vlechten des haars, dat toen bij lichtzinnige vrouwen algemeen in gebruik was, het omhangen van goud, of sieraden van goud vervaardigd, dat was in gebruik bij Rebekka, Esther en andere godvrezende vrouwen, maar werd later de voornaamste aantrekkelijkheid van hoeren en ander slecht volk, en klederen aan te trekken, hetgeen niet volstrekt verboden is, maar alleen de overgrote sierlijkheid en kostbaarheid daarvan. Leer hieruit: Ten eerste. De godvruchtigen moeten zorg dragen, dat hun uiterlijk gedrag in overeenstemming is met hun belijdenis van het Christendom. Zij moeten heilig zijn in al hun wandel. Ten tweede. De uitwendige versiering van het lichaam is menigmaal zeer zinnelijk en buitensporig, bijvoorbeeld: wanneer ze onmatig is en boven iemands stand in de wereld, wanneer men er trots op is en opgeblazen door wordt, wanneer de kleding er op aangelegd wordt om de aandacht van anderen tot zich te trekken, wan neer de kleding te rijk, te vreemd of te overvloedig is, wanneer de manieren grillig zijn en de wellustigheid en ijdelheid van slechte mensen nabootsen, en wanneer de kleding onzedelijk en wellustig is. De klederwijze van een hoer kan nooit voegzaam zijn voor een Christelijke huisvrouw.

b. In plaats van de uitwendige versiering van het lichaam wijst hij de Christelijke vrouwen uitnemender en schoner sieraden aan, 1 Peter 3:4. Merk hier op: Ten eerste. Het deel, dat versierd moet worden. De verborgen mens des harten: dat is de ziel, de innerlijke, verborgen mens. Zorgt er meer voor om uwe zielen te versieren en in schoonheid te doen toenemen dan u we lichamen.

Ten tweede. De voorgeschreven versiering. Hetgeen de ziel versiert mag, in het algemeen gezegd, niet iets verderflijks zijn, dus het moet zijn de genade en de deugden van Gods Heiligen Geest. De versierselen van het lichaam worden door de motten gegeten en vergaan bij het gebruik, maar de genade Gods wordt schitterender en beter naarmate wij haar langer dragen. Maar in het bijzonder is het schoonste sieraad van de Christelijke vrouwen een zachtmoedige en stille geest, een handelbare, gemakkelijke gemoedsgesteldheid, vreemd aan hartstocht, hoogmoed, onmatigen toorn, die zich open baart in een zacht en verplichtend gedrag jegens haar echtgenoten en gezinnen. Indien de echtgenoot bars en van den godsdienst afkerig is (in dat geval verkeerden deze goede vrouwen, wie de apostel die aanwijzing gaf), dan heeft geen middel zoveel kans van hem te zullen winnen als een voorzichtig, zacht gedrag. Ten minste zal een rustige geest het voor een goede vrouw gemakkelijk maken voor haar zelve, en zal, zichtbaar voor anderen, een beminnelijk sieraad voor haar persoon zijn in de ogen der wereld.

Ten derde. De uitnemendheid daarvan. Zachtheid en kalmte van geest zijn kostelijk in Gods ogen, beminnelijk voor de mensen, kostelijk voor God.

1. De voornaamste zorg van een waar Christen is het regelen en beheersen van zijn eigen geest. Waar de werkzaamheid van den huichelaar eindigt, begint het werk van den Christen.

2. De goede eigenschappen van den innerlijken mens zijn het voornaamste sieraad van den Christen, maar vooral een ingetogen, kalme, rustige geest maakt zowel den man als de vrouw schoon en lieflijk. 3. De plichten van Christelijke vrouwen zijn uit den aard der zaak moeilijk en daarom wekt de apostel er toe op door voorbeelden:

A. Van de heilige vrouwen, die op God hoopten, 1 Peter 3:5. Aan de zwakheid van uw sekse kunt gij niet meer verontschuldiging ontlenen dan zij. Zij leefden eertijds, in oude tijden, en hadden minder kennis om haar te onderrichten en minder voorbeelden om haar aan te moedigen, maar toch hebben zij in alle eeuwen dezen plicht beoefend. Zij waren heilige vrouwen en daarom is haar voorbeeld verplichtend. Zij hoopten op God, maar verzuimden haar plicht jegens hare echtgenoten niet. De plichten, op u gelegd van een stillen geest en van onderdanigheid aan uw eigen mannen, zijn niet nieuw, maar zijn altijd beoefend door de beste vrouwen van de wereld.

B. Van Sara, die haar eigen man onderdanig was en hem volgde toen hij uit Ur der Chaldeeën verreisde, niet wetende waar hij komen zou. Zij noemde hem heer, en betoonde daardoor haar eerbied en erkentenis van zijne meerderheid over haar, en dit alles ofschoon God van den hemel door naamsverandering haar verklaard had vorstin te zijn. Welker dochters gij zijt, indien gij haar navolgt in geloof en goede werken en niet, uit vrees voor uw echtgenoten, de waarheid verlaat, die gij belijdt, of uw plicht jegens hen verwaarloost, maar die willig vervult, uit geweten jegens God en plichtgevoel jegens de mensen.

a. God let nauwkeurig op de daden van alle mannen en vrouwen in de wereld.

b. De onderdanigheid van de huisvrouwen aan haar eigen mannen is een plicht, die in alle eeuwen door de heilige vrouwen is beoefend.

c. De grootste eer van alle mannen en vrouwen ligt in een nederige en getrouwe waarneming van de betrekking en den toestand, waarin de Voorzienigheid hen geplaatst heeft.

d. God merkt op het goede, dat in Zijn dienstknechten is, tot hun eer en voordeel, maar bedekt een menigte fouten. Sara, s ongeloof en spot worden over het hoofd gezien, maar haar deugden worden geroemd.

e. De Christenen moeten hun plicht jegens elkaar vervullen, niet uit vrees, niet gedwongen, maar met een gewillig gemoed en in gehoorzaamheid aan Gods gebod. De vrouwen moeten onderdanig zijn ook aan grillige echtgenoten, niet uit vrees en verbijstering, maar uit begeerte om wel te doen en God te behagen.

II. De plicht van de echtgenoten jegens hun huisvrouwen komt nu onder beschouwing.

1. Deze zijn in bijzonderheden:

A. Samenwoning. Daardoor is onnodige scheiding verboden en wordt bedoeld een wederkerige gemeenschap van goederen en personen, met vreugde en eendracht.

B. Het samen wonen met de vrouw met verstand, niet uit begeerlijkheid als wilde beesten, niet met hartstocht als duivels, maar met verstand, als wijze en ingetogen mannen, die het Woord van God en hun plicht kennen. C. De vrouw ere gevende, gevende haar den verschuldigden eerbied, handhavende haar gezag, beschermende haar persoon, ondersteunende haar aanzien, zich verheugende in haar gezelschap, haar aanbiedende een behoorlijk onderhoud, en een oprecht vertrouwen in haar stellende.

2. De redenen zijn: Zij is het zwakkere vat door natuur en lichaamsbouw, en moet dus verdedigd worden. En daarbij is de vrouw in andere en hogere opzichten de gelijke van haar echtgenoot. Zij zijn elkanders medeërfgenamen der genade des levens, van al de zegeningen van dit en het toekomende leven, en moeten derhalve vreedzaam en rustig met elkaar leven. En indien zij dat doen, zullen hun gebeden voor elkaar niet verhinderd worden. Anders zal men in `t geheel niet bidden, of indien men het doet, bidden met ontstelden, afgetrokken geest en dus zonder verhoring.

A. De zwakheid van de vrouwelijke sekse is geen rechtvaardige reden voor scheiding of twist, maar is daarentegen een reden voor eer en achting. Aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, ere gevende.

B. Wij zijn eer verschuldigd aan allen, die erfgenamen des eeuwigen levens zijn.

C. Alle gehuwden moeten zich zo liefdevol en vreedzaam jegens elkaar gedragen, dat zij niet door onenigheid hun gebeden verhinderen.

Verzen 1-7

1 Petrus 3:1-7

Nadat de apostel de plichten van onderdanen jegens hun overheid en van dienstknechten jegens hun meesters behandeld heeft, gaat hij over tot die van echtgenoten en huisvrouwen.

I. Opdat de Christelijke gehuwde vrouwen zich niet zouden verbeelden, dat haar bekering tot Christus en haar aandeel aan de Christelijke voorrechten haar ontsloeg van onderwerping aan haar heidense of Joodse echtgenoten, zegt de apostel haar:

1. Waarin de plicht der huisvrouwen bestaat.

A. In onderdanigheid, of onderwerping uit liefde aan den wil hunner echtgenoten en gehoorzaamheid aan hun rechtmatig gezag. Zulk een innemend gedrag zal het doeltreffendste middel zijn om haar echtgenoten te winnen, die ongehoorzaam en ongelovig zijn, die het Woord verworpen hadden, of die op geen ander bewijs voor de waarheid letten wilden, dan de voorzichtige, vreedzame en voorbeeldige wandel hunner vrouwen.

a. Elke onderscheiden betrekking heeft haar eigenaardige plichten, welke de dienaren behoren te prediken en de gemeente moet begrijpen.

b. Een vriendelijke onderwerping en een liefhebbend, eerbiedig ontzag zijn de plichten van iedere Christelijke huisvrouw tegenover haar echtgenoot, hij moge goed of kwaad zijn. Eva was die aan Adam verschuldigd voor den val, en ze worden nog vereist, al zijn ze nu veel moeilijker dan toen, Genesis 3:16, 1 Timothy 2:11.

c. Ofschoon de bedoeling van het woord des Evangelies is zielen voor Jezus Christus te winnen. zijn velen toch zo hardnekkig, dat zij niet door het woord gewonnen willen worden.

d. Niets is, na het Woord van God, krachtiger om de mensen te winnen dan een goede wandel en getrouwe vervulling van de huiselijke plichten.

e. Ongodsdienstigheid en ongelovigheid ontbinden de banden van de huishoudelijke betrekkingen niet en ontslaan niet van haar plichten, de huisvrouw moet jegens haar eigen man haar roeping vervullen, ofschoon hij het woord ongehoorzaam is.

B. In vreze, ontzag voor haar echtgenoot en, Ephesians 5:33.

C. In een kuisen wandel, dien haar ongelovige echtgenoten nauwkeurig zullen opmerken.

a. Slechte mensen letten nauwkeurig op den wandel van de belijders van den godsdienst, hun nieuwsgierigheid, afgunst en naijver maken dat zij zorgvuldig de wegen en het leven der godvrezenden nagaan.

b. Een kuise wandel, vergezeld van den verschuldigden eerbied voor iedereen, is een uitnemend middel om hen te winnen voor het geloof des Evangelies en de gehoorzaamheid aan het Woord. D. In het voortrekken van de sieraden des geestes aan die des lichaams.

a. Hij geeft een richtsnoer ten opzichte van de kleding der godvrezende vrouwen, 1 Peter 3:3. Drie soorten van versiering werden verboden: het vlechten des haars, dat toen bij lichtzinnige vrouwen algemeen in gebruik was, het omhangen van goud, of sieraden van goud vervaardigd, dat was in gebruik bij Rebekka, Esther en andere godvrezende vrouwen, maar werd later de voornaamste aantrekkelijkheid van hoeren en ander slecht volk, en klederen aan te trekken, hetgeen niet volstrekt verboden is, maar alleen de overgrote sierlijkheid en kostbaarheid daarvan. Leer hieruit: Ten eerste. De godvruchtigen moeten zorg dragen, dat hun uiterlijk gedrag in overeenstemming is met hun belijdenis van het Christendom. Zij moeten heilig zijn in al hun wandel. Ten tweede. De uitwendige versiering van het lichaam is menigmaal zeer zinnelijk en buitensporig, bijvoorbeeld: wanneer ze onmatig is en boven iemands stand in de wereld, wanneer men er trots op is en opgeblazen door wordt, wanneer de kleding er op aangelegd wordt om de aandacht van anderen tot zich te trekken, wan neer de kleding te rijk, te vreemd of te overvloedig is, wanneer de manieren grillig zijn en de wellustigheid en ijdelheid van slechte mensen nabootsen, en wanneer de kleding onzedelijk en wellustig is. De klederwijze van een hoer kan nooit voegzaam zijn voor een Christelijke huisvrouw.

b. In plaats van de uitwendige versiering van het lichaam wijst hij de Christelijke vrouwen uitnemender en schoner sieraden aan, 1 Peter 3:4. Merk hier op: Ten eerste. Het deel, dat versierd moet worden. De verborgen mens des harten: dat is de ziel, de innerlijke, verborgen mens. Zorgt er meer voor om uwe zielen te versieren en in schoonheid te doen toenemen dan u we lichamen.

Ten tweede. De voorgeschreven versiering. Hetgeen de ziel versiert mag, in het algemeen gezegd, niet iets verderflijks zijn, dus het moet zijn de genade en de deugden van Gods Heiligen Geest. De versierselen van het lichaam worden door de motten gegeten en vergaan bij het gebruik, maar de genade Gods wordt schitterender en beter naarmate wij haar langer dragen. Maar in het bijzonder is het schoonste sieraad van de Christelijke vrouwen een zachtmoedige en stille geest, een handelbare, gemakkelijke gemoedsgesteldheid, vreemd aan hartstocht, hoogmoed, onmatigen toorn, die zich open baart in een zacht en verplichtend gedrag jegens haar echtgenoten en gezinnen. Indien de echtgenoot bars en van den godsdienst afkerig is (in dat geval verkeerden deze goede vrouwen, wie de apostel die aanwijzing gaf), dan heeft geen middel zoveel kans van hem te zullen winnen als een voorzichtig, zacht gedrag. Ten minste zal een rustige geest het voor een goede vrouw gemakkelijk maken voor haar zelve, en zal, zichtbaar voor anderen, een beminnelijk sieraad voor haar persoon zijn in de ogen der wereld.

Ten derde. De uitnemendheid daarvan. Zachtheid en kalmte van geest zijn kostelijk in Gods ogen, beminnelijk voor de mensen, kostelijk voor God.

1. De voornaamste zorg van een waar Christen is het regelen en beheersen van zijn eigen geest. Waar de werkzaamheid van den huichelaar eindigt, begint het werk van den Christen.

2. De goede eigenschappen van den innerlijken mens zijn het voornaamste sieraad van den Christen, maar vooral een ingetogen, kalme, rustige geest maakt zowel den man als de vrouw schoon en lieflijk. 3. De plichten van Christelijke vrouwen zijn uit den aard der zaak moeilijk en daarom wekt de apostel er toe op door voorbeelden:

A. Van de heilige vrouwen, die op God hoopten, 1 Peter 3:5. Aan de zwakheid van uw sekse kunt gij niet meer verontschuldiging ontlenen dan zij. Zij leefden eertijds, in oude tijden, en hadden minder kennis om haar te onderrichten en minder voorbeelden om haar aan te moedigen, maar toch hebben zij in alle eeuwen dezen plicht beoefend. Zij waren heilige vrouwen en daarom is haar voorbeeld verplichtend. Zij hoopten op God, maar verzuimden haar plicht jegens hare echtgenoten niet. De plichten, op u gelegd van een stillen geest en van onderdanigheid aan uw eigen mannen, zijn niet nieuw, maar zijn altijd beoefend door de beste vrouwen van de wereld.

B. Van Sara, die haar eigen man onderdanig was en hem volgde toen hij uit Ur der Chaldeeën verreisde, niet wetende waar hij komen zou. Zij noemde hem heer, en betoonde daardoor haar eerbied en erkentenis van zijne meerderheid over haar, en dit alles ofschoon God van den hemel door naamsverandering haar verklaard had vorstin te zijn. Welker dochters gij zijt, indien gij haar navolgt in geloof en goede werken en niet, uit vrees voor uw echtgenoten, de waarheid verlaat, die gij belijdt, of uw plicht jegens hen verwaarloost, maar die willig vervult, uit geweten jegens God en plichtgevoel jegens de mensen.

a. God let nauwkeurig op de daden van alle mannen en vrouwen in de wereld.

b. De onderdanigheid van de huisvrouwen aan haar eigen mannen is een plicht, die in alle eeuwen door de heilige vrouwen is beoefend.

c. De grootste eer van alle mannen en vrouwen ligt in een nederige en getrouwe waarneming van de betrekking en den toestand, waarin de Voorzienigheid hen geplaatst heeft.

d. God merkt op het goede, dat in Zijn dienstknechten is, tot hun eer en voordeel, maar bedekt een menigte fouten. Sara, s ongeloof en spot worden over het hoofd gezien, maar haar deugden worden geroemd.

e. De Christenen moeten hun plicht jegens elkaar vervullen, niet uit vrees, niet gedwongen, maar met een gewillig gemoed en in gehoorzaamheid aan Gods gebod. De vrouwen moeten onderdanig zijn ook aan grillige echtgenoten, niet uit vrees en verbijstering, maar uit begeerte om wel te doen en God te behagen.

II. De plicht van de echtgenoten jegens hun huisvrouwen komt nu onder beschouwing.

1. Deze zijn in bijzonderheden:

A. Samenwoning. Daardoor is onnodige scheiding verboden en wordt bedoeld een wederkerige gemeenschap van goederen en personen, met vreugde en eendracht.

B. Het samen wonen met de vrouw met verstand, niet uit begeerlijkheid als wilde beesten, niet met hartstocht als duivels, maar met verstand, als wijze en ingetogen mannen, die het Woord van God en hun plicht kennen. C. De vrouw ere gevende, gevende haar den verschuldigden eerbied, handhavende haar gezag, beschermende haar persoon, ondersteunende haar aanzien, zich verheugende in haar gezelschap, haar aanbiedende een behoorlijk onderhoud, en een oprecht vertrouwen in haar stellende.

2. De redenen zijn: Zij is het zwakkere vat door natuur en lichaamsbouw, en moet dus verdedigd worden. En daarbij is de vrouw in andere en hogere opzichten de gelijke van haar echtgenoot. Zij zijn elkanders medeërfgenamen der genade des levens, van al de zegeningen van dit en het toekomende leven, en moeten derhalve vreedzaam en rustig met elkaar leven. En indien zij dat doen, zullen hun gebeden voor elkaar niet verhinderd worden. Anders zal men in `t geheel niet bidden, of indien men het doet, bidden met ontstelden, afgetrokken geest en dus zonder verhoring.

A. De zwakheid van de vrouwelijke sekse is geen rechtvaardige reden voor scheiding of twist, maar is daarentegen een reden voor eer en achting. Aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, ere gevende.

B. Wij zijn eer verschuldigd aan allen, die erfgenamen des eeuwigen levens zijn.

C. Alle gehuwden moeten zich zo liefdevol en vreedzaam jegens elkaar gedragen, dat zij niet door onenigheid hun gebeden verhinderen.

Verzen 8-15

1 Petrus 3:8-15

De apostel gaat hier van de bijzondere tot meer algemene vermaningen over.

I. Hij toont ons aan hoe Christenen en vrienden elkaar moeten behandelen. Hij raadt den Christenen: zijt allen eensgezind, eensgezind in hetzelfde geloof en in de prakt ijk van dezelfde plichten van den godsdienst. En aangezien de Christenen in dien tijd voor een groot deel in lijden waren, zegt hij hun: Weest medelijdend, en de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid jegens de bedroefden bewogen, en vriendelijk voor allen. Hier leren wij:

1. De Christenen moeten trachten allen van hetzelfde gevoelen te zijn in de grote punten des geloofs, in ware liefde en in Christelijke praktijk. Zij moeten eensgezind zijn onder elkaar naar Jezus Christus, Romans 15:5, niet naar menselijk welgevallen, maar overeenkomstig Gods Woord.

2. Ofschoon alle Christenen niet geheel en al van hetzelfde gevoelen kunnen zijn, behoren zij medelijden voor elkaar te gevoelen en elkaar als broeders lief te hebben, zij mogen elkaar niet haten of vervolgen, maar moeten elkaar met meer dan gewone genegenheid liefhebben, liefhebben als broeders.

3. Het Christendom eist barmhartigheid voor de bedroefden en vriendelijkheld jegens allen. Hij moet wel een buitengewoon zondaar zijn of een schandelijke afvallige, die de burgerlijke beleefdheid niet waardig is, 1 Corinthians 5:11, 1 Corinthians 5:2 John 11:1..

II. Hij onderricht ons hoe wij ons te gedragen hebben jegens onze vijanden. De apostel wist dat de Christenen zouden gehaat en kwalijk behandeld worden door alle mensen, om Christus' wil, en daarom:

1. Hij waarschuwt hen om geen kwaad met kwaad of schelden met schelden te vergelden. Integendeel: wanneer zij u schelden, zegent hen, geven zij u boze woorden, zegt hun goede terug, want Christus heeft door woord en voorbeeld u geroepen om te zegenen die u vervloeken, en heeft u den zegen van een eeuwige erfenis gegeven ofschoon gij die onwaardig waart. Het geduldig dragen van het kwade en het zegenen van onze vijanden is het middel om dezen zegen van God te verkrijgen. Leer hier uit:

A. Kwaad voor kwaad vergelden en schelden voor schelden is een zondige, onchristelijke gewoonte, de overheid mag de kwaaddoeners straffen, en de mensen mogen langs wettigen weg vergoeding zoeken wanneer zij verongelijkt zijn, maar eigen rechter te zijn door tweegevecht, schelden of geheim nadeel toebrengen is verboden, Proverbs 20:22, Luke 6:27, Romans 12:17, 1 Thessalonians 5:15. Schelden is elkaar in bittere, toornige en smadelijke woorden vernederen, maar het prediken der dienaren, waarbij zij scherp bestraffen en ernstig waarschuwen tegen de heersende zonden van hun tijd, is geen schelden, dat hebben al de profeten en apostelen gedaan, Isaiah 56:10, Zephaniah 3:3, Acts 20:29.

B. De wet van Christus gebiedt ons om schelden met zegening te vergelden, Matthew 5:44. Hebt uwe vijanden lief, zegent hen, die u vervloeken, doet wel degenen, die u haten, en bidt voor degenen, die u geweld doen en die u vervolgen. Gij moogt hen in hun zonden niet rechtvaardigen, maar gij moet voor uw vijanden doen al wat de gerechtigheid eist en de liefde gebiedt. Wij moeten medelijden hebben met, bidden voor en liefhebben hen, die ons schelden.

C. De roeping des Christens geeft hem heerlijke voorrechten, maar verbindt hem ook tot moeilijke plichten.

D. Alle ware dienstknechten van God zullen onfeilbaar een zegening beërven, zij hebben die reeds hier in grote mate, maar het volle bezit daarvan is hun bewaard in een volgende wereld.

2. Hij geeft een uitnemende beschrijving van een gelukkig en troostrijk leven in deze twistzieke, onnatuurlijke wereld, 1 Peter 3:10. Die wordt aangehaald uit Psalms 34:13. Wanneer gij ernstig begeert lang te leven en vreedzame en voorspoedige dagen te hebben, houd dan uw tong terug van het kwade, van schelden, van kwaadspreken en lastering, en uw lippen van liegen, bedriegen en vergoelijken. Vermijd het doen van kwaad of berokkenen van nadeel aan uw naasten, maar wees altijd bereid om goed te doen en het kwaad met goed te vergelden, zoek vrede met alle mensen, en jaag dien na al trekt hij zich van u terug. Dat zal de beste wijze zijn om de mensen goed voor u te stem men en te maken dat zij vreedzaam met u leven.

A. De godvrezenden van het Oude en van het Nieuwe Testament waren gehouden tot dezelfde plichten. De tong te stillen van het kwade en de lippen van bedrog te spreken, was plicht zowel in David's tijd als in den onzen.

B. Het is gewettigd tijdelijke voordelen te beschouwen als beweegredenen en aanmoedigingen voor godsdienst.

C. De praktijk van den godsdienst, en vooral het rechte bestuur van de tong, is het beste middel om een vreedzaam en voorspoedig leven te krijgen, een oprechte, weldadige, bescheiden tong is een buitengewoon goed middel om ons rustig en vreedzaam door de wereld te doen gaan.

D. Het vermijden van het kwade en het doen van het goede is de weg naar tevredenheid en gelukzaligheid hier en hiernamaals.

E. Het is de plicht der Christenen niet alleen om den vrede te omhelzen, wanneer die aangeboden wordt, maar om dien te zoeken en na te jagen, wanneer hij geweigerd wordt, vrede met gezelschappen zowel als met enkele personen, in tegenstelling met weerstand en verdeeldheid, wordt hier bedoeld.

3. Hij toont aan, dat de Christenen er niet voor behoeven te vrezen dat zulk een geduldig, zachtmoedig gedrag de wreedheid van hun vijanden zal uitlokken of aan moedigen, want God zal daardoor aan hun zijde staan. Want de ogen des Heeren zijn over de rechtvaardigen, 1 Peter 3:12, Hij merkt nauwkeurig op hen, houdt een voorzienig, bestendig wakend oog over hen, en draagt hun bijzondere achting en liefde toe.

Zijne oren zijn open tot hun gebed, zodat wanneer hun enige belediging wordt aangedaan, zij dit geneesmiddel hebben dat zij het hun hemelsen Vader mogen klagen, wiens oren altijd oplettend zijn voor de gebeden van Zijn dienstknechten in hun droefenissen, en die hen zeker helpen zal tegen hun onrechtvaardige vijanden. Maar het aangezicht des Heeren is tegen degenen, die kwaad doen, Zijn toorn en misnoegen en wraak zullen hen vervolgen, want Hij is groter vijand van boze vervolgers dan mensen kunnen zijn. Merk op:

A. Wij moeten niet in alle gevallen bij de letterlijke woorden van de Schrift blijven, maar onderzoeken den zin en het gebruik daarvan, anders worden wij in ergerlijke dwalingen en dwaasheden geleid. Wij moeten ons niet voorstellen dat God ogen, oren en aangezicht heeft, ofschoon dat de letterlijke woorden van de Schrift zijn.

B. God heeft bijzondere zorg en vaderlijke liefde voor al Zijn rechtvaardig volk.

C. God hoort altijd het gebed van de gelovigen, John 4:31, 1 John 5:14, Heb. 4:16.

D. Ofschoon God oneindig goed is, heeft Hij een afkeer van hardnekkige zondaren, en zal wraak doen over degenen, die onrecht werken. Hij zal zich zelven recht verschaffen en aan de gehele wereld gerechtigheid doen, en Zijne goedheid wordt door die handelwijze niet verminderd.

4. Dit geduldige, nederige gedrag wordt den Christenen voorts aanbevolen op twee gronden.

A. Het zal de beste en zekerste weg zijn om lijden te voorkomen. Wie is het, die u kwaad doen zal enz., 1 Peter 3:13. Dit wordt, naar ik veronderstel, gezegd tot Christenen in gewonen toestand en niet in de hitte der vervolging. Over het algemeen zullen er weinigen zo duivels slecht zijn om hun kwaad te doen, die onschuldig en nuttig in hun midden leven.

B. Dat is ook het middel om de beproevingen nuttig te doen zijn. Indien gij navolgers zijt van het goede en daarom lijdt, of evenwel lijdt, dat is lijden om der gerechtigheid wil, 1 Peter 3:14, en dat zal uw heerlijkheid en uw gelukzaligheid zijn, want daardoor verkrijgt gij de belofte van Christus, Matthew 5:10 :en dus.

a. Gij moet niet bevreesd zijn voor iets dat zij doen kunnen om u schrik aan te jagen, en weest ook niet beangst voor de woede of kracht uwer vijanden.

Ten eerste. Altijd het goede te doen is de beste wijze om ons voor het kwade te vrijwaren. Ten tweede: lijden om der gerechtigheid wil is de eer en gelukzaligheid van den Christen, het lijden voor de zaak der waarheid, een goed geweten, of enig deel van des Christens plicht is een grote eer, de vreugde is groter dan de smart, de eer groter dan de oneer, de winst groter dan het verlies. Ten derde. Christenen hebben geen reden om bevreesd te zijn voor de dreigingen en de woede van enige hunner vijanden. Hun vijanden zijn Gods vijanden. Zijn aangezicht is tegen hen, Zijn macht is groter dan de hun, zij zijn de voorwerpen van Zijn vloek, zij kunnen niets doen zonder Zijn toelating, maakt u daarom tegenover hen niet ongerust.

b. In plaats van uzelven te beangstigen door vrees voor de mensen, heiligt God den Heere in uwe harten, 1 Peter 3:15. Hij zij uwe vreze en Hij zij uwe verschrikking, Isaiah 8:12, Isaiah 8:13. Vreest u niet voor degenen, die het lichaam doden en daarna niet meer kunnen doen, maar vreest dien, die nadat hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen, Luke 12:4, Luke 12:5. Wij heiligen God den Heere in onze harten wanneer wij Hem met oprechtheid en vurigheid aanbidden, wanneer onze gedachten aan Hem eerbiedig en met ontzag vervuld zijn, wanneer wij steunen op Zijn macht, vertrouwen op Zijn getrouwheid, ons onderwerpen aan Zijn wijsheid, Zijne heiligheid navolgen, en Hem de heerlijkheid brengen aan al Zijn volkomenheden verschuldigd. Wij heiligen God voor anderen wanneer ons gedrag zodanig is, dat het anderen uitlokt en aanmoedigt om Hem te verheerlijken en te eren, Leviticus 10:3. Wanneer dit beginsel in uw hart leeft, is tegenover de mensen het eerste dat gij altijd bereid zijt, dat is instaat en gewillig, tot verantwoording, om uw geloof te verdedigen, aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop die in u is, die u vraagt welke hoop dat is, waarvoor gij zoveel moeite in de wereld verdraagt Leer hieruit: Ten eerste. Een eerbiedig gevoel van de goddelijke volkomenheden is het beste middel tegen de vrees voor lijden. Indien wij God meer vreesden, zouden wij voorzeker de mensen minder vrezen.

Ten tweede. De hoop en het geloof des Christens zijn verdedigbaar tegen de gehele wereld. Er is goede reden te geven voor den godsdienst, hij is geen hersenschim maar een redelijk, van den hemel gegeven plan, geschikt voor al de behoeften van ellendige zondaren, en waarvan het middelpunt alleen is de heerlijkheid Gods door Jezus Christus.

Ten derde. Ieder Christen is verplicht te antwoorden omtrent en te verdedigen de hoop, die in hem is. De Christenen moeten bereid zijn hun Christendom te verantwoorden, opdat het openbaar wordt dat zij geen fabelen of hersenschimmen zijn nagevolgd. Deze verdediging kan meer dan een of tweemaal nodig zijn, zodat de Christenen er altijd toe bereid moeten zijn, zowel voor de overheid, wanneer die er naar vraagt, of aan enig vragend ernstig Christen, die het weten wil voor zijn eigen inlichting en verbetering.

Ten vierde. Deze belijdenissen van ons geloof moeten afgelegd worden met zachtmoedigheid en vreze, verdediging van ons geloof moet geschieden met bescheidenheid en zachtheid, in de vreze Gods, met vreze voor ons zelven en eerbied voor onze meerderen.

Verzen 8-15

1 Petrus 3:8-15

De apostel gaat hier van de bijzondere tot meer algemene vermaningen over.

I. Hij toont ons aan hoe Christenen en vrienden elkaar moeten behandelen. Hij raadt den Christenen: zijt allen eensgezind, eensgezind in hetzelfde geloof en in de prakt ijk van dezelfde plichten van den godsdienst. En aangezien de Christenen in dien tijd voor een groot deel in lijden waren, zegt hij hun: Weest medelijdend, en de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid jegens de bedroefden bewogen, en vriendelijk voor allen. Hier leren wij:

1. De Christenen moeten trachten allen van hetzelfde gevoelen te zijn in de grote punten des geloofs, in ware liefde en in Christelijke praktijk. Zij moeten eensgezind zijn onder elkaar naar Jezus Christus, Romans 15:5, niet naar menselijk welgevallen, maar overeenkomstig Gods Woord.

2. Ofschoon alle Christenen niet geheel en al van hetzelfde gevoelen kunnen zijn, behoren zij medelijden voor elkaar te gevoelen en elkaar als broeders lief te hebben, zij mogen elkaar niet haten of vervolgen, maar moeten elkaar met meer dan gewone genegenheid liefhebben, liefhebben als broeders.

3. Het Christendom eist barmhartigheid voor de bedroefden en vriendelijkheld jegens allen. Hij moet wel een buitengewoon zondaar zijn of een schandelijke afvallige, die de burgerlijke beleefdheid niet waardig is, 1 Corinthians 5:11, 1 Corinthians 5:2 John 11:1..

II. Hij onderricht ons hoe wij ons te gedragen hebben jegens onze vijanden. De apostel wist dat de Christenen zouden gehaat en kwalijk behandeld worden door alle mensen, om Christus' wil, en daarom:

1. Hij waarschuwt hen om geen kwaad met kwaad of schelden met schelden te vergelden. Integendeel: wanneer zij u schelden, zegent hen, geven zij u boze woorden, zegt hun goede terug, want Christus heeft door woord en voorbeeld u geroepen om te zegenen die u vervloeken, en heeft u den zegen van een eeuwige erfenis gegeven ofschoon gij die onwaardig waart. Het geduldig dragen van het kwade en het zegenen van onze vijanden is het middel om dezen zegen van God te verkrijgen. Leer hier uit:

A. Kwaad voor kwaad vergelden en schelden voor schelden is een zondige, onchristelijke gewoonte, de overheid mag de kwaaddoeners straffen, en de mensen mogen langs wettigen weg vergoeding zoeken wanneer zij verongelijkt zijn, maar eigen rechter te zijn door tweegevecht, schelden of geheim nadeel toebrengen is verboden, Proverbs 20:22, Luke 6:27, Romans 12:17, 1 Thessalonians 5:15. Schelden is elkaar in bittere, toornige en smadelijke woorden vernederen, maar het prediken der dienaren, waarbij zij scherp bestraffen en ernstig waarschuwen tegen de heersende zonden van hun tijd, is geen schelden, dat hebben al de profeten en apostelen gedaan, Isaiah 56:10, Zephaniah 3:3, Acts 20:29.

B. De wet van Christus gebiedt ons om schelden met zegening te vergelden, Matthew 5:44. Hebt uwe vijanden lief, zegent hen, die u vervloeken, doet wel degenen, die u haten, en bidt voor degenen, die u geweld doen en die u vervolgen. Gij moogt hen in hun zonden niet rechtvaardigen, maar gij moet voor uw vijanden doen al wat de gerechtigheid eist en de liefde gebiedt. Wij moeten medelijden hebben met, bidden voor en liefhebben hen, die ons schelden.

C. De roeping des Christens geeft hem heerlijke voorrechten, maar verbindt hem ook tot moeilijke plichten.

D. Alle ware dienstknechten van God zullen onfeilbaar een zegening beërven, zij hebben die reeds hier in grote mate, maar het volle bezit daarvan is hun bewaard in een volgende wereld.

2. Hij geeft een uitnemende beschrijving van een gelukkig en troostrijk leven in deze twistzieke, onnatuurlijke wereld, 1 Peter 3:10. Die wordt aangehaald uit Psalms 34:13. Wanneer gij ernstig begeert lang te leven en vreedzame en voorspoedige dagen te hebben, houd dan uw tong terug van het kwade, van schelden, van kwaadspreken en lastering, en uw lippen van liegen, bedriegen en vergoelijken. Vermijd het doen van kwaad of berokkenen van nadeel aan uw naasten, maar wees altijd bereid om goed te doen en het kwaad met goed te vergelden, zoek vrede met alle mensen, en jaag dien na al trekt hij zich van u terug. Dat zal de beste wijze zijn om de mensen goed voor u te stem men en te maken dat zij vreedzaam met u leven.

A. De godvrezenden van het Oude en van het Nieuwe Testament waren gehouden tot dezelfde plichten. De tong te stillen van het kwade en de lippen van bedrog te spreken, was plicht zowel in David's tijd als in den onzen.

B. Het is gewettigd tijdelijke voordelen te beschouwen als beweegredenen en aanmoedigingen voor godsdienst.

C. De praktijk van den godsdienst, en vooral het rechte bestuur van de tong, is het beste middel om een vreedzaam en voorspoedig leven te krijgen, een oprechte, weldadige, bescheiden tong is een buitengewoon goed middel om ons rustig en vreedzaam door de wereld te doen gaan.

D. Het vermijden van het kwade en het doen van het goede is de weg naar tevredenheid en gelukzaligheid hier en hiernamaals.

E. Het is de plicht der Christenen niet alleen om den vrede te omhelzen, wanneer die aangeboden wordt, maar om dien te zoeken en na te jagen, wanneer hij geweigerd wordt, vrede met gezelschappen zowel als met enkele personen, in tegenstelling met weerstand en verdeeldheid, wordt hier bedoeld.

3. Hij toont aan, dat de Christenen er niet voor behoeven te vrezen dat zulk een geduldig, zachtmoedig gedrag de wreedheid van hun vijanden zal uitlokken of aan moedigen, want God zal daardoor aan hun zijde staan. Want de ogen des Heeren zijn over de rechtvaardigen, 1 Peter 3:12, Hij merkt nauwkeurig op hen, houdt een voorzienig, bestendig wakend oog over hen, en draagt hun bijzondere achting en liefde toe.

Zijne oren zijn open tot hun gebed, zodat wanneer hun enige belediging wordt aangedaan, zij dit geneesmiddel hebben dat zij het hun hemelsen Vader mogen klagen, wiens oren altijd oplettend zijn voor de gebeden van Zijn dienstknechten in hun droefenissen, en die hen zeker helpen zal tegen hun onrechtvaardige vijanden. Maar het aangezicht des Heeren is tegen degenen, die kwaad doen, Zijn toorn en misnoegen en wraak zullen hen vervolgen, want Hij is groter vijand van boze vervolgers dan mensen kunnen zijn. Merk op:

A. Wij moeten niet in alle gevallen bij de letterlijke woorden van de Schrift blijven, maar onderzoeken den zin en het gebruik daarvan, anders worden wij in ergerlijke dwalingen en dwaasheden geleid. Wij moeten ons niet voorstellen dat God ogen, oren en aangezicht heeft, ofschoon dat de letterlijke woorden van de Schrift zijn.

B. God heeft bijzondere zorg en vaderlijke liefde voor al Zijn rechtvaardig volk.

C. God hoort altijd het gebed van de gelovigen, John 4:31, 1 John 5:14, Heb. 4:16.

D. Ofschoon God oneindig goed is, heeft Hij een afkeer van hardnekkige zondaren, en zal wraak doen over degenen, die onrecht werken. Hij zal zich zelven recht verschaffen en aan de gehele wereld gerechtigheid doen, en Zijne goedheid wordt door die handelwijze niet verminderd.

4. Dit geduldige, nederige gedrag wordt den Christenen voorts aanbevolen op twee gronden.

A. Het zal de beste en zekerste weg zijn om lijden te voorkomen. Wie is het, die u kwaad doen zal enz., 1 Peter 3:13. Dit wordt, naar ik veronderstel, gezegd tot Christenen in gewonen toestand en niet in de hitte der vervolging. Over het algemeen zullen er weinigen zo duivels slecht zijn om hun kwaad te doen, die onschuldig en nuttig in hun midden leven.

B. Dat is ook het middel om de beproevingen nuttig te doen zijn. Indien gij navolgers zijt van het goede en daarom lijdt, of evenwel lijdt, dat is lijden om der gerechtigheid wil, 1 Peter 3:14, en dat zal uw heerlijkheid en uw gelukzaligheid zijn, want daardoor verkrijgt gij de belofte van Christus, Matthew 5:10 :en dus.

a. Gij moet niet bevreesd zijn voor iets dat zij doen kunnen om u schrik aan te jagen, en weest ook niet beangst voor de woede of kracht uwer vijanden.

Ten eerste. Altijd het goede te doen is de beste wijze om ons voor het kwade te vrijwaren. Ten tweede: lijden om der gerechtigheid wil is de eer en gelukzaligheid van den Christen, het lijden voor de zaak der waarheid, een goed geweten, of enig deel van des Christens plicht is een grote eer, de vreugde is groter dan de smart, de eer groter dan de oneer, de winst groter dan het verlies. Ten derde. Christenen hebben geen reden om bevreesd te zijn voor de dreigingen en de woede van enige hunner vijanden. Hun vijanden zijn Gods vijanden. Zijn aangezicht is tegen hen, Zijn macht is groter dan de hun, zij zijn de voorwerpen van Zijn vloek, zij kunnen niets doen zonder Zijn toelating, maakt u daarom tegenover hen niet ongerust.

b. In plaats van uzelven te beangstigen door vrees voor de mensen, heiligt God den Heere in uwe harten, 1 Peter 3:15. Hij zij uwe vreze en Hij zij uwe verschrikking, Isaiah 8:12, Isaiah 8:13. Vreest u niet voor degenen, die het lichaam doden en daarna niet meer kunnen doen, maar vreest dien, die nadat hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen, Luke 12:4, Luke 12:5. Wij heiligen God den Heere in onze harten wanneer wij Hem met oprechtheid en vurigheid aanbidden, wanneer onze gedachten aan Hem eerbiedig en met ontzag vervuld zijn, wanneer wij steunen op Zijn macht, vertrouwen op Zijn getrouwheid, ons onderwerpen aan Zijn wijsheid, Zijne heiligheid navolgen, en Hem de heerlijkheid brengen aan al Zijn volkomenheden verschuldigd. Wij heiligen God voor anderen wanneer ons gedrag zodanig is, dat het anderen uitlokt en aanmoedigt om Hem te verheerlijken en te eren, Leviticus 10:3. Wanneer dit beginsel in uw hart leeft, is tegenover de mensen het eerste dat gij altijd bereid zijt, dat is instaat en gewillig, tot verantwoording, om uw geloof te verdedigen, aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop die in u is, die u vraagt welke hoop dat is, waarvoor gij zoveel moeite in de wereld verdraagt Leer hieruit: Ten eerste. Een eerbiedig gevoel van de goddelijke volkomenheden is het beste middel tegen de vrees voor lijden. Indien wij God meer vreesden, zouden wij voorzeker de mensen minder vrezen.

Ten tweede. De hoop en het geloof des Christens zijn verdedigbaar tegen de gehele wereld. Er is goede reden te geven voor den godsdienst, hij is geen hersenschim maar een redelijk, van den hemel gegeven plan, geschikt voor al de behoeften van ellendige zondaren, en waarvan het middelpunt alleen is de heerlijkheid Gods door Jezus Christus.

Ten derde. Ieder Christen is verplicht te antwoorden omtrent en te verdedigen de hoop, die in hem is. De Christenen moeten bereid zijn hun Christendom te verantwoorden, opdat het openbaar wordt dat zij geen fabelen of hersenschimmen zijn nagevolgd. Deze verdediging kan meer dan een of tweemaal nodig zijn, zodat de Christenen er altijd toe bereid moeten zijn, zowel voor de overheid, wanneer die er naar vraagt, of aan enig vragend ernstig Christen, die het weten wil voor zijn eigen inlichting en verbetering.

Ten vierde. Deze belijdenissen van ons geloof moeten afgelegd worden met zachtmoedigheid en vreze, verdediging van ons geloof moet geschieden met bescheidenheid en zachtheid, in de vreze Gods, met vreze voor ons zelven en eerbied voor onze meerderen.

Verzen 16-17

1 Petrus 3:16-17

De belijdenis van het geloof eens Christens kan alleen door de twee hier genoemde middelen aannemelijk gemaakt worden: een goed geweten en een goede wandel, Het geweten is goed wanneer het zijn bediening goed vervult, wanneer het zuiver en onbedorven gehouden wordt, vrij blijft van schuld. Dan zal het u rechtvaardigen ofschoon de mensen u veroordelen. Een goede wandel in Christus is een heilig leven, overeenkomstig de leer en het voorbeeld van Christus. Let op uw geweten en op uw wandel, en dan, ofschoon de mensen kwaad van u spreken en u valselijk beschuldigen als kwaaddoeners, zult gij u kunnen rechtvaardigen en hen tot schaamte brengen. Wellicht meent gij dat het hard is te lijden om weldoen, en omdat men een goed geweten bewaart en een goeden wandel leidt, maar weest niet ontmoedigd, want het is beter voor u, ofschoon erger voor uw vijanden, dat gij lijdt om goeddoen en niet om bedreven kwaad.

1. De mens met het nauwgezetste geweten kan niet ontkomen aan de verwijtingen en lasteringen van boze mensen, die zullen van hem kwaadspreken als van een kwaaddoener, en hem met misdaden belasten, waarvan zijn ziel een afkeer heeft. Ook Christus en Zijne apostelen werden zo behandeld.

2. Een goed geweten en een goede wandel zijn de beste middelen om een goeden naam te verkrijgen, zij geven een goed en blijvend getuigenis.

3. Valse beschuldiging verandert gewoonlijk in schande voor den beschuldiger, wanneer zijn ongeloofwaardigheid, onrechtvaardigheid, valsheid en liefdeloosheid ontdekt worden.

4. Het is soms Gods wil dat de godvrezenden zullen lijden om hun goeddoen, hun eerlijkheid en hun geloof.

5. Gelijk het goeddoen iemand soms blootstelt aan lijden, zo zal het kwaaddoen hem er niet aan doen ontkomen. De apostel stelt hier het geval van beide. Indien dan het lijden van hen die goeddoen reeds zo zwaar kan zijn, wat moet dan wel het lijden zijn van boze mensen voor hun kwaaddoen! Het is een treurige toestand, waarin iemand zich bevindt over wie zonde en lijden tegelijkertijd komen, de zonde maakt het lijden zwaar, rusteloos, troosteloos en verwoestend.

Verzen 16-17

1 Petrus 3:16-17

De belijdenis van het geloof eens Christens kan alleen door de twee hier genoemde middelen aannemelijk gemaakt worden: een goed geweten en een goede wandel, Het geweten is goed wanneer het zijn bediening goed vervult, wanneer het zuiver en onbedorven gehouden wordt, vrij blijft van schuld. Dan zal het u rechtvaardigen ofschoon de mensen u veroordelen. Een goede wandel in Christus is een heilig leven, overeenkomstig de leer en het voorbeeld van Christus. Let op uw geweten en op uw wandel, en dan, ofschoon de mensen kwaad van u spreken en u valselijk beschuldigen als kwaaddoeners, zult gij u kunnen rechtvaardigen en hen tot schaamte brengen. Wellicht meent gij dat het hard is te lijden om weldoen, en omdat men een goed geweten bewaart en een goeden wandel leidt, maar weest niet ontmoedigd, want het is beter voor u, ofschoon erger voor uw vijanden, dat gij lijdt om goeddoen en niet om bedreven kwaad.

1. De mens met het nauwgezetste geweten kan niet ontkomen aan de verwijtingen en lasteringen van boze mensen, die zullen van hem kwaadspreken als van een kwaaddoener, en hem met misdaden belasten, waarvan zijn ziel een afkeer heeft. Ook Christus en Zijne apostelen werden zo behandeld.

2. Een goed geweten en een goede wandel zijn de beste middelen om een goeden naam te verkrijgen, zij geven een goed en blijvend getuigenis.

3. Valse beschuldiging verandert gewoonlijk in schande voor den beschuldiger, wanneer zijn ongeloofwaardigheid, onrechtvaardigheid, valsheid en liefdeloosheid ontdekt worden.

4. Het is soms Gods wil dat de godvrezenden zullen lijden om hun goeddoen, hun eerlijkheid en hun geloof.

5. Gelijk het goeddoen iemand soms blootstelt aan lijden, zo zal het kwaaddoen hem er niet aan doen ontkomen. De apostel stelt hier het geval van beide. Indien dan het lijden van hen die goeddoen reeds zo zwaar kan zijn, wat moet dan wel het lijden zijn van boze mensen voor hun kwaaddoen! Het is een treurige toestand, waarin iemand zich bevindt over wie zonde en lijden tegelijkertijd komen, de zonde maakt het lijden zwaar, rusteloos, troosteloos en verwoestend.

Verzen 18-20

1 Petrus 3:18-20

Hier is:

I. Het voorbeeld van Christus voorgesteld als een beweegreden om geduldig te zijn onder het lijden. De kracht van de bewijsvoering zullen wij recht gevoelen, wanneer wij de woorden nader in bijzonderheden beschouwen.

1. Jezus Christus zelf was gedurende Zijn leven op aarde niet gevrijwaard tegen lijden, ofschoon Hij geen eigen schuld had en alle lijden had kunnen vermijden indien Hem dat behaagd had.

2. De reden van Christus' lijden, de reden waardoor Hij het verdiende, was de zonde der mensen. Christus heeft voor de zonden geleden. Het lijden van Christus was in waarheid straf, die straf werd geleden om een verzoening voor de zonden aan te brengen en die uit te delgen, en zij strekt zich uit tot alle zonden.

3. In het geval van het lijden onzes Heeren was het de rechtvaardige, die leed voor de onrechtvaardigen, Hij stelde zich zelven in onze plaats en droeg onze ongerechtigheden. Hij, die geen zonde kende, leed in plaats van hen, die geen rechtvaardigheid kenden.

4. De verdiensten en de volmaaktheid van Christus' offerande waren zodanig, dat voor Hem eenmaal lijden genoeg was. De wettelijke offeranden werden dagelijks herhaald, en van jaar tot jaar, maar de offerande van Christus, eenmaal gebracht, heeft de zonde weggenomen, Hebrews 7:27, Hebrews 9:26, Hebrews 10:10, Hebrews 10:12, Hebrews 10:14.

5. Het gezegende doel van het lijden onzes Heeren was ons tot God te brengen, ons met God te verzoenen, ons toegang tot den Vader te geven, ons en onze daden Gode aangenaam te maken en ons in de eeuwige heerlijkheid te brengen, Ephesians 2:13, Ephesians 2:18, Ephesians 3:12, Hebrews 10:21, Hebrews 10:22.

6. De uitslag van Christus' lijden voor Hem zelven was deze: Hij werd gedood in het vlees, in Zijn menselijke natuur, maar levendgemaakt door den Geest. En nu, indien Christus niet vrijgesteld was van lijden, waarom zouden de Christenen dat verwachten? Indien Hij leed om de zonden weg te nemen, waarom zouden wij dan niet tevreden zijn onder ons lijden, dat alleen dient tot onze verbetering en beproeving, en niet als straf? Indien Hij, de volmaakt rechtvaardige, leed, waarom zullen wij, onrechtvaardigen, dan niet lijden? Indien Hij eenmaal leed en daarna in Zijne heerlijkheid inging, zullen wij dan niet geduldig zijn onder het lijden, dat slechts voor een korten tijd is en waarna wij Hem volgen in de heerlijkheid? Indien Hij leed om ons tot God te brengen, zullen wij dan niet ons onderwerpen aan moeilijkheden, die dienen moeten om ons op te wekken in ons terugkeren tot God en in onze vervulling van onze plichten jegens Hem?

II. De apostel gaat van het voorbeeld van Christus over tot dat van de oude wereld en houdt den Joden, aan welken hij schrijft, het verschillend lot voor van hen, die Christus geloofden en Hem gehoorzaamden, zoals hij door Noach gepredikt werd, en van hen, die voortgingen in hun ongehoorzaamheid en ongeloof, met aanduiding dat de Joden onder gelijk vonnis waren. God zou niet langer geduld met hen hebben. Nu nog werd hun barmhartigheid aangeboden, zij, die dat aanbod aannamen, zonden er door gered worden, maar zij, die Christus en het Evangelie verwierpen, zouden zo zeker omkomen als de ongehoorzamen ten tijde van Noach.

1. Ter verklaring hiervan moeten wij in aanmerking nemen:

A. De prediker: Christus Jezus, die zich de zaken van Zijne gemeente en van de wereld aangetrokken heeft sedert de eerste belofte aan Adam geschied was, Genesis 3:15.. Hij ging heen, niet door plaatselijke beweging maar door bijzondere werking, gelijk meermalen van God gezegd wordt, dat Hij van plaats verandert, Genesis 11:5, Hosea 5:15, Micah 1:3. Hij ging heen en predikte, door Zijn Geest met hen worstelende en Henoch en Noach inspirerende en bekwamende om tot hen te spreken: en predikte hun. Hij predikte hun gerechtigheid, 2 Pet. 2:5.

B. De hoorders. Omdat zij nu dood en dus buiten het lichaam zijn, spreekt de apostel van hen zeer geschikt als van de geesten, die in de gevangenis zijn. Niet dat zij in de gevangenis waren toen Christus hun predikte, zoals de Latijnse overzetting en de paapse uitleggers willen.

C. De zonden van deze mensen. Zij waren ongehoorzaam, dat is: opstandelingen, onaandoenlijk en ongelovig, dat betekent het woord. Deze hun zonde werd verzwaard door het geduld en de lankmoedigheid Gods (die eens op hen wachtte, honderd twintig jaren lang, terwijl Noach de ark toebereidde en daardoor, zowel als door zijn prediking, hun zeer ernstige waarschuwing gaf van hetgeen over hen komen zou.

D. Het einde. Hun lichamen werden verdronken en hun zielen in de hel geworpen, die hier de gevangenis genoemd wordt, Matthew 5:25, Matthew 5:2 Pet. 2:4, 5, maar Noach en zijn gezin, dat geloofde en gehoorzaam was, werd behouden in de ark.

2. Hieruit leren wij:

A. Dat God nauwkeurig rekening houdt met al de middelen en voordelen, welke de mensen van alle eeuwen hebben voor de redding hunner zielen. Het wordt ons hier van de oude wereld gemeld, dat Christus haar Zijn hulp aanbood, Zijn Geest zond, door de prediking van Noach hen deed waarschuwen, en lang op hun tot-inkeer-komen wachtte.

B. Ofschoon de lankmoedigheid Gods lang op de zondaren wacht, komt er ten laatste een einde aan, het is beneden de majesteit Gods om altijd tevergeefs op den mens te wachten.

C. De geesten van ongehoorzame zondaren, zodra zij het lichaam verlaten hebben, worden verwezen naar de gevangenis, de hel, waaruit geen verlossing meer is.

D. De weg van de meerderheid is niet de beste, de wijste, of de veiligste. Het is beter met acht in de ark te gaan dan met acht millioen te verdrinken in den vloed en verdoemd te worden in de hel.

Verzen 18-20

1 Petrus 3:18-20

Hier is:

I. Het voorbeeld van Christus voorgesteld als een beweegreden om geduldig te zijn onder het lijden. De kracht van de bewijsvoering zullen wij recht gevoelen, wanneer wij de woorden nader in bijzonderheden beschouwen.

1. Jezus Christus zelf was gedurende Zijn leven op aarde niet gevrijwaard tegen lijden, ofschoon Hij geen eigen schuld had en alle lijden had kunnen vermijden indien Hem dat behaagd had.

2. De reden van Christus' lijden, de reden waardoor Hij het verdiende, was de zonde der mensen. Christus heeft voor de zonden geleden. Het lijden van Christus was in waarheid straf, die straf werd geleden om een verzoening voor de zonden aan te brengen en die uit te delgen, en zij strekt zich uit tot alle zonden.

3. In het geval van het lijden onzes Heeren was het de rechtvaardige, die leed voor de onrechtvaardigen, Hij stelde zich zelven in onze plaats en droeg onze ongerechtigheden. Hij, die geen zonde kende, leed in plaats van hen, die geen rechtvaardigheid kenden.

4. De verdiensten en de volmaaktheid van Christus' offerande waren zodanig, dat voor Hem eenmaal lijden genoeg was. De wettelijke offeranden werden dagelijks herhaald, en van jaar tot jaar, maar de offerande van Christus, eenmaal gebracht, heeft de zonde weggenomen, Hebrews 7:27, Hebrews 9:26, Hebrews 10:10, Hebrews 10:12, Hebrews 10:14.

5. Het gezegende doel van het lijden onzes Heeren was ons tot God te brengen, ons met God te verzoenen, ons toegang tot den Vader te geven, ons en onze daden Gode aangenaam te maken en ons in de eeuwige heerlijkheid te brengen, Ephesians 2:13, Ephesians 2:18, Ephesians 3:12, Hebrews 10:21, Hebrews 10:22.

6. De uitslag van Christus' lijden voor Hem zelven was deze: Hij werd gedood in het vlees, in Zijn menselijke natuur, maar levendgemaakt door den Geest. En nu, indien Christus niet vrijgesteld was van lijden, waarom zouden de Christenen dat verwachten? Indien Hij leed om de zonden weg te nemen, waarom zouden wij dan niet tevreden zijn onder ons lijden, dat alleen dient tot onze verbetering en beproeving, en niet als straf? Indien Hij, de volmaakt rechtvaardige, leed, waarom zullen wij, onrechtvaardigen, dan niet lijden? Indien Hij eenmaal leed en daarna in Zijne heerlijkheid inging, zullen wij dan niet geduldig zijn onder het lijden, dat slechts voor een korten tijd is en waarna wij Hem volgen in de heerlijkheid? Indien Hij leed om ons tot God te brengen, zullen wij dan niet ons onderwerpen aan moeilijkheden, die dienen moeten om ons op te wekken in ons terugkeren tot God en in onze vervulling van onze plichten jegens Hem?

II. De apostel gaat van het voorbeeld van Christus over tot dat van de oude wereld en houdt den Joden, aan welken hij schrijft, het verschillend lot voor van hen, die Christus geloofden en Hem gehoorzaamden, zoals hij door Noach gepredikt werd, en van hen, die voortgingen in hun ongehoorzaamheid en ongeloof, met aanduiding dat de Joden onder gelijk vonnis waren. God zou niet langer geduld met hen hebben. Nu nog werd hun barmhartigheid aangeboden, zij, die dat aanbod aannamen, zonden er door gered worden, maar zij, die Christus en het Evangelie verwierpen, zouden zo zeker omkomen als de ongehoorzamen ten tijde van Noach.

1. Ter verklaring hiervan moeten wij in aanmerking nemen:

A. De prediker: Christus Jezus, die zich de zaken van Zijne gemeente en van de wereld aangetrokken heeft sedert de eerste belofte aan Adam geschied was, Genesis 3:15.. Hij ging heen, niet door plaatselijke beweging maar door bijzondere werking, gelijk meermalen van God gezegd wordt, dat Hij van plaats verandert, Genesis 11:5, Hosea 5:15, Micah 1:3. Hij ging heen en predikte, door Zijn Geest met hen worstelende en Henoch en Noach inspirerende en bekwamende om tot hen te spreken: en predikte hun. Hij predikte hun gerechtigheid, 2 Pet. 2:5.

B. De hoorders. Omdat zij nu dood en dus buiten het lichaam zijn, spreekt de apostel van hen zeer geschikt als van de geesten, die in de gevangenis zijn. Niet dat zij in de gevangenis waren toen Christus hun predikte, zoals de Latijnse overzetting en de paapse uitleggers willen.

C. De zonden van deze mensen. Zij waren ongehoorzaam, dat is: opstandelingen, onaandoenlijk en ongelovig, dat betekent het woord. Deze hun zonde werd verzwaard door het geduld en de lankmoedigheid Gods (die eens op hen wachtte, honderd twintig jaren lang, terwijl Noach de ark toebereidde en daardoor, zowel als door zijn prediking, hun zeer ernstige waarschuwing gaf van hetgeen over hen komen zou.

D. Het einde. Hun lichamen werden verdronken en hun zielen in de hel geworpen, die hier de gevangenis genoemd wordt, Matthew 5:25, Matthew 5:2 Pet. 2:4, 5, maar Noach en zijn gezin, dat geloofde en gehoorzaam was, werd behouden in de ark.

2. Hieruit leren wij:

A. Dat God nauwkeurig rekening houdt met al de middelen en voordelen, welke de mensen van alle eeuwen hebben voor de redding hunner zielen. Het wordt ons hier van de oude wereld gemeld, dat Christus haar Zijn hulp aanbood, Zijn Geest zond, door de prediking van Noach hen deed waarschuwen, en lang op hun tot-inkeer-komen wachtte.

B. Ofschoon de lankmoedigheid Gods lang op de zondaren wacht, komt er ten laatste een einde aan, het is beneden de majesteit Gods om altijd tevergeefs op den mens te wachten.

C. De geesten van ongehoorzame zondaren, zodra zij het lichaam verlaten hebben, worden verwezen naar de gevangenis, de hel, waaruit geen verlossing meer is.

D. De weg van de meerderheid is niet de beste, de wijste, of de veiligste. Het is beter met acht in de ark te gaan dan met acht millioen te verdrinken in den vloed en verdoemd te worden in de hel.

Verzen 21-22

1 Petrus 3:21-22

Noachs redding in de ark op het water was de voorafbeelding van de redding van alle ware Christenen in de gemeente door den doop. Die tijdelijke redding in de ark was een type, het antitype daarvan is de eeuwige redding der gelovigen door den doop. Om misverstand te voorkomen voegt de apostel hier het volgende bij.

I. Hij verklaart wat hij bedoelt door behoudenis door den doop, niet de uitwendige wassing met water, welke op zich zelve alleen dient om de vuiligheid des lichaams weg te nemen, maar den doop, die de vraag is van een goed geweten tot God. De doop, die een gelovig vragen van een vastbesloten goed geweten is, dat zich verbindt om te geloven in en zich vromelijk te wijden aan God den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, en terzelfder tijd het vlees, de wereld en den duivel te verzaken. Het verbond des doops gesloten en gehouden, zal ons zeker zalig maken. De wassing is het zichtbare teken, maar dit is de afgebeelde zaak.

II. De apostel toont aan, dat de kracht van den doop tot zaligmaking niet afhangt van het gedane werk, maar van de opstanding van Jezus Christus. Deze veronderstelt Zijn dood, zij is de grondslag van ons geloof en onze hoop, aan haar worden wij door geloof en hoop gelijkvormig gemaakt door het afsterven van de zonde en het verrijzen tot heiligheid en nieuwheid des levens.

1. Het sacrament des doops, op de rechte wijze ontvangen, is een middel en bewijs van zaligmaking. De doop behoudt ons nu. Het behaagt God ons Zijne zegeningen mee te delen in en door Zijne instellingen, Acts 2:38, Acts 22:16.

2. Het uiterlijk deelnemen aan den doop zal niemand zalig maken zonder een goed ge weten en een daarmee overeenstemmenden wandel. Het moet zijn de vraag van een goed geweten naar God.

Opmerking. Kleine kinderen kunnen die vraag niet doen en daarom moeten die niet gedoopt worden.

Antwoord. De ware besnijdenis was die des harten en niet die des vlezes, Romans 2:29. En toch waren de kinderen daartoe niet meer instaat dan onze kinderen nu zijn om die vraag te doen. Maar evenwel werden zij ten achtsten dage besneden. Die gevallen staan gelijk. De kinderen van de Christelijke gemeente mogen daarom tot de instelling toegelaten worden met evenveel reden als de Joodse kinderen, tenzij men aantonen kan, dat zij door enig opzettelijk verbod van Christus uitgesloten zijn.

III. De apostel, den dood en de opstanding van Christus vermeld hebbende, gaat voort met te spreken over Zijne hemelvaart en Zijn zitten aan de rechterhand des Vaders, als een onderwerp, dat geschikt is om deze gelovigen onder hun lijden te vertroosten, 1 Peter 3:22. Indien de verhoging van Christus na Zijn diepe vernedering zo heerlijk was, mogen Zijn volgelingen niet wanhopen, maar verwachten dat zij na hun kortstondige droefenissen verblijd zullen worden met overvloedige vreugde en heerlijkheid. Wij zien hier:

1. Nadat Jezus Christus Zijn arbeid en Zijn lijden op aarde volbracht had, steeg Hij zegepralend op naar den hemel, Acts 1:1, Mark 16:19. Hij voer ten hemel op om de door Hem verworven kroon en heerlijkheid te ontvangen, John 17:5, om dat deel van Zijn middelaarswerk te verrichten, dat op aarde niet kon gedaan worden, om voor de Zijnen tussen te treden, om de volheid van Zijn voldoening te openbaren, om voor Zijn volk bezit te nemen van den hemel, en hun den Trooster te zenden, die het onderpand van Zijn tussenkomst zou zijn, John 16:7.

2. Na Zijn hemelvaart werd Christus op den troon geplaatst aan de rechterhand Zijns Vaders. Dat er gezegd wordt dat Hij gezeten is, bedoelt de volmaakte rust, het geheel ophouden van alle vroegere moeite en lijden, en bevordering tot de hoogste persoonlijke waardigheid en vrijmacht.

3. Engelen, machten en krachten zijn Hem allen onderdanig gemaakt. Aan Jezus Christus, den Godmens, is gegeven alle macht in hemel en op aarde om te bevelen, wetten te geven en het laatste oordeel te vellen. Dat zullen Zijne vijanden ondervinden tot hun altijddurende smart en verwarring, maar Zijn dienstknechten tot hun eeuwige vreugde en zaligheid.

Verzen 21-22

1 Petrus 3:21-22

Noachs redding in de ark op het water was de voorafbeelding van de redding van alle ware Christenen in de gemeente door den doop. Die tijdelijke redding in de ark was een type, het antitype daarvan is de eeuwige redding der gelovigen door den doop. Om misverstand te voorkomen voegt de apostel hier het volgende bij.

I. Hij verklaart wat hij bedoelt door behoudenis door den doop, niet de uitwendige wassing met water, welke op zich zelve alleen dient om de vuiligheid des lichaams weg te nemen, maar den doop, die de vraag is van een goed geweten tot God. De doop, die een gelovig vragen van een vastbesloten goed geweten is, dat zich verbindt om te geloven in en zich vromelijk te wijden aan God den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, en terzelfder tijd het vlees, de wereld en den duivel te verzaken. Het verbond des doops gesloten en gehouden, zal ons zeker zalig maken. De wassing is het zichtbare teken, maar dit is de afgebeelde zaak.

II. De apostel toont aan, dat de kracht van den doop tot zaligmaking niet afhangt van het gedane werk, maar van de opstanding van Jezus Christus. Deze veronderstelt Zijn dood, zij is de grondslag van ons geloof en onze hoop, aan haar worden wij door geloof en hoop gelijkvormig gemaakt door het afsterven van de zonde en het verrijzen tot heiligheid en nieuwheid des levens.

1. Het sacrament des doops, op de rechte wijze ontvangen, is een middel en bewijs van zaligmaking. De doop behoudt ons nu. Het behaagt God ons Zijne zegeningen mee te delen in en door Zijne instellingen, Acts 2:38, Acts 22:16.

2. Het uiterlijk deelnemen aan den doop zal niemand zalig maken zonder een goed ge weten en een daarmee overeenstemmenden wandel. Het moet zijn de vraag van een goed geweten naar God.

Opmerking. Kleine kinderen kunnen die vraag niet doen en daarom moeten die niet gedoopt worden.

Antwoord. De ware besnijdenis was die des harten en niet die des vlezes, Romans 2:29. En toch waren de kinderen daartoe niet meer instaat dan onze kinderen nu zijn om die vraag te doen. Maar evenwel werden zij ten achtsten dage besneden. Die gevallen staan gelijk. De kinderen van de Christelijke gemeente mogen daarom tot de instelling toegelaten worden met evenveel reden als de Joodse kinderen, tenzij men aantonen kan, dat zij door enig opzettelijk verbod van Christus uitgesloten zijn.

III. De apostel, den dood en de opstanding van Christus vermeld hebbende, gaat voort met te spreken over Zijne hemelvaart en Zijn zitten aan de rechterhand des Vaders, als een onderwerp, dat geschikt is om deze gelovigen onder hun lijden te vertroosten, 1 Peter 3:22. Indien de verhoging van Christus na Zijn diepe vernedering zo heerlijk was, mogen Zijn volgelingen niet wanhopen, maar verwachten dat zij na hun kortstondige droefenissen verblijd zullen worden met overvloedige vreugde en heerlijkheid. Wij zien hier:

1. Nadat Jezus Christus Zijn arbeid en Zijn lijden op aarde volbracht had, steeg Hij zegepralend op naar den hemel, Acts 1:1, Mark 16:19. Hij voer ten hemel op om de door Hem verworven kroon en heerlijkheid te ontvangen, John 17:5, om dat deel van Zijn middelaarswerk te verrichten, dat op aarde niet kon gedaan worden, om voor de Zijnen tussen te treden, om de volheid van Zijn voldoening te openbaren, om voor Zijn volk bezit te nemen van den hemel, en hun den Trooster te zenden, die het onderpand van Zijn tussenkomst zou zijn, John 16:7.

2. Na Zijn hemelvaart werd Christus op den troon geplaatst aan de rechterhand Zijns Vaders. Dat er gezegd wordt dat Hij gezeten is, bedoelt de volmaakte rust, het geheel ophouden van alle vroegere moeite en lijden, en bevordering tot de hoogste persoonlijke waardigheid en vrijmacht.

3. Engelen, machten en krachten zijn Hem allen onderdanig gemaakt. Aan Jezus Christus, den Godmens, is gegeven alle macht in hemel en op aarde om te bevelen, wetten te geven en het laatste oordeel te vellen. Dat zullen Zijne vijanden ondervinden tot hun altijddurende smart en verwarring, maar Zijn dienstknechten tot hun eeuwige vreugde en zaligheid.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Peter 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-peter-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile