Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
1 Petrus 4

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 PETRUS 4

Het werk van den Christen is tweeledig: hij moet den wil Gods volbrengen en Hem-welbehaaglijk lijden. Dit hoofdstuk geeft ons leiding voor beide. De plichten, tot welker beoefening wij hier opgewekt werden, zijn de doding der zonden, een leven voor God, matigheid, gebed, liefdadigheid, gastvrijheid, goed gebruik van onze talenten. De apostel dringt daar bij de Christenen op aan door de beschouwing van den tijd, dien zij in de zonde verloren hebben, en het naderend einde van alle dingen, 1 Peter 4:1. Wat het lijden betreft, dat moet ons niet verrassen, maar wij ons er in verblijden, alleen zorgdragende dat wij niet lijden als kwaaddoeners. Hij doelt er op dat hun beproevingen spoedig zullen komen, dat hun zielen zowel als hun lichamen in ge vaar waren, en dat de beste wijze om hun zielen te bewaren is ze God te bevelen door weldoen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 PETRUS 4

Het werk van den Christen is tweeledig: hij moet den wil Gods volbrengen en Hem-welbehaaglijk lijden. Dit hoofdstuk geeft ons leiding voor beide. De plichten, tot welker beoefening wij hier opgewekt werden, zijn de doding der zonden, een leven voor God, matigheid, gebed, liefdadigheid, gastvrijheid, goed gebruik van onze talenten. De apostel dringt daar bij de Christenen op aan door de beschouwing van den tijd, dien zij in de zonde verloren hebben, en het naderend einde van alle dingen, 1 Peter 4:1. Wat het lijden betreft, dat moet ons niet verrassen, maar wij ons er in verblijden, alleen zorgdragende dat wij niet lijden als kwaaddoeners. Hij doelt er op dat hun beproevingen spoedig zullen komen, dat hun zielen zowel als hun lichamen in ge vaar waren, en dat de beste wijze om hun zielen te bewaren is ze God te bevelen door weldoen.

Verzen 1-3

1 Petrus 4:1-3

De apostel maakt hier opnieuw een uitweiding naar aanleiding van het lijden van Christus. In het voorgaande heeft hij dat gebruikt om geduld in lijden aan te raden, thans tot de doding der zonden. Merk op:

I. In welke woorden de vermaning is vervat. Met de voorstelling dat Christus heeft geleden in het vlees voor ons: in Zijn menselijke natuur. Het gevolg daaraan ontleend is: Zo wapent gij uzelven ook met die gedachte, met moed en beslistheid. Het woord vlees in de eerste gedachte betekent de menselijke natuur van Christus, maar daarna betekent het des mensen verdorven natuur. De bedoeling is: Gelijk Christus geleden heeft in Zijn menselijke natuur, doe gij zo uw verdorven natuur lijden, krachtens uw doopgelofte en uw belijdenis, breng door zelfverloochening uw ouden mens, het lichaam der zonde, ter dood, want, indien gij op die wijze lijdt, zult gij gelijkvormig zijn aan Christus in Zijn dood en opstanding en zult ophouden van de zonde.

1. Enige van de beste en sterkste bewijsvoeringen tegen alle soorten van zonden zijn ontleend aan het lijden van Christus. Alle deelneming en tederheid voor den lijdenden Christus zijn zonder betekenis, zo gij niet ophoudt met zondigen. Hij stierf om de zonde te vernietigen, ofschoon Hij zich gewillig aan het wreedste lijden kon onderwerpen, kon Hij zich niet onderschikken aan de geringste zonde.

2. De aanvang van alle ware doding der zonde ligt in den geest, niet in kastijdingen en ontberingen van het lichaam. De geest van den mens is vleselijk, vol vijandschap, zijn verstand is verduisterd, vervreemd van het leven Gods, Ephesians 4:18. De mens is niet eerlijk, maar partijdig, blind en boos, tot hij vernieuwd en geheiligd is door de weder barende genade Gods.

II. Hoe het verder uitgelegd wordt, 1 Peter 4:2. De apostel verklaart wat hij bedoelt met dood zijn voor de zonde en opgehouden hebben van de zonde, zowel in ontkennenden als in bevestigenden zin. Ontkennend: een Christen behoort niet den tijd, die overig is in het vlees, te leven naar de begeerlijkheden der mensen, naar hun zinnelijke lusten en bedorven begeerten. Bevestigend: hij behoort zich te gedragen naar den geopenbaarden wil van den heiligen God.

1. De begeerlijkheden der mensen zijn de bron van al hun ondeugden, James 1:13, James 1:14. Geen overvallende verzoekingen, hoe zwaar ook, zouden de overhand kunnen verkrijgen. tenzij door `s mensen eigen verdorvenheid.

2. Alle ware Christenen maken den wil van God, en niet hun eigen lusten en begeerlijkheden, den regel voor hun leven en daden.

3. De ware bekering brengt een merkwaardige verandering teweeg in het hart en leven van ieder, die haar deelachtig wordt. Zij brengt den mens af van al zijn oude, fatsoenlijke en onbehoorlijke begeerten en van de gewone wegen der ondeugd, tot den wil van God. Zij verandert wil, oordeel, genegenheid, weg en wandel van ieder, die haar ondervonden heeft.

III. Hoe er op aangedrongen wordt, 1 Peter 4:3. Want het is ons genoeg, dat wij den voorgaanden tijd des levens der heidenen wil volbracht hebben, enz. Hier redeneert de apostel van het standpunt der gelijkheid. Het is niet meer dan billijk, gelijk, en redelijk, dat gelijk gij tot hiertoe het gehele voorgaande deel uws levens zonde en Satan gediend hebt, gij nu den levenden God dienen zult. Ofschoon degenen, aan wie de apostel schreef, Joden waren, hadden zij, onder de heidenen levende, hun wegen geleerd.

1. Wanneer iemand waarlijk bekeerd werd, is het zeer pijnlijk voor hem om te den ken hoe hij den. voorgaanden tijd zijns levens besteed heeft, het gevaar dat hij gedurende zo vele jaren gelopen heeft, het kwaad dat hij anderen gedaan heeft, de oneer God aangedaan en het verlies dat hij geleden heeft, zijn hem zeer bedroevend.

2. Zolang iemands wil nog ongeheiligd en bedorven is, wandelt hij voortdurend op slechte wegen, hij maakt die tot zijn keuze en vreugde en werk, en hij maakt zijn slechten toestand dagelijks erger.

3. De ene ingewilligde zonde lokt de andere uit. Hier worden er zes genoemd, die alle met elkaar in verband staan en van elkaar afhankelijk zijn.

A. Ontuchtigheden of onzedelijkheid, zich openbarende in blikken, gebaren en houding, Romans 13:13.

B. Begeerlijkheden, daden van onzedelijkheid als overspel en hoererij.

C. Wijnzuiperijen, ofschoon nog geen eigenlijke dronkenschap, een onmatig gebruik van wijn ten nadele van gezondheid en werk, wordt hier veroordeeld.

D. Brasserijen, luisterrijke feesten, te menigvuldig, te groot en te kostbaar.

E. Drinkerijen, waardoor bedoeld wordt gulzigheid in eten en drinken.

F. Gruwelijke afgoderijen, de afgodendienst der heidenen ging gepaard met ontucht, dronkenschap, brasserij en alle soorten van beestachtigheid en wreedheid, en sommigen van deze Joden, lang onder hen levende, verliepen en bedierven zich zelven door zulke gewoonten.

4. Het is de plicht des Christens niet alleen af te laten van al wat grof-slecht is, maar ook van die dingen, die aanleiding tot zondigen geven of den schijn des kwaads bezorgen. Buitensporigheid in wijn en al te grote feesten worden evengoed verboden als wellust en afgoderij.

Verzen 1-3

1 Petrus 4:1-3

De apostel maakt hier opnieuw een uitweiding naar aanleiding van het lijden van Christus. In het voorgaande heeft hij dat gebruikt om geduld in lijden aan te raden, thans tot de doding der zonden. Merk op:

I. In welke woorden de vermaning is vervat. Met de voorstelling dat Christus heeft geleden in het vlees voor ons: in Zijn menselijke natuur. Het gevolg daaraan ontleend is: Zo wapent gij uzelven ook met die gedachte, met moed en beslistheid. Het woord vlees in de eerste gedachte betekent de menselijke natuur van Christus, maar daarna betekent het des mensen verdorven natuur. De bedoeling is: Gelijk Christus geleden heeft in Zijn menselijke natuur, doe gij zo uw verdorven natuur lijden, krachtens uw doopgelofte en uw belijdenis, breng door zelfverloochening uw ouden mens, het lichaam der zonde, ter dood, want, indien gij op die wijze lijdt, zult gij gelijkvormig zijn aan Christus in Zijn dood en opstanding en zult ophouden van de zonde.

1. Enige van de beste en sterkste bewijsvoeringen tegen alle soorten van zonden zijn ontleend aan het lijden van Christus. Alle deelneming en tederheid voor den lijdenden Christus zijn zonder betekenis, zo gij niet ophoudt met zondigen. Hij stierf om de zonde te vernietigen, ofschoon Hij zich gewillig aan het wreedste lijden kon onderwerpen, kon Hij zich niet onderschikken aan de geringste zonde.

2. De aanvang van alle ware doding der zonde ligt in den geest, niet in kastijdingen en ontberingen van het lichaam. De geest van den mens is vleselijk, vol vijandschap, zijn verstand is verduisterd, vervreemd van het leven Gods, Ephesians 4:18. De mens is niet eerlijk, maar partijdig, blind en boos, tot hij vernieuwd en geheiligd is door de weder barende genade Gods.

II. Hoe het verder uitgelegd wordt, 1 Peter 4:2. De apostel verklaart wat hij bedoelt met dood zijn voor de zonde en opgehouden hebben van de zonde, zowel in ontkennenden als in bevestigenden zin. Ontkennend: een Christen behoort niet den tijd, die overig is in het vlees, te leven naar de begeerlijkheden der mensen, naar hun zinnelijke lusten en bedorven begeerten. Bevestigend: hij behoort zich te gedragen naar den geopenbaarden wil van den heiligen God.

1. De begeerlijkheden der mensen zijn de bron van al hun ondeugden, James 1:13, James 1:14. Geen overvallende verzoekingen, hoe zwaar ook, zouden de overhand kunnen verkrijgen. tenzij door `s mensen eigen verdorvenheid.

2. Alle ware Christenen maken den wil van God, en niet hun eigen lusten en begeerlijkheden, den regel voor hun leven en daden.

3. De ware bekering brengt een merkwaardige verandering teweeg in het hart en leven van ieder, die haar deelachtig wordt. Zij brengt den mens af van al zijn oude, fatsoenlijke en onbehoorlijke begeerten en van de gewone wegen der ondeugd, tot den wil van God. Zij verandert wil, oordeel, genegenheid, weg en wandel van ieder, die haar ondervonden heeft.

III. Hoe er op aangedrongen wordt, 1 Peter 4:3. Want het is ons genoeg, dat wij den voorgaanden tijd des levens der heidenen wil volbracht hebben, enz. Hier redeneert de apostel van het standpunt der gelijkheid. Het is niet meer dan billijk, gelijk, en redelijk, dat gelijk gij tot hiertoe het gehele voorgaande deel uws levens zonde en Satan gediend hebt, gij nu den levenden God dienen zult. Ofschoon degenen, aan wie de apostel schreef, Joden waren, hadden zij, onder de heidenen levende, hun wegen geleerd.

1. Wanneer iemand waarlijk bekeerd werd, is het zeer pijnlijk voor hem om te den ken hoe hij den. voorgaanden tijd zijns levens besteed heeft, het gevaar dat hij gedurende zo vele jaren gelopen heeft, het kwaad dat hij anderen gedaan heeft, de oneer God aangedaan en het verlies dat hij geleden heeft, zijn hem zeer bedroevend.

2. Zolang iemands wil nog ongeheiligd en bedorven is, wandelt hij voortdurend op slechte wegen, hij maakt die tot zijn keuze en vreugde en werk, en hij maakt zijn slechten toestand dagelijks erger.

3. De ene ingewilligde zonde lokt de andere uit. Hier worden er zes genoemd, die alle met elkaar in verband staan en van elkaar afhankelijk zijn.

A. Ontuchtigheden of onzedelijkheid, zich openbarende in blikken, gebaren en houding, Romans 13:13.

B. Begeerlijkheden, daden van onzedelijkheid als overspel en hoererij.

C. Wijnzuiperijen, ofschoon nog geen eigenlijke dronkenschap, een onmatig gebruik van wijn ten nadele van gezondheid en werk, wordt hier veroordeeld.

D. Brasserijen, luisterrijke feesten, te menigvuldig, te groot en te kostbaar.

E. Drinkerijen, waardoor bedoeld wordt gulzigheid in eten en drinken.

F. Gruwelijke afgoderijen, de afgodendienst der heidenen ging gepaard met ontucht, dronkenschap, brasserij en alle soorten van beestachtigheid en wreedheid, en sommigen van deze Joden, lang onder hen levende, verliepen en bedierven zich zelven door zulke gewoonten.

4. Het is de plicht des Christens niet alleen af te laten van al wat grof-slecht is, maar ook van die dingen, die aanleiding tot zondigen geven of den schijn des kwaads bezorgen. Buitensporigheid in wijn en al te grote feesten worden evengoed verboden als wellust en afgoderij.

Verzen 4-6

1 Petrus 4:4-6

I. Hier geven wij de grondige verandering, die bewerkt wordt in hen, die in de voorgaande verzen voorgesteld werden als in het eerste deel huns levens zeer goddeloos te zijn geweest. Zij wandelden niet meer op dezelfden weg en in hetzelfde gezelschap van vroeger. En merkt nu op het gedrag van hun vroegere godloze bekenden jegens hen.

1. Zij houden zich vreemd, zij verwonderen er zich over als over iets nieuws en ongewoons, dat hun oude vrienden zo veranderd zijn en niet als vroeger met groot geweld medelopen tot dezelfde uitgieting van overdadigheid, tot dezelfde onzinnige buitensporigheid en weelderigheid, die zij vroeger zo gretig en dwaas najoegen.

2. Zij lasteren hen. Hun verwondering vervoert hen tot lastering. Zij spreken kwaad van hun personen en hun weg, hun godsdienst en hun God.

A. Zij, die bezwaarlijk bekeerd zijn, willen niet terugkeren tot hun vroegere levenswijze, al worden zij ook nog zo verzocht door de kwaadheid of vleierij van anderen, om dat te doen Overreding noch smaad kan zoveel invloed op hen uitoefenen, dat zij opnieuw gaan doen wat zij vroeger gewoon waren.

B. De gemoedsgesteldheid en het gedrag van ware Christenen komen godlozen zeer vreemd voor. Dat zij zouden verachten wat ze vroeger zeer beminden, dat zij vele dingen zouden geloven die anderen als ongelooflijk voorkomen, dat zij verheugd zouden zijn over iets dat gevaarlijk en onaangenaam is, en ijverig naar hetgeen geen zichtbaar belang heeft, en zo vast hopen op toekomende dingen, is hetgeen de godlozen niet kunnen begrijpen.

C. De beste daden van de godvrezenden kunnen de aanmerkingen en den laster der ongodsdienstigen niet ontgaan. De daden, die een goed man de meeste moeite, zelfverloochening en gevaar aanbrengen, zullen het meest afgekeurd worden door liefdeloze en slechte mensen, zij spreken kwaad van de godvrezenden, ofschoon zij de vruchten van hun liefde, godsvrucht en goedheid plukken.

II. Tot troost van Gods dienstknechten wordt hierbij gevoegd:

1. Dat alle godlozen en vooral zij die kwaadspreken van degenen, die beter zijn dan zij zelven, zullen rekenschap geven, geroepen zullen worden om de redenen voor hun gedrag op te geven, aan Hem, die bereid staat om te oordelen, Hem die zowel instaat als behoorlijk gemachtigd is, en die eerlang zal verschijnen om te oordelen en vonnis te vellen over allen, die dan levend overgebleven zullen zijn, en allen, die gestorven zullen zijn en dan zullen opstaan, John 5:8, John 5:9, 2 Peter 3:7. De lasterende wereld zal binnen kort rekenschap geven aan den groten God omtrent al haar kwaadspreken van Zijn volk, Jude 1:14, Jude 1:15. Zij zullen spoedig geroepen worden tot een droeve verantwoording van al hun vloeken, hun dwaze grappen, hun lasteringen en leugens, tegen het gelovige volk van God uitgesproken. 2 Want daartoe is ook den doden het evangelie verkondigd geworden, opdat zij wel zouden geoordeeld worden naar den mens in het vlees, maar leven zouden naar God in den geest, 1 Peter 4:6. Sommigen verstaan deze moeilijke plaats aldus: Daartoe is het Evangelie verkondigd geworden aan alle gelovigen van den ouden dag, die nu in Christus gestorven zijn, opdat zij daardoor mochten leren en aangemoedigd worden om de onrechtvaardige oordeelvellingen en vervolgingen te verduren, welke de woede der mensen hun aandeed in het vlees, opdat zij mochten leven door den Geest voor God. Maar anderen vatten de uitdrukking: opdat zij wel geoordeeld zouden worden naar den mens in het vlees, in geestelijken zin op: Het Evangelie werd hun verkondigd om hen te oordelen, te veroordelen, te bestraffen over het verderf hunner natuur en de goddeloosheid van hun leven, omdat zij leefden als de heidenen of als bloot-natuurlijke mensen, en opdat zij na hun zonden te hebben gedood, voor Gods ogen een nieuw en geestelijk leven mochten leiden. Vat men het zo op dan leren wij hieruit:

A. De doding van onze zonden en het leven voor God zijn de verwachte uitwerking van de prediking van het Evangelie.

B. God zal zeker rekenschap vorderen van allen, wie het Evangelie gepredikt is, maar zonder dat zij deze vruchten voortbrachten. God staat gereed om te oordelen allen, die Zijn Evangelie vergeefs gehoord hebben.

C. Het maakt niets uit hoe wij geoordeeld worden naar den mens in het vlees, indien wij slechts leven mogen naar God in den geest.

Verzen 4-6

1 Petrus 4:4-6

I. Hier geven wij de grondige verandering, die bewerkt wordt in hen, die in de voorgaande verzen voorgesteld werden als in het eerste deel huns levens zeer goddeloos te zijn geweest. Zij wandelden niet meer op dezelfden weg en in hetzelfde gezelschap van vroeger. En merkt nu op het gedrag van hun vroegere godloze bekenden jegens hen.

1. Zij houden zich vreemd, zij verwonderen er zich over als over iets nieuws en ongewoons, dat hun oude vrienden zo veranderd zijn en niet als vroeger met groot geweld medelopen tot dezelfde uitgieting van overdadigheid, tot dezelfde onzinnige buitensporigheid en weelderigheid, die zij vroeger zo gretig en dwaas najoegen.

2. Zij lasteren hen. Hun verwondering vervoert hen tot lastering. Zij spreken kwaad van hun personen en hun weg, hun godsdienst en hun God.

A. Zij, die bezwaarlijk bekeerd zijn, willen niet terugkeren tot hun vroegere levenswijze, al worden zij ook nog zo verzocht door de kwaadheid of vleierij van anderen, om dat te doen Overreding noch smaad kan zoveel invloed op hen uitoefenen, dat zij opnieuw gaan doen wat zij vroeger gewoon waren.

B. De gemoedsgesteldheid en het gedrag van ware Christenen komen godlozen zeer vreemd voor. Dat zij zouden verachten wat ze vroeger zeer beminden, dat zij vele dingen zouden geloven die anderen als ongelooflijk voorkomen, dat zij verheugd zouden zijn over iets dat gevaarlijk en onaangenaam is, en ijverig naar hetgeen geen zichtbaar belang heeft, en zo vast hopen op toekomende dingen, is hetgeen de godlozen niet kunnen begrijpen.

C. De beste daden van de godvrezenden kunnen de aanmerkingen en den laster der ongodsdienstigen niet ontgaan. De daden, die een goed man de meeste moeite, zelfverloochening en gevaar aanbrengen, zullen het meest afgekeurd worden door liefdeloze en slechte mensen, zij spreken kwaad van de godvrezenden, ofschoon zij de vruchten van hun liefde, godsvrucht en goedheid plukken.

II. Tot troost van Gods dienstknechten wordt hierbij gevoegd:

1. Dat alle godlozen en vooral zij die kwaadspreken van degenen, die beter zijn dan zij zelven, zullen rekenschap geven, geroepen zullen worden om de redenen voor hun gedrag op te geven, aan Hem, die bereid staat om te oordelen, Hem die zowel instaat als behoorlijk gemachtigd is, en die eerlang zal verschijnen om te oordelen en vonnis te vellen over allen, die dan levend overgebleven zullen zijn, en allen, die gestorven zullen zijn en dan zullen opstaan, John 5:8, John 5:9, 2 Peter 3:7. De lasterende wereld zal binnen kort rekenschap geven aan den groten God omtrent al haar kwaadspreken van Zijn volk, Jude 1:14, Jude 1:15. Zij zullen spoedig geroepen worden tot een droeve verantwoording van al hun vloeken, hun dwaze grappen, hun lasteringen en leugens, tegen het gelovige volk van God uitgesproken. 2 Want daartoe is ook den doden het evangelie verkondigd geworden, opdat zij wel zouden geoordeeld worden naar den mens in het vlees, maar leven zouden naar God in den geest, 1 Peter 4:6. Sommigen verstaan deze moeilijke plaats aldus: Daartoe is het Evangelie verkondigd geworden aan alle gelovigen van den ouden dag, die nu in Christus gestorven zijn, opdat zij daardoor mochten leren en aangemoedigd worden om de onrechtvaardige oordeelvellingen en vervolgingen te verduren, welke de woede der mensen hun aandeed in het vlees, opdat zij mochten leven door den Geest voor God. Maar anderen vatten de uitdrukking: opdat zij wel geoordeeld zouden worden naar den mens in het vlees, in geestelijken zin op: Het Evangelie werd hun verkondigd om hen te oordelen, te veroordelen, te bestraffen over het verderf hunner natuur en de goddeloosheid van hun leven, omdat zij leefden als de heidenen of als bloot-natuurlijke mensen, en opdat zij na hun zonden te hebben gedood, voor Gods ogen een nieuw en geestelijk leven mochten leiden. Vat men het zo op dan leren wij hieruit:

A. De doding van onze zonden en het leven voor God zijn de verwachte uitwerking van de prediking van het Evangelie.

B. God zal zeker rekenschap vorderen van allen, wie het Evangelie gepredikt is, maar zonder dat zij deze vruchten voortbrachten. God staat gereed om te oordelen allen, die Zijn Evangelie vergeefs gehoord hebben.

C. Het maakt niets uit hoe wij geoordeeld worden naar den mens in het vlees, indien wij slechts leven mogen naar God in den geest.

Verzen 7-11

1 Petrus 4:7-11

Hier vinden wij een ontzagwekkende leer en een daaruit getrokken gevolgtrekking. De leer is: het einde aller dingen is nabij. De schrikkelijke verwoesting van de kerk en het volk der Joden, door onzen Zaligmaker voorzegd, is nu zeer nabij, bijgevolg is de tijd van hun vervolgingen en van uw lijden zeer kort. Uw eigen leven en dat van uw vijanden hebben spoedig hun uiterste grens bereikt. Ja zelfs de wereld zelf zal niet zeer lang meer voortbestaan. De wereldbrand zal er een eind aan maken en alle dingen zullen opgaan in de eeuwigheid. De gevolgtrekking hieruit bevat een reeks van waarschuwingen.

1. Tot nuchterheid en waakzaamheid. Zijt dus nuchteren, 1 Peter 4:7. Laat de plooi en de gesteldheid van uw zielen waardig, kalm en deugdelijk zijn, en betracht een stipte nalatigheid en soberheid in alle wereldse genietingen. Duldt niet dat gij gevangen wordt in uw vorige zonden en verzoekingen, 1 Peter 4:3.

En waakt in de gebeden, draagt zorg dat gij steeds in een kalme, bedaarde stemming zijt, geschikt om te bidden, en dat gij gewoonlijk in het gebed zijt, opdat dit einde u niet onvoorbereid overvalle, Luke 21:34, Mattheus 26: Matthew 26:40 Matthew 26:41..

A. De overdenking van ons naderend einde is een krachtige beweegreden om matig te zijn in alle wereldse zaken en ernstig in alle godsdienstige.

B. Zij, die daarom willen bidden, moeten waken in den gebede. Zij moeten waken over hun geest, waken tegen alle mogelijkheden en hun plicht doen zoveel in hun vermogen is.

C. Het rechte bestuur van het lichaam is het te gebruiken tot nut van de ziel. Wanneer de lusten en neigingen van het lichaam worden geregeerd en ingetoomd door het Woord Gods en het gezond verstand, en de belangen van het lichaam ondergeschikt worden aan de belangen en behoeften der ziel, dan is het lichaam niet de vijand, maar de vriend en helper van de ziel.

2. Tot liefde. Maar vooral hebt vurige liefde tot elkaar, 1 Peter 4:8. Hier is een voorname regel van het Christendom. De Christenen behoren elkaar lief te hebben, waarmee bedoeld wordt genegenheid tot elkaar, begeerte naar elkanders welvaart en een hartelijk pogen om die te bevorderen. Deze wederzijdse genegenheid mag niet koud, maar moet vurig zijn, dat is oprecht, sterk en blijvend. Deze ernstige genegenheid wordt aanbevolen boven alle dingen, waaruit haar belangrijkheid blijkt, Colossians 3:14. Zij is groter dan geloof en hoop, 1 Corinthians 13:13. Een van haar heerlijke uitwerkingen is, dat zij menigte van zonden zal bedekken.

A. Alle Christenen behoren vuriger liefde jegens elkaar dan jegens andere mensen te hebben. Hebt liefde tot elkaar. Hij zegt niet tot heidenen, tot afgodendienaars of tot afvalligen, maar onder elkaar. Dat de broederlijke liefde blijve, Hebrews 13:1. Er is een bijzondere betrekking tussen alle ware Christenen en een eigenaardige beminnelijkheid en goedheid in hen, welke ongemene genegenheid vordert.

B. Het is voor Christenen niet genoeg niet vijandig tegen elkaar te staan, of de gewone achting voor elkaar te hebben, zij moeten hartelijk en innig elkaar liefhebben. C. Het is de eigenschap van ware liefde, dat zij menigten van zonden bedekt. Zij beweegt de mensen om de hun aangedane beledigingen te vergeven en te vergeten, de zonden van anderen te bedekken en te verbergen, liever dan ze te verzwaren en overal rond te vertellen. Zij leert ons hen lief te hebben, die slechts zwak zijn en die zich voor hun bekering aan veel boze daden hebben schuldig gemaakt. En zij bereidt ons voor barmhartigheid bij God, die beloofd heeft hun te vergeven, die zelf anderen vergeven, Matthew 6:14.

3. Tot herbergzaamheid, 1 Peter 4:9. De hier bedoelde herbergzaamheid is vrijwillig en vriendelijk onderhouden van vreemdelingen en reizigers. De Christenen wederkerig zijn de ware voorwerpen voor elkanders herbergzaamheid. De innigheid van hun onderlinge betrekking en de behoeften van hun toestand in die tijden van vervolging, verplichtten de Christenen om jegens elkaar gastvrij te zijn. Meermalen werden de Christenen beroofd van al hun bezittingen en voor hun veiligheid naar ver gelegen landen gedreven. In dit geval moesten zij gebrek lijden indien hun mede-Christenen hen niet wilden ontvangen. Daarom was het een wijze en noodzakelijke regel, dien de apostel hier voorhoudt. Ook op andere plaatsen is hij bevolen, Hebrews 13:1, Hebrews 13:2, Romans 12:13. De wijze, waarop deze plicht in beoefening moet gebracht worden, is: op een gemakkelijke, vriendelijke, aangename manier, zonder murmureren, zonder klagen of grommen over de kosten en moeite.

A. Christenen moeten niet alleen liefderijk maar ook gastvrij jegens elkaar zijn.

B. De liefdadigheid of gastvrijheid, die een Christen bewijst, moet van harte en zonder murmureren gaan. Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet.

4. Tot besteding van onze talenten, 1 Peter 4:11.

A. De regel is dat wij elke gave, gewone of buitengewone, alle vermogen, elke bekwaamheid of gelegenheid, welke ons gegeven worden om goed te doen, gebruiken moeten, dat wij die bedienen moeten aan elkaar. Wij moeten ons zelven niet voor meesters houden, maar handelen als goede uitdelers der menigerlei genaden Gods, Wij leren hier uit:

a. Welke bekwaamheid om goed te doen wij ook mogen hebben, wij behoren te erkennen dat zij een gave Gods is en haar danken aan Zijne genade.

b. Elke gave, die wij ontvangen hebben, moeten wij beschouwen als ons geschonken ten nutte van elkaar. Wij moeten ze ons zelven niet toe-eigenen, ze niet verbergen in een zweetdoek, maar er elkaar mee dienen op de beste wijze, die ons mogelijk is.

c. Bij het ontvangen en besteden van de menigerlei genaden Gods, mogen wij ons alleen als uitdelers beschouwen en daarnaar handelen. De talenten, die ons toevertrouwd worden, zijn het eigendom van on zen Heere en moeten naar Zijn aanwijzing besteed worden. En in een huisbezorger wordt vereist dat hij getrouw bevonden worde.

B. De apostel behandelt zijn aanwijzing omtrent de gaven in twee bijzonderheden: spreken en bed i enen, waaromtrent hij de volgende voorschriften geeft. a. Indien iemand, hetzij een dienaar in het openbaar of een Christen in besloten samenkomst, spreekt of leert, dan moet hij dat doen als de woorden Gods, hetgeen ons aanwijzing geeft betreffende den inhoud van hetgeen wij spreken. Wat Christenen onderling of dienaren in het openbaar spreken moet zijn het zuivere Woord Gods. En de wijze van spreken moet zijn ernstig, eerbiedig, plechtig, zoals bij heilige en goddelijke woorden past.

b. Indien iemand dient, hetzij als diaken om de gaven der gemeente aan de armen, die aan zijne zorg toevertrouwd zijn, te bedelen, of zonder aanstelling, bij het uitdelen van giften en bijdragen, die diene als uit kracht die God verleent. Hij, die overvloed en bekwaamheid van God ontvangen heeft behoort die overvloedig en naar al zijn vermogen te bedienen. Deze regels moeten gevolgd worden met het doel, dat God in allen geprezen worde, in al on ze gaven, bedieningen en diensten verheerlijkt worde, opdat de anderen uw goede werken zien mogen en uw Vader die in de hemelen is verheerlijken, Matthew 5:16. Door Jezus Christus, die deze gaven den mensen uitgedeeld heeft, Ephesians 4:8, en door wie alleen wij en onze diensten Gode aangenaam zijn, Heb. 13:15, en wie toekomt de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid, Amen. Wij leren hieruit: Ten eerste. Het is de plicht van Christenen en dienaren, om onderling en in het openbaar te spreken over de dingen Gods, Malachi 3:16, Ephesians 3:29, Psalms 114:10.

Ten tweede. Het betaamt allen verkondigers van het Evangelie in de hoogste mate, zich streng aan het Woord Gods te houden en dat Woord te behandelen zoals het de woorden Gods voegt.

Ten derde. De Christenen moeten niet alleen hun plicht vervullen, maar zij moeten dat doen met ijver en naar hun beste vermogen. De aard van het Christelijke werk, dat een hoog en moeilijk werk is, de goedheid en vriendelijkheid van den Meester, en de uitnemendheid van de beloning, dat alles eist dat ons pogen ernstig en ijverig zal zijn en dat wij met alle macht doen hetgeen waartoe wij geroepen worden, ter ere Gods en ten zegen van onze naasten.

Ten vierde. In al onze plichten en handelingen moet de heerlijkheid Gods ons voornaamste doel zijn, alle andere doeleinden moeten daaraan ondergeschikt zijn, dat moet onze dagelijkse handelingen heiligen en wijden, 1 Corinthians 10:31.

Ten vijfde. God wordt door geen onzer daden verheerlijkt, indien wij die Hem niet aanbieden door de tussenkomst en verdiensten van Jezus Christus. Opdat God in alles geprezen worde door Jezus Christus, die de enige weg tot den Vader is.

Ten zesde. De aanbidding van Jezus Christus door den apostel, en zijn zeggen dat dien toekomt de heerlijkheid en krach t in alle eeuwigheid, toont dat Jezus Christus is de hoge God, boven alles te prijzen, Amen.

Verzen 7-11

1 Petrus 4:7-11

Hier vinden wij een ontzagwekkende leer en een daaruit getrokken gevolgtrekking. De leer is: het einde aller dingen is nabij. De schrikkelijke verwoesting van de kerk en het volk der Joden, door onzen Zaligmaker voorzegd, is nu zeer nabij, bijgevolg is de tijd van hun vervolgingen en van uw lijden zeer kort. Uw eigen leven en dat van uw vijanden hebben spoedig hun uiterste grens bereikt. Ja zelfs de wereld zelf zal niet zeer lang meer voortbestaan. De wereldbrand zal er een eind aan maken en alle dingen zullen opgaan in de eeuwigheid. De gevolgtrekking hieruit bevat een reeks van waarschuwingen.

1. Tot nuchterheid en waakzaamheid. Zijt dus nuchteren, 1 Peter 4:7. Laat de plooi en de gesteldheid van uw zielen waardig, kalm en deugdelijk zijn, en betracht een stipte nalatigheid en soberheid in alle wereldse genietingen. Duldt niet dat gij gevangen wordt in uw vorige zonden en verzoekingen, 1 Peter 4:3.

En waakt in de gebeden, draagt zorg dat gij steeds in een kalme, bedaarde stemming zijt, geschikt om te bidden, en dat gij gewoonlijk in het gebed zijt, opdat dit einde u niet onvoorbereid overvalle, Luke 21:34, Mattheus 26: Matthew 26:40 Matthew 26:41..

A. De overdenking van ons naderend einde is een krachtige beweegreden om matig te zijn in alle wereldse zaken en ernstig in alle godsdienstige.

B. Zij, die daarom willen bidden, moeten waken in den gebede. Zij moeten waken over hun geest, waken tegen alle mogelijkheden en hun plicht doen zoveel in hun vermogen is.

C. Het rechte bestuur van het lichaam is het te gebruiken tot nut van de ziel. Wanneer de lusten en neigingen van het lichaam worden geregeerd en ingetoomd door het Woord Gods en het gezond verstand, en de belangen van het lichaam ondergeschikt worden aan de belangen en behoeften der ziel, dan is het lichaam niet de vijand, maar de vriend en helper van de ziel.

2. Tot liefde. Maar vooral hebt vurige liefde tot elkaar, 1 Peter 4:8. Hier is een voorname regel van het Christendom. De Christenen behoren elkaar lief te hebben, waarmee bedoeld wordt genegenheid tot elkaar, begeerte naar elkanders welvaart en een hartelijk pogen om die te bevorderen. Deze wederzijdse genegenheid mag niet koud, maar moet vurig zijn, dat is oprecht, sterk en blijvend. Deze ernstige genegenheid wordt aanbevolen boven alle dingen, waaruit haar belangrijkheid blijkt, Colossians 3:14. Zij is groter dan geloof en hoop, 1 Corinthians 13:13. Een van haar heerlijke uitwerkingen is, dat zij menigte van zonden zal bedekken.

A. Alle Christenen behoren vuriger liefde jegens elkaar dan jegens andere mensen te hebben. Hebt liefde tot elkaar. Hij zegt niet tot heidenen, tot afgodendienaars of tot afvalligen, maar onder elkaar. Dat de broederlijke liefde blijve, Hebrews 13:1. Er is een bijzondere betrekking tussen alle ware Christenen en een eigenaardige beminnelijkheid en goedheid in hen, welke ongemene genegenheid vordert.

B. Het is voor Christenen niet genoeg niet vijandig tegen elkaar te staan, of de gewone achting voor elkaar te hebben, zij moeten hartelijk en innig elkaar liefhebben. C. Het is de eigenschap van ware liefde, dat zij menigten van zonden bedekt. Zij beweegt de mensen om de hun aangedane beledigingen te vergeven en te vergeten, de zonden van anderen te bedekken en te verbergen, liever dan ze te verzwaren en overal rond te vertellen. Zij leert ons hen lief te hebben, die slechts zwak zijn en die zich voor hun bekering aan veel boze daden hebben schuldig gemaakt. En zij bereidt ons voor barmhartigheid bij God, die beloofd heeft hun te vergeven, die zelf anderen vergeven, Matthew 6:14.

3. Tot herbergzaamheid, 1 Peter 4:9. De hier bedoelde herbergzaamheid is vrijwillig en vriendelijk onderhouden van vreemdelingen en reizigers. De Christenen wederkerig zijn de ware voorwerpen voor elkanders herbergzaamheid. De innigheid van hun onderlinge betrekking en de behoeften van hun toestand in die tijden van vervolging, verplichtten de Christenen om jegens elkaar gastvrij te zijn. Meermalen werden de Christenen beroofd van al hun bezittingen en voor hun veiligheid naar ver gelegen landen gedreven. In dit geval moesten zij gebrek lijden indien hun mede-Christenen hen niet wilden ontvangen. Daarom was het een wijze en noodzakelijke regel, dien de apostel hier voorhoudt. Ook op andere plaatsen is hij bevolen, Hebrews 13:1, Hebrews 13:2, Romans 12:13. De wijze, waarop deze plicht in beoefening moet gebracht worden, is: op een gemakkelijke, vriendelijke, aangename manier, zonder murmureren, zonder klagen of grommen over de kosten en moeite.

A. Christenen moeten niet alleen liefderijk maar ook gastvrij jegens elkaar zijn.

B. De liefdadigheid of gastvrijheid, die een Christen bewijst, moet van harte en zonder murmureren gaan. Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet.

4. Tot besteding van onze talenten, 1 Peter 4:11.

A. De regel is dat wij elke gave, gewone of buitengewone, alle vermogen, elke bekwaamheid of gelegenheid, welke ons gegeven worden om goed te doen, gebruiken moeten, dat wij die bedienen moeten aan elkaar. Wij moeten ons zelven niet voor meesters houden, maar handelen als goede uitdelers der menigerlei genaden Gods, Wij leren hier uit:

a. Welke bekwaamheid om goed te doen wij ook mogen hebben, wij behoren te erkennen dat zij een gave Gods is en haar danken aan Zijne genade.

b. Elke gave, die wij ontvangen hebben, moeten wij beschouwen als ons geschonken ten nutte van elkaar. Wij moeten ze ons zelven niet toe-eigenen, ze niet verbergen in een zweetdoek, maar er elkaar mee dienen op de beste wijze, die ons mogelijk is.

c. Bij het ontvangen en besteden van de menigerlei genaden Gods, mogen wij ons alleen als uitdelers beschouwen en daarnaar handelen. De talenten, die ons toevertrouwd worden, zijn het eigendom van on zen Heere en moeten naar Zijn aanwijzing besteed worden. En in een huisbezorger wordt vereist dat hij getrouw bevonden worde.

B. De apostel behandelt zijn aanwijzing omtrent de gaven in twee bijzonderheden: spreken en bed i enen, waaromtrent hij de volgende voorschriften geeft. a. Indien iemand, hetzij een dienaar in het openbaar of een Christen in besloten samenkomst, spreekt of leert, dan moet hij dat doen als de woorden Gods, hetgeen ons aanwijzing geeft betreffende den inhoud van hetgeen wij spreken. Wat Christenen onderling of dienaren in het openbaar spreken moet zijn het zuivere Woord Gods. En de wijze van spreken moet zijn ernstig, eerbiedig, plechtig, zoals bij heilige en goddelijke woorden past.

b. Indien iemand dient, hetzij als diaken om de gaven der gemeente aan de armen, die aan zijne zorg toevertrouwd zijn, te bedelen, of zonder aanstelling, bij het uitdelen van giften en bijdragen, die diene als uit kracht die God verleent. Hij, die overvloed en bekwaamheid van God ontvangen heeft behoort die overvloedig en naar al zijn vermogen te bedienen. Deze regels moeten gevolgd worden met het doel, dat God in allen geprezen worde, in al on ze gaven, bedieningen en diensten verheerlijkt worde, opdat de anderen uw goede werken zien mogen en uw Vader die in de hemelen is verheerlijken, Matthew 5:16. Door Jezus Christus, die deze gaven den mensen uitgedeeld heeft, Ephesians 4:8, en door wie alleen wij en onze diensten Gode aangenaam zijn, Heb. 13:15, en wie toekomt de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid, Amen. Wij leren hieruit: Ten eerste. Het is de plicht van Christenen en dienaren, om onderling en in het openbaar te spreken over de dingen Gods, Malachi 3:16, Ephesians 3:29, Psalms 114:10.

Ten tweede. Het betaamt allen verkondigers van het Evangelie in de hoogste mate, zich streng aan het Woord Gods te houden en dat Woord te behandelen zoals het de woorden Gods voegt.

Ten derde. De Christenen moeten niet alleen hun plicht vervullen, maar zij moeten dat doen met ijver en naar hun beste vermogen. De aard van het Christelijke werk, dat een hoog en moeilijk werk is, de goedheid en vriendelijkheid van den Meester, en de uitnemendheid van de beloning, dat alles eist dat ons pogen ernstig en ijverig zal zijn en dat wij met alle macht doen hetgeen waartoe wij geroepen worden, ter ere Gods en ten zegen van onze naasten.

Ten vierde. In al onze plichten en handelingen moet de heerlijkheid Gods ons voornaamste doel zijn, alle andere doeleinden moeten daaraan ondergeschikt zijn, dat moet onze dagelijkse handelingen heiligen en wijden, 1 Corinthians 10:31.

Ten vijfde. God wordt door geen onzer daden verheerlijkt, indien wij die Hem niet aanbieden door de tussenkomst en verdiensten van Jezus Christus. Opdat God in alles geprezen worde door Jezus Christus, die de enige weg tot den Vader is.

Ten zesde. De aanbidding van Jezus Christus door den apostel, en zijn zeggen dat dien toekomt de heerlijkheid en krach t in alle eeuwigheid, toont dat Jezus Christus is de hoge God, boven alles te prijzen, Amen.

Verzen 12-19

1 Petrus 4:12-19

De gedurige herhaling van raad en vertroosting voor Christenen, als lijders beschouwd, in elk hoofdstuk van dezen brief, wijst er op dat het grootste gevaar, waarin deze nieuwe bekeerden waren, ontstond uit de vervolgingen, waaraan zij blootgesteld waren, die het Christendom omhelsd hadden. Het goed gedrag van Christenen onder het lijden is het moeilijkste deel van hun roeping, maar het is noodzakelijk zowel voor de eer van Christus als voor hun eigen vertroosting. En daarom gaat de apostel er hier toe over, na hen in het vorige hoofdstuk vermaand te hebben tot doding van de zonde, om hun thans leiding te geven in den plicht van geduld onder het lijden. Een opstandig hart is zeer ongeschikt om beproevingen te doorstaan. Merk op:

I. De vriendelijke wijze, waarop de apostel deze arme verachte Christenen aanspreekt, zij waren zijne geliefden, 1 Peter 4:12.

II. Zijn raad aan hen, met betrekking tot hun lijden, die daarin bestond:

1. Dat zij zich niet vreemd moeten houden, niet verwonderd moesten zijn, wanneer enige onverwachte gebeurtenis over hen kwam, want:

A. Ofschoon het lijden hard en ingrijpend kon zijn, toch was het alleen bedoeld om hen te beproeven, niet om hen te verwoesten, maar om hun oprechtheid, sterkte, geduld en vertrouwen op God te beproeven. Integendeel, zij moesten zich veel meer verheugen over hun lijden, omdat het eigenlijk het lijden van Christus kon genoemd worden. Het was van dezelfden aard en voor dezelfde zaak, dat Christus leed, dat lijden maakt ons aan Hem gelijkvormig, Hij leed in hen en voelde hun zwakheden. En indien wij deelgenoten aan Zijn lijden zijn, dan zullen wij ook deelgenoten aan Zijne heerlijkheid gemaakt worden en Hem met grote vreugde ontmoeten bij Zijne verschijning om Zijne vijanden te oordelen en Zijn getrouwe dienstknechten te kronen, 2 Thessalonians 1:7.

a. Ware Christenen beminnen en erkennen de kinderen Gods ook in hun laagste en bedroevendste omstandigheden. De apostel erkent deze arme, verdrukte Christenen en noem t hen zijne geliefden. Ware Christenen komen elkaar nooit zo beminnelijk voor als in hun tegenspoed.

b. Er bestaat geen reden voor Christenen om zich vreemd te houden voor, of zich te verwonderen over, de onvriendelijkheid en de vervolgingen van de wereld, omdat die hun voorzegd zijn. Christus zelf had ze te lijden, en alles te verzaken en ons zelven te verloochenen, zijn de voorwaarden, waarop Christus ons als Zijne discipelen aanneemt.

c. De Christenen behoren niet alleen geduldig te zijn, maar zich te verheugen. ook in hun zwaarste en bitterste lijden om Christus' wil, want dat is een teken van Gods gunst, dat lijden bevordert het Evangelie en bereidt hen voor de eeuwige heerlijkheid. Zij, die zich verheugen in hun lijden voor Christus, zullen eeuwig met Hem zegepralen en zich verblijden in de heerlijkheid.

B. Van de heftige beproevingen daalt de apostel thans tot een lagere trap van vervolging, die der tong door lastering en smaadheid, 1 Peter 4:14. Hij onderstelt dat die soort van vervolging hun lot zou worden, zij zouden worden belasterd, en kwaad zou van hen gesproken worden om den naam en de zaak van Christus. In dat geval zegt hij hun: Zalig zijt gij. En de reden daarvan is: De Geest der heerlijkheid en van God rust op u, om u te versterken en te vertroosten, en de Geest van God is de Geest der heerlijkheid, die u heerlijk door alles heenleiden zal en u toebereiden en verzegelen voor de eeuwige heerlijkheid. Die heerlijke Geest rust op u: blijft met u, woont in u, ondersteunt u, heeft behagen in u, en is dat geen onuitsprekelijk voorrecht? Door uw geduld en uw sterkte in het lijden, door uw vertrouwen op Gods beloften en uw instemmen met het Woord, dat de Heilige Geest geopenbaard heeft, wordt Hij wat u aangaat verheerlijkt, maar door de verachting en smaadheid, die op u worden geworpen, wordt die Geest zelf gelasterd.

a. De beste mensen en de beste dingen zullen over het algemeen in de wereld smaadheid ontmoeten. Van Jezus Christus en Zijn volgelingen, van den Geest Gods en het Evangelie wordt kwaad gesproken.

b. De zaligheid der godvrezenden gaat niet alleen gepaard met, maar groeit zelfs door hun droefenissen: Zalig zijt gij.

c. De man, op wie de Geest van God rust, kan niet ellendig zijn, al zijn zijne droefenissen ook nog zo groot. Zalig zijt gij, want de Geest, enz.

d. De lasteringen en de smaadheden, welke de bozen op de godvrezenden werpen, rekent de Geest van God zich zelven aangedaan: Wat hen aangaat: Hij wordt gelasterd.

e. Wan neer de godvrezenden ter wille van Christus beschimpt worden, wordt de Heilige Geest in hen verheerlijkt.

2. Zij moeten zorg dragen, dat zij niet rechtvaardig lijden, als kwaaddoeners, 1 Peter 4:15. Iemand zou kunnen denken dat zulk een waarschuw ing overbodig was voor zulke uitnemende Christenen. Maar hun vijanden bezwaarden hen met allerlei grove misdaden, en daarom achtte de apostel, terwijl hij de regelen van den Christelijken godsdienst omschreef, deze waarschuwing nodig. Hij verbood hun allen het leven of de bezittingen van iemand, wie ook, te benadelen, of enig soort van kwaad te doen, of zonder roeping of nood zakelijkheid zich met eens anders doen te bemoeien. Bij deze waarschuwing voegt hij de aanwijzing, dat indien iemand lijdt voor de zaak van Christus en met Christelijk geduld, hij zich daarover niet behoeft schamen, het is een eer voor hem en hij moet God verheerlijken, die hem daartoe verwaardigd heeft.

A. Ook de beste mensen moeten gewaarschuwd worden tegen de ergste zonden.

B. Er is zeer weinig troost in het lijden, wanneer wij dat zelf door onze zonden en dwaasheid over ons brengen. Niet het lijden, maar de zaak, maakt den martelaar.

C. Wij hebben reden om God te danken voor de eer, wanneer Hij ons roept om voor Zijne waarheid en Zijn Evangelie te lijden, en voor onze instemming met de leer en de plichten van het Christendom.

3. Hun beproevingen waren nu aanstaande en derhalve moeten zij er zich op voorbereiden, 1 Peter 4:17, 1 Peter 4:18. A. Hij zegt hun dat de tijd gekomen is, dat het oordeel beginne van het huis Gods. De gewone weg van de Voorzienigheid is deze: Wanneer God grote onheilen en zware oordelen over gehele volken brengt, begint Hij gemeenlijk met de Zijnen, Isaiah 1:12, Jeremiah 25:29, Ezechiël 9:6. Zulk een tijd van algemene onheilen was toen aanstaande, gelijk de Zaligmaker voorzegd had, Matthew 24:9, Matthew 24:10. Dit maakte al de voorafgaande vermaningen tot lijdzaamheid voor hen noodzakelijk. En nu waren er twee overwegingen, die hen troosten konden.

a. Deze oordelen zullen beginnen met het huis Gods, hetwelk gij zijt, maar zij zullen spoedig voorbij zijn, uw beproevingen en kastijdingen zullen niet lang duren.

b. Uw beproevingen zullen slechts kort en licht zijn, in vergelijking met hetgeen over de boze wereld komen zal, over uw eigen stamgenoten de Joden en over het ongelovige en afgodische volk, waaronder gij leeft: Welk zal het einde zijn dergenen, die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn? Wij leren hieruit: Ten eerste. De beste van Gods dienstknechten, Zijn eigen huis, hebben nog zoveel in zich dat verkeerd is, dat het nuttig en noodzakelijk is dat God hen soms kastijdt en bestraft met Zijne oordelen. Het oordeel begint van het huis Gods. Ten tweede. Zij, die het huis Gods zijn, hebben hun ergste dingen in dit leven. Hun slechtste toestand is draaglijk en zal spoedig voorbij zijn.

Ten derde. Mensen of groepen, die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn, behoren niet tot Zijne gemeente of Zijn huis, ofschoon zij daar misschien zeer luide aanspraak op maken. De apostel onderscheidt de ongehoorzamen van het huis Gods.

Ten vierde. Het lijden van de godvrezenden in dit leven zijn aanduidingen van de onuitsprekelijke folteringen, welke over de ongehoorzamen en ongelovigen zullen komen. Welk zal het einde zijn van degenen, die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn? Wie kan bevroeden of zeggen hoe vreeslijk hun einde zal zijn?

B. Hij toont het onherroepelijk vonnis van de goddelozen aan. Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en de zondaar verschijnen? 1 Peter 4:18. Dit gehele vers is genomen uit Proverbs 11:31.

Ziet, den rechtvaardige wordt vergolden op de aarde, hoeveel te meer den goddeloze en zondaar! De Zeventigen vertaalden die spreuk juist zoals de apostel haar hier weergeeft. Wij kunnen hieruit leren:

a. Het pijnlijke lijden van de godvrezenden in deze wereld is slechts een voorproef van de veel zwaarder oordelen, die over de onbekeerlijke zondaren komen, want indien wij de zaligheid hier in den hoogsten zin nemen, wordt ons geleerd:

b. Het beste wat de besten kunnen doen is de zaligheid hunner zielen verzekeren. Er zijn zoveel verdrukkingen, verzoekingen en moeilijkheden te overwinnen, zoveel zonden te doden, de poort is zo eng en de weg zo nauw, dat ook de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt. De volstrekte noodzakelijkheid van zalig worden alleen kan tegen de daaraan verbonden moeilijkheden opwegen. Merk dus op: uw moeilijkheden zijn het grootst in het begin. God biedt u Zijn genade en Zijn bijstand aan, de beproeving zal niet lang duren, wees getrouw tot den dood en God zal u geven de kroon des levens, Revelation 2:10. c. De goddeloze en de zondaar verkeren onbetwistbaar in een staat van verdoemenis.

Waar zullen zij verschijnen? Hoe zullen zij voor hun Rechter bestaan? Waar kunnen zij zich vertonen? Wanneer de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, moet de goddeloze zeker verloren gaan.

4. Zij, die geroepen worden om te lijden, naar den wil van God, zij moeten vooral toezien op de zaligheid hunner zielen, die door de droefenissen gevaar loopt, en niet anders beveiligd kan worden dan door haar Gode te bevelen. Hij zal die opdracht aanvaarden, wanneer wij haar Hem aanbevelen door weldoen, want Hij is haar Schepper en Hij heeft uit loutere genade haar veel vriendelijke beloften van eeuwige zaligheid gegeven, waarin Hij zich getrouw en waarachtig betonen zal, 1 Peter 4:19.

A. Al het lijden der godvrezenden komt over hen naar den wil van God.

B. Het is de plicht der Christenen in al hun lijden meer te letten op de zaligheid hunner zielen dan op het welzijn van hun lichamen. De ziel is van de grootste waardij en loopt het meeste gevaar. Wanneer uitwendig lijden ongerustheid, wrevel en andere zondige en folterende hartstochten innerlijk verwekt, is de ziel in het grootste lijden. Indien de ziel niet bewaard wordt, zal de vervolging der mensen tot afval drijven, Psalms 125:3..

C. Het enige middel om de ziel te bewaren is haar Gode te bevelen door weldoen. Beveelt uw zielen Gode door plechtige toewijding, gebed en geduldige volharding in goeddoen, Romans 2:7.

D. De godvrezenden hebben, wanneer zij in lijden zijn, grote bemoediging door het bevelen hunner zielen aan God, want Hij is hun Schepper, en getrouw in al Zijn beloften.

Verzen 12-19

1 Petrus 4:12-19

De gedurige herhaling van raad en vertroosting voor Christenen, als lijders beschouwd, in elk hoofdstuk van dezen brief, wijst er op dat het grootste gevaar, waarin deze nieuwe bekeerden waren, ontstond uit de vervolgingen, waaraan zij blootgesteld waren, die het Christendom omhelsd hadden. Het goed gedrag van Christenen onder het lijden is het moeilijkste deel van hun roeping, maar het is noodzakelijk zowel voor de eer van Christus als voor hun eigen vertroosting. En daarom gaat de apostel er hier toe over, na hen in het vorige hoofdstuk vermaand te hebben tot doding van de zonde, om hun thans leiding te geven in den plicht van geduld onder het lijden. Een opstandig hart is zeer ongeschikt om beproevingen te doorstaan. Merk op:

I. De vriendelijke wijze, waarop de apostel deze arme verachte Christenen aanspreekt, zij waren zijne geliefden, 1 Peter 4:12.

II. Zijn raad aan hen, met betrekking tot hun lijden, die daarin bestond:

1. Dat zij zich niet vreemd moeten houden, niet verwonderd moesten zijn, wanneer enige onverwachte gebeurtenis over hen kwam, want:

A. Ofschoon het lijden hard en ingrijpend kon zijn, toch was het alleen bedoeld om hen te beproeven, niet om hen te verwoesten, maar om hun oprechtheid, sterkte, geduld en vertrouwen op God te beproeven. Integendeel, zij moesten zich veel meer verheugen over hun lijden, omdat het eigenlijk het lijden van Christus kon genoemd worden. Het was van dezelfden aard en voor dezelfde zaak, dat Christus leed, dat lijden maakt ons aan Hem gelijkvormig, Hij leed in hen en voelde hun zwakheden. En indien wij deelgenoten aan Zijn lijden zijn, dan zullen wij ook deelgenoten aan Zijne heerlijkheid gemaakt worden en Hem met grote vreugde ontmoeten bij Zijne verschijning om Zijne vijanden te oordelen en Zijn getrouwe dienstknechten te kronen, 2 Thessalonians 1:7.

a. Ware Christenen beminnen en erkennen de kinderen Gods ook in hun laagste en bedroevendste omstandigheden. De apostel erkent deze arme, verdrukte Christenen en noem t hen zijne geliefden. Ware Christenen komen elkaar nooit zo beminnelijk voor als in hun tegenspoed.

b. Er bestaat geen reden voor Christenen om zich vreemd te houden voor, of zich te verwonderen over, de onvriendelijkheid en de vervolgingen van de wereld, omdat die hun voorzegd zijn. Christus zelf had ze te lijden, en alles te verzaken en ons zelven te verloochenen, zijn de voorwaarden, waarop Christus ons als Zijne discipelen aanneemt.

c. De Christenen behoren niet alleen geduldig te zijn, maar zich te verheugen. ook in hun zwaarste en bitterste lijden om Christus' wil, want dat is een teken van Gods gunst, dat lijden bevordert het Evangelie en bereidt hen voor de eeuwige heerlijkheid. Zij, die zich verheugen in hun lijden voor Christus, zullen eeuwig met Hem zegepralen en zich verblijden in de heerlijkheid.

B. Van de heftige beproevingen daalt de apostel thans tot een lagere trap van vervolging, die der tong door lastering en smaadheid, 1 Peter 4:14. Hij onderstelt dat die soort van vervolging hun lot zou worden, zij zouden worden belasterd, en kwaad zou van hen gesproken worden om den naam en de zaak van Christus. In dat geval zegt hij hun: Zalig zijt gij. En de reden daarvan is: De Geest der heerlijkheid en van God rust op u, om u te versterken en te vertroosten, en de Geest van God is de Geest der heerlijkheid, die u heerlijk door alles heenleiden zal en u toebereiden en verzegelen voor de eeuwige heerlijkheid. Die heerlijke Geest rust op u: blijft met u, woont in u, ondersteunt u, heeft behagen in u, en is dat geen onuitsprekelijk voorrecht? Door uw geduld en uw sterkte in het lijden, door uw vertrouwen op Gods beloften en uw instemmen met het Woord, dat de Heilige Geest geopenbaard heeft, wordt Hij wat u aangaat verheerlijkt, maar door de verachting en smaadheid, die op u worden geworpen, wordt die Geest zelf gelasterd.

a. De beste mensen en de beste dingen zullen over het algemeen in de wereld smaadheid ontmoeten. Van Jezus Christus en Zijn volgelingen, van den Geest Gods en het Evangelie wordt kwaad gesproken.

b. De zaligheid der godvrezenden gaat niet alleen gepaard met, maar groeit zelfs door hun droefenissen: Zalig zijt gij.

c. De man, op wie de Geest van God rust, kan niet ellendig zijn, al zijn zijne droefenissen ook nog zo groot. Zalig zijt gij, want de Geest, enz.

d. De lasteringen en de smaadheden, welke de bozen op de godvrezenden werpen, rekent de Geest van God zich zelven aangedaan: Wat hen aangaat: Hij wordt gelasterd.

e. Wan neer de godvrezenden ter wille van Christus beschimpt worden, wordt de Heilige Geest in hen verheerlijkt.

2. Zij moeten zorg dragen, dat zij niet rechtvaardig lijden, als kwaaddoeners, 1 Peter 4:15. Iemand zou kunnen denken dat zulk een waarschuw ing overbodig was voor zulke uitnemende Christenen. Maar hun vijanden bezwaarden hen met allerlei grove misdaden, en daarom achtte de apostel, terwijl hij de regelen van den Christelijken godsdienst omschreef, deze waarschuwing nodig. Hij verbood hun allen het leven of de bezittingen van iemand, wie ook, te benadelen, of enig soort van kwaad te doen, of zonder roeping of nood zakelijkheid zich met eens anders doen te bemoeien. Bij deze waarschuwing voegt hij de aanwijzing, dat indien iemand lijdt voor de zaak van Christus en met Christelijk geduld, hij zich daarover niet behoeft schamen, het is een eer voor hem en hij moet God verheerlijken, die hem daartoe verwaardigd heeft.

A. Ook de beste mensen moeten gewaarschuwd worden tegen de ergste zonden.

B. Er is zeer weinig troost in het lijden, wanneer wij dat zelf door onze zonden en dwaasheid over ons brengen. Niet het lijden, maar de zaak, maakt den martelaar.

C. Wij hebben reden om God te danken voor de eer, wanneer Hij ons roept om voor Zijne waarheid en Zijn Evangelie te lijden, en voor onze instemming met de leer en de plichten van het Christendom.

3. Hun beproevingen waren nu aanstaande en derhalve moeten zij er zich op voorbereiden, 1 Peter 4:17, 1 Peter 4:18. A. Hij zegt hun dat de tijd gekomen is, dat het oordeel beginne van het huis Gods. De gewone weg van de Voorzienigheid is deze: Wanneer God grote onheilen en zware oordelen over gehele volken brengt, begint Hij gemeenlijk met de Zijnen, Isaiah 1:12, Jeremiah 25:29, Ezechiël 9:6. Zulk een tijd van algemene onheilen was toen aanstaande, gelijk de Zaligmaker voorzegd had, Matthew 24:9, Matthew 24:10. Dit maakte al de voorafgaande vermaningen tot lijdzaamheid voor hen noodzakelijk. En nu waren er twee overwegingen, die hen troosten konden.

a. Deze oordelen zullen beginnen met het huis Gods, hetwelk gij zijt, maar zij zullen spoedig voorbij zijn, uw beproevingen en kastijdingen zullen niet lang duren.

b. Uw beproevingen zullen slechts kort en licht zijn, in vergelijking met hetgeen over de boze wereld komen zal, over uw eigen stamgenoten de Joden en over het ongelovige en afgodische volk, waaronder gij leeft: Welk zal het einde zijn dergenen, die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn? Wij leren hieruit: Ten eerste. De beste van Gods dienstknechten, Zijn eigen huis, hebben nog zoveel in zich dat verkeerd is, dat het nuttig en noodzakelijk is dat God hen soms kastijdt en bestraft met Zijne oordelen. Het oordeel begint van het huis Gods. Ten tweede. Zij, die het huis Gods zijn, hebben hun ergste dingen in dit leven. Hun slechtste toestand is draaglijk en zal spoedig voorbij zijn.

Ten derde. Mensen of groepen, die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn, behoren niet tot Zijne gemeente of Zijn huis, ofschoon zij daar misschien zeer luide aanspraak op maken. De apostel onderscheidt de ongehoorzamen van het huis Gods.

Ten vierde. Het lijden van de godvrezenden in dit leven zijn aanduidingen van de onuitsprekelijke folteringen, welke over de ongehoorzamen en ongelovigen zullen komen. Welk zal het einde zijn van degenen, die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn? Wie kan bevroeden of zeggen hoe vreeslijk hun einde zal zijn?

B. Hij toont het onherroepelijk vonnis van de goddelozen aan. Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en de zondaar verschijnen? 1 Peter 4:18. Dit gehele vers is genomen uit Proverbs 11:31.

Ziet, den rechtvaardige wordt vergolden op de aarde, hoeveel te meer den goddeloze en zondaar! De Zeventigen vertaalden die spreuk juist zoals de apostel haar hier weergeeft. Wij kunnen hieruit leren:

a. Het pijnlijke lijden van de godvrezenden in deze wereld is slechts een voorproef van de veel zwaarder oordelen, die over de onbekeerlijke zondaren komen, want indien wij de zaligheid hier in den hoogsten zin nemen, wordt ons geleerd:

b. Het beste wat de besten kunnen doen is de zaligheid hunner zielen verzekeren. Er zijn zoveel verdrukkingen, verzoekingen en moeilijkheden te overwinnen, zoveel zonden te doden, de poort is zo eng en de weg zo nauw, dat ook de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt. De volstrekte noodzakelijkheid van zalig worden alleen kan tegen de daaraan verbonden moeilijkheden opwegen. Merk dus op: uw moeilijkheden zijn het grootst in het begin. God biedt u Zijn genade en Zijn bijstand aan, de beproeving zal niet lang duren, wees getrouw tot den dood en God zal u geven de kroon des levens, Revelation 2:10. c. De goddeloze en de zondaar verkeren onbetwistbaar in een staat van verdoemenis.

Waar zullen zij verschijnen? Hoe zullen zij voor hun Rechter bestaan? Waar kunnen zij zich vertonen? Wanneer de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, moet de goddeloze zeker verloren gaan.

4. Zij, die geroepen worden om te lijden, naar den wil van God, zij moeten vooral toezien op de zaligheid hunner zielen, die door de droefenissen gevaar loopt, en niet anders beveiligd kan worden dan door haar Gode te bevelen. Hij zal die opdracht aanvaarden, wanneer wij haar Hem aanbevelen door weldoen, want Hij is haar Schepper en Hij heeft uit loutere genade haar veel vriendelijke beloften van eeuwige zaligheid gegeven, waarin Hij zich getrouw en waarachtig betonen zal, 1 Peter 4:19.

A. Al het lijden der godvrezenden komt over hen naar den wil van God.

B. Het is de plicht der Christenen in al hun lijden meer te letten op de zaligheid hunner zielen dan op het welzijn van hun lichamen. De ziel is van de grootste waardij en loopt het meeste gevaar. Wanneer uitwendig lijden ongerustheid, wrevel en andere zondige en folterende hartstochten innerlijk verwekt, is de ziel in het grootste lijden. Indien de ziel niet bewaard wordt, zal de vervolging der mensen tot afval drijven, Psalms 125:3..

C. Het enige middel om de ziel te bewaren is haar Gode te bevelen door weldoen. Beveelt uw zielen Gode door plechtige toewijding, gebed en geduldige volharding in goeddoen, Romans 2:7.

D. De godvrezenden hebben, wanneer zij in lijden zijn, grote bemoediging door het bevelen hunner zielen aan God, want Hij is hun Schepper, en getrouw in al Zijn beloften.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Peter 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-peter-4.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile