Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Peter 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-peter-2.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Peter 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 PETRUS 2De algemene vermaning tot heiligheid wordt voortgezet en aangedrongen met verscheidene redenen, genomen van het fondament, waarop de Christenen gebouwd worden, Jezus Christus, en van de geestelijke zegeningen en voorrechten, die zij in Hem hebben. Het middel om die te verkrijgen, het woord Gods, wordt aanbevolen, en alle tegengestelde middelen verworpen, 1 Peter 2:1. Bijzondere bestieringen worden gegeven hoe onderdanen de overheid moeten gehoorzamen, en dienstknechten hun meesters, geduldig lijdende in hun weldoen, in navolging van Christus, 1 Peter 2:13.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 PETRUS 2De algemene vermaning tot heiligheid wordt voortgezet en aangedrongen met verscheidene redenen, genomen van het fondament, waarop de Christenen gebouwd worden, Jezus Christus, en van de geestelijke zegeningen en voorrechten, die zij in Hem hebben. Het middel om die te verkrijgen, het woord Gods, wordt aanbevolen, en alle tegengestelde middelen verworpen, 1 Peter 2:1. Bijzondere bestieringen worden gegeven hoe onderdanen de overheid moeten gehoorzamen, en dienstknechten hun meesters, geduldig lijdende in hun weldoen, in navolging van Christus, 1 Peter 2:13.
Verzen 1-3
1 Petrus 2:1-3De apostel heeft de onderlinge liefde aanbevolen, en daarna de uitnemendheid van het Woord Gods voorgehouden, waarvan hij gezegd heeft dat het een onvergankelijk zaad is en leeft en blijft in eeuwigheid. Thans gaat hij voort en komt zeer geleidelijk tot den raad: Zo legt dan af alle kwaadheid enz. Er zijn zonden, die zowel de liefde verwoesten als zij de werking van het Woord verhinderen, en daardoor onze wedergeboorte tegenhouden.
I. Zijn raad is ter zijde te stellen of af te leggen al wat kwaad is, zoals men een oud, onbruikbaar kledingstuk aflegt. "Werpt het met verontwaardiging van u en trekt het nooit weer aan."
1. De zonden, die afgelegd en ter zijde geworpen moeten worden, zijn:
A. Kwaadheid, hieronder kan men in het algemeen alle soorten van boosheid verstaan, James 1:21, 1 Corinthians 5:8. Maar meer in het bijzonder is kwaadheid toorn, die rust in den boezem der dwazen, gevestigde, vastgegroeide gramschap, die rust tot ze een mens in vlam zet om misdrijf te bedenken, te doen, of zich te verheugen in het ongeluk, dat anderen overvalt.
B. Bedrog, misleiding door woorden. In dien zin is hier bedoeld vleierij, valsheid, verkeerde voorstellingen, welke schandelijk op de onwetendheid van anderen inwerken tot hun verderf.
C. Geveinsdheid. Het woord staat in het meervoud en doelt op alle soorten van huichelarij. In zaken van Godsdienst is huichelarij nagemaakte vroomheid. In de burgerlijke samenleving is huichelarij voorgewende vriendschap, die veel beoefend wordt door hen, die hogen lof geven, waar ze zelf niets van geloven, of beloften doen, welke ze niet voornemens zijn te vervullen, of vriendschap veinzen, terwijl boosheid in hun hart is.
D. Nijdigheid: alle soorten van nijdigheid, wanneer men ontstoken wordt door het goede en de welvaart van anderen, door hun bekwaamheden, voorspoed, roem of wel-geslaagden arbeid.
E. Achterklappingen, kwaadspreken van elkaar, verkleinen van iemands goeden naam, achterklap en oorblazing, 2 Corinthians 12:20, Romans 1:30 Romans 1:2. Wij leren hier:
A. De beste Christenen hebben nodig tegen de slechtste zonden als bedrog, geveinsdheid, nijd en achterklap gewaarschuwd te worden. Zij zijn slechts in beginsel en ten dele heilig gemaakt en staan nog bloot aan het vallen in allerlei verzoekingen.
B. Onze beste diensten jegens God zullen Hem niet aangenaam zijn en ons geen voordeel doen, tenzij wij onze plichten jegens de mensen met nauwgezet geweten vervullen. De zonden, hier opgenoemd, zijn alle overtredingen van de geboden der tweede tafel. Die moeten afgelegd worden, anders kunnen wij het Woord Gods niet ontvangen gelijk het behoort.
C. Er wordt gezegd alle kwaadheid, alle bedrog enz. Een enkele zonde, die niet afgelegd wordt, kan ons geestelijk leven en eeuwig welzijn verhinderen. D. Kwaadheid, bedrog, geveinsdheid, nijd en achterklap gaan gewoonlijk samen. Kwaadspreken is het bewijs, dat boosheid en bedrog in het hart wonen: en alle deze spannen samen om ons te verhinderen om van het Woord Gods voordeel te hebben.
II. Als een kundig geneesheer heeft de apostel voorgeschreven het uitdrijven van de kwade sappen, nu gaat hij er toe over om gezond en geregeld voedsel toe te dienen, opdat zijn lezers daardoor mogen opwassen. De plicht, waartoe zij aangemaand worden, is een sterke en blijvende begeerte naar het Woord Gods, dat hier genoemd wordt redelijke melk. De melk van het Woord, voedsel geschikt voor de ziel, voor een redelijk schepsel, waardoor de ziel, niet het lichaam, wordt gevoed en krachtig gemaakt. De melk van het Woord moet onvervalst zijn, niet verslapt door menselijke bijvoegselen, die dikwijls het Woord Gods bederven, 2 Corinthiërs 2: 2 Corinthians 2:17. De wijze, waarop zij deze melk van het Woord Gods moeten begeren, wordt genoemd: als nieuw-geboren kinderkens. Hij brengt hun hun wedergeboorte voor de aandacht. Een nieuw leven heeft geschikt voedsel nodig. Zij, als pas-geborenen, moeten verlangen naar de melk van het Woord. Kinderen begeren gewoonlijk melk, en hun begeerte daarnaar is vurig en blijvend, ze komt voort uit een ongeduldig gevoel van honger en het kind wendt tot bevrediging zijn beste pogingen aan. Zo moeten de Christenen begerig zijn naar het Woord van God, en dat met het doel dat zij er door mogen groeien, dat ze mogen toenemen in de genade en in de kennis van hun Heere en Zaligmaker, 2 Peter 3:18.
1. Sterke begeerte naar en liefde voor het Woord van God zijn zekere bewijzen, dat iemand wedergeboren is. Zulk een begeerte naar het Woord, als een zuigeling toont naar de melk, geeft te kennen dat iemand wedergeboren is. Het is het laagste bewijs, maar het is betrouwbaar.
2. Opwassen en toenemen in wijsheid en genade zijn het kenmerk en de begeerte van iedere Christen, alle geestelijke middelen dienen tot opbouwing en verbetering. Wanneer het Woord van God recht gebruikt wordt, laat het een mens niet zoals hij is, maar doet hem toenemen en maakt hem beter.
III. Hij voegt er een bewijs bij uit hun eigen ondervinding. Indien gij anders gesmaakt hebt, dat de Heere goedertieren is, 1 Peter 2:3. De apostel zegt dit niet weifelend, maar bevestigt dat deze oprechte Christenen de goedertierenheid Gods gesmaakt hebben en houdt hun dat voor. "Gij behoort deze zonden af te leggen, 1 Peter 2:1, gij behoort begerig te zijn naar het Woord Gods, gij behoort daardoor te groeien, want gij kunt niet ontkennen dat gij hebt gesmaakt, dat de Heere goedertieren is". Het volgende vers doet ons zien dat met de Heere hier de Heere Jezus Christus bedoeld wordt. Merk hier op:
1. De Heere Jezus Christus is zeer goedertieren voor Zijn volk. Hij is in zich zelven oneindig goed, Hij is zeer vriendelijk, vrijgevig en barmhartig voor ellendige zondaren, Hij is medelijdend en goed voor hen, die het niet verdiend hebben, in Hem is een volheid van genade.
2. De goedertierenheid van onzen Verlosser wordt het best ontdekt door ondervinding. Er moet een onmiddellijke toepassing zijn van het voorwerp, dat gesmaakt zal worden, op onze smaakorganen, men kan niet proeven op een afstand, gelijk wij op een afstand kunnen zien en horen. De goedertierenheid van Christus kunnen wij niet proefondervindelijk kennen tenzij onze zielen door het geloof met Hem verenigd zijn. Dan kunnen wij Zijn goedheid smaken in al Zijn voorzienigheden, in al onze geestelijke belangen, in al onze angsten en verzoekingen, in Zijn woord en dienst, elke dag. 3. De besten van Gods kinderen smaken in dit leven slechts de goedertierenheid van Christus. Een smaak is niet veel, een enkele teug, die niet voldoet. Zo is het met Gods vertroostingen in dit leven.
4. Het Woord van God is het grote middel, waardoor Hij Zijne genade aan de mensen ontdekt en mededeelt. Zij, die met de onvervalste melk van dat Woord gevoed worden, smaken en ondervinden het meest Zijn genade. In onzen omgang met dat Woord moeten wij altijd meer en meer trachten Zijne genade te verstaan en te ondervinden.
Verzen 1-3
1 Petrus 2:1-3De apostel heeft de onderlinge liefde aanbevolen, en daarna de uitnemendheid van het Woord Gods voorgehouden, waarvan hij gezegd heeft dat het een onvergankelijk zaad is en leeft en blijft in eeuwigheid. Thans gaat hij voort en komt zeer geleidelijk tot den raad: Zo legt dan af alle kwaadheid enz. Er zijn zonden, die zowel de liefde verwoesten als zij de werking van het Woord verhinderen, en daardoor onze wedergeboorte tegenhouden.
I. Zijn raad is ter zijde te stellen of af te leggen al wat kwaad is, zoals men een oud, onbruikbaar kledingstuk aflegt. "Werpt het met verontwaardiging van u en trekt het nooit weer aan."
1. De zonden, die afgelegd en ter zijde geworpen moeten worden, zijn:
A. Kwaadheid, hieronder kan men in het algemeen alle soorten van boosheid verstaan, James 1:21, 1 Corinthians 5:8. Maar meer in het bijzonder is kwaadheid toorn, die rust in den boezem der dwazen, gevestigde, vastgegroeide gramschap, die rust tot ze een mens in vlam zet om misdrijf te bedenken, te doen, of zich te verheugen in het ongeluk, dat anderen overvalt.
B. Bedrog, misleiding door woorden. In dien zin is hier bedoeld vleierij, valsheid, verkeerde voorstellingen, welke schandelijk op de onwetendheid van anderen inwerken tot hun verderf.
C. Geveinsdheid. Het woord staat in het meervoud en doelt op alle soorten van huichelarij. In zaken van Godsdienst is huichelarij nagemaakte vroomheid. In de burgerlijke samenleving is huichelarij voorgewende vriendschap, die veel beoefend wordt door hen, die hogen lof geven, waar ze zelf niets van geloven, of beloften doen, welke ze niet voornemens zijn te vervullen, of vriendschap veinzen, terwijl boosheid in hun hart is.
D. Nijdigheid: alle soorten van nijdigheid, wanneer men ontstoken wordt door het goede en de welvaart van anderen, door hun bekwaamheden, voorspoed, roem of wel-geslaagden arbeid.
E. Achterklappingen, kwaadspreken van elkaar, verkleinen van iemands goeden naam, achterklap en oorblazing, 2 Corinthians 12:20, Romans 1:30 Romans 1:2. Wij leren hier:
A. De beste Christenen hebben nodig tegen de slechtste zonden als bedrog, geveinsdheid, nijd en achterklap gewaarschuwd te worden. Zij zijn slechts in beginsel en ten dele heilig gemaakt en staan nog bloot aan het vallen in allerlei verzoekingen.
B. Onze beste diensten jegens God zullen Hem niet aangenaam zijn en ons geen voordeel doen, tenzij wij onze plichten jegens de mensen met nauwgezet geweten vervullen. De zonden, hier opgenoemd, zijn alle overtredingen van de geboden der tweede tafel. Die moeten afgelegd worden, anders kunnen wij het Woord Gods niet ontvangen gelijk het behoort.
C. Er wordt gezegd alle kwaadheid, alle bedrog enz. Een enkele zonde, die niet afgelegd wordt, kan ons geestelijk leven en eeuwig welzijn verhinderen. D. Kwaadheid, bedrog, geveinsdheid, nijd en achterklap gaan gewoonlijk samen. Kwaadspreken is het bewijs, dat boosheid en bedrog in het hart wonen: en alle deze spannen samen om ons te verhinderen om van het Woord Gods voordeel te hebben.
II. Als een kundig geneesheer heeft de apostel voorgeschreven het uitdrijven van de kwade sappen, nu gaat hij er toe over om gezond en geregeld voedsel toe te dienen, opdat zijn lezers daardoor mogen opwassen. De plicht, waartoe zij aangemaand worden, is een sterke en blijvende begeerte naar het Woord Gods, dat hier genoemd wordt redelijke melk. De melk van het Woord, voedsel geschikt voor de ziel, voor een redelijk schepsel, waardoor de ziel, niet het lichaam, wordt gevoed en krachtig gemaakt. De melk van het Woord moet onvervalst zijn, niet verslapt door menselijke bijvoegselen, die dikwijls het Woord Gods bederven, 2 Corinthiërs 2: 2 Corinthians 2:17. De wijze, waarop zij deze melk van het Woord Gods moeten begeren, wordt genoemd: als nieuw-geboren kinderkens. Hij brengt hun hun wedergeboorte voor de aandacht. Een nieuw leven heeft geschikt voedsel nodig. Zij, als pas-geborenen, moeten verlangen naar de melk van het Woord. Kinderen begeren gewoonlijk melk, en hun begeerte daarnaar is vurig en blijvend, ze komt voort uit een ongeduldig gevoel van honger en het kind wendt tot bevrediging zijn beste pogingen aan. Zo moeten de Christenen begerig zijn naar het Woord van God, en dat met het doel dat zij er door mogen groeien, dat ze mogen toenemen in de genade en in de kennis van hun Heere en Zaligmaker, 2 Peter 3:18.
1. Sterke begeerte naar en liefde voor het Woord van God zijn zekere bewijzen, dat iemand wedergeboren is. Zulk een begeerte naar het Woord, als een zuigeling toont naar de melk, geeft te kennen dat iemand wedergeboren is. Het is het laagste bewijs, maar het is betrouwbaar.
2. Opwassen en toenemen in wijsheid en genade zijn het kenmerk en de begeerte van iedere Christen, alle geestelijke middelen dienen tot opbouwing en verbetering. Wanneer het Woord van God recht gebruikt wordt, laat het een mens niet zoals hij is, maar doet hem toenemen en maakt hem beter.
III. Hij voegt er een bewijs bij uit hun eigen ondervinding. Indien gij anders gesmaakt hebt, dat de Heere goedertieren is, 1 Peter 2:3. De apostel zegt dit niet weifelend, maar bevestigt dat deze oprechte Christenen de goedertierenheid Gods gesmaakt hebben en houdt hun dat voor. "Gij behoort deze zonden af te leggen, 1 Peter 2:1, gij behoort begerig te zijn naar het Woord Gods, gij behoort daardoor te groeien, want gij kunt niet ontkennen dat gij hebt gesmaakt, dat de Heere goedertieren is". Het volgende vers doet ons zien dat met de Heere hier de Heere Jezus Christus bedoeld wordt. Merk hier op:
1. De Heere Jezus Christus is zeer goedertieren voor Zijn volk. Hij is in zich zelven oneindig goed, Hij is zeer vriendelijk, vrijgevig en barmhartig voor ellendige zondaren, Hij is medelijdend en goed voor hen, die het niet verdiend hebben, in Hem is een volheid van genade.
2. De goedertierenheid van onzen Verlosser wordt het best ontdekt door ondervinding. Er moet een onmiddellijke toepassing zijn van het voorwerp, dat gesmaakt zal worden, op onze smaakorganen, men kan niet proeven op een afstand, gelijk wij op een afstand kunnen zien en horen. De goedertierenheid van Christus kunnen wij niet proefondervindelijk kennen tenzij onze zielen door het geloof met Hem verenigd zijn. Dan kunnen wij Zijn goedheid smaken in al Zijn voorzienigheden, in al onze geestelijke belangen, in al onze angsten en verzoekingen, in Zijn woord en dienst, elke dag. 3. De besten van Gods kinderen smaken in dit leven slechts de goedertierenheid van Christus. Een smaak is niet veel, een enkele teug, die niet voldoet. Zo is het met Gods vertroostingen in dit leven.
4. Het Woord van God is het grote middel, waardoor Hij Zijne genade aan de mensen ontdekt en mededeelt. Zij, die met de onvervalste melk van dat Woord gevoed worden, smaken en ondervinden het meest Zijn genade. In onzen omgang met dat Woord moeten wij altijd meer en meer trachten Zijne genade te verstaan en te ondervinden.
Verzen 4-12
1 Petrus 2:4-12I. De apostel geeft ons hier een beschrijving van Jezus Christus als een levenden steen, en ofschoon deze benaming voor een lichtzinnigen spotter of een ongelovige ruw en hard moge schijnen, toch kon zij zeer vererend en gepast klinken in de oren der Joden, die zoveel godsdienstigen eerbied voor hun heerlijken tempel hadden, en goed het profetische woord begrepen, dat den Messias een steen noemt, Isaiah 8:14, en 28:16.
1. In deze zinnebeeldige beschrijving van Jezus Christus wordt Hij een steen genoemd, om Zijn onoverwinnelijke kracht en eeuwigdurend bestaan aan te duiden, en Zijn dienstknechten te leren dat Hij is hun bescherming en veiligheid, het fondament waarop zij gebouwd worden, en de rots van verdediging tegen al hun vijanden. Hij is een levende steen, want Hij heeft het eeuwige leven in zich zelven en is de Vorst des levens voor al zijn volk. De erkenning en achting, die Hem van God en de mensen toegebracht worden, zijn zeer verschillend. Hij werd door de mensen ontkend, door Zijn eigen landgenoten de Joden afgekeurd en verworpen, en dat wordt Hij nog door het grootste gedeelte der mensheid. Maar door God is Hij uitverkoren, afgezonderd en voor-verordineerd om het fondament der gemeente te zijn, 1:20, en dierbaar, een hoogsteerwaardig, verkoren en waardig persoon in zich zelven, in de achting van God en naar het oordeel van allen, die in Hem geloven. Wij zijn verplicht te komen tot Hem, die zo omschreven wordt. Tot welken komende, niet door lichamelijke plaatsverandering, want dat is onmogelijk sedert Zijne verhoging, maar door het geloof, waardoor wij eerst met Hem verenigd worden en daarna Hem al nader komen.
A. Jezus Christus zelf is de grondsteen van al onze hoop en zaligheid. Hij deelt ons de ware kennis Gods mede, Matthew 11:27, door Hem hebben wij toegang tot den Vader, John 14:6, door Hem krijgen wij deel aan alle geestelijke zegeningen, Ephesians 1:3.
B. De mensen over het algemeen ontkennen en verwerpen Jezus, zij verachten Hem, zij hebben Hem niet lief, en zij staan Hem tegen, de Schrift en de ondervinding leren dat. Isaiah 53:3.
C. Hoewel Christus door een ondankbare wereld moge verworpen worden, is Hij door God uitverkoren en daarom dierbaar. Hij is uitverkoren en gesteld om te zijn de Heere des heelals, het hoofd der gemeente, de Zaligmaker van Zijn volk en de Rechter der wereld. Hij is dierbaar in de uitnemendheid Zijner natuur, de waardigheid Zijner bediening en de heerlijkheid van Zijn diensten.
D. Zij, die barmhartigheid verlangen van dezen genadigen Verlosser, moeten tot Hem komen, dat is onze daad, ofschoon door Gods genade, een daad van de ziel en niet van de mensen, een werkelijke daad, geen blote wens.
2. Na Christus beschreven te hebben als het fondament, gaat de apostel over tot bespreking van den bovenbouw, en van de bouwstoffen daarvoor gebruikt. Gij zelven wordt als levende stenen gebouwd, 1 Peter 2:6. De apostel prijst dezen verstrooiden Joden de Christelijke gemeente en inrichting waard. Zij konden licht er toe komen om de aanmerking te maken, dat de Christelijke gemeente niet zulk een heerlijken tempel en zulk een talrijke priesterschap had, maar dat de bedeling slechts onaanzienlijk was bij gebreke van de pracht en grootsheid van de Joodse bedeling. Hierop antwoordt de apostel, dat de Christelijke gemeente een veel edeler gebouw is dan de Joodse tempel. Zij is een levende tempel, niet uit dode bouwstoffen maar uit levende stenen bestaande. Christus, het fondament, is een levende steen. De Christenen zijn levende stenen en vormen een geestelijk huis, en zij zijn een heilig priesterdom, en ofschoon zij geen bloedige offeranden van dieren te brengen hebben, zo hebben zij iets veel beters en aangenamers te offeren. Ook hebben zij een altaar, waarop zij hun offeranden brengen, want zij offeren geestelijke offeranden, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus.
A. Alle oprechte Christenen hebben in zich een beginsel van geestelijk leven, dat Hem meegedeeld is door Christus hun hoofd, daarom, gelijk Hij een levende steen genoemd wordt, worden zij ook levende stenen geheten, niet dood in zonden en misdaden, maar levend voor God door de wedergeboorte en werking van den Heiligen Geest.
B. De gemeente van God is een geestelijk huis. Ephesians 2:20. De bouwers zijn dienaren, 1 Corinthians 3:10. De bewoner is God, Ephesians 2:22. Het is een huis door Zijn kracht, schoonheid, verscheidenheid van onderdelen en nuttigheid van het geheel. Het is geestelijk in zijn fundering: Christus Jezus, in zijn bouwstoffen: geestelijke mensen, in zijn huisraad: de genaden des Geestes, in zijn samenvoeging: bijeengehouden door den Geest Gods en het gemeenschappelijk geloof, en in zijn doel: dat is geestelijke werkzaamheid, het offeren van geestelijke offeranden. Dit huis wordt dagelijks opgebouwd, elk deel wordt verbeterd, en het geheel nadert zijn voltooiing in alle eeuwen door de toevoeging van nieuwe bijzondere leden.
C. Alle ware Christenen vormen een heilig priesterdom. De apostel spreekt hier van alle Christenen gezamenlijk en zegt, dat zij een heilig priesterdom zijn. Zij zijn allen uitverkorenen, aan God gewijd, nuttig voor anderen, wl toegerust met hemelse gaven en genaden, en wl gebruikt.
D. Dit heilige priesterdom moet en zal Gode geestelijke offeranden offeren. De geestelijke offeranden der Christenen zijn hun lichamen, zielen, genegenheden, gebeden, dankzeggingen, aalmoezen en andere plichten.
E. De geestelijkste offers van de godvrezendste mensen zijn Gode aangenaam alleen door Jezus Christus, Hij is de enige grote hogepriester, door wie wij en onze offeranden kunnen aangenomen worden. Brengt dus al uw offers aan Hem en biedt ze door Hem Gode aan.
II. Hij bevestigt wat hij omtrent Christus getuigd heeft, dat Hij een levende steen is, door Isaiah 28:16. Let op de wijze, waarop de apostel de Heilige Schrift aanhaalt, niet door boek, hoofdstuk en vers te noemen, want die afdelingen waren toen nog niet gemaakt. Er wordt niet anders gezegd dan verwijzing naar Mozes, David of de profeten, slechts eens wordt een bepaalden psalm genoemd, Acts 13:33. In hun aanhalingen geven de heilige schrijvers meer den zin dan de woorden van de Schrift weer, zoals ook blijkt uit de plaats, die de apostel hier bedoelt. Hij haalt deze Schriftuurplaats niet woordelijk aan uit het Hebreeuws of uit de vertaling der Zeventigen, en toch is de aanhaling zuiver en getrouw. De ware bedoeling van de Schrift kan goed en ten volle uitgedrukt worden in andere woorden dan die der Schrift. Daarom is ook vervat in de Schrift: De inhoud van de aanhaling is deze: Ziet, ik leg in Zion.
1. In de belangrijke zaken van den godsdienst moeten wij afgaan uitsluitend op Schriftuurlijke bewijzen. Christus en Zijne apostelen beriepen zich op Mozes, David en de oude profeten. Het woord van God is de enige regel, dien God ons gegeven heeft. Het is een volmaakte en voldoende regel, en het is een verstandelijke en zekere regel.
2. Wij moeten de meeste aandacht wijden aan hetgeen God ons in de Schrift betreffende Zijn Zoon Jezus Christus meegedeeld heeft.
Ziet, Ik leg enz. Johannes vraagt dezelfde aandacht, John 1:29. Deze oproeping tot opletlende aandacht aangaande Christus toont ons de uitnemendheid van het onderwerp, zijne belangrijkheid, en onze stompheid en traagheid.
3. De aanstelling van Christus Jezus tot hoofd van de gemeente is een uitnemend werk Gods: Ik leg in Zion. De aanstelling van den paus tot hoofd der kerk is een menselijk tegenstreven en een brutale aanmatiging, Christus alleen is het fondament en het hoofd van Gods gemeente.
4. Jezus Christus is de uiterste hoeksteen, dien God in Zijn geestelijk huis gelegd heeft. De hoeksteen is onafscheidelijk van het gebouw, draagt het, houdt het samen, versiert het. Zo doet Christus met Zijn heilige gemeente, Zijn geestelijk huis.
5. Jezus Christus is de hoeksteen voor de ondersteuning en de zaligmaking van niemand anders dan die oprecht Zijn volk zijn, niemand dan Zion en hun die Zion genegen zijn, niet voor Babylon, niet voor zijn vijanden.
6. Waar geloof in Jezus Christus is het enige middel om des mensen algehelen ondergang te voorkomen. Drie dingen kunnen grote verwarring over den mens brengen: teleurstelling, zonde en oordeel, en het geloof voorkomt die alle. Het geloof heeft een middel tegen elk van deze.
III. Hij voegt hier een belangrijken tussenzin in, 1 Peter 2:7. Jezus Christus werd den uitersten hoeksteen genoemd. Hier voegt de apostel met het oog op de godvrezenden aan toe: U dan die gelooft is Hij dierbaar, of is Hij ene eer. Christus is de kroon en de eer van den Christen, gij, die in Hem gelooft, zijt er zo ver van af dat ge u voor Hem schamen zoudt, dat gij in Hem zult roemen en in Hem verheerlijkt zijn voor eeuwig. Wat de goddelozen betreft, de ongehoorzamen zullen voortgaan Jezus Christus te weigeren en te verwerpen, maar God heeft besloten, trots allen tegenstand, dat Hij tot een hoofd des hoeks zal zijn.
1. Al wat door rechtmatige en noodzakelijke gevolgtrekking aan de Schrift ontleend wordt, daarop kan men even zeker staat maken alsof het met zoveel woorden in de Schrift stond. De apostel ontleent dezen tussenzin aan de woorden van den profeet. De profeet heeft dat niet uitdrukkelijk gezegd, maar hetgeen hij zei had dit noodzakelijk tot gevolg. Onze Zaligmaker beval ons de Schriften te onderzoeken, omdat die van Hem getuigen, en toch beroept hij zich op geen enkele plaats uit de Schrift, die getuigt dat Jezus van Nazareth de Messias was. Maar deze Schriften voorzegden dat Hij geboren zou worden uit ene maagd, voordat de scepter van Juda week, gedurende het bestaan van den tweeden tempel, na Daniël's zeventig weken, en dat deze de Messias was. Dat alles werd in Jezus Christus gezien, maar om dat alles te weten moet men gebruik maken van de reden, de geschiedenis, het doorzicht en de ondervinding, en dan is het een onfeilbaar besluit op grond der Schrift. 2. Het werk van een getrouw dienaar is algemene waarheden toepassen op de bijzondere gesteldheid en den toestand zijner hoorders. De apostel haalt in 1 Peter 2:6 een uitspraak van den profeet aan en past die toe op bozen en goeden. Daartoe is wijsheid, moed en getrouwheid nodig, maar het is zeer voordelig voor de hoorders.
3. Jezus Christus is bij uitnemendheid dierbaar voor alle gelovigen. De majesteit en grootheid van Zijn persoon, de waardigheid van Zijn bediening, Zijn nauwe betrekking, Zijn wonderbare daden, Zijn onmetelijke liefde, dat alles verbindt de gelovigen tot de hoogste achting en eerbied voor Jezus Christus.
4. Ongehoorzamen hebben geen waarachtig geloof. Door ongehoorzamen worden bedoeld onverbeterlijken, ongelovigen en moedwilligen. Dezen kunnen wellicht juist inzicht hebben, maar geen echt geloof.
5. Zij, die bouwers van de gemeente van Christus behoorden te zijn, zijn dikwijls de ergste vijanden ter wereld van Christus. In het Oude Testament deden de valse profeten het meeste nadeel, en onder het Nieuwe Testament ondervond Christus de grootste tegenwerking en wreedheid van de Schriftgeleerden, Farizeeën en overpriesters, en dus van hen, die voorgaven de gemeente te bouwen en te verzorgen. En thans is de Roomse hiërarchie de grootste vijandin ter wereld van Jezus Christus en Zijne belangen.
6. God zal Zijn eigen werk voltooien en de belangen van Jezus Christus in de wereld bevorderen, niettegenstaande de valsheid van voorgewende vrienden en den tegenstand van Zijn slechtste vijanden.
IV. De apostel voegt hier een nieuwe beschrijving bij, de vergelijking met een steen voortdurend volhoudende. De woorden zijn genomen uit Isaiah 8:13, 14: Den Heere der heirscharen, dien zult gijlieden heiligen -en Hij zal zijn tot een steen des aanstoots en tot een rotssteen der struikeling. Hieruit blijkt duidelijk dat Jezus Christus is de Heere der heirscharen, en dus de hoge God zelf. Merk op:
1. De bouwlieden, de overpriesters, weigerden Hem, en het volk volgde zijn leidslieden. Daardoor werd Christus voor hen een steen des aanstoots en een rotssteen der ergernis, waarover zij struikelden en zich zelven verwondden, en Hij viel op hen als een machtige rotssteen en strafte hen met verwoesting, Mattheus 21: Matthew 21:44. Wie op dezen steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, dien zal hij vermorzelen.
A. Allen, die ongehoorzaam zijn, nemen aanstoot aan het Woord Gods. Zij stoten zich aan het Woord, ongehoorzaam zijnde. Zij stoten zich aan Christus zelven, aan Zijn leer en de reinheid van Zijn voorschriften, maar de Joodse geleerden struikelden voornamelijk over de geringheid van Zijn verschijning en de uitnodiging om alleen door Hem hun rechtvaardigmaking voor God te verkrijgen. Zij konden er niet toe gebracht worden om de rechtvaardigmaking door het geloof te zoeken, maar deden dat door de werken der wet, zij stootten zich aan den steen des aanstoots, Romans 9:32.
B. Dezelfde gezegende Jezus, die de bewerker van de zaligheid des enen is, wordt voor den ander de aanleiding tot zijn zonde en ondergang. Hij is gezet tot een val en opstanding van velen in Israël. Hij is niet de bewerker van hun zonden, maar alleen de aanleiding er toe, hun eigen ongehoorzaamheid maakt dat zij zich aan Hem stoten en Hem verwerpen, die Hij als rechter straft met verwoesting. Zij, die Hem als Zaligmaker verwerpen, zullen zich op Hem als een Rots te pletter vallen.
C. God zelf heeft eeuwige verwoesting bepaald voor allen, die zich aan het woord stoten, ongehoorzaam zijnde. Allen, die vastbesloten voortgaan in hun ongeloof en hun verachting van het Evangelie, zijn gezet tot eeuwige verwoesting, en God weet van eeuwigheid wie zij zijn.
D. Het zien van de algemene verwerping van Christus door de Joden en van de verwaarlozing van Hem door menigten in alle eeuwen, behoort ons niet te ontmoedigen in onze liefde en onzen plicht jegens Hem, want dat is lang tevoren door de profeten voorzegd, en het is ene versterking van ons geloof zowel in de Schrift als in den Messias.
2. Zij, die hem aannemen, worden hoog bevoorrecht, 1 Peter 2:9. De Joden waren buitengewoon gehecht aan hun oude voorrechten, van het enige volk van God te zijn, in bepaald verbond met Hem te staan en afgescheiden van de gehele wereld te zijn. "Welnu", zeiden zij, "indien wij ons aan de instellingen des Evangelies onderwerpen, zullen wij dat alles verliezen en op gelijken voet met de heidenen komen te staan."
A. Op deze tegenwerping antwoordt de apostel, dat het hun ondergang zou zijn wanneer zij zich niet onderwierpen, 1 Peter 2:7 en 8, maar dat zij, indien zij zich onderwierpen, geen wezenlijk voordeel zouden verliezen, doch blijven wat zij steeds begeerden te zijn: een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, enz
a. Alle ware Christenen zijn een uitverkoren geslacht. Zij allen maken een gezin uit, een volk onderscheiden van de overige wereld, met een anderen geest, andere beginselen en praktijken, en dat konden zij nooit zijn of worden indien zij niet waren uitverkoren in Christus en geheiligd door Zijn Geest.
b. Alle ware Christenen zijn een koninklijk priesterdom. Zij zijn koninklijk in hun betrekking tot God en Christus, in hun macht met God, over zich zelven en over al hun vijanden, zij zijn vorstelijk in de vorderingen en de uitnemendheid van hun eigen geest en in hun hoop en verwachtingen. Zij zijn een koninklijk priesterdom, afgescheiden van zonden en zondaren, gewijd aan God en Gode geestelijke offeranden brengende, die Hem aangenaam zijn door Jezus Christus.
c. Alle Christenen, waar zij ook zijn mogen, maken een heilig volk uit. Zij zijn een volk, vergaderd onder een hoofd, overeenkomende in dezelfde gewoonten en handelingen, geregeerd door dezelfde wetten, en zij zijn een heilig volk, omdat zij aan God gewijd zijn, vernieuwd en geheiligd door Zijn Heiligen Geest.
d. Het is de eer van de dienstknechten van Christus, dat zij Gods verkregen volk zijn. Zij zijn het volk van Zijne beschikking, keuze, zorg en blijdschap. Deze vier waardigheden van alle ware Christenen liggen van nature niet in hen, want hun eerste staat was een toestand van verschrikkelijke duisternis, maar zij zijn daadwerkelijk geroepen uit die duisternis tot Zijn wonderbaar licht, vreugde, blijdschap en voorspoed, met het voornemen en uitzicht, dat zij door woorden en werken zouden tonen de deugden en de heerlijkheid van Hem, die hen geroepen heeft.
B. Ten einde hen tevreden en dankbaar voor de grote barmhartigheid en waardigheden, hun door het Evangelie gebracht, te maken, raadt de apostel hen hun vorigen en hun tegenwoordigen toestand met elkaar te vergelijken. Er was een tijd, waarin zij geen volk waren en geen ontferming hadden verkregen, maar plechtig verworpen en gescheiden waren, Jeremiah 3:8, Hosea 1:6, Hosea 1:9, maar nu zijn zij aangenomen om Gods volk te zijn en ontfermd te worden.
a. Ook de besten moeten gewoon zijn terug te zien op hetgeen zij vroeger waren.
b. Het volk van God is het kostbaarste van de gehele wereld, de overigen zijn geen volk en deugen tot niets.
c. Om in Gods volk aangenomen te worden, is een zeer grote barmhartigheid, en ze is verkrijgbaar.
V. Hij waarschuwt hen om zich te onthouden van de vleselijke begeerlijkheden, 1 Peter 2:11. Zelfs de beste mensen, het uitverkoren geslacht, het volk van God, hebben behoefte aan de vermaning om afstand te doen van de ergste zonden, waartegen de apostel hen hier zo ernstig en teder mogelijk waarschuwt. Daar hij weet hoe moeilijk, en toch hoe belangrijk het vervullen van dezen plicht is, toont hij hun zijn grootste belangstelling: Geliefden, ik vermaan u. Hun plicht is afstand te doen van en te onderdrukken het eerste opkomen van vleselijke begeerlijkheden. Vele daarvan komen uit onze verdorvenheid van nature voort en uiten zich in het lichaam, door de een of andere zinnelijke begeerte of ongebreidelden lust van het vlees te strelen. De Christenen behoren zich daarvan te onthouden en daar toe te bedenken:
1. De achting, die zij van God en Zijn volk genieten, zij zijn geliefden.
2. Hun toestand in de wereld: zij zijn inwoners en vreemdelingen, en moeten hun doorreize niet vertragen door toe te geven aan de boosheid en de begeerlijkheden van het land, dat zij doortrekken.
3. Het kwaad en gevaar, waaraan deze zonden blootstellen: zij voeren krijg tegen de ziel, en daarom moeten de zielen haar bestrijden.
A. Het grote nadeel, dat de zonden den mens doen, is dat zij krijg voeren tegen de ziel. Zij verwoesten de zedelijke vrijheid van de ziel, zij verzwakken en ontzenuwen de ziel door haar vermogens te ondermijnen, zij ontroven de ziel haar troost en vrede, zij verlagen en vernielen de waardigheid der ziel, verhinderen haar tegenwoordigen voorspoed en dompelen haar in eeuwige ellende.
B. Van alle zonden zijn gene zo nadelig voor de ziel als vleselijke begeerlijkheden. Vleselijke lust, onzedelijkheid, zinnelijkheid zijn het meest gehaat bij God en het meest verwoestend voor den mens. Er wordt een streng oordeel over geveld. VI. Hij vermaant hen verder hun belijdenis door een eerlijken wandel te versieren. Hun wandel in alle opzichten en bij alle gelegenheden, in elke daad huns levens, behoort eerlijk te zijn, dat is goed, lieflijk, beminnelijk en zonder blaam. En zulks omdat zij leefden onder de heidenen, mensen van een anderen godsdienst en die hun gezworen vijanden waren, die hen nu reeds belasterden en voortdurend kwaad van hen spraken als van kwaaddoeners. Een heilige, rechtvaardige, goede wandel zal niet alleen hun den mond stoppen, maar misschien daarenboven een middel zijn om hen er toe te brengen God te verheerlijken, en hen nader te brengen, wanneer zij zien dat de anderen uitmunten in goede werken. Zij noemen u nu kwaaddoeners, verdedigt u door goede werken, dat is de wijze om hen te overtuigen. Er komt een dag van bezoeking, waarin God hen door Zijn Woord en Zijne genade tot berouw roepen kan en u voor uw goeden wandel belonen, Luke 1:68. Wanneer het Evangelie tot hen zal komen en uitwerking hebben, zal een goede wandel hen tot bekering aanmoedigen, maar een slechte wandel die tegenhouden.
1. Een Christelijke belijdenis moet gepaard gaan met een goeden wandel, Philippians 4:8.
2. Het is het gewone lot van ware Christenen, dat slechte mensen kwaad van hen spreken.
3. Zij, die door God in Zijne genade bezocht worden, veranderen onmiddellijk hun gedachten over de godvrezenden, God verheerlijkende en hen prijzende, die zij eerst kwaaddoeners noemden.
Verzen 4-12
1 Petrus 2:4-12I. De apostel geeft ons hier een beschrijving van Jezus Christus als een levenden steen, en ofschoon deze benaming voor een lichtzinnigen spotter of een ongelovige ruw en hard moge schijnen, toch kon zij zeer vererend en gepast klinken in de oren der Joden, die zoveel godsdienstigen eerbied voor hun heerlijken tempel hadden, en goed het profetische woord begrepen, dat den Messias een steen noemt, Isaiah 8:14, en 28:16.
1. In deze zinnebeeldige beschrijving van Jezus Christus wordt Hij een steen genoemd, om Zijn onoverwinnelijke kracht en eeuwigdurend bestaan aan te duiden, en Zijn dienstknechten te leren dat Hij is hun bescherming en veiligheid, het fondament waarop zij gebouwd worden, en de rots van verdediging tegen al hun vijanden. Hij is een levende steen, want Hij heeft het eeuwige leven in zich zelven en is de Vorst des levens voor al zijn volk. De erkenning en achting, die Hem van God en de mensen toegebracht worden, zijn zeer verschillend. Hij werd door de mensen ontkend, door Zijn eigen landgenoten de Joden afgekeurd en verworpen, en dat wordt Hij nog door het grootste gedeelte der mensheid. Maar door God is Hij uitverkoren, afgezonderd en voor-verordineerd om het fondament der gemeente te zijn, 1:20, en dierbaar, een hoogsteerwaardig, verkoren en waardig persoon in zich zelven, in de achting van God en naar het oordeel van allen, die in Hem geloven. Wij zijn verplicht te komen tot Hem, die zo omschreven wordt. Tot welken komende, niet door lichamelijke plaatsverandering, want dat is onmogelijk sedert Zijne verhoging, maar door het geloof, waardoor wij eerst met Hem verenigd worden en daarna Hem al nader komen.
A. Jezus Christus zelf is de grondsteen van al onze hoop en zaligheid. Hij deelt ons de ware kennis Gods mede, Matthew 11:27, door Hem hebben wij toegang tot den Vader, John 14:6, door Hem krijgen wij deel aan alle geestelijke zegeningen, Ephesians 1:3.
B. De mensen over het algemeen ontkennen en verwerpen Jezus, zij verachten Hem, zij hebben Hem niet lief, en zij staan Hem tegen, de Schrift en de ondervinding leren dat. Isaiah 53:3.
C. Hoewel Christus door een ondankbare wereld moge verworpen worden, is Hij door God uitverkoren en daarom dierbaar. Hij is uitverkoren en gesteld om te zijn de Heere des heelals, het hoofd der gemeente, de Zaligmaker van Zijn volk en de Rechter der wereld. Hij is dierbaar in de uitnemendheid Zijner natuur, de waardigheid Zijner bediening en de heerlijkheid van Zijn diensten.
D. Zij, die barmhartigheid verlangen van dezen genadigen Verlosser, moeten tot Hem komen, dat is onze daad, ofschoon door Gods genade, een daad van de ziel en niet van de mensen, een werkelijke daad, geen blote wens.
2. Na Christus beschreven te hebben als het fondament, gaat de apostel over tot bespreking van den bovenbouw, en van de bouwstoffen daarvoor gebruikt. Gij zelven wordt als levende stenen gebouwd, 1 Peter 2:6. De apostel prijst dezen verstrooiden Joden de Christelijke gemeente en inrichting waard. Zij konden licht er toe komen om de aanmerking te maken, dat de Christelijke gemeente niet zulk een heerlijken tempel en zulk een talrijke priesterschap had, maar dat de bedeling slechts onaanzienlijk was bij gebreke van de pracht en grootsheid van de Joodse bedeling. Hierop antwoordt de apostel, dat de Christelijke gemeente een veel edeler gebouw is dan de Joodse tempel. Zij is een levende tempel, niet uit dode bouwstoffen maar uit levende stenen bestaande. Christus, het fondament, is een levende steen. De Christenen zijn levende stenen en vormen een geestelijk huis, en zij zijn een heilig priesterdom, en ofschoon zij geen bloedige offeranden van dieren te brengen hebben, zo hebben zij iets veel beters en aangenamers te offeren. Ook hebben zij een altaar, waarop zij hun offeranden brengen, want zij offeren geestelijke offeranden, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus.
A. Alle oprechte Christenen hebben in zich een beginsel van geestelijk leven, dat Hem meegedeeld is door Christus hun hoofd, daarom, gelijk Hij een levende steen genoemd wordt, worden zij ook levende stenen geheten, niet dood in zonden en misdaden, maar levend voor God door de wedergeboorte en werking van den Heiligen Geest.
B. De gemeente van God is een geestelijk huis. Ephesians 2:20. De bouwers zijn dienaren, 1 Corinthians 3:10. De bewoner is God, Ephesians 2:22. Het is een huis door Zijn kracht, schoonheid, verscheidenheid van onderdelen en nuttigheid van het geheel. Het is geestelijk in zijn fundering: Christus Jezus, in zijn bouwstoffen: geestelijke mensen, in zijn huisraad: de genaden des Geestes, in zijn samenvoeging: bijeengehouden door den Geest Gods en het gemeenschappelijk geloof, en in zijn doel: dat is geestelijke werkzaamheid, het offeren van geestelijke offeranden. Dit huis wordt dagelijks opgebouwd, elk deel wordt verbeterd, en het geheel nadert zijn voltooiing in alle eeuwen door de toevoeging van nieuwe bijzondere leden.
C. Alle ware Christenen vormen een heilig priesterdom. De apostel spreekt hier van alle Christenen gezamenlijk en zegt, dat zij een heilig priesterdom zijn. Zij zijn allen uitverkorenen, aan God gewijd, nuttig voor anderen, wl toegerust met hemelse gaven en genaden, en wl gebruikt.
D. Dit heilige priesterdom moet en zal Gode geestelijke offeranden offeren. De geestelijke offeranden der Christenen zijn hun lichamen, zielen, genegenheden, gebeden, dankzeggingen, aalmoezen en andere plichten.
E. De geestelijkste offers van de godvrezendste mensen zijn Gode aangenaam alleen door Jezus Christus, Hij is de enige grote hogepriester, door wie wij en onze offeranden kunnen aangenomen worden. Brengt dus al uw offers aan Hem en biedt ze door Hem Gode aan.
II. Hij bevestigt wat hij omtrent Christus getuigd heeft, dat Hij een levende steen is, door Isaiah 28:16. Let op de wijze, waarop de apostel de Heilige Schrift aanhaalt, niet door boek, hoofdstuk en vers te noemen, want die afdelingen waren toen nog niet gemaakt. Er wordt niet anders gezegd dan verwijzing naar Mozes, David of de profeten, slechts eens wordt een bepaalden psalm genoemd, Acts 13:33. In hun aanhalingen geven de heilige schrijvers meer den zin dan de woorden van de Schrift weer, zoals ook blijkt uit de plaats, die de apostel hier bedoelt. Hij haalt deze Schriftuurplaats niet woordelijk aan uit het Hebreeuws of uit de vertaling der Zeventigen, en toch is de aanhaling zuiver en getrouw. De ware bedoeling van de Schrift kan goed en ten volle uitgedrukt worden in andere woorden dan die der Schrift. Daarom is ook vervat in de Schrift: De inhoud van de aanhaling is deze: Ziet, ik leg in Zion.
1. In de belangrijke zaken van den godsdienst moeten wij afgaan uitsluitend op Schriftuurlijke bewijzen. Christus en Zijne apostelen beriepen zich op Mozes, David en de oude profeten. Het woord van God is de enige regel, dien God ons gegeven heeft. Het is een volmaakte en voldoende regel, en het is een verstandelijke en zekere regel.
2. Wij moeten de meeste aandacht wijden aan hetgeen God ons in de Schrift betreffende Zijn Zoon Jezus Christus meegedeeld heeft.
Ziet, Ik leg enz. Johannes vraagt dezelfde aandacht, John 1:29. Deze oproeping tot opletlende aandacht aangaande Christus toont ons de uitnemendheid van het onderwerp, zijne belangrijkheid, en onze stompheid en traagheid.
3. De aanstelling van Christus Jezus tot hoofd van de gemeente is een uitnemend werk Gods: Ik leg in Zion. De aanstelling van den paus tot hoofd der kerk is een menselijk tegenstreven en een brutale aanmatiging, Christus alleen is het fondament en het hoofd van Gods gemeente.
4. Jezus Christus is de uiterste hoeksteen, dien God in Zijn geestelijk huis gelegd heeft. De hoeksteen is onafscheidelijk van het gebouw, draagt het, houdt het samen, versiert het. Zo doet Christus met Zijn heilige gemeente, Zijn geestelijk huis.
5. Jezus Christus is de hoeksteen voor de ondersteuning en de zaligmaking van niemand anders dan die oprecht Zijn volk zijn, niemand dan Zion en hun die Zion genegen zijn, niet voor Babylon, niet voor zijn vijanden.
6. Waar geloof in Jezus Christus is het enige middel om des mensen algehelen ondergang te voorkomen. Drie dingen kunnen grote verwarring over den mens brengen: teleurstelling, zonde en oordeel, en het geloof voorkomt die alle. Het geloof heeft een middel tegen elk van deze.
III. Hij voegt hier een belangrijken tussenzin in, 1 Peter 2:7. Jezus Christus werd den uitersten hoeksteen genoemd. Hier voegt de apostel met het oog op de godvrezenden aan toe: U dan die gelooft is Hij dierbaar, of is Hij ene eer. Christus is de kroon en de eer van den Christen, gij, die in Hem gelooft, zijt er zo ver van af dat ge u voor Hem schamen zoudt, dat gij in Hem zult roemen en in Hem verheerlijkt zijn voor eeuwig. Wat de goddelozen betreft, de ongehoorzamen zullen voortgaan Jezus Christus te weigeren en te verwerpen, maar God heeft besloten, trots allen tegenstand, dat Hij tot een hoofd des hoeks zal zijn.
1. Al wat door rechtmatige en noodzakelijke gevolgtrekking aan de Schrift ontleend wordt, daarop kan men even zeker staat maken alsof het met zoveel woorden in de Schrift stond. De apostel ontleent dezen tussenzin aan de woorden van den profeet. De profeet heeft dat niet uitdrukkelijk gezegd, maar hetgeen hij zei had dit noodzakelijk tot gevolg. Onze Zaligmaker beval ons de Schriften te onderzoeken, omdat die van Hem getuigen, en toch beroept hij zich op geen enkele plaats uit de Schrift, die getuigt dat Jezus van Nazareth de Messias was. Maar deze Schriften voorzegden dat Hij geboren zou worden uit ene maagd, voordat de scepter van Juda week, gedurende het bestaan van den tweeden tempel, na Daniël's zeventig weken, en dat deze de Messias was. Dat alles werd in Jezus Christus gezien, maar om dat alles te weten moet men gebruik maken van de reden, de geschiedenis, het doorzicht en de ondervinding, en dan is het een onfeilbaar besluit op grond der Schrift. 2. Het werk van een getrouw dienaar is algemene waarheden toepassen op de bijzondere gesteldheid en den toestand zijner hoorders. De apostel haalt in 1 Peter 2:6 een uitspraak van den profeet aan en past die toe op bozen en goeden. Daartoe is wijsheid, moed en getrouwheid nodig, maar het is zeer voordelig voor de hoorders.
3. Jezus Christus is bij uitnemendheid dierbaar voor alle gelovigen. De majesteit en grootheid van Zijn persoon, de waardigheid van Zijn bediening, Zijn nauwe betrekking, Zijn wonderbare daden, Zijn onmetelijke liefde, dat alles verbindt de gelovigen tot de hoogste achting en eerbied voor Jezus Christus.
4. Ongehoorzamen hebben geen waarachtig geloof. Door ongehoorzamen worden bedoeld onverbeterlijken, ongelovigen en moedwilligen. Dezen kunnen wellicht juist inzicht hebben, maar geen echt geloof.
5. Zij, die bouwers van de gemeente van Christus behoorden te zijn, zijn dikwijls de ergste vijanden ter wereld van Christus. In het Oude Testament deden de valse profeten het meeste nadeel, en onder het Nieuwe Testament ondervond Christus de grootste tegenwerking en wreedheid van de Schriftgeleerden, Farizeeën en overpriesters, en dus van hen, die voorgaven de gemeente te bouwen en te verzorgen. En thans is de Roomse hiërarchie de grootste vijandin ter wereld van Jezus Christus en Zijne belangen.
6. God zal Zijn eigen werk voltooien en de belangen van Jezus Christus in de wereld bevorderen, niettegenstaande de valsheid van voorgewende vrienden en den tegenstand van Zijn slechtste vijanden.
IV. De apostel voegt hier een nieuwe beschrijving bij, de vergelijking met een steen voortdurend volhoudende. De woorden zijn genomen uit Isaiah 8:13, 14: Den Heere der heirscharen, dien zult gijlieden heiligen -en Hij zal zijn tot een steen des aanstoots en tot een rotssteen der struikeling. Hieruit blijkt duidelijk dat Jezus Christus is de Heere der heirscharen, en dus de hoge God zelf. Merk op:
1. De bouwlieden, de overpriesters, weigerden Hem, en het volk volgde zijn leidslieden. Daardoor werd Christus voor hen een steen des aanstoots en een rotssteen der ergernis, waarover zij struikelden en zich zelven verwondden, en Hij viel op hen als een machtige rotssteen en strafte hen met verwoesting, Mattheus 21: Matthew 21:44. Wie op dezen steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, dien zal hij vermorzelen.
A. Allen, die ongehoorzaam zijn, nemen aanstoot aan het Woord Gods. Zij stoten zich aan het Woord, ongehoorzaam zijnde. Zij stoten zich aan Christus zelven, aan Zijn leer en de reinheid van Zijn voorschriften, maar de Joodse geleerden struikelden voornamelijk over de geringheid van Zijn verschijning en de uitnodiging om alleen door Hem hun rechtvaardigmaking voor God te verkrijgen. Zij konden er niet toe gebracht worden om de rechtvaardigmaking door het geloof te zoeken, maar deden dat door de werken der wet, zij stootten zich aan den steen des aanstoots, Romans 9:32.
B. Dezelfde gezegende Jezus, die de bewerker van de zaligheid des enen is, wordt voor den ander de aanleiding tot zijn zonde en ondergang. Hij is gezet tot een val en opstanding van velen in Israël. Hij is niet de bewerker van hun zonden, maar alleen de aanleiding er toe, hun eigen ongehoorzaamheid maakt dat zij zich aan Hem stoten en Hem verwerpen, die Hij als rechter straft met verwoesting. Zij, die Hem als Zaligmaker verwerpen, zullen zich op Hem als een Rots te pletter vallen.
C. God zelf heeft eeuwige verwoesting bepaald voor allen, die zich aan het woord stoten, ongehoorzaam zijnde. Allen, die vastbesloten voortgaan in hun ongeloof en hun verachting van het Evangelie, zijn gezet tot eeuwige verwoesting, en God weet van eeuwigheid wie zij zijn.
D. Het zien van de algemene verwerping van Christus door de Joden en van de verwaarlozing van Hem door menigten in alle eeuwen, behoort ons niet te ontmoedigen in onze liefde en onzen plicht jegens Hem, want dat is lang tevoren door de profeten voorzegd, en het is ene versterking van ons geloof zowel in de Schrift als in den Messias.
2. Zij, die hem aannemen, worden hoog bevoorrecht, 1 Peter 2:9. De Joden waren buitengewoon gehecht aan hun oude voorrechten, van het enige volk van God te zijn, in bepaald verbond met Hem te staan en afgescheiden van de gehele wereld te zijn. "Welnu", zeiden zij, "indien wij ons aan de instellingen des Evangelies onderwerpen, zullen wij dat alles verliezen en op gelijken voet met de heidenen komen te staan."
A. Op deze tegenwerping antwoordt de apostel, dat het hun ondergang zou zijn wanneer zij zich niet onderwierpen, 1 Peter 2:7 en 8, maar dat zij, indien zij zich onderwierpen, geen wezenlijk voordeel zouden verliezen, doch blijven wat zij steeds begeerden te zijn: een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, enz
a. Alle ware Christenen zijn een uitverkoren geslacht. Zij allen maken een gezin uit, een volk onderscheiden van de overige wereld, met een anderen geest, andere beginselen en praktijken, en dat konden zij nooit zijn of worden indien zij niet waren uitverkoren in Christus en geheiligd door Zijn Geest.
b. Alle ware Christenen zijn een koninklijk priesterdom. Zij zijn koninklijk in hun betrekking tot God en Christus, in hun macht met God, over zich zelven en over al hun vijanden, zij zijn vorstelijk in de vorderingen en de uitnemendheid van hun eigen geest en in hun hoop en verwachtingen. Zij zijn een koninklijk priesterdom, afgescheiden van zonden en zondaren, gewijd aan God en Gode geestelijke offeranden brengende, die Hem aangenaam zijn door Jezus Christus.
c. Alle Christenen, waar zij ook zijn mogen, maken een heilig volk uit. Zij zijn een volk, vergaderd onder een hoofd, overeenkomende in dezelfde gewoonten en handelingen, geregeerd door dezelfde wetten, en zij zijn een heilig volk, omdat zij aan God gewijd zijn, vernieuwd en geheiligd door Zijn Heiligen Geest.
d. Het is de eer van de dienstknechten van Christus, dat zij Gods verkregen volk zijn. Zij zijn het volk van Zijne beschikking, keuze, zorg en blijdschap. Deze vier waardigheden van alle ware Christenen liggen van nature niet in hen, want hun eerste staat was een toestand van verschrikkelijke duisternis, maar zij zijn daadwerkelijk geroepen uit die duisternis tot Zijn wonderbaar licht, vreugde, blijdschap en voorspoed, met het voornemen en uitzicht, dat zij door woorden en werken zouden tonen de deugden en de heerlijkheid van Hem, die hen geroepen heeft.
B. Ten einde hen tevreden en dankbaar voor de grote barmhartigheid en waardigheden, hun door het Evangelie gebracht, te maken, raadt de apostel hen hun vorigen en hun tegenwoordigen toestand met elkaar te vergelijken. Er was een tijd, waarin zij geen volk waren en geen ontferming hadden verkregen, maar plechtig verworpen en gescheiden waren, Jeremiah 3:8, Hosea 1:6, Hosea 1:9, maar nu zijn zij aangenomen om Gods volk te zijn en ontfermd te worden.
a. Ook de besten moeten gewoon zijn terug te zien op hetgeen zij vroeger waren.
b. Het volk van God is het kostbaarste van de gehele wereld, de overigen zijn geen volk en deugen tot niets.
c. Om in Gods volk aangenomen te worden, is een zeer grote barmhartigheid, en ze is verkrijgbaar.
V. Hij waarschuwt hen om zich te onthouden van de vleselijke begeerlijkheden, 1 Peter 2:11. Zelfs de beste mensen, het uitverkoren geslacht, het volk van God, hebben behoefte aan de vermaning om afstand te doen van de ergste zonden, waartegen de apostel hen hier zo ernstig en teder mogelijk waarschuwt. Daar hij weet hoe moeilijk, en toch hoe belangrijk het vervullen van dezen plicht is, toont hij hun zijn grootste belangstelling: Geliefden, ik vermaan u. Hun plicht is afstand te doen van en te onderdrukken het eerste opkomen van vleselijke begeerlijkheden. Vele daarvan komen uit onze verdorvenheid van nature voort en uiten zich in het lichaam, door de een of andere zinnelijke begeerte of ongebreidelden lust van het vlees te strelen. De Christenen behoren zich daarvan te onthouden en daar toe te bedenken:
1. De achting, die zij van God en Zijn volk genieten, zij zijn geliefden.
2. Hun toestand in de wereld: zij zijn inwoners en vreemdelingen, en moeten hun doorreize niet vertragen door toe te geven aan de boosheid en de begeerlijkheden van het land, dat zij doortrekken.
3. Het kwaad en gevaar, waaraan deze zonden blootstellen: zij voeren krijg tegen de ziel, en daarom moeten de zielen haar bestrijden.
A. Het grote nadeel, dat de zonden den mens doen, is dat zij krijg voeren tegen de ziel. Zij verwoesten de zedelijke vrijheid van de ziel, zij verzwakken en ontzenuwen de ziel door haar vermogens te ondermijnen, zij ontroven de ziel haar troost en vrede, zij verlagen en vernielen de waardigheid der ziel, verhinderen haar tegenwoordigen voorspoed en dompelen haar in eeuwige ellende.
B. Van alle zonden zijn gene zo nadelig voor de ziel als vleselijke begeerlijkheden. Vleselijke lust, onzedelijkheid, zinnelijkheid zijn het meest gehaat bij God en het meest verwoestend voor den mens. Er wordt een streng oordeel over geveld. VI. Hij vermaant hen verder hun belijdenis door een eerlijken wandel te versieren. Hun wandel in alle opzichten en bij alle gelegenheden, in elke daad huns levens, behoort eerlijk te zijn, dat is goed, lieflijk, beminnelijk en zonder blaam. En zulks omdat zij leefden onder de heidenen, mensen van een anderen godsdienst en die hun gezworen vijanden waren, die hen nu reeds belasterden en voortdurend kwaad van hen spraken als van kwaaddoeners. Een heilige, rechtvaardige, goede wandel zal niet alleen hun den mond stoppen, maar misschien daarenboven een middel zijn om hen er toe te brengen God te verheerlijken, en hen nader te brengen, wanneer zij zien dat de anderen uitmunten in goede werken. Zij noemen u nu kwaaddoeners, verdedigt u door goede werken, dat is de wijze om hen te overtuigen. Er komt een dag van bezoeking, waarin God hen door Zijn Woord en Zijne genade tot berouw roepen kan en u voor uw goeden wandel belonen, Luke 1:68. Wanneer het Evangelie tot hen zal komen en uitwerking hebben, zal een goede wandel hen tot bekering aanmoedigen, maar een slechte wandel die tegenhouden.
1. Een Christelijke belijdenis moet gepaard gaan met een goeden wandel, Philippians 4:8.
2. Het is het gewone lot van ware Christenen, dat slechte mensen kwaad van hen spreken.
3. Zij, die door God in Zijne genade bezocht worden, veranderen onmiddellijk hun gedachten over de godvrezenden, God verheerlijkende en hen prijzende, die zij eerst kwaaddoeners noemden.
Verzen 13-25
1 Petrus 2:13-25De algemene regel voor een Christelijken wandel is deze: hij moet eerlijk zijn, en kan dat niet wezen zonder nauwgezette vervulling van alle maatschappelijke plichten. De apostel gaat hier nader op enige daarvan in.
I. Het geval van onderdanen. Christenen waren niet alleen berucht als uitvinders van een nieuwen godsdienst maar ook als verstoorders van den staat. Het was daarom zeer nodig dat de apostel de regelen en den maatstaf van gehoorzaamheid aan de burgerlijke overheid aangaf, zoals hij thans doet.
1. Onderwerping is plicht, waaronder begrepen is gehechtheid en eerbied voor hun personen, gehoorzaamheid aan hun rechtvaardige wetten en onderwerping aan wettige straffen.
2. Deze onderwerping zijn zij verschuldigd aan de volgende personen.
A. Meer in het algemeen. Alle menselijke ordening. Overheid is zeker een goddelijke instelling, maar de bijzondere vorm van regering, de macht van de overheid en de personen, die deze macht moeten uitoefenen, zijn menselijke ordeningen, en worden geregeld door de wetten en instellingen van elk land in het bijzonder. Dit is een algemene regel, alle volken bindende, hoe ook de gevestigde vorm van regering zijn moge.
B. In het bijzonder. Den koning, als de opperste machthebbende, de eerste in waardigheid en voornaamste in rang, de koning is een wettig persoon, geen tiran. Den stadhouders, consuls, gouverneurs van provincies, als die van hem gezonden worden, door hem afgevaardigd om te regeren.
3. Deze plicht wordt aangedrongen met de volgende redenen.
A. Om des Heeren wil, die de overheid heeft ingesteld tot heil der mensheid, en die daarom gehoorzaamheid en onderwerping eist, Romans 13:1, en wiens eer betrokken is bij de nauwgezette vervulling der plichten van onderdanen aan hun overheid.
B. Het doel van de bediening der overheid, namelijk: het straffen van de kwaaddoeners en het aan moedigen van allen, die goeddoen. Zij werd aangesteld tot welzijn van de maatschappij, en wanneer dat doel niet wordt nagestreefd en bereikt, ligt de fout niet in de instelling maar in de praktijk.
a. De ware godsdienst is de beste steun voor de burgerlijke overheid, hij vereist onderwerping om des Heeren wil en ter wille van het geweten.
b. Alle straffen en al de overheden ter wereld kunnen niet verhinderen dat er kwaaddoeners zijn.
c. De beste wijze, waarop de overheid zich kan kwijten van haar plicht en nuttig voor de maatschappíj zijn, is rechtvaardig straffen en belonen. C. Een andere reden, waarom de Christenen zich moeten onderwerpen aan de burgerlijke overheid, is dat het de wil Gods is, en bijgevolg hun plicht, en omdat dit de wijze is om de kwaadaardige lasteraars en de onwetende dwaze mensen tot zwijgen te brengen, 1 Peter 2:15.
a. De wil van God is voor een godvrezende de voornaamste reden voor enigen plicht.
b. Gehoorzaamheid aan de overheid is een voornaam deel van den Christelijken plicht.
Het is de wil Gods.
c. Een Christen moet trachten in alle omstandigheden zich zo te gedragen, dat hij de onverdiende smaadredenen van de onwetendste en dwaaste mensen tot zwijgen dwingt.
d. Zij, die tegen godsdienst en godvrezenden spreken, zijn onwetende en dwaze mensen.
D. Hij herinnert hen aan het geestelijk karakter van de Christelijke vrijheid. De Joden achtten zich door de uitspraak van Deuteronomy 17:15 verplicht geen anderen gebieder te gehoorzamen dan die uit hun eigen broederen genomen was en de bekeerde Joden achtten zich ontslagen van onderwerping door hun betrekking tot Christus. Om zulke verkeerde gedachten te voorkomen, zegt de apostel den Christenen dat zij vrij zijn, maar waarvan? Niet van den plicht van gehoorzaamheid aan Gods wet, die onderwerping aan de burgerlijke overheid vordert. Zij waren geestelijk vrij van de banden van zonde en Satan, en van de ceremoniële wet, maar zij mochten hun Christelijke vrijheid niet gebruiken als een dekmantel der boosheid of van het verzuimen van enigen plicht jegens God of jegens hun meerderen, doch zich steeds herinneren dat zij dienstknechten Gods waren.
a. Alle dienst knechten van Christus zijn vrijen, John 8:36, zij zijn vrij van de heerschappij des Satans, de veroordeling der wet, den toorn Gods, het drukkende van den plicht en den schrik des doods.
b. De dienstknechten van Jezus Christus moeten zeer zorgvuldig toezien, dat zij hun Christelijke vrijheid niet misbruiken, zij mogen die niet gebruiken als deksel voor enige boosheid tegen God of ongehoorzaamheid tegen hun meerderen.
4. De apostel besluit zijn betoog aangaande de plichten der onderdanen met vier bewonderenswaardige voorschriften.
A. Eerst een iegelijk. Het hun verschuldigd deel van eerbied moet allen gegeven worden, de arme mag niet worden veracht, Proverbs 17:5, de bozen moeten geëerd worden, niet om hun boosheid, maar om andere hoedanigheden, bijvoorbeeld doorzicht, voorzichtigheid, moed, bekwaamheid of het grijze hoofd. Abraham, Jakob, Samuël, de profeten en apostelen maakten nooit bezwaar om de verschuldigde eer te geven ook aan de boze mensen.
B. Hebt de broederschap lief. Alle Christenen zijn ene broederschap, verenigd in Christus als hun hoofd, gelijkstaande met elkaar in aanspraken, nauw met elkaar verbonden door gemeenschappelijke belangen, gemeenschap hebbende met elkaar, op weg naar hetzelfde huis, en daarom behoren zij elkaar met bijzondere liefde te beminnen. C. Vreest God met den hoogsten eerbied, plichtsbetrachting en onderwerping, indien gij daarin tekort komt, kunnen al de andere plichten niet naar behoren vervuld worden.
D. Eert den koning, met die hoogste eer, die hem boven andere mensen toekomt.
II. Het lot van de dienstknechten behoefde een apostolische beslissing zowel als de zaak der onderdanen, want zij verbeeldden zich dat hun Christelijke vrijheid hen ontsloeg van gehoorzaamheid aan hun ongelovige en wrede meesters. Daarop antwoordt de apostel: Gij huisknechten, weest met alle vreze onderdanig, 1 Peter 2:18. Onder huisknechten verstaat hij alle dienstbaren, hetzij gehuurd, of met geld gekocht, of krijgsgevangen gemaakt, of in des meesters huis geboren, of die slechts op contract voor bepaalden tijd dienden.
1. Hij beveelt hun onderdanig te zijn, getrouw en eerlijk hun werk te verrichten, zich te gedragen zoals ondergeschikten betaamt, met eerbied en genegenheid, en zich geduldig te onderwerpen aan moeiten en ongemakken. Deze onderwerping zijn zij hun meesters verschuldigd, die hebben recht op hun diensten, en dat niet alleen de goeden en bescheidenen, die hen goed gebruiken en niet al te streng op hun rechten staan, maar ook de harden en verkeerden, die bijna in `t geheel niet te voldoen zijn.
A. Dienstknechten moeten hun meesters onderworpen zijn en vrezen hun te mishagen.
B. Het zondig wangedrag van een der partijen rechtvaardigt niet een zondig gedrag van de andere partij, de dienstknecht is gehouden aan zijn plicht, ofschoon de meester zondig hard en veeleisend is.
C. Godvrezenden zijn zacht en vriendelijk voor hun dienstbaren en ondergeschikten. De apostel toont zijn liefde en belangstelling zowel voor de zielen der arme dienstknechten als voor die van hoger-geplaatsten. Hierin moet hij nagevolgd worden door al de mindere dienaren, die zeer bepaald hun raad moeten geven zowel aan de lageren, de geringeren, de jongeren en de armeren onder hun hoorders, als aan de anderen. 2 Na hun bevolen te hebben onderdanig te zijn, gaat hij er toe over om daarvoor de redenen op te geven.
A. Wanneer zij geduldig waren onder hun moeiten, terwijl zij onrechtvaardig leden, en toch voortgingen hun plicht te vervullen jegens hun ongelovige en afkerige meesters, dan zou dat Gode aangenaam zijn, en Hij zou hen belonen voor al wat zij om des gewetens wil voor Hem zouden lijden, maar geduldig een verdiende straf te dragen verdient in `t geheel geen lof. Alleen indien gij verdraagt als gij weldoet en daarover lijdt, dat is genade bij God, 1 Peter 2:19, 1 Peter 2:20.
a. Er is geen levenstoestand zo gering of een mens kan er zijn geweten in gehoorzamen en God verheerlijken, dat kunnen ook de laagste dienstknechten.
b. De mensen met de tederste gewetens zijn dikwijls de grootste lijders. Om het geweten voor God, droegen zij zwarigheid, lijdende ten onrechte, zij deden wel en leden daarom. Maar lijders van die soort zijn prijzenswaardig, zij vereren God en den godsdienst, zij zijn Gode aangenaam, en dat is hun hoogste ondersteuning en voldoening. c. Verdiend lijden moet geduldig verdragen worden. Indien gij geslagen wordt als gij zondigt, dan moet ge daaronder lijdzaam zijn. Het lijden in deze wereld is niet altijd een bewijs van onze toekomstige gelukzaligheid, wanneer kinderen of dienstbaren onhandelbaar zijn en hun plicht verzuimen en daarvoor lijden, dan zal dat hen niet aangenaam bij God maken of hun lof van den mensen verwerven.
B. Hier volgen nog meer redenen om Christelijke dienstknechten aan te moedigen tot geduld onder onrechtvaardig lijden, 1 Peter 2:21.
a. Hun Christelijke roeping en belijdenis: Hiertoe zijt gij geroepen..
b. Het voorbeeld van Christus, die voor ons geleden heeft, en daardoor ons een voorbeeld naliet, opdat wij Zijne voetstoppen zouden navolgen. Hieruit leren wij: Ten eerste. Dat de ware Christenen de mensen zijn, die geroepen worden om te lijden, en dat zij dat dus moeten verwachten. Door de beginselen van het Christendom zijn zij verplicht zich zelven te verloochenen en hun kruis op te nemen. Zij worden daartoe geroepen door de geboden van Christus, de beschikkingen der voorzienigheid, de bekwaammaking der genade en het voorbeeld van Jezus Christus, zij zijn dus gehouden te lijden, waar zij op die wijzen geroepen worden.
Ten tweede. Jezus Christus leed voor ons, niet de Vader leed, maar Hij dien de Vader daartoe had geheiligd en in de wereld gezonden, in ziel en lichaam leed Christus, en Hij leed voor ons, in onze plaats en ons ten goede, 1 Peter 2:24.
Ten derde. Het lijden van Christus moet ons tot rust brengen onder de onrechtvaardigste en wreedste behandelingen, die ons in de wereld overkomen. Hij leed vrijwillig, niet voor zich zelven maar voor ons, met de meeste bereidvaardigheid, met volkomen lijdzaamheid, allerlei lijden, en ofschoon Hij de Godmens was. Zullen wij zondaren, die het ergste verdiend hebben, ons dan niet onderwerpen aan de lichte droefenissen van dit leven, die voor ons na dezen zo onuitsprekelijke voordelen aanbrengen? 3.. Het voorbeeld van Christus' onderwerping en geduld wordt hier uitgelegd en toegepast.
Christus leed:
A. Onrechtvaardig en zonder reden, want Hij had geen zonden gedaan, 1 Peter 2:22. Hij had geen geweld gepleegd. niemand verongelijkt of kwaad aangedaan, Hij deed geen enkele on gerechtigheid, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden, Isaiah 53:9, Zijn woorden zowel als Zijn daden waren alle oprecht en rechtvaardig.
B. Geduldig. Die als Hij gescholden werd, niet weer schold, 1 Peter 2:23. Wanneer zij Hem lasterden, Hem bespotten, Hem slechte namen gaven: Hij was stom en opende Zijn mond niet. Toen zij verder gingen, werkelijke mishandelingen pleegden, Hem vuistslagen gaven, Hem bespuwden, Hem met doornen kroonden: Hij dreigde niet, maar gaf zich zelven en Zijne zaak over aan God, die rechtvaardig oordeelt, die op Zijn tijd Zijne onschuld aan het licht zou doen treden en Hem op Zijne vijanden wreken. a. Onze gezegende Verlosser was volkomen heilig en zo vrij van zonden, dat geen verzoeking, geen belediging welke ook, Hem tot de geringste zonde of het minste scherpe woord kon verlokken.
b. Het drijven tot de zonde kan nooit het begaan van de zonde verontschuldigen. De ruwheid, wreedheid en onrechtvaardigheid van de vijanden zal nooit de Christenen rechtvaardigen wanneer zij weder schelden en tot wraakneming komen. De reden om te zondigen kan sterk zijn, maar wij hebben altijd gewichtiger redenen om het te laten.
c. Het oordeel van God zal rechtvaardig beslissen over iedere mens en over elke zaak, en wij behoren dat met geduld en zelfbeheersing te bedenken. 4.. Opdat niemand zou menen, na hetgeen in de verzen 22 en 23 gezegd is, dat de dood van Christus alleen bedoeld was als een voorbeeld van geduld onder het lijden, voegt de apostel hier bij wat het heerlijke doel en de gezegende uitwerking er van waren. Die zelf onze zonden enz., 1 Peter 2:24. Merk hier op:
A. Den lijdenden persoon, Jezus Christus.
Die zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft. De uitdrukking zelf is beslist, en nodig om aan te wij zen dat Hij met al de oude profetieën overeenkwam, om Hem te onderscheiden van de Levitische priesters, die het bloed van dieren offerden, maar Hij heeft door zich zelven onze reinigmaking teweeggebracht, Hebrews 1:3, en om alle anderen uit te sluiten van deelneming aan Zijn werk van on ze zaligmaking. Er wordt bijgevoegd: in Zijn lichaam, niet omdat ook niet Zijn ziel leed, Matthew 26:38, maar het zielenlijden was inwendig en verborgen, terwijl dat van het lichaam zichtbaar was en meer vatbaar voor de beschouwing van deze lijdende dienstknechten, aan welken Zijn voorbeeld voorgehouden wordt.
B. Het lijden, dat Hij onderging, was striemen, wonden en de dood, de dood op het hout, gemene en onterende straffen.
C. De reden van Zijn lijden. Hij droeg onze zonden. Daaruit leren wij:
a. Dat Christus, in Zijn lijden, stond beladen met onze zonden, als iemand die op zich genomen had deze te dragen door Zijn eigen offerande, Isaiah 53:6.
b. Dat Hij er de straf voor droeg en daardoor aan de goddelijke gerechtigheid voldoening gaf.
c. Dat Hij daardoor onze zonden droeg en ze van ons wegnam, zoals de zondebok typisch de zonde van het volk op zijn hoofd wegdroeg naar de woestijn, Leviticus 16:21, Leviticus 16:22. Zo droeg het Lam Gods onze zonden in Zijn eigen lichaam, Hij is het, die de zonde der wereld draagt, John 1:29.
D. De vruchten van Christus' lijden zijn:
a. Onze heiligmaking, bestaande in den dood, het afsterven van de zonden en een nieuw heilig leven van rechtvaardigheid. Voor beiden hebben wij in den dood en de opstanding van Christus een voorbeeld, en daarbij kracht en bekwaamheid. b. Onze rechtvaardigmaking. Christus werd verbrijzeld en gekruisigd als een schuldoffer, en door Zijne striemen zijn wij genezen. Leer hieruit: Ten eerste: Jezus Christus droeg de zonden van al Zijn volk en delgde ze uit door Zijn kruisdood. Ten tweede: niemand mag op Christus rekenen, dat Hij ook zijn zonden gedragen en zijn schuld weggenomen heeft, ten zij hij der zonde sterft en der gerechtigheid leeft. 5.. De apostel besluit zijn raad aan de Christelijke dienstknechten, door hun het onderscheid tussen hun vroegeren en hun tegenwoordigen toestand voor ogen te houden, 1 Peter 2:25. Zij waren als dwalende schapen, en dat sluit in zich:
A. De zonden des mensen, hij dwaalt rond, het is zijn eigen daad, hij wordt niet gedreven, hij dwaalt vrijwillig.
B. Zijne ellende, hij dwaalt weg uit de weide, van den herder, van de kudde, en stelt zich zelven aan ontelbare gevaren bloot.
C. Hier is de herstelling door de bekering.
Maar gij zijt nu bekeerd. Het woord is niet bedrijvend maar een lijdend werkwoord, hetgeen te kennen geeft dat de terugkeer van den zondaar het werk van de goddelijke genade is. Zij keren terug van al hun dwalingen en rondzwervingen tot Christus, die de ware zorgvolle herder is, die de schapen liefheeft, die Zijn leven voor hen aflegde, die de beste herder, opziener en leider hunner zielen is.
a. De zondaren, voor hun bekering, zijn altijd dwalende, heel hun leven is een dwaling.
b. Jezus Christus is de overste Herder en Opziener hunner zielen, Hij is altijd bij Zijne kudde en waakt over haar.
c. Zij, die deze liefde en zorg van den goeden Herder begeren, moeten tot Hem terugkeren, der zonde sterven en der gerechtigheid leven.
Verzen 13-25
1 Petrus 2:13-25De algemene regel voor een Christelijken wandel is deze: hij moet eerlijk zijn, en kan dat niet wezen zonder nauwgezette vervulling van alle maatschappelijke plichten. De apostel gaat hier nader op enige daarvan in.
I. Het geval van onderdanen. Christenen waren niet alleen berucht als uitvinders van een nieuwen godsdienst maar ook als verstoorders van den staat. Het was daarom zeer nodig dat de apostel de regelen en den maatstaf van gehoorzaamheid aan de burgerlijke overheid aangaf, zoals hij thans doet.
1. Onderwerping is plicht, waaronder begrepen is gehechtheid en eerbied voor hun personen, gehoorzaamheid aan hun rechtvaardige wetten en onderwerping aan wettige straffen.
2. Deze onderwerping zijn zij verschuldigd aan de volgende personen.
A. Meer in het algemeen. Alle menselijke ordening. Overheid is zeker een goddelijke instelling, maar de bijzondere vorm van regering, de macht van de overheid en de personen, die deze macht moeten uitoefenen, zijn menselijke ordeningen, en worden geregeld door de wetten en instellingen van elk land in het bijzonder. Dit is een algemene regel, alle volken bindende, hoe ook de gevestigde vorm van regering zijn moge.
B. In het bijzonder. Den koning, als de opperste machthebbende, de eerste in waardigheid en voornaamste in rang, de koning is een wettig persoon, geen tiran. Den stadhouders, consuls, gouverneurs van provincies, als die van hem gezonden worden, door hem afgevaardigd om te regeren.
3. Deze plicht wordt aangedrongen met de volgende redenen.
A. Om des Heeren wil, die de overheid heeft ingesteld tot heil der mensheid, en die daarom gehoorzaamheid en onderwerping eist, Romans 13:1, en wiens eer betrokken is bij de nauwgezette vervulling der plichten van onderdanen aan hun overheid.
B. Het doel van de bediening der overheid, namelijk: het straffen van de kwaaddoeners en het aan moedigen van allen, die goeddoen. Zij werd aangesteld tot welzijn van de maatschappij, en wanneer dat doel niet wordt nagestreefd en bereikt, ligt de fout niet in de instelling maar in de praktijk.
a. De ware godsdienst is de beste steun voor de burgerlijke overheid, hij vereist onderwerping om des Heeren wil en ter wille van het geweten.
b. Alle straffen en al de overheden ter wereld kunnen niet verhinderen dat er kwaaddoeners zijn.
c. De beste wijze, waarop de overheid zich kan kwijten van haar plicht en nuttig voor de maatschappíj zijn, is rechtvaardig straffen en belonen. C. Een andere reden, waarom de Christenen zich moeten onderwerpen aan de burgerlijke overheid, is dat het de wil Gods is, en bijgevolg hun plicht, en omdat dit de wijze is om de kwaadaardige lasteraars en de onwetende dwaze mensen tot zwijgen te brengen, 1 Peter 2:15.
a. De wil van God is voor een godvrezende de voornaamste reden voor enigen plicht.
b. Gehoorzaamheid aan de overheid is een voornaam deel van den Christelijken plicht.
Het is de wil Gods.
c. Een Christen moet trachten in alle omstandigheden zich zo te gedragen, dat hij de onverdiende smaadredenen van de onwetendste en dwaaste mensen tot zwijgen dwingt.
d. Zij, die tegen godsdienst en godvrezenden spreken, zijn onwetende en dwaze mensen.
D. Hij herinnert hen aan het geestelijk karakter van de Christelijke vrijheid. De Joden achtten zich door de uitspraak van Deuteronomy 17:15 verplicht geen anderen gebieder te gehoorzamen dan die uit hun eigen broederen genomen was en de bekeerde Joden achtten zich ontslagen van onderwerping door hun betrekking tot Christus. Om zulke verkeerde gedachten te voorkomen, zegt de apostel den Christenen dat zij vrij zijn, maar waarvan? Niet van den plicht van gehoorzaamheid aan Gods wet, die onderwerping aan de burgerlijke overheid vordert. Zij waren geestelijk vrij van de banden van zonde en Satan, en van de ceremoniële wet, maar zij mochten hun Christelijke vrijheid niet gebruiken als een dekmantel der boosheid of van het verzuimen van enigen plicht jegens God of jegens hun meerderen, doch zich steeds herinneren dat zij dienstknechten Gods waren.
a. Alle dienst knechten van Christus zijn vrijen, John 8:36, zij zijn vrij van de heerschappij des Satans, de veroordeling der wet, den toorn Gods, het drukkende van den plicht en den schrik des doods.
b. De dienstknechten van Jezus Christus moeten zeer zorgvuldig toezien, dat zij hun Christelijke vrijheid niet misbruiken, zij mogen die niet gebruiken als deksel voor enige boosheid tegen God of ongehoorzaamheid tegen hun meerderen.
4. De apostel besluit zijn betoog aangaande de plichten der onderdanen met vier bewonderenswaardige voorschriften.
A. Eerst een iegelijk. Het hun verschuldigd deel van eerbied moet allen gegeven worden, de arme mag niet worden veracht, Proverbs 17:5, de bozen moeten geëerd worden, niet om hun boosheid, maar om andere hoedanigheden, bijvoorbeeld doorzicht, voorzichtigheid, moed, bekwaamheid of het grijze hoofd. Abraham, Jakob, Samuël, de profeten en apostelen maakten nooit bezwaar om de verschuldigde eer te geven ook aan de boze mensen.
B. Hebt de broederschap lief. Alle Christenen zijn ene broederschap, verenigd in Christus als hun hoofd, gelijkstaande met elkaar in aanspraken, nauw met elkaar verbonden door gemeenschappelijke belangen, gemeenschap hebbende met elkaar, op weg naar hetzelfde huis, en daarom behoren zij elkaar met bijzondere liefde te beminnen. C. Vreest God met den hoogsten eerbied, plichtsbetrachting en onderwerping, indien gij daarin tekort komt, kunnen al de andere plichten niet naar behoren vervuld worden.
D. Eert den koning, met die hoogste eer, die hem boven andere mensen toekomt.
II. Het lot van de dienstknechten behoefde een apostolische beslissing zowel als de zaak der onderdanen, want zij verbeeldden zich dat hun Christelijke vrijheid hen ontsloeg van gehoorzaamheid aan hun ongelovige en wrede meesters. Daarop antwoordt de apostel: Gij huisknechten, weest met alle vreze onderdanig, 1 Peter 2:18. Onder huisknechten verstaat hij alle dienstbaren, hetzij gehuurd, of met geld gekocht, of krijgsgevangen gemaakt, of in des meesters huis geboren, of die slechts op contract voor bepaalden tijd dienden.
1. Hij beveelt hun onderdanig te zijn, getrouw en eerlijk hun werk te verrichten, zich te gedragen zoals ondergeschikten betaamt, met eerbied en genegenheid, en zich geduldig te onderwerpen aan moeiten en ongemakken. Deze onderwerping zijn zij hun meesters verschuldigd, die hebben recht op hun diensten, en dat niet alleen de goeden en bescheidenen, die hen goed gebruiken en niet al te streng op hun rechten staan, maar ook de harden en verkeerden, die bijna in `t geheel niet te voldoen zijn.
A. Dienstknechten moeten hun meesters onderworpen zijn en vrezen hun te mishagen.
B. Het zondig wangedrag van een der partijen rechtvaardigt niet een zondig gedrag van de andere partij, de dienstknecht is gehouden aan zijn plicht, ofschoon de meester zondig hard en veeleisend is.
C. Godvrezenden zijn zacht en vriendelijk voor hun dienstbaren en ondergeschikten. De apostel toont zijn liefde en belangstelling zowel voor de zielen der arme dienstknechten als voor die van hoger-geplaatsten. Hierin moet hij nagevolgd worden door al de mindere dienaren, die zeer bepaald hun raad moeten geven zowel aan de lageren, de geringeren, de jongeren en de armeren onder hun hoorders, als aan de anderen. 2 Na hun bevolen te hebben onderdanig te zijn, gaat hij er toe over om daarvoor de redenen op te geven.
A. Wanneer zij geduldig waren onder hun moeiten, terwijl zij onrechtvaardig leden, en toch voortgingen hun plicht te vervullen jegens hun ongelovige en afkerige meesters, dan zou dat Gode aangenaam zijn, en Hij zou hen belonen voor al wat zij om des gewetens wil voor Hem zouden lijden, maar geduldig een verdiende straf te dragen verdient in `t geheel geen lof. Alleen indien gij verdraagt als gij weldoet en daarover lijdt, dat is genade bij God, 1 Peter 2:19, 1 Peter 2:20.
a. Er is geen levenstoestand zo gering of een mens kan er zijn geweten in gehoorzamen en God verheerlijken, dat kunnen ook de laagste dienstknechten.
b. De mensen met de tederste gewetens zijn dikwijls de grootste lijders. Om het geweten voor God, droegen zij zwarigheid, lijdende ten onrechte, zij deden wel en leden daarom. Maar lijders van die soort zijn prijzenswaardig, zij vereren God en den godsdienst, zij zijn Gode aangenaam, en dat is hun hoogste ondersteuning en voldoening. c. Verdiend lijden moet geduldig verdragen worden. Indien gij geslagen wordt als gij zondigt, dan moet ge daaronder lijdzaam zijn. Het lijden in deze wereld is niet altijd een bewijs van onze toekomstige gelukzaligheid, wanneer kinderen of dienstbaren onhandelbaar zijn en hun plicht verzuimen en daarvoor lijden, dan zal dat hen niet aangenaam bij God maken of hun lof van den mensen verwerven.
B. Hier volgen nog meer redenen om Christelijke dienstknechten aan te moedigen tot geduld onder onrechtvaardig lijden, 1 Peter 2:21.
a. Hun Christelijke roeping en belijdenis: Hiertoe zijt gij geroepen..
b. Het voorbeeld van Christus, die voor ons geleden heeft, en daardoor ons een voorbeeld naliet, opdat wij Zijne voetstoppen zouden navolgen. Hieruit leren wij: Ten eerste. Dat de ware Christenen de mensen zijn, die geroepen worden om te lijden, en dat zij dat dus moeten verwachten. Door de beginselen van het Christendom zijn zij verplicht zich zelven te verloochenen en hun kruis op te nemen. Zij worden daartoe geroepen door de geboden van Christus, de beschikkingen der voorzienigheid, de bekwaammaking der genade en het voorbeeld van Jezus Christus, zij zijn dus gehouden te lijden, waar zij op die wijzen geroepen worden.
Ten tweede. Jezus Christus leed voor ons, niet de Vader leed, maar Hij dien de Vader daartoe had geheiligd en in de wereld gezonden, in ziel en lichaam leed Christus, en Hij leed voor ons, in onze plaats en ons ten goede, 1 Peter 2:24.
Ten derde. Het lijden van Christus moet ons tot rust brengen onder de onrechtvaardigste en wreedste behandelingen, die ons in de wereld overkomen. Hij leed vrijwillig, niet voor zich zelven maar voor ons, met de meeste bereidvaardigheid, met volkomen lijdzaamheid, allerlei lijden, en ofschoon Hij de Godmens was. Zullen wij zondaren, die het ergste verdiend hebben, ons dan niet onderwerpen aan de lichte droefenissen van dit leven, die voor ons na dezen zo onuitsprekelijke voordelen aanbrengen? 3.. Het voorbeeld van Christus' onderwerping en geduld wordt hier uitgelegd en toegepast.
Christus leed:
A. Onrechtvaardig en zonder reden, want Hij had geen zonden gedaan, 1 Peter 2:22. Hij had geen geweld gepleegd. niemand verongelijkt of kwaad aangedaan, Hij deed geen enkele on gerechtigheid, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden, Isaiah 53:9, Zijn woorden zowel als Zijn daden waren alle oprecht en rechtvaardig.
B. Geduldig. Die als Hij gescholden werd, niet weer schold, 1 Peter 2:23. Wanneer zij Hem lasterden, Hem bespotten, Hem slechte namen gaven: Hij was stom en opende Zijn mond niet. Toen zij verder gingen, werkelijke mishandelingen pleegden, Hem vuistslagen gaven, Hem bespuwden, Hem met doornen kroonden: Hij dreigde niet, maar gaf zich zelven en Zijne zaak over aan God, die rechtvaardig oordeelt, die op Zijn tijd Zijne onschuld aan het licht zou doen treden en Hem op Zijne vijanden wreken. a. Onze gezegende Verlosser was volkomen heilig en zo vrij van zonden, dat geen verzoeking, geen belediging welke ook, Hem tot de geringste zonde of het minste scherpe woord kon verlokken.
b. Het drijven tot de zonde kan nooit het begaan van de zonde verontschuldigen. De ruwheid, wreedheid en onrechtvaardigheid van de vijanden zal nooit de Christenen rechtvaardigen wanneer zij weder schelden en tot wraakneming komen. De reden om te zondigen kan sterk zijn, maar wij hebben altijd gewichtiger redenen om het te laten.
c. Het oordeel van God zal rechtvaardig beslissen over iedere mens en over elke zaak, en wij behoren dat met geduld en zelfbeheersing te bedenken. 4.. Opdat niemand zou menen, na hetgeen in de verzen 22 en 23 gezegd is, dat de dood van Christus alleen bedoeld was als een voorbeeld van geduld onder het lijden, voegt de apostel hier bij wat het heerlijke doel en de gezegende uitwerking er van waren. Die zelf onze zonden enz., 1 Peter 2:24. Merk hier op:
A. Den lijdenden persoon, Jezus Christus.
Die zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft. De uitdrukking zelf is beslist, en nodig om aan te wij zen dat Hij met al de oude profetieën overeenkwam, om Hem te onderscheiden van de Levitische priesters, die het bloed van dieren offerden, maar Hij heeft door zich zelven onze reinigmaking teweeggebracht, Hebrews 1:3, en om alle anderen uit te sluiten van deelneming aan Zijn werk van on ze zaligmaking. Er wordt bijgevoegd: in Zijn lichaam, niet omdat ook niet Zijn ziel leed, Matthew 26:38, maar het zielenlijden was inwendig en verborgen, terwijl dat van het lichaam zichtbaar was en meer vatbaar voor de beschouwing van deze lijdende dienstknechten, aan welken Zijn voorbeeld voorgehouden wordt.
B. Het lijden, dat Hij onderging, was striemen, wonden en de dood, de dood op het hout, gemene en onterende straffen.
C. De reden van Zijn lijden. Hij droeg onze zonden. Daaruit leren wij:
a. Dat Christus, in Zijn lijden, stond beladen met onze zonden, als iemand die op zich genomen had deze te dragen door Zijn eigen offerande, Isaiah 53:6.
b. Dat Hij er de straf voor droeg en daardoor aan de goddelijke gerechtigheid voldoening gaf.
c. Dat Hij daardoor onze zonden droeg en ze van ons wegnam, zoals de zondebok typisch de zonde van het volk op zijn hoofd wegdroeg naar de woestijn, Leviticus 16:21, Leviticus 16:22. Zo droeg het Lam Gods onze zonden in Zijn eigen lichaam, Hij is het, die de zonde der wereld draagt, John 1:29.
D. De vruchten van Christus' lijden zijn:
a. Onze heiligmaking, bestaande in den dood, het afsterven van de zonden en een nieuw heilig leven van rechtvaardigheid. Voor beiden hebben wij in den dood en de opstanding van Christus een voorbeeld, en daarbij kracht en bekwaamheid. b. Onze rechtvaardigmaking. Christus werd verbrijzeld en gekruisigd als een schuldoffer, en door Zijne striemen zijn wij genezen. Leer hieruit: Ten eerste: Jezus Christus droeg de zonden van al Zijn volk en delgde ze uit door Zijn kruisdood. Ten tweede: niemand mag op Christus rekenen, dat Hij ook zijn zonden gedragen en zijn schuld weggenomen heeft, ten zij hij der zonde sterft en der gerechtigheid leeft. 5.. De apostel besluit zijn raad aan de Christelijke dienstknechten, door hun het onderscheid tussen hun vroegeren en hun tegenwoordigen toestand voor ogen te houden, 1 Peter 2:25. Zij waren als dwalende schapen, en dat sluit in zich:
A. De zonden des mensen, hij dwaalt rond, het is zijn eigen daad, hij wordt niet gedreven, hij dwaalt vrijwillig.
B. Zijne ellende, hij dwaalt weg uit de weide, van den herder, van de kudde, en stelt zich zelven aan ontelbare gevaren bloot.
C. Hier is de herstelling door de bekering.
Maar gij zijt nu bekeerd. Het woord is niet bedrijvend maar een lijdend werkwoord, hetgeen te kennen geeft dat de terugkeer van den zondaar het werk van de goddelijke genade is. Zij keren terug van al hun dwalingen en rondzwervingen tot Christus, die de ware zorgvolle herder is, die de schapen liefheeft, die Zijn leven voor hen aflegde, die de beste herder, opziener en leider hunner zielen is.
a. De zondaren, voor hun bekering, zijn altijd dwalende, heel hun leven is een dwaling.
b. Jezus Christus is de overste Herder en Opziener hunner zielen, Hij is altijd bij Zijne kudde en waakt over haar.
c. Zij, die deze liefde en zorg van den goeden Herder begeren, moeten tot Hem terugkeren, der zonde sterven en der gerechtigheid leven.