Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Petrus 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 PETRUS 1

DE EERSTE BRIEF VAN PETRUS EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN, VAN DEN EERSTEN ALGEMENEN BRIEF VAN DEN APOSTEL PETRUS.

De heilige canon van de Schrift heeft ons twee brieven bewaard van den apostel Petrus, die een der voornaamste apostelen van Jezus Christus was, en wiens karakter heerlijk aan den dag treedt, zoals het is beschreven in de vier Evangeliën en in de Handelingen der Apostelen; maar zoals het wordt getekend door de papisten en schrijvers der overleveringen, zou hij een man worden, die buitengewoon hoogmoedig en naijverig was. Het staat uit de Schrift vast, dat Simon Petrus een der eersten was van degenen, die onze Heere riep om Zijn discipelen en volgelingen te zijn; dat hij iemand was met buitengewone gaven, zowel van nature als door genade; met grote welsprekendheid, vlug van begrip en moedig om te verrichten wat hij meende dat zijn plicht was. Toen onze Zaligmaker Zijne apostelen riep en hun opdracht hun gaf, was hij de eerste die genoemd werd; en Zijn houding tegenover deze discipel toont dat Hij hem onderscheidde als een der meest- begunstigden onder de twaalven. Vele tekenen van des Heeren genegenheid voor hem, beide gedurende Zijne omwandeling en na Zijne opstanding, zijn ons bekend. Maar omtrent dezen heiligen man worden veel dingen sterk verzekerd, die blijkbaar vals zijn, bijvoorbeeld: dat hem een voorrang en overmacht over de anderen verleend was; dat hij meer was dan hun gelijke; dat hij hun vorst, monarch en soeverein was; dat hij rechtsspraak had over het gehele gezelschap der apostelen, en meer dergelijke fabelen. Er wordt verteld dat hij de enige en algemene herder van de gehele Christelijke wereld was; de enige plaatsvervanger van Christus op aarde; dat hij gedurende meer dan twintig jaren bisschop van Rome geweest is; dat de pausen van Rome hem opvolgden en aan hem een algemeen gezag en rechtsspraak over alle gemeenten en Christenen op aarde ontlenen; en dat dit alles volgens des Heeren instelling en verordening is. Maar Christus gaf hem nooit enigen voorrang van dien aard, verbood dien integendeel nadrukkelijk en gaf juist tegenovergestelde bevelen. De andere apostelen hebben nooit in zulke aanspraken toegestemd. Paulus verklaart dat hij in geen ding beneden de overige apostelen stond, 2 Corinthians 11:5 en 12:11. Hier is gen uitzondering van Petrus' voornaamste waardigheid. Paulus zelfs nam de vrijheid hem te bestraffen en weerstond hem in het aangezicht, Galatians 2:11. En Petrus zelf matigde zich nooit iets dergelijks aan, maar noemde zich bescheiden een apostel van Jezus Christus. En schrijvende aan de opzieners der gemeente, rangschikt hij zich zelven nederig met hen op gelijke hoogte. De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling ben, 1 Peter 5:1.

Het doel van dezen brief is: I. Aan deze pas-bekeerde Joden de leer van het Christendom duidelijker te verklaren; II. Hen te brengen en te overreden tot een heiligen wandel, in de getrouwe vervulling van alle persoonlijke en familieplichten, waardoor zij hun eigen vrede zouden verzekeren en den laster en smaad van hun vijanden met daden verslaan. III. Hen voor te bereiden op lijden. Dat schijnt zijn voornaamste bedoeling te zijn, want hij gewaagt daarvan in elk hoofdstuk, en moedigt hen door verscheidene bewijsvoeringen aan tot geduld en volharding in het geloof, opdat de vervolgingen en zware onheilen, die over hen zouden komen, hen niet zouden bewegen tot afval van Christus en Zijn Evangelie. Het is opmerkelijk, dat men in geen van deze beide brieven een enkel woord vindt van de verheffing en den hoogmoed des pausen. De apostel beschrijft de personen, tot wie hij zich richt en groet hen, 1 Peter 1:1, zegent God voor hun wedergeboorte tot een levende hoop van eeuwige zaligheid, 1 Peter 1:3, toont hun aan dat zij in die hoop op de zaligheid grote reden van blijdschap hebben, ofschoon zij voor een kleine wijle in verdrukking en droefheid verkeren, want de beproeving hun geloofs zal hun onuitsprekelijke vreugde en volheid van heerlijkheid brengen, 6-9. Dit is de zaligheid, die door de profeten voorzegd is en waarin de engelen begerig zijn in te zien, 1 Peter 1:10. Hij wekt hen op tot matigheid en heiligheid, hetgeen hij aandringt met de beschouwing van het bloed van Jezus, den onwaardeerbaren prijs van des mensen verzoening, 1 Peter 1:13, en tot broederlijke liefde, door de beschouwing van hun wedergeboorte en de uitnemendheid van hun geestelijken staat, 1 Peter 1:21.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 PETRUS 1

DE EERSTE BRIEF VAN PETRUS EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN, VAN DEN EERSTEN ALGEMENEN BRIEF VAN DEN APOSTEL PETRUS.

De heilige canon van de Schrift heeft ons twee brieven bewaard van den apostel Petrus, die een der voornaamste apostelen van Jezus Christus was, en wiens karakter heerlijk aan den dag treedt, zoals het is beschreven in de vier Evangeliën en in de Handelingen der Apostelen; maar zoals het wordt getekend door de papisten en schrijvers der overleveringen, zou hij een man worden, die buitengewoon hoogmoedig en naijverig was. Het staat uit de Schrift vast, dat Simon Petrus een der eersten was van degenen, die onze Heere riep om Zijn discipelen en volgelingen te zijn; dat hij iemand was met buitengewone gaven, zowel van nature als door genade; met grote welsprekendheid, vlug van begrip en moedig om te verrichten wat hij meende dat zijn plicht was. Toen onze Zaligmaker Zijne apostelen riep en hun opdracht hun gaf, was hij de eerste die genoemd werd; en Zijn houding tegenover deze discipel toont dat Hij hem onderscheidde als een der meest- begunstigden onder de twaalven. Vele tekenen van des Heeren genegenheid voor hem, beide gedurende Zijne omwandeling en na Zijne opstanding, zijn ons bekend. Maar omtrent dezen heiligen man worden veel dingen sterk verzekerd, die blijkbaar vals zijn, bijvoorbeeld: dat hem een voorrang en overmacht over de anderen verleend was; dat hij meer was dan hun gelijke; dat hij hun vorst, monarch en soeverein was; dat hij rechtsspraak had over het gehele gezelschap der apostelen, en meer dergelijke fabelen. Er wordt verteld dat hij de enige en algemene herder van de gehele Christelijke wereld was; de enige plaatsvervanger van Christus op aarde; dat hij gedurende meer dan twintig jaren bisschop van Rome geweest is; dat de pausen van Rome hem opvolgden en aan hem een algemeen gezag en rechtsspraak over alle gemeenten en Christenen op aarde ontlenen; en dat dit alles volgens des Heeren instelling en verordening is. Maar Christus gaf hem nooit enigen voorrang van dien aard, verbood dien integendeel nadrukkelijk en gaf juist tegenovergestelde bevelen. De andere apostelen hebben nooit in zulke aanspraken toegestemd. Paulus verklaart dat hij in geen ding beneden de overige apostelen stond, 2 Corinthians 11:5 en 12:11. Hier is gen uitzondering van Petrus' voornaamste waardigheid. Paulus zelfs nam de vrijheid hem te bestraffen en weerstond hem in het aangezicht, Galatians 2:11. En Petrus zelf matigde zich nooit iets dergelijks aan, maar noemde zich bescheiden een apostel van Jezus Christus. En schrijvende aan de opzieners der gemeente, rangschikt hij zich zelven nederig met hen op gelijke hoogte. De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling ben, 1 Peter 5:1.

Het doel van dezen brief is: I. Aan deze pas-bekeerde Joden de leer van het Christendom duidelijker te verklaren; II. Hen te brengen en te overreden tot een heiligen wandel, in de getrouwe vervulling van alle persoonlijke en familieplichten, waardoor zij hun eigen vrede zouden verzekeren en den laster en smaad van hun vijanden met daden verslaan. III. Hen voor te bereiden op lijden. Dat schijnt zijn voornaamste bedoeling te zijn, want hij gewaagt daarvan in elk hoofdstuk, en moedigt hen door verscheidene bewijsvoeringen aan tot geduld en volharding in het geloof, opdat de vervolgingen en zware onheilen, die over hen zouden komen, hen niet zouden bewegen tot afval van Christus en Zijn Evangelie. Het is opmerkelijk, dat men in geen van deze beide brieven een enkel woord vindt van de verheffing en den hoogmoed des pausen. De apostel beschrijft de personen, tot wie hij zich richt en groet hen, 1 Peter 1:1, zegent God voor hun wedergeboorte tot een levende hoop van eeuwige zaligheid, 1 Peter 1:3, toont hun aan dat zij in die hoop op de zaligheid grote reden van blijdschap hebben, ofschoon zij voor een kleine wijle in verdrukking en droefheid verkeren, want de beproeving hun geloofs zal hun onuitsprekelijke vreugde en volheid van heerlijkheid brengen, 6-9. Dit is de zaligheid, die door de profeten voorzegd is en waarin de engelen begerig zijn in te zien, 1 Peter 1:10. Hij wekt hen op tot matigheid en heiligheid, hetgeen hij aandringt met de beschouwing van het bloed van Jezus, den onwaardeerbaren prijs van des mensen verzoening, 1 Peter 1:13, en tot broederlijke liefde, door de beschouwing van hun wedergeboorte en de uitnemendheid van hun geestelijken staat, 1 Peter 1:21.

Verzen 1-2

1 Petrus 1:1-2

In dit opschrift hebben wij drie delen.

I. De schrijver van den brief, genoemd:

1. Bij zijn naam: Petrus. Zijn eerste naam was Simon, en Jezus Christus gaf hem den toenaam Petrus, dat is: Rots, als een beschrijving van zijn geloof, en om te kennen te geven dat hij een uitnemende pilaar in de gemeente Gods zou zijn, Galatians 2:9.

2. Bij zijne bediening: een apostel van Jezus Christus. Het woord betekent: een gezant, een legaat, een boodschapper, iemand die in Christus' naam en tot Zijn werk gezonden is, maar meer bepaald betekent het de hoogste bediening in de Christelijke kerk. God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, 1 Corinthians 12:28. Hun waardigheid en voorrang lag hierin. Zij waren onmiddellijk door Christus zelf gekozen, zij waren eerst getuigen en daarna verkondigers van de opstanding van Christus en daardoor van de gehele bedeling des Evangelies, hun gaven waren uitnemend en buitengewoon, zij hadden de macht om wonderen te doen, niet altijd, maar wanneer het Christus behaagde, zij werden geleid in al de waarheid, waren toegerust met den geest der profetie, en zij hadden een uitgebreidheid van macht en rechtsspraak boven alle anderen, iedere apostel was algemene opziener in al de gemeenten en over al de dienaren. Op deze nederige wijze:

A. Bevestigt Petrus zijn eigen karakter als apostel. Leer hieruit dat men wettiglijk erkennen mag en soms gehouden is te bevestigen, de gaven en de genade door God geschonken. Voorwenden wat wij niet zijn is huichelarij, ontkennen wat wij hebben, is ondankbaarheid.

B. Hij vermeldt zijn apostolische bediening als zijn machtiging en roeping om dezen brief aan de gemeente te schrijven. Het betaamt allen, maar vooral dienaren, om wel op te letten welke machtiging en roeping van God tot Zijn werk zij hebben. Dat rechtvaardigt hen tegenover anderen en geeft hun inwendig draagkracht en troost onder alle gevaren en ontmoedigingen.

II. De personen, aan wie de brief gericht is, dezen worden beschreven naar:

1. Hun uitwendigen toestand: De vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galatië, Cappadocië, Azië en Bithynië. De meesten hunner waren Joden en wellicht afstammelingen van de Joden, die naar Babel gevoerd waren, maar vandaar naar de steden van Klein-Azië overgebracht op bevel van Antiochus, den koning van Syrië, ongeveer tweehonderd jaren voor Christus. Het is zeer waarschijnlijk, dat de apostel onder hen verkeerd had en zij door hem bekeerd waren, aangezien hij de apostel der besnijdenis was, en dat hij hun daarna dezen brief schreef uit Babylon, waar in dien tijd een menigte Joden woonden. Hun omstandigheden waren toen arm en bedroevend.

A. De beste van Gods dienaren kunnen, door de hardheid der tijden en door Goddelijke beschikking, verstrooid worden en gedwongen om hun vaderland te verlaten. Zij, welken de wereld niet waardig is, worden meermalen genoodzaakt in de bergen, in de holen en spelonken der aarde te dwalen. B. Wij moeten vooral achting hebben voor de verstrooide, vervolgde dienstknechten Gods. Zij waren de voorwerpen van des apostels bijzondere zorg en medelijden. Wij behoren onze achting te bepalen naar de voortreffelijkheid en de behoefte der heiligen.

C. De godvrezenden moeten niet gewaardeerd worden naar hun uitwendigen toestand. Hier was een groep van uitnemende mensen, door God bemind, en toch vreemdelingen, verspreid over en arm naar de wereld, het oog van God was op hen in hun verstrooiing, en de apostel was teder zorgzaam om hun te schrijven tot hun bestuur en vertroosting.

2. Zij worden beschreven naar hun geestelijken toestand. De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader. Men kan uitverkoren worden tot ene bediening, zo was Saul de man, dien God uitverkoren had om koning over Israël te zijn, 1 Samuel 10:24, en onze Heere zegt tot Zijne apostelen: Heb Ik niet u twaalf uitverkoren? John 6:70. Men kan uitverkoren worden tot een kerkstaat, om bijzondere voorrechten te genieten, op die wij ze was Israël Gods uitverkorene, Deuteronomy 7:6 :Gij zijt een heilig volk den Heere uwen God, u heeft de Heere uw God verkoren, dat gij Hem een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken, die op den aardbodem zijn. Ook kan men uitverkoren zijn tot de eeuwige zaligheid: God heeft u van den beginne verkoren tot zaligheid, door heiligmaking des Geestes en het geloof in de waarheid. Van de laatste uitverkiezing wordt hier gesproken, van Gods genadig besluit om sommigen te redden en hen, in Christus, door de verordende middelen tot het eeuwige leven te brengen..

a. Deze uitverkiezing wordt gezegd te zijn naar de voorkennis van God. Voorkennis kan hier in tweeërlei betekenis opgevat worden.

Ten eerste als louter voorwetenschap, voorzien, vooruit verstaan, dat zo iets en zo iets zal gebeuren. Zo weet de sterrenkundige vooruit nauwkeurig wanneer een zonsverduistering zal plaatsgrijpen. Die soort van voorkennis is in God, die naar Zijn welbehagen alle dingen ziet die er waren, er zijn of er zullen zijn. Maar zulk een voorwetenschap is niet de oorzaak, waarom een ding zo en niet anders is, ofschoon het eens zeker zo wezen zal, gelijk de sterrenkundige, die de verduistering van tevoren ziet, daarom nog niet die verduistering veroorzaakt.

Ten tweede. Voorkennis kan betekenen: raad, vaststelling en goedkeuring. Hij dan door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgeleverd zijnde, Acts 2:23. De dood van Christus was niet alleen voorzien, maar voor-verordineerd (zie 1 Peter 1:20). Zo moet het hier opgevat worden, verkoren naar den raad, voorbeschikking en vrije genade Gods.

b. Hier wordt bijgevoegd: naar de voorkennis van God den Vader. De Vader is de eerste Persoon in de gezegende Drie-eenheid. Er bestaat rang tussen die drie Personen, ofschoon geen meerderheid. Zij zijn elkaar gelijk in macht en heerlijkheid, en er is volmaakte overeenstemming ten aanzien van hun werken. Zo wordt in de zaak van des mensen verzoening, de verkiezing voornamelijk toegeschreven aan God den Vader, de verzoening aan den Zoon, de heiligmaking aan den Heiligen Geest, ofschoon in elk van deze handelingen de ene Persoon niet zo uitsluitend bezig is, dat daardoor de beide andere er niet in betrokken zijn. Hierdoor worden de Personen der Drie- eenheid ons duidelijker ontdekt en wordt ons geleerd wat wij meer bepaald aan ieder hunner verplicht zijn. B. Zij werden verkoren in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus. Het einde en laatste resultaat van de verkiezing is eeuwig leven en zaligheid, maar alvorens die kunnen voltooid zijn, moet iedere uitverkorene geheiligd worden door den Geest en gerechtvaardigd door het bloed van Jezus. Gods besluit voor de zaligmaking der mensen werkt altijd door heiligmaking des Geestes en besprenging met het bloed van Jezus. Door heiligmaking moet hier niet verstaan worden alleen een bondsgenootschappelijke heiligmaking, maar een werkelijke, die een aanvang neemt in de wedergeboorte, waardoor wij naar het evenbeeld Gods vernieuwd en nieuwe schepselen gemaakt worden, en geleid tot dagelijkse oefening in de heiligheid, in het meer en meer doden van onze zonden, en in het voor God naleven van al onze Christelijke plichten. Dat wordt hier begrepen in het woord gehoorzaamheid, waarmee al onze Christelijke plichten bedoeld zijn. Door den Geest menen sommigen dat de apostel bedoeld heeft den geest des mensen als voorwerp der heiligmaking. De wettelijke of typische heiligmaking ging niet verder dan de reiniging des vlezes, maar de Christelijke bedeling legt beslag op den geest des mensen en reinigt dien. Anderen, met meer reden, denken dat door den Geest bedoeld wordt de Heilige Geest als werker van onze heiligmaking. Hij vernieuwt den geest, doodt de zonden, Romans 8:13, en brengt Zijn gezegende vruchten in de harten der Christenen voort, Galatians 5:22, Galatians 5:23. Deze heiligmaking door den Geest sluit het gebruik der middelen in. Heilig hen in Uwe waarheid, Uw Woord is de waarheid, John 17:17.

Tot gehoorzaamheid. Dit woord, zoals blijkt in de vertaling, slaat terug op hetgeen voorafgaat, en geeft te kennen het doel der heiligmaking, dat is: opstandelingen terug te brengen tot gehoorzaamheid, tot onbeperkte gehoorzaamheid, gehoorzaamheid aan het Evangelie en de waarheid van Christus. Gij hebt uwe zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, 1 Peter 1:22.

C. Zij werden ook uitverkoren tot besprenging des bloeds van Jezus Christus. Zij werden door Gods besluit aangewezen om door den Geest heilig gemaakt en door de verdiensten des bloeds van Christus gereinigd te worden. Hier is een duidelijke heen wijzing naar de zinnebeeldige besprenging met bloed onder de wet, en deze spreekwijze werd door de Joodse bekeerlingen zeer goed begrepen. Het bloed van de slachtoffers moest niet alleen vergoten maar ook gesprengd worden, om aan te duiden dat de afgeschaduwde zegeningen op de offeraars toegepast en hun geschonken werden. Zo werd het bloed van Christus, de grote en algenoegzame offerande, afgeschaduwd door de wettelijke offeranden, niet alleen vergoten, maar moet ook gesprengd en meegedeeld worden aan ieder van deze uitverkoren Christenen, opdat zij door het geloof in Zijn bloed vergeving van zonden verkrijgen zouden, Romans 3:25. Dit bloed der besprenging rechtvaardigt voor God, Romans 5:9, bezegelt het verbond tussen God en ons, waarvan des Heeren avondmaal het teken is, Luke 22:20, reinigt van alle zonden, 1 John 7:1, en ontsluit ons den hemel, Hebrews 10:19.

a. God heeft sommigen uitverkoren tot het eeuwige leven, sommigen, niet allen, personen, geen hoedanigheden.

b. Allen, die uitverkoren zijn ten eeuwigen leven als het doel, werden uitverkoren tot gehoorzaamheid als het middel.

c. Tenzij iemand is heilig gemaakt door den Geest en besprengd met het bloed van Christus, zal hij geen ware gehoorzaamheid in zijn leven betonen. d. Er is toestemming en samenwerking van al de Personen in de Drie-eenheid in de redding der mensen, en hun daden vullen elkaar aan, de Vader verkiest, de Heilige Geest heiligt tot gehoorzaamheid en de Zoon verzoent en besprengt met Zijn bloed.

e. De leer der Drie-eenheid ligt als grondslag voor allen geopenbaarden godsdienst. Wanneer men de werkelijke Godheid van den Zoon en den Heiligen Geest ontkent, verminkt men de verzoening door den een en de genadige werkingen van den ander, en verwoest daardoor den grondslag van zijn zaligheid en vertroosting.

III. Thans volgt de groet. Genade en vrede zij u vermenigvuldigd.

1. Genade, de vrije gunst van God met al haar eigenaardige uitwerking van vergeving, genezing, bijstand en zaligmaking.

2. Vrede, alle soorten van vrede mogen hieronder verstaan worden, huiselijke, maat- schappelijke vrede, vrede in de gemeente, en geestelijke vrede met God, benevens het gevoel daarvan in ons geweten.

3. Hier is het gebed, met betrekking tot deze zegeningen, dat zij mogen vermenigvuldigd worden, hetgeen inhoudt dat deze Christenen reeds in meerdere of mindere mate in het bezit van deze zegeningen waren, en hij wenst hun toe de voortduring, vermeerdering en volmaking daarvan. Wij leren hieruit:

A. Zij, die geestelijke zegeningen zelf bezitten, verlangen ernstig naar de mededeling daarvan aan anderen. De genade Gods is een edelmoedig, en niet een zelfzuchtig beginsel.

B. De beste zegeningen, die wij voor ons zelven en voor anderen kunnen verlangen, zijn genade en vrede, en de vermenigvuldiging daarvan, en daarom maken de apostelen dat zo dikwijls, aan het begin en het einde hunner brieven, den inhoud van hun gebeden.

C. Deugdelijke vrede kan niet genoten worden waar geen ware genade is, eerst genade dan vrede. En vrede zonder genade is enkel dwaasheid, maar genade kan waarlijk aanwezig zijn waar tijdelijk geen werkelijke vrede is. Heman werd door schrik verbijsterd en Christus zelf was eens in angst.

D. De vermeerdering van genade en vrede, evenals het beginsel daarvan, komt van God. Waar Hij ware genade geeft zal Hij meer genade geven, en ieder godvruchtige begeert ernstig voor zich zelven en voor anderen de versterking en vermeerdering van deze zegeningen.

Verzen 1-2

1 Petrus 1:1-2

In dit opschrift hebben wij drie delen.

I. De schrijver van den brief, genoemd:

1. Bij zijn naam: Petrus. Zijn eerste naam was Simon, en Jezus Christus gaf hem den toenaam Petrus, dat is: Rots, als een beschrijving van zijn geloof, en om te kennen te geven dat hij een uitnemende pilaar in de gemeente Gods zou zijn, Galatians 2:9.

2. Bij zijne bediening: een apostel van Jezus Christus. Het woord betekent: een gezant, een legaat, een boodschapper, iemand die in Christus' naam en tot Zijn werk gezonden is, maar meer bepaald betekent het de hoogste bediening in de Christelijke kerk. God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, 1 Corinthians 12:28. Hun waardigheid en voorrang lag hierin. Zij waren onmiddellijk door Christus zelf gekozen, zij waren eerst getuigen en daarna verkondigers van de opstanding van Christus en daardoor van de gehele bedeling des Evangelies, hun gaven waren uitnemend en buitengewoon, zij hadden de macht om wonderen te doen, niet altijd, maar wanneer het Christus behaagde, zij werden geleid in al de waarheid, waren toegerust met den geest der profetie, en zij hadden een uitgebreidheid van macht en rechtsspraak boven alle anderen, iedere apostel was algemene opziener in al de gemeenten en over al de dienaren. Op deze nederige wijze:

A. Bevestigt Petrus zijn eigen karakter als apostel. Leer hieruit dat men wettiglijk erkennen mag en soms gehouden is te bevestigen, de gaven en de genade door God geschonken. Voorwenden wat wij niet zijn is huichelarij, ontkennen wat wij hebben, is ondankbaarheid.

B. Hij vermeldt zijn apostolische bediening als zijn machtiging en roeping om dezen brief aan de gemeente te schrijven. Het betaamt allen, maar vooral dienaren, om wel op te letten welke machtiging en roeping van God tot Zijn werk zij hebben. Dat rechtvaardigt hen tegenover anderen en geeft hun inwendig draagkracht en troost onder alle gevaren en ontmoedigingen.

II. De personen, aan wie de brief gericht is, dezen worden beschreven naar:

1. Hun uitwendigen toestand: De vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galatië, Cappadocië, Azië en Bithynië. De meesten hunner waren Joden en wellicht afstammelingen van de Joden, die naar Babel gevoerd waren, maar vandaar naar de steden van Klein-Azië overgebracht op bevel van Antiochus, den koning van Syrië, ongeveer tweehonderd jaren voor Christus. Het is zeer waarschijnlijk, dat de apostel onder hen verkeerd had en zij door hem bekeerd waren, aangezien hij de apostel der besnijdenis was, en dat hij hun daarna dezen brief schreef uit Babylon, waar in dien tijd een menigte Joden woonden. Hun omstandigheden waren toen arm en bedroevend.

A. De beste van Gods dienaren kunnen, door de hardheid der tijden en door Goddelijke beschikking, verstrooid worden en gedwongen om hun vaderland te verlaten. Zij, welken de wereld niet waardig is, worden meermalen genoodzaakt in de bergen, in de holen en spelonken der aarde te dwalen. B. Wij moeten vooral achting hebben voor de verstrooide, vervolgde dienstknechten Gods. Zij waren de voorwerpen van des apostels bijzondere zorg en medelijden. Wij behoren onze achting te bepalen naar de voortreffelijkheid en de behoefte der heiligen.

C. De godvrezenden moeten niet gewaardeerd worden naar hun uitwendigen toestand. Hier was een groep van uitnemende mensen, door God bemind, en toch vreemdelingen, verspreid over en arm naar de wereld, het oog van God was op hen in hun verstrooiing, en de apostel was teder zorgzaam om hun te schrijven tot hun bestuur en vertroosting.

2. Zij worden beschreven naar hun geestelijken toestand. De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader. Men kan uitverkoren worden tot ene bediening, zo was Saul de man, dien God uitverkoren had om koning over Israël te zijn, 1 Samuel 10:24, en onze Heere zegt tot Zijne apostelen: Heb Ik niet u twaalf uitverkoren? John 6:70. Men kan uitverkoren worden tot een kerkstaat, om bijzondere voorrechten te genieten, op die wij ze was Israël Gods uitverkorene, Deuteronomy 7:6 :Gij zijt een heilig volk den Heere uwen God, u heeft de Heere uw God verkoren, dat gij Hem een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken, die op den aardbodem zijn. Ook kan men uitverkoren zijn tot de eeuwige zaligheid: God heeft u van den beginne verkoren tot zaligheid, door heiligmaking des Geestes en het geloof in de waarheid. Van de laatste uitverkiezing wordt hier gesproken, van Gods genadig besluit om sommigen te redden en hen, in Christus, door de verordende middelen tot het eeuwige leven te brengen..

a. Deze uitverkiezing wordt gezegd te zijn naar de voorkennis van God. Voorkennis kan hier in tweeërlei betekenis opgevat worden.

Ten eerste als louter voorwetenschap, voorzien, vooruit verstaan, dat zo iets en zo iets zal gebeuren. Zo weet de sterrenkundige vooruit nauwkeurig wanneer een zonsverduistering zal plaatsgrijpen. Die soort van voorkennis is in God, die naar Zijn welbehagen alle dingen ziet die er waren, er zijn of er zullen zijn. Maar zulk een voorwetenschap is niet de oorzaak, waarom een ding zo en niet anders is, ofschoon het eens zeker zo wezen zal, gelijk de sterrenkundige, die de verduistering van tevoren ziet, daarom nog niet die verduistering veroorzaakt.

Ten tweede. Voorkennis kan betekenen: raad, vaststelling en goedkeuring. Hij dan door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgeleverd zijnde, Acts 2:23. De dood van Christus was niet alleen voorzien, maar voor-verordineerd (zie 1 Peter 1:20). Zo moet het hier opgevat worden, verkoren naar den raad, voorbeschikking en vrije genade Gods.

b. Hier wordt bijgevoegd: naar de voorkennis van God den Vader. De Vader is de eerste Persoon in de gezegende Drie-eenheid. Er bestaat rang tussen die drie Personen, ofschoon geen meerderheid. Zij zijn elkaar gelijk in macht en heerlijkheid, en er is volmaakte overeenstemming ten aanzien van hun werken. Zo wordt in de zaak van des mensen verzoening, de verkiezing voornamelijk toegeschreven aan God den Vader, de verzoening aan den Zoon, de heiligmaking aan den Heiligen Geest, ofschoon in elk van deze handelingen de ene Persoon niet zo uitsluitend bezig is, dat daardoor de beide andere er niet in betrokken zijn. Hierdoor worden de Personen der Drie- eenheid ons duidelijker ontdekt en wordt ons geleerd wat wij meer bepaald aan ieder hunner verplicht zijn. B. Zij werden verkoren in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus. Het einde en laatste resultaat van de verkiezing is eeuwig leven en zaligheid, maar alvorens die kunnen voltooid zijn, moet iedere uitverkorene geheiligd worden door den Geest en gerechtvaardigd door het bloed van Jezus. Gods besluit voor de zaligmaking der mensen werkt altijd door heiligmaking des Geestes en besprenging met het bloed van Jezus. Door heiligmaking moet hier niet verstaan worden alleen een bondsgenootschappelijke heiligmaking, maar een werkelijke, die een aanvang neemt in de wedergeboorte, waardoor wij naar het evenbeeld Gods vernieuwd en nieuwe schepselen gemaakt worden, en geleid tot dagelijkse oefening in de heiligheid, in het meer en meer doden van onze zonden, en in het voor God naleven van al onze Christelijke plichten. Dat wordt hier begrepen in het woord gehoorzaamheid, waarmee al onze Christelijke plichten bedoeld zijn. Door den Geest menen sommigen dat de apostel bedoeld heeft den geest des mensen als voorwerp der heiligmaking. De wettelijke of typische heiligmaking ging niet verder dan de reiniging des vlezes, maar de Christelijke bedeling legt beslag op den geest des mensen en reinigt dien. Anderen, met meer reden, denken dat door den Geest bedoeld wordt de Heilige Geest als werker van onze heiligmaking. Hij vernieuwt den geest, doodt de zonden, Romans 8:13, en brengt Zijn gezegende vruchten in de harten der Christenen voort, Galatians 5:22, Galatians 5:23. Deze heiligmaking door den Geest sluit het gebruik der middelen in. Heilig hen in Uwe waarheid, Uw Woord is de waarheid, John 17:17.

Tot gehoorzaamheid. Dit woord, zoals blijkt in de vertaling, slaat terug op hetgeen voorafgaat, en geeft te kennen het doel der heiligmaking, dat is: opstandelingen terug te brengen tot gehoorzaamheid, tot onbeperkte gehoorzaamheid, gehoorzaamheid aan het Evangelie en de waarheid van Christus. Gij hebt uwe zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, 1 Peter 1:22.

C. Zij werden ook uitverkoren tot besprenging des bloeds van Jezus Christus. Zij werden door Gods besluit aangewezen om door den Geest heilig gemaakt en door de verdiensten des bloeds van Christus gereinigd te worden. Hier is een duidelijke heen wijzing naar de zinnebeeldige besprenging met bloed onder de wet, en deze spreekwijze werd door de Joodse bekeerlingen zeer goed begrepen. Het bloed van de slachtoffers moest niet alleen vergoten maar ook gesprengd worden, om aan te duiden dat de afgeschaduwde zegeningen op de offeraars toegepast en hun geschonken werden. Zo werd het bloed van Christus, de grote en algenoegzame offerande, afgeschaduwd door de wettelijke offeranden, niet alleen vergoten, maar moet ook gesprengd en meegedeeld worden aan ieder van deze uitverkoren Christenen, opdat zij door het geloof in Zijn bloed vergeving van zonden verkrijgen zouden, Romans 3:25. Dit bloed der besprenging rechtvaardigt voor God, Romans 5:9, bezegelt het verbond tussen God en ons, waarvan des Heeren avondmaal het teken is, Luke 22:20, reinigt van alle zonden, 1 John 7:1, en ontsluit ons den hemel, Hebrews 10:19.

a. God heeft sommigen uitverkoren tot het eeuwige leven, sommigen, niet allen, personen, geen hoedanigheden.

b. Allen, die uitverkoren zijn ten eeuwigen leven als het doel, werden uitverkoren tot gehoorzaamheid als het middel.

c. Tenzij iemand is heilig gemaakt door den Geest en besprengd met het bloed van Christus, zal hij geen ware gehoorzaamheid in zijn leven betonen. d. Er is toestemming en samenwerking van al de Personen in de Drie-eenheid in de redding der mensen, en hun daden vullen elkaar aan, de Vader verkiest, de Heilige Geest heiligt tot gehoorzaamheid en de Zoon verzoent en besprengt met Zijn bloed.

e. De leer der Drie-eenheid ligt als grondslag voor allen geopenbaarden godsdienst. Wanneer men de werkelijke Godheid van den Zoon en den Heiligen Geest ontkent, verminkt men de verzoening door den een en de genadige werkingen van den ander, en verwoest daardoor den grondslag van zijn zaligheid en vertroosting.

III. Thans volgt de groet. Genade en vrede zij u vermenigvuldigd.

1. Genade, de vrije gunst van God met al haar eigenaardige uitwerking van vergeving, genezing, bijstand en zaligmaking.

2. Vrede, alle soorten van vrede mogen hieronder verstaan worden, huiselijke, maat- schappelijke vrede, vrede in de gemeente, en geestelijke vrede met God, benevens het gevoel daarvan in ons geweten.

3. Hier is het gebed, met betrekking tot deze zegeningen, dat zij mogen vermenigvuldigd worden, hetgeen inhoudt dat deze Christenen reeds in meerdere of mindere mate in het bezit van deze zegeningen waren, en hij wenst hun toe de voortduring, vermeerdering en volmaking daarvan. Wij leren hieruit:

A. Zij, die geestelijke zegeningen zelf bezitten, verlangen ernstig naar de mededeling daarvan aan anderen. De genade Gods is een edelmoedig, en niet een zelfzuchtig beginsel.

B. De beste zegeningen, die wij voor ons zelven en voor anderen kunnen verlangen, zijn genade en vrede, en de vermenigvuldiging daarvan, en daarom maken de apostelen dat zo dikwijls, aan het begin en het einde hunner brieven, den inhoud van hun gebeden.

C. Deugdelijke vrede kan niet genoten worden waar geen ware genade is, eerst genade dan vrede. En vrede zonder genade is enkel dwaasheid, maar genade kan waarlijk aanwezig zijn waar tijdelijk geen werkelijke vrede is. Heman werd door schrik verbijsterd en Christus zelf was eens in angst.

D. De vermeerdering van genade en vrede, evenals het beginsel daarvan, komt van God. Waar Hij ware genade geeft zal Hij meer genade geven, en ieder godvruchtige begeert ernstig voor zich zelven en voor anderen de versterking en vermeerdering van deze zegeningen.

Verzen 3-5

1 Petrus 1:3-5

Wij komen nu tot den inhoud van den brief, welke aanvangt met:

I. Een verheerlijking van de waardigheid en het geluk van den toestand dezer gelovigen, gebracht in den vorm van een dankzegging aan God. Andere brieven beginnen op gelijke wijze, zie b.v. 2 Corinthians 1:3, Ephesians 1:3. Wij hebben hier:

1. Den plicht van God te loven. Iemand looft God door de juiste erkenning van Zijn voortreffelijkheid en gelukzaligheid.

2. Het voorwerp van dezen lof omschreven door Zijne betrekking tot Jezus Christus: De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. Hier zijn drie namen voor dezelfden persoon, doelende op Zijn drievoudige bediening,

A. Hij is de Heere, de algemene koning en soeverein.

B. Jezus, een priester of Zaligmaker.

C. Christus, een profeet, gezalfd met den Geest en voorzien van al de gaven, nodig voor de onderrichting, leiding en redding Zijner gemeente. Deze God, die zo geloofd wordt, is de God van Christus naar Zijn menselijke natuur, en Zijn Vader naar Zijn goddelijke natuur.

3. De redenen, die ons roepen tot den plicht om God te loven, worden samengevat in Zijn grote barmhartigheid. Al onze zegeningen zijn wij verschuldigd aan Gods barmhartigheid en niet aan onze verdiensten, met name onze wedergeboorte. Hij heeft ons wedergeboren, en dat vereist onze dankzegging aan God, voornamelijk wanneer wij letten op de vrucht, die daardoor in ons voortgebracht wordt, die uitnemende genade der hope, en dat niet zulk een ijdele, dode, vergankelijke hope als de wereldlingen en huichelaars hebben, maar een levende, sterke, levendmakende en duurzame hoop, zoals de hoop behoort te zijn van hen, die bouwen op zulk een deugdelijken grondslag als de opstanding van Jezus Christus uit de doden.

A. De toestand van den waren Christen is nooit zo slecht, of hij heeft nog grote reden om God te loven. Gelijk een zondaar altijd reden heeft om te treuren, al is zijn uitwendige toestand nog zo voorspoedig, zo hebben de godvrezenden, ook temidden van hun zwaarste moeilijkheden, reden om zich te verheugen en God te loven.

B. In onze gebeden en lofzeggingen moeten wij ons tot God wenden als de Vader van onzen Heere Jezus Christus, het is alleen door Hem, dat wij en onze gebeden aangenomen worden.

C. De beste mensen danken hun beste zegeningen aan de overvloedige barmhartigheid Gods. Al het kwaad in deze wereld komt uit de zonden der mensen, al het goede komt uit Gods barmhartigheid. Uitdrukkelijk de wedergeboorte wordt toegeschreven aan de overvloedige barmhartigheid Gods, en evenzo al het andere, wij bestaan uitsluitend door Gods barmhartigheid. Omtrent de natuur der wedergeboorte, zie John 3:3. D. Wedergeboorte geeft een levende hoop van eeuwig leven. Iedere onwedergeborene is een hopeloos schepsel, al wat hij beweert van hoop is slechts zelfvertrouwen en aanmatiging. De rechte Christelijke hoop is wat iemand wordt door de wedergeboorte uit den Geest van God, zij is niet uit de natuur, maar uit vrije genade. Zij, die wedergeboren zijn tot een nieuw en geestelijk leven, zijn geboren tot een nieuwe en geestelijke hoop.

E. De hoop des Christens heeft deze voortreffelijkheid, dat zij een levende hoop is. De hope des eeuwigen levens in den waren Christen is een hoop, die hem levend houdt, hem verlevendigt, hem ondersteunt en hem naar den hemel geleidt. De hoop versterkt en bezielt hem tot handelen, tot lijdzaamheid, tot kracht en tot volharding tot den einde. De bedrieglijke hoop van den onwedergeborene is ijdel en vergankelijk, de huichelaar en zijne hoop sterven en vergaan tezamen, Job 27:8.

F. De wederopstanding van Jezus Christus uit de doden is de grond en het fondament van de Christelijke hoop. De wederopstanding van Christus is de daad des Vaders als Rechter, en des Zoons als overwinnaar. Zijn opstanding toont dat de Vader Zijn dood aanneemt als volle kwijting van onzen losprijs, dat Hij dood, graf en al onze geestelijke vijanden overwon, en daardoor is zij de zekerheid van onze eigen opstanding. Er bestaat een onverbreekbare vereniging tussen Christus en Zijne kudde, zij staan op door kracht van Zijne verrijzenis als hun hoofd, nog meer dan door Zijn macht als rechter. Wij zijn met Christus opgewekt, Colossians 3:1. In dit alles samengenomen hebben de Christenen twee vaste en deugdelijke grondslagen, waarop zij hun hoop op een eeuwig leven bouwen.

II. Na God geloofd te hebben voor de nieuwe geboorte van de Christenen, en voor de hoop op een eeuwig leven, gaat de apostel voort met de beschrijving van dat leven onder het beeld van een erfenis, de meest-eigenaardige wijze van spreken tot deze mensen, want zij waren arm en werden vervolgd, misschien verjaagd van den erfgrond, waarop zij geboren waren. En om hun droefheid te lenigen zegt hij, dat zij opnieuw geboren zijn tot een nieuwe erfenis, oneindig beter dan die, welke zij verloren hadden. Bovendien: de meesten hunner waren Joden en gevoelden dus grote liefde voor het land Kanan, als het land hunner erfenis, door God zelf voor hen bestemd, en verdreven te worden uit deze erfelijke woonplaats werd als een zwaar oordeel des Heeren beschouwd, 1 Samuel 26:19. Om hen onder dit alles te troosten herinnert hij hen, dat een betere erfenis voor hen in de hemelen bewaard wordt, ene waarvan het land Kanan niet meer dan de schaduw was. Merk hier op:

1. De hemel is de ontwijfelbare erfenis van al de kinderen Gods, allen, die wedergeboren zijn, werden geboren tot een erfenis, gelijk iemand zijn kind tot zijn erfgenaam maakt. De apostel stelt vast: Zo wij kinderen zijn, dan zijn wij erfgenamen, Romans 8:17. God schenkt Zijn gaven aan allen, maar de erfenis alleen aan Zijn kinderen: aan hen die door wedergeboorte Zijn zonen en dochters zijn, zij alleen ontvangen de belofte der hemelse erfenis, Heb. 9:15. Deze erfenis is niet onze verdienste, maar des Vaders gave, geen beloning maar gift uit genade, welke ons eerst kinderen maakt en daarna deze erfenis aan ons bevestigt door een welgeordend en onveranderlijk verbond.

2. De onvergelijkelijke voortreffelijkheden van deze erfenis, vier in getal. A. Zij is onverderflijk, en daarin is zij haar Gever gelijk, die den onverderflijken God genoemd wordt, Romans 1:23. Alle verderf is een verandering van beter tot minder, maar de hemel is zonder verandering en zonder einde, het huis is eeuwig in de hemelen en de bewoners zullen er eeuwig blijven, want het verderflijke zal de onverderflijkheid aandoen, 1 Corinthians 15:53.

B. Deze erfenis is onbevlekkelijk, gelijk de hogepriester, die haar nu aanvaard heeft, die genoemd wordt heilig, onnozel en onbesmet, Hebrews 7:26. Zonde en ellende, de twee grote bevlekkingen, die de wereld ontreinigen en haar schoonheid verwoesten, hebben daar geen plaats.

C. Zij is onverwelkelijk, en behoudt altijd haar frisheid en schoonheid, zij blijft zonder te verouden, zij onderhoudt en verheugt eeuwig de heiligen, die haar bezitten, zonder enigen afkeer.

D. Zij wordt in de hemelen voor u bewaard. Daaruit leren wij:

a. Dat zij een heerlijke erfenis is, want zij is in de hemelen, en al wat daar is, is heerlijk, Ephesians 1:8.

b. Dat zij zeker is, zij ligt in de andere wereld, veilig bewaard tot wij komen om haar in bezit te nemen.

c. De mensen, voor wie zij bewaard wordt, zijn hier niet bij hun namen, maar bij hun karakter genoemd, voor u, of voor ons, voor ieder die wedergeboren is tot een levende hoop. De erfenis wordt bewaard voor hen, en alleen voor hen, de overigen zullen allen voor eeuwig buitengesloten worden.

III. Deze erfenis wordt beschreven als toekomstig, zij is door tijd en plaats van ons verwijderd. De apostel onderstelt dat enige ongerustheid of twijfel in de harten dezer mensen kan ontstaan, of zij misschien haar zouden missen. Zij konden denken: "Ofschoon de erfenis in den hemel veilig is, zijn wij nog op aarde, blootgesteld aan een menigte verzoekingen, ellenden en zwakheden. Zijn wij er wel zeker van, dat wij eenmaal tot die erfenis komen zullen?" Hierop antwoordt hij dat zij veilig bewaard en naar de erfenis heen geleid worden, zij zouden bewaard worden voor alle verwoestende verzoekingen en aanvallen, waardoor hun veilige aankomst in het eeuwige leven zou kunnen verhinderd worden. De erfgenaam van enig werelds goed heeft de verzekering niet dat hij zal leven om dat te genieten, maar de erfgenamen van den hemel zullen zeker veilig tot het bezit daarvan geleid worden. De zegening, die hier beloofd wordt, is bewaring.

Gij wordt bewaard, die dat doet is God, het middel in ons, waarvan Hij daartoe gebruik maakt, is ons eigen geloof, het doel waartoe wij bewaard worden is de zaligheid, en de tijd, waarin wij het zalige einde en den goeden uitslag daarvan zullen zien, is de laatste tijd.

1. Zo teder is de zorg van God voor Zijn volk, dat Hij hun niet alleen genade geeft, maar hen voor de heerlijkheid bewaart. Dat bewaard blijven toont aan dat er gevaar is, maar ook verlossing, zij zullen aangevallen maar niet overmocht worden.

2. De bewaring van den wedergeborene ten eeuwigen leven is het werk van Gods kracht. Het werk is zo groot, onze vijanden zijn zo talrijk, onze eigen gebreken zo vele, dat onder dat alles alleen een almachtige kracht de ziel bewaren kan, en daarom zegt de Schrift ons dikwijls, dat de verlossing van den mens alleen aan de goddelijke kracht te danken is, 2 Corinthians 12:9, Romans 14:4.

3. De bewaring door Gods kracht sluit des mensen pogingen en zorg voor zijn eigen zaligheid niet uit, hier vinden wij de kracht van God en het geloof van den mens. Dat wijst op een ernstige begeerte naar de zaligheid, een vertrouwen op Christus overeenkomstig Zijn uitnodiging en beloften, een levendige zorg om alles te doen wat Gode welbehaaglijk is en alles te laten wat Hem mishaagt, een afkeer van de verzoekingen, een uitzicht op de vergelding des loons, en volhardenden ijver in het gebed. Door zulk een lijdzaam, werkzaam, overwinnend geloof worden wij, onder bijstand van de goddelijke genade, bewaard tot de zaligheid, het geloof is een zegevierende bewaring van de ziel door den staat van genade heen naar den staat van eeuwige heerlijkheid.

4. Deze zaligheid is bereid om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. Hier worden met het oog op de zaligheid der heiligen drie dingen aangeroerd.

A. Zij is nu bereid, gereedgemaakt, en wordt voor hen in den hemel bewaard.

B. Ofschoon zij nu reeds bereid is, blijft zij in grote mate thans nog verborgen en niet geopenbaard, niet alleen voor de onwetende, blinde wereld, die nooit naar haar vraagt, maar ook voor de erfgenamen dier zaligheid zelven.

Het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, 1 John 3:2.

C. Zij zal ten volle en geheel geopenbaard worden in den laatsten tijd, op den groten dag des oordeels. Het leven en de onverderflijkheid zijn nu aan het licht gebracht door het Evangelie, maar dat leven zal meer volledig geopenbaard worden bij den dood, wanneer de ziel zal worden toegelaten in de tegenwoordigheid van Christus en Zijne heerlijkheid zal aanschouwen, en bovendien zal er een nadere en volkomen openbaring van de volheid en overtreffende mate van der heiligen gelukzaligheid geopenbaard worden ten laatsten dage, wanneer hun lichamen opgewekt en met hun zielen herenigd zullen worden, en het oordeel over mensen en engelen zal gesproken worden, en Christus Zijne dienaren in het openbaar ten aanschouwe van het heelal zal eren en goedkeuren.

Verzen 3-5

1 Petrus 1:3-5

Wij komen nu tot den inhoud van den brief, welke aanvangt met:

I. Een verheerlijking van de waardigheid en het geluk van den toestand dezer gelovigen, gebracht in den vorm van een dankzegging aan God. Andere brieven beginnen op gelijke wijze, zie b.v. 2 Corinthians 1:3, Ephesians 1:3. Wij hebben hier:

1. Den plicht van God te loven. Iemand looft God door de juiste erkenning van Zijn voortreffelijkheid en gelukzaligheid.

2. Het voorwerp van dezen lof omschreven door Zijne betrekking tot Jezus Christus: De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. Hier zijn drie namen voor dezelfden persoon, doelende op Zijn drievoudige bediening,

A. Hij is de Heere, de algemene koning en soeverein.

B. Jezus, een priester of Zaligmaker.

C. Christus, een profeet, gezalfd met den Geest en voorzien van al de gaven, nodig voor de onderrichting, leiding en redding Zijner gemeente. Deze God, die zo geloofd wordt, is de God van Christus naar Zijn menselijke natuur, en Zijn Vader naar Zijn goddelijke natuur.

3. De redenen, die ons roepen tot den plicht om God te loven, worden samengevat in Zijn grote barmhartigheid. Al onze zegeningen zijn wij verschuldigd aan Gods barmhartigheid en niet aan onze verdiensten, met name onze wedergeboorte. Hij heeft ons wedergeboren, en dat vereist onze dankzegging aan God, voornamelijk wanneer wij letten op de vrucht, die daardoor in ons voortgebracht wordt, die uitnemende genade der hope, en dat niet zulk een ijdele, dode, vergankelijke hope als de wereldlingen en huichelaars hebben, maar een levende, sterke, levendmakende en duurzame hoop, zoals de hoop behoort te zijn van hen, die bouwen op zulk een deugdelijken grondslag als de opstanding van Jezus Christus uit de doden.

A. De toestand van den waren Christen is nooit zo slecht, of hij heeft nog grote reden om God te loven. Gelijk een zondaar altijd reden heeft om te treuren, al is zijn uitwendige toestand nog zo voorspoedig, zo hebben de godvrezenden, ook temidden van hun zwaarste moeilijkheden, reden om zich te verheugen en God te loven.

B. In onze gebeden en lofzeggingen moeten wij ons tot God wenden als de Vader van onzen Heere Jezus Christus, het is alleen door Hem, dat wij en onze gebeden aangenomen worden.

C. De beste mensen danken hun beste zegeningen aan de overvloedige barmhartigheid Gods. Al het kwaad in deze wereld komt uit de zonden der mensen, al het goede komt uit Gods barmhartigheid. Uitdrukkelijk de wedergeboorte wordt toegeschreven aan de overvloedige barmhartigheid Gods, en evenzo al het andere, wij bestaan uitsluitend door Gods barmhartigheid. Omtrent de natuur der wedergeboorte, zie John 3:3. D. Wedergeboorte geeft een levende hoop van eeuwig leven. Iedere onwedergeborene is een hopeloos schepsel, al wat hij beweert van hoop is slechts zelfvertrouwen en aanmatiging. De rechte Christelijke hoop is wat iemand wordt door de wedergeboorte uit den Geest van God, zij is niet uit de natuur, maar uit vrije genade. Zij, die wedergeboren zijn tot een nieuw en geestelijk leven, zijn geboren tot een nieuwe en geestelijke hoop.

E. De hoop des Christens heeft deze voortreffelijkheid, dat zij een levende hoop is. De hope des eeuwigen levens in den waren Christen is een hoop, die hem levend houdt, hem verlevendigt, hem ondersteunt en hem naar den hemel geleidt. De hoop versterkt en bezielt hem tot handelen, tot lijdzaamheid, tot kracht en tot volharding tot den einde. De bedrieglijke hoop van den onwedergeborene is ijdel en vergankelijk, de huichelaar en zijne hoop sterven en vergaan tezamen, Job 27:8.

F. De wederopstanding van Jezus Christus uit de doden is de grond en het fondament van de Christelijke hoop. De wederopstanding van Christus is de daad des Vaders als Rechter, en des Zoons als overwinnaar. Zijn opstanding toont dat de Vader Zijn dood aanneemt als volle kwijting van onzen losprijs, dat Hij dood, graf en al onze geestelijke vijanden overwon, en daardoor is zij de zekerheid van onze eigen opstanding. Er bestaat een onverbreekbare vereniging tussen Christus en Zijne kudde, zij staan op door kracht van Zijne verrijzenis als hun hoofd, nog meer dan door Zijn macht als rechter. Wij zijn met Christus opgewekt, Colossians 3:1. In dit alles samengenomen hebben de Christenen twee vaste en deugdelijke grondslagen, waarop zij hun hoop op een eeuwig leven bouwen.

II. Na God geloofd te hebben voor de nieuwe geboorte van de Christenen, en voor de hoop op een eeuwig leven, gaat de apostel voort met de beschrijving van dat leven onder het beeld van een erfenis, de meest-eigenaardige wijze van spreken tot deze mensen, want zij waren arm en werden vervolgd, misschien verjaagd van den erfgrond, waarop zij geboren waren. En om hun droefheid te lenigen zegt hij, dat zij opnieuw geboren zijn tot een nieuwe erfenis, oneindig beter dan die, welke zij verloren hadden. Bovendien: de meesten hunner waren Joden en gevoelden dus grote liefde voor het land Kanan, als het land hunner erfenis, door God zelf voor hen bestemd, en verdreven te worden uit deze erfelijke woonplaats werd als een zwaar oordeel des Heeren beschouwd, 1 Samuel 26:19. Om hen onder dit alles te troosten herinnert hij hen, dat een betere erfenis voor hen in de hemelen bewaard wordt, ene waarvan het land Kanan niet meer dan de schaduw was. Merk hier op:

1. De hemel is de ontwijfelbare erfenis van al de kinderen Gods, allen, die wedergeboren zijn, werden geboren tot een erfenis, gelijk iemand zijn kind tot zijn erfgenaam maakt. De apostel stelt vast: Zo wij kinderen zijn, dan zijn wij erfgenamen, Romans 8:17. God schenkt Zijn gaven aan allen, maar de erfenis alleen aan Zijn kinderen: aan hen die door wedergeboorte Zijn zonen en dochters zijn, zij alleen ontvangen de belofte der hemelse erfenis, Heb. 9:15. Deze erfenis is niet onze verdienste, maar des Vaders gave, geen beloning maar gift uit genade, welke ons eerst kinderen maakt en daarna deze erfenis aan ons bevestigt door een welgeordend en onveranderlijk verbond.

2. De onvergelijkelijke voortreffelijkheden van deze erfenis, vier in getal. A. Zij is onverderflijk, en daarin is zij haar Gever gelijk, die den onverderflijken God genoemd wordt, Romans 1:23. Alle verderf is een verandering van beter tot minder, maar de hemel is zonder verandering en zonder einde, het huis is eeuwig in de hemelen en de bewoners zullen er eeuwig blijven, want het verderflijke zal de onverderflijkheid aandoen, 1 Corinthians 15:53.

B. Deze erfenis is onbevlekkelijk, gelijk de hogepriester, die haar nu aanvaard heeft, die genoemd wordt heilig, onnozel en onbesmet, Hebrews 7:26. Zonde en ellende, de twee grote bevlekkingen, die de wereld ontreinigen en haar schoonheid verwoesten, hebben daar geen plaats.

C. Zij is onverwelkelijk, en behoudt altijd haar frisheid en schoonheid, zij blijft zonder te verouden, zij onderhoudt en verheugt eeuwig de heiligen, die haar bezitten, zonder enigen afkeer.

D. Zij wordt in de hemelen voor u bewaard. Daaruit leren wij:

a. Dat zij een heerlijke erfenis is, want zij is in de hemelen, en al wat daar is, is heerlijk, Ephesians 1:8.

b. Dat zij zeker is, zij ligt in de andere wereld, veilig bewaard tot wij komen om haar in bezit te nemen.

c. De mensen, voor wie zij bewaard wordt, zijn hier niet bij hun namen, maar bij hun karakter genoemd, voor u, of voor ons, voor ieder die wedergeboren is tot een levende hoop. De erfenis wordt bewaard voor hen, en alleen voor hen, de overigen zullen allen voor eeuwig buitengesloten worden.

III. Deze erfenis wordt beschreven als toekomstig, zij is door tijd en plaats van ons verwijderd. De apostel onderstelt dat enige ongerustheid of twijfel in de harten dezer mensen kan ontstaan, of zij misschien haar zouden missen. Zij konden denken: "Ofschoon de erfenis in den hemel veilig is, zijn wij nog op aarde, blootgesteld aan een menigte verzoekingen, ellenden en zwakheden. Zijn wij er wel zeker van, dat wij eenmaal tot die erfenis komen zullen?" Hierop antwoordt hij dat zij veilig bewaard en naar de erfenis heen geleid worden, zij zouden bewaard worden voor alle verwoestende verzoekingen en aanvallen, waardoor hun veilige aankomst in het eeuwige leven zou kunnen verhinderd worden. De erfgenaam van enig werelds goed heeft de verzekering niet dat hij zal leven om dat te genieten, maar de erfgenamen van den hemel zullen zeker veilig tot het bezit daarvan geleid worden. De zegening, die hier beloofd wordt, is bewaring.

Gij wordt bewaard, die dat doet is God, het middel in ons, waarvan Hij daartoe gebruik maakt, is ons eigen geloof, het doel waartoe wij bewaard worden is de zaligheid, en de tijd, waarin wij het zalige einde en den goeden uitslag daarvan zullen zien, is de laatste tijd.

1. Zo teder is de zorg van God voor Zijn volk, dat Hij hun niet alleen genade geeft, maar hen voor de heerlijkheid bewaart. Dat bewaard blijven toont aan dat er gevaar is, maar ook verlossing, zij zullen aangevallen maar niet overmocht worden.

2. De bewaring van den wedergeborene ten eeuwigen leven is het werk van Gods kracht. Het werk is zo groot, onze vijanden zijn zo talrijk, onze eigen gebreken zo vele, dat onder dat alles alleen een almachtige kracht de ziel bewaren kan, en daarom zegt de Schrift ons dikwijls, dat de verlossing van den mens alleen aan de goddelijke kracht te danken is, 2 Corinthians 12:9, Romans 14:4.

3. De bewaring door Gods kracht sluit des mensen pogingen en zorg voor zijn eigen zaligheid niet uit, hier vinden wij de kracht van God en het geloof van den mens. Dat wijst op een ernstige begeerte naar de zaligheid, een vertrouwen op Christus overeenkomstig Zijn uitnodiging en beloften, een levendige zorg om alles te doen wat Gode welbehaaglijk is en alles te laten wat Hem mishaagt, een afkeer van de verzoekingen, een uitzicht op de vergelding des loons, en volhardenden ijver in het gebed. Door zulk een lijdzaam, werkzaam, overwinnend geloof worden wij, onder bijstand van de goddelijke genade, bewaard tot de zaligheid, het geloof is een zegevierende bewaring van de ziel door den staat van genade heen naar den staat van eeuwige heerlijkheid.

4. Deze zaligheid is bereid om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. Hier worden met het oog op de zaligheid der heiligen drie dingen aangeroerd.

A. Zij is nu bereid, gereedgemaakt, en wordt voor hen in den hemel bewaard.

B. Ofschoon zij nu reeds bereid is, blijft zij in grote mate thans nog verborgen en niet geopenbaard, niet alleen voor de onwetende, blinde wereld, die nooit naar haar vraagt, maar ook voor de erfgenamen dier zaligheid zelven.

Het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, 1 John 3:2.

C. Zij zal ten volle en geheel geopenbaard worden in den laatsten tijd, op den groten dag des oordeels. Het leven en de onverderflijkheid zijn nu aan het licht gebracht door het Evangelie, maar dat leven zal meer volledig geopenbaard worden bij den dood, wanneer de ziel zal worden toegelaten in de tegenwoordigheid van Christus en Zijne heerlijkheid zal aanschouwen, en bovendien zal er een nadere en volkomen openbaring van de volheid en overtreffende mate van der heiligen gelukzaligheid geopenbaard worden ten laatsten dage, wanneer hun lichamen opgewekt en met hun zielen herenigd zullen worden, en het oordeel over mensen en engelen zal gesproken worden, en Christus Zijne dienaren in het openbaar ten aanschouwe van het heelal zal eren en goedkeuren.

Verzen 6-9

1 Petrus 1:6-9

De eerste woorden, in welken, slaan terug op hetgeen de apostel gezegd heeft omtrent de uitnemendheid van hun tegenwoordigen toestand en hun grote verwachtingen voor de toekomst.

In dezen verheugt gij u nu, een weinig tijds, zo het nodig is, bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen, 1 Peter 1:6.

I. De apostel erkent, dat zij in grote droefheid zijn, maar houdt hun verscheidene dingen voor ter verzachting van hun smarten.

1. Ieder gezond Christen heeft veel, waarover hij zich grotelijks verheugen kan. Grote blijdschap bevat meer dan een inwendige kalmte van geest of gevoel van vertroosting, zij toont zich in houding en gedrag, maar vooral in lof en dankbaarheid.

2. De voornaamste vreugde van een goed Christen ontspringt uit geestelijke en hemelse dingen, uit zijn betrekking tot God en den hemel. In deze verheugt ieder waar Christen zich grotelijks, zijn vreugde ontspringt uit zijn schat, die uit veel uitnemends bestaat en waarvan hij zeker is.

3. De beste Christenen, zij die reden hebben om zich grotelijks te verblijden, kunnen toch in grote droefheid verkeren door menigerlei verzoekingen. Alle soorten van tegenspoed zijn verzoekingen of beproevingen des geloofs, van het geduld en van de standvastigheid. Zelden komen zij alleen, ze zijn menigvuldig en van allerlei aard, en de uitwerking is grote droefheid. Als mensen zijn wij aan verschillende droefheden van persoonlijken en anderen aard onderhevig. Als Christenen onderwerpt onze plicht jegens God ons aan menigerlei smart, terwijl ons medelijden voor de ellendigen, de oneer God aangedaan, de onheilen van Zijne gemeente, het verloren gaan van velen door hun eigen dwaasheid en de goddelijke gerechtigheid, in een edelmoedig en godvrezend hart veel smart verwekken. Het is mij een grote droefheid en een gedurige smart, Romans 9:2.

4. De droefenissen en smarten der godvrezenden zijn slechts van korten duur, een kleine wijle tijds, ofschoon zij zeer hevig kunnen zijn, duren zij niet lang. Het leven zelf duurt slechts kort, en de smarten kunnen het niet overleven, de korte duur van een droefenis tempert haar hevigheid in grote mate.

5. Grote droefheid is dikwijls nodig voor het welzijn van een Christen. Gij zijt in droefheid, zo het nodig is, God bedroeft de Zijnen niet van harte, maar handelt met overleg naarmate ons nodig is. Het is niet alleen nuttig of geschikt, maar beslist noodzakelijk, zoals het woord te kennen geeft, en daarom moet niemand bewogen worden door de menigerlei verzoekingen. Want gijzelf weet dat wij hiertoe gesteld zijn, 1 Thessalonians 3:3. Deze beproevingen, die hevig kunnen zijn, komen nooit dan wanneer wij ze nodig hebben en duren nooit langer dan wij ze behoeven.

II. Hij toont het einde van hun droefenissen aan en de reden van hun vreugde zolang zij duren, 1 Peter 1:7. Het doel van de beproevingen der godvrezenden is de beproeving huns geloofs. De aard van deze beproeving is dat zij veel kostelijker is dan die van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt. De uitwerking van de beproeving zal zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus. 1. De droefenissen van ernstige Christenen zijn bestemd voor de beproeving van hun geloof. Gods bedoeling in het bedroeven van de Zijnen is hun verbetering, niet hun verwoesting, hun voordeel, niet hun ondergang. Ene beproeving is, gelijk het woord aanduidt, het instellen van een onderzoek op iemand, door enige droefenis, om de waarde en de kracht van zijn geloof te leren kennen. Deze proef wordt voornamelijk op het geloof genomen meer dan op enige andere deugd, omdat de beproeving van het geloof waarlijk tevens de proef is van al het overig goede in ons. Ons Christendom hangt van ons geloof af, indien dat ontbreekt, is er geen ander geestelijk goeds in ons. Christus bad voor dezen apostel dat zijn geloof niet mocht ophouden, indien dat bevestigd werd, zou al het andere stand houden, het geloof der godvrezenden wordt beproefd opdat zij zelven daar den troost, God de heerlijkheid en anderen den zegen mogen hebben.

2. Een beproefd geloof is veel kostelijker dan beproefd goud. Hier is een dubbele vergelijking, van geloof met goud en van de beproeving van het ene met die van het andere. Goud is het kostbaarste, zuiverste, nuttigste en duurzaamste van alle metalen, en diezelfde plaats bekleedt het geloof onder de Christelijke deugden. Het houdt stand tot het de ziel in den hemel gebracht heeft en eindigt in eeuwige verheerlijking van God. De beproeving des geloofs is kostelijker dan die van het goud, beide dienen tot zuivering, afscheiding van het schuim en ontdekking van de deugdelijkheid der beproefde dingen. Goud vermeerdert niet door de vuurproef, maar neemt eer af, doch het geloof wordt bevestigd, verbeterd en vermenigvuldigd door den tegenstand en de droefenissen, die het ontmoet. Goud vergaat ten laatste, het goud hetwelk vergaat, maar dat doet het geloof nooit. Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude, Luke 22:32.

3. De beproeving des geloofs zal bevonden worden te zijn tot prijs, en eer, en heerlijkheid. Eer is gewoonlijk die achting en waardschatting, welke de een voor den ander gevoelt, en zo zullen God en mensen de heiligen eren. Lof of prijs is de uitdrukking van die achting, en zo zal Christus in dien groten dag tot de Zijnen zeggen: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! Heerlijkheid is de glans, waarmee iemand, die zo geëerd wordt en wie zulke lof gegeven wordt, in den hemel straalt. Heerlijkheid, en eer, en vrede een iegelijk die het goede werkt, Romans 2:10. Indien een beproefd geloof lof, en eer en heerlijkheid werkt, dan moet zulks het geloof ons aanbevelen als veel kostelijker dan het goud. ofschoon het aangevallen en beproefd wordt door droefenissen. Dat blijft waar, hetzij wij het waarderen naar zijn tegenwoordig nut, hetzij naar den einduitslag, alhoewel dat der wereld voor ongelooflijk voorkomt.

4. Jezus Christus zal weer verschijnen in heerlijkheid, en dan zullen Zijne heiligen met Hem verschijnen en hun deugden zullen schitterend uitkomen. En hoe meer zij beproefd geworden zijn des te meer zal hun heerlijkheid dan blinken. De beproeving zal spoedig voorbij zijn, maar de lof en de eer en de heerlijkheid zullen eeuwig blijven. Dit moet ons met onze tegenwoordige droefenissen verzoenen, want zij werken ons een gans zeer uitnemend gewicht van eeuwige heerlijkheid.

III. Hij prijst het geloof van deze eerste Christenen, voornamelijk om twee redenen.

1. De uitnemendheid van zijn voorwerp, den ongezienen Jezus. De apostel had onzen Heere in het vlees gezien, maar deze verstrooide Joden niet, en toch geloofden zij in Hem, 1 Peter 1:8. Het is een ding te geloven dat God bestaat, of dat Christus bestaat (dat doen de duivelen ook), en een ander ding in Hem te geloven met gewillige toewijding, onderwerping en verwachting van al het door Hem beloofde goed. 2. Twee ondubbelzinnige uitwerkingen van hun geloof: liefde en vreugde, en wel een vreugde zo groot, dat ze alle beschrijving te boven gaat. Gelovende verheugt gij u met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde, 1 Peter 1:8.

A. Het geloof des Christens vestigt zich op dingen, die wel geopenbaard zijn maar niet gezien worden. Onze zinnen bepalen zich tot zichtbare, tegenwoordige dingen. De rede is een hogere gids, die kan door zekere onderzoekingen indringen in de werkingen van de oorzaken en de zekerheid van aanstaande voorvallen. Maar het geloof stijgt veel hoger en geeft ons zekerheid van een overvloed van bijzonderheden, die rede en zintuigen nooit konden vinden. Het doet dat door de openbaring, en is zo een bewijs van de dingen, die niet gezien worden.

B. Oprecht geloof blijft nooit alleen, maar brengt een sterke liefde tot Jezus Christus voort. Ware Christenen hebben Jezus oprecht lief omdat zij in Hem geloven. Deze liefde openbaart zich door de hoogste achting voor Hem, innige begeerte naar Hem, gewilligheid om ontbonden en met Hem te zijn, heerlijke gedachten, gaarne-verrichte diensten, met vreugde ondergaan lijden enz.

C. Waar oprecht geloof en liefde voor Christus zijn, daar is, of behoort te zijn: onuitsprekelijke en heerlijke vreugde. Deze vreugde is onuitsprekelijk, zij kan niet onder woorden gebracht worden, zij wordt alleen door een proefondervindelijk gevoel gekend, zij is heerlijk, vol van den hemel. Er is veel van den hemel en van de toekomstige heerlijkheid in de tegenwoordige vreugde van gevorderde Christenen, hun geloof verzet de oorzaken van smart en geeft de beste reden voor vreugde. Ofschoon de godvrezenden soms in duisternis wandelen, is dat dikwijls te wijten aan hun eigen misstappen en onwetendheid, of aan een vreesachtige en neerslachtige geestesgesteldheid, of aan enige zondige daad, die pas begaan werd, of aan enige zeer droeve gebeurtenis, die hun voor het ogenblik hun troost ontneemt. Toch hebben zij reden om zich in den Heere te verheugen en zich te verblijden in den God huns heils, Habakkuk 3:18. Wel mochten deze eerste Christenen zich met onuitsprekelijke vreugde verblijden, want dagelijks verkregen zij het einde huns geloofs, de zaligheid hunner zielen, 1 Peter 1:9.

a. De zegen, dien zij ontvingen, was: de zaligheid hunner zielen (het edelste deel van den mens voor den gehelen mens genoemd), welke zaligheid hier genoemd wordt het einde huns geloofs, het doel waarin het geloof eindigt, het geloof helpt de ziel zalig maken, dan heeft het zijn werk gedaan en eindigt voor eeuwig.

b. Hij spreekt van den tegenwoordigen tijd. Nu ontvangt gij werkelijk het einde uws geloofs enz.

c. Het hier gebruikte woord doelt op de spelen, waarbij de overwinnaar verkreeg of wegdroeg van den scheidsrechter een kroon of beloning, die hij in zegepraal tentoon droeg. Zo was de zaligheid der zielen de prijs, dien deze Christenen zochten, de kroon waar zij naar streefden, het doel dat zij beoogden, dat elke dag nader en meer binnen hun bereik kwam. Leer hieruit: Ten eerste. Ieder gelovig Christen ontvangt dagelijks de zaligheid zijner ziel, zaligheid is een blijvend ding, dat in dit leven begint, door den dood niet onderbroken wordt en voortduurt in alle eeuwigheid. Deze gelovigen hadden de beginselen des hemels in hun bezit van heiligheid en hemelse gezindheid, in hun deugden en gemeenschap met God, in de eerstelingen der erfenis en het getuigenis van den Heiligen Geest. Dat was genadig zo beschikt voor deze bedroefden, in de wereld waren zij aan de verliezende zij, maar de apostel herinnert hun wat zij zullen ontvangen en ontvingen, terwijl zij al de mindere goederen verloren, ontvingen zij voortdurend de zaligheid hunner zielen. Ten tweede. Het is gewettigd voor den Christen om de zaligheid zijner ziel ten doel te hebben, de heerlijkheid Gods en onze eigen gelukzaligheid zijn zo nauw aan elkaar verbonden, dat wanneer wij regelmatig de ene zoeken, wij zeker ook de andere bereiken.

Verzen 6-9

1 Petrus 1:6-9

De eerste woorden, in welken, slaan terug op hetgeen de apostel gezegd heeft omtrent de uitnemendheid van hun tegenwoordigen toestand en hun grote verwachtingen voor de toekomst.

In dezen verheugt gij u nu, een weinig tijds, zo het nodig is, bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen, 1 Peter 1:6.

I. De apostel erkent, dat zij in grote droefheid zijn, maar houdt hun verscheidene dingen voor ter verzachting van hun smarten.

1. Ieder gezond Christen heeft veel, waarover hij zich grotelijks verheugen kan. Grote blijdschap bevat meer dan een inwendige kalmte van geest of gevoel van vertroosting, zij toont zich in houding en gedrag, maar vooral in lof en dankbaarheid.

2. De voornaamste vreugde van een goed Christen ontspringt uit geestelijke en hemelse dingen, uit zijn betrekking tot God en den hemel. In deze verheugt ieder waar Christen zich grotelijks, zijn vreugde ontspringt uit zijn schat, die uit veel uitnemends bestaat en waarvan hij zeker is.

3. De beste Christenen, zij die reden hebben om zich grotelijks te verblijden, kunnen toch in grote droefheid verkeren door menigerlei verzoekingen. Alle soorten van tegenspoed zijn verzoekingen of beproevingen des geloofs, van het geduld en van de standvastigheid. Zelden komen zij alleen, ze zijn menigvuldig en van allerlei aard, en de uitwerking is grote droefheid. Als mensen zijn wij aan verschillende droefheden van persoonlijken en anderen aard onderhevig. Als Christenen onderwerpt onze plicht jegens God ons aan menigerlei smart, terwijl ons medelijden voor de ellendigen, de oneer God aangedaan, de onheilen van Zijne gemeente, het verloren gaan van velen door hun eigen dwaasheid en de goddelijke gerechtigheid, in een edelmoedig en godvrezend hart veel smart verwekken. Het is mij een grote droefheid en een gedurige smart, Romans 9:2.

4. De droefenissen en smarten der godvrezenden zijn slechts van korten duur, een kleine wijle tijds, ofschoon zij zeer hevig kunnen zijn, duren zij niet lang. Het leven zelf duurt slechts kort, en de smarten kunnen het niet overleven, de korte duur van een droefenis tempert haar hevigheid in grote mate.

5. Grote droefheid is dikwijls nodig voor het welzijn van een Christen. Gij zijt in droefheid, zo het nodig is, God bedroeft de Zijnen niet van harte, maar handelt met overleg naarmate ons nodig is. Het is niet alleen nuttig of geschikt, maar beslist noodzakelijk, zoals het woord te kennen geeft, en daarom moet niemand bewogen worden door de menigerlei verzoekingen. Want gijzelf weet dat wij hiertoe gesteld zijn, 1 Thessalonians 3:3. Deze beproevingen, die hevig kunnen zijn, komen nooit dan wanneer wij ze nodig hebben en duren nooit langer dan wij ze behoeven.

II. Hij toont het einde van hun droefenissen aan en de reden van hun vreugde zolang zij duren, 1 Peter 1:7. Het doel van de beproevingen der godvrezenden is de beproeving huns geloofs. De aard van deze beproeving is dat zij veel kostelijker is dan die van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt. De uitwerking van de beproeving zal zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus. 1. De droefenissen van ernstige Christenen zijn bestemd voor de beproeving van hun geloof. Gods bedoeling in het bedroeven van de Zijnen is hun verbetering, niet hun verwoesting, hun voordeel, niet hun ondergang. Ene beproeving is, gelijk het woord aanduidt, het instellen van een onderzoek op iemand, door enige droefenis, om de waarde en de kracht van zijn geloof te leren kennen. Deze proef wordt voornamelijk op het geloof genomen meer dan op enige andere deugd, omdat de beproeving van het geloof waarlijk tevens de proef is van al het overig goede in ons. Ons Christendom hangt van ons geloof af, indien dat ontbreekt, is er geen ander geestelijk goeds in ons. Christus bad voor dezen apostel dat zijn geloof niet mocht ophouden, indien dat bevestigd werd, zou al het andere stand houden, het geloof der godvrezenden wordt beproefd opdat zij zelven daar den troost, God de heerlijkheid en anderen den zegen mogen hebben.

2. Een beproefd geloof is veel kostelijker dan beproefd goud. Hier is een dubbele vergelijking, van geloof met goud en van de beproeving van het ene met die van het andere. Goud is het kostbaarste, zuiverste, nuttigste en duurzaamste van alle metalen, en diezelfde plaats bekleedt het geloof onder de Christelijke deugden. Het houdt stand tot het de ziel in den hemel gebracht heeft en eindigt in eeuwige verheerlijking van God. De beproeving des geloofs is kostelijker dan die van het goud, beide dienen tot zuivering, afscheiding van het schuim en ontdekking van de deugdelijkheid der beproefde dingen. Goud vermeerdert niet door de vuurproef, maar neemt eer af, doch het geloof wordt bevestigd, verbeterd en vermenigvuldigd door den tegenstand en de droefenissen, die het ontmoet. Goud vergaat ten laatste, het goud hetwelk vergaat, maar dat doet het geloof nooit. Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude, Luke 22:32.

3. De beproeving des geloofs zal bevonden worden te zijn tot prijs, en eer, en heerlijkheid. Eer is gewoonlijk die achting en waardschatting, welke de een voor den ander gevoelt, en zo zullen God en mensen de heiligen eren. Lof of prijs is de uitdrukking van die achting, en zo zal Christus in dien groten dag tot de Zijnen zeggen: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! Heerlijkheid is de glans, waarmee iemand, die zo geëerd wordt en wie zulke lof gegeven wordt, in den hemel straalt. Heerlijkheid, en eer, en vrede een iegelijk die het goede werkt, Romans 2:10. Indien een beproefd geloof lof, en eer en heerlijkheid werkt, dan moet zulks het geloof ons aanbevelen als veel kostelijker dan het goud. ofschoon het aangevallen en beproefd wordt door droefenissen. Dat blijft waar, hetzij wij het waarderen naar zijn tegenwoordig nut, hetzij naar den einduitslag, alhoewel dat der wereld voor ongelooflijk voorkomt.

4. Jezus Christus zal weer verschijnen in heerlijkheid, en dan zullen Zijne heiligen met Hem verschijnen en hun deugden zullen schitterend uitkomen. En hoe meer zij beproefd geworden zijn des te meer zal hun heerlijkheid dan blinken. De beproeving zal spoedig voorbij zijn, maar de lof en de eer en de heerlijkheid zullen eeuwig blijven. Dit moet ons met onze tegenwoordige droefenissen verzoenen, want zij werken ons een gans zeer uitnemend gewicht van eeuwige heerlijkheid.

III. Hij prijst het geloof van deze eerste Christenen, voornamelijk om twee redenen.

1. De uitnemendheid van zijn voorwerp, den ongezienen Jezus. De apostel had onzen Heere in het vlees gezien, maar deze verstrooide Joden niet, en toch geloofden zij in Hem, 1 Peter 1:8. Het is een ding te geloven dat God bestaat, of dat Christus bestaat (dat doen de duivelen ook), en een ander ding in Hem te geloven met gewillige toewijding, onderwerping en verwachting van al het door Hem beloofde goed. 2. Twee ondubbelzinnige uitwerkingen van hun geloof: liefde en vreugde, en wel een vreugde zo groot, dat ze alle beschrijving te boven gaat. Gelovende verheugt gij u met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde, 1 Peter 1:8.

A. Het geloof des Christens vestigt zich op dingen, die wel geopenbaard zijn maar niet gezien worden. Onze zinnen bepalen zich tot zichtbare, tegenwoordige dingen. De rede is een hogere gids, die kan door zekere onderzoekingen indringen in de werkingen van de oorzaken en de zekerheid van aanstaande voorvallen. Maar het geloof stijgt veel hoger en geeft ons zekerheid van een overvloed van bijzonderheden, die rede en zintuigen nooit konden vinden. Het doet dat door de openbaring, en is zo een bewijs van de dingen, die niet gezien worden.

B. Oprecht geloof blijft nooit alleen, maar brengt een sterke liefde tot Jezus Christus voort. Ware Christenen hebben Jezus oprecht lief omdat zij in Hem geloven. Deze liefde openbaart zich door de hoogste achting voor Hem, innige begeerte naar Hem, gewilligheid om ontbonden en met Hem te zijn, heerlijke gedachten, gaarne-verrichte diensten, met vreugde ondergaan lijden enz.

C. Waar oprecht geloof en liefde voor Christus zijn, daar is, of behoort te zijn: onuitsprekelijke en heerlijke vreugde. Deze vreugde is onuitsprekelijk, zij kan niet onder woorden gebracht worden, zij wordt alleen door een proefondervindelijk gevoel gekend, zij is heerlijk, vol van den hemel. Er is veel van den hemel en van de toekomstige heerlijkheid in de tegenwoordige vreugde van gevorderde Christenen, hun geloof verzet de oorzaken van smart en geeft de beste reden voor vreugde. Ofschoon de godvrezenden soms in duisternis wandelen, is dat dikwijls te wijten aan hun eigen misstappen en onwetendheid, of aan een vreesachtige en neerslachtige geestesgesteldheid, of aan enige zondige daad, die pas begaan werd, of aan enige zeer droeve gebeurtenis, die hun voor het ogenblik hun troost ontneemt. Toch hebben zij reden om zich in den Heere te verheugen en zich te verblijden in den God huns heils, Habakkuk 3:18. Wel mochten deze eerste Christenen zich met onuitsprekelijke vreugde verblijden, want dagelijks verkregen zij het einde huns geloofs, de zaligheid hunner zielen, 1 Peter 1:9.

a. De zegen, dien zij ontvingen, was: de zaligheid hunner zielen (het edelste deel van den mens voor den gehelen mens genoemd), welke zaligheid hier genoemd wordt het einde huns geloofs, het doel waarin het geloof eindigt, het geloof helpt de ziel zalig maken, dan heeft het zijn werk gedaan en eindigt voor eeuwig.

b. Hij spreekt van den tegenwoordigen tijd. Nu ontvangt gij werkelijk het einde uws geloofs enz.

c. Het hier gebruikte woord doelt op de spelen, waarbij de overwinnaar verkreeg of wegdroeg van den scheidsrechter een kroon of beloning, die hij in zegepraal tentoon droeg. Zo was de zaligheid der zielen de prijs, dien deze Christenen zochten, de kroon waar zij naar streefden, het doel dat zij beoogden, dat elke dag nader en meer binnen hun bereik kwam. Leer hieruit: Ten eerste. Ieder gelovig Christen ontvangt dagelijks de zaligheid zijner ziel, zaligheid is een blijvend ding, dat in dit leven begint, door den dood niet onderbroken wordt en voortduurt in alle eeuwigheid. Deze gelovigen hadden de beginselen des hemels in hun bezit van heiligheid en hemelse gezindheid, in hun deugden en gemeenschap met God, in de eerstelingen der erfenis en het getuigenis van den Heiligen Geest. Dat was genadig zo beschikt voor deze bedroefden, in de wereld waren zij aan de verliezende zij, maar de apostel herinnert hun wat zij zullen ontvangen en ontvingen, terwijl zij al de mindere goederen verloren, ontvingen zij voortdurend de zaligheid hunner zielen. Ten tweede. Het is gewettigd voor den Christen om de zaligheid zijner ziel ten doel te hebben, de heerlijkheid Gods en onze eigen gelukzaligheid zijn zo nauw aan elkaar verbonden, dat wanneer wij regelmatig de ene zoeken, wij zeker ook de andere bereiken.

Verzen 10-12

1 Petrus 1:10-12

Nadat de apostel beschreven heeft de personen, aan welken hij zijn brief richt, en hun de heerlijke voorrechten, die zij bezaten, duidelijk gemaakt heeft, gaat hij er toe over hun de waarborgen te tonen voor hetgeen hij gezegd had. En omdat zij Joden waren en dus diepe verering voor het Oude Testament koesterden, wijst hij hen op het gezag der profeten om hen te overtuigen, dat de leer der zaligmaking door het geloof in Jezus Christus geen nieuwe leer was, maar dezelfde, waarnaar de oude profeten naarstig ondervraagden en die zij ijverig onderzochten.

I. Wie onderzochten zo ijverig? De profeten, de mannen door God geïnspireerd om te doen en te spreken buitengewone dingen, die boven hun eigen onderzoek en bekwaamheid lagen, zoals het voorzeggen van toekomstige gebeurtenissen en het openbaren van den wil Gods, door de leiding des Heiligen Geestes.

II. Het voorwerp van hun onderzoek. De zaligheid en de genade Gods aan u geschied. De algemene zaligheid van mensen uit alle volken, door Jezus Christus, en meer bijzonder de zaligheid, die den Joden aangeboden werd, de genade aan u geschied door Hem, die gezonden was tot de verloren schapen van het huis Israël's. Zij voorzagen heerlijke tijden van licht, genade, vertroosting, komende over de kerk, waardoor de profeten en rechtvaardigen begeerden te zien en te horen de dingen, die in de dagen des Evangelies komen zouden.

III. De wijze van hun onderzoek. Zij ondervraagden en onderzochten. De woorden zijn sterk en aandringend, zij zinspelen op mijnwerkers, die den grond omgraven en niet alleen door de aarde, maar door de rotsen heen breken, om het goud of erts te bereiken. Zo hadden deze heilige profeten een ernstige begeerte en waren dientengevolge hoogst-ijverig in hun onderzoek naar de genade Gods, welke geopenbaard zou worden in de dagen van den Messias. Dat zij geïnspireerd waren, maakte voor hen ernstig onderzoek niet overbodig, neen, niettegenstaande den buitengewonen bijstand van God, waren zij verplicht gebruik te maken van al de gewone middelen ter vermeerdering van wijsheid en kennis. Daniël was een zeer gewenst en geïnspireerd man, toch kwam hij door onderzoek en het lezen van boeken tot het verstaan van de tekenen der tijden, Daniel 9:2. Zelfs hun eigen open baringen vereisten hun onderzoek, overpeinzing en gebed, want vele profetieën hadden een dubbele betekenis, in de eerste plaats doelden zij op personen of gebeurtenissen van dien tijd, maar in hun diepere betekenis sloegen ze op den persoon, het lijden en het koningschap van Christus.

1. De leer van des mensen zaligmaking door Jezus Christus is het voorwerp van onderzoek en bewondering geweest van de grootste en wijste der mensen, de voortreffelijkheid van het onderwerp en het grote belang, dat zij er bij hadden, spoorden hen aan om met de grootste nauwlettendheid en ernst die zaak te doorzoeken.

2. Een godvruchtige schept groot behagen en voelt veel liefde voor de genade en barmhartigheid Gods voor anderen, zowel als voor hem zelven. De profeten waren grotelijks verblijd over het vooruitzicht van de barmhartigheid, die door de komst van Christus aan Joden en heidenen beiden bewezen zou worden. 3. Zij, die vertrouwd willen worden met die grote zaligheid en de genade, die daarin schittert, moeten haar naarstig en ernstig onder- zoeken, indien dat nodig was voor mensen als de profeten, hoeveel te meer voor ons, die zo zwak en onoordeelkundig zijn.

4. De genade, die in het Evangelie geopenbaard werd, overtrof al het voorafgaande, de bedoeling des Evangelies is heerlijker, duidelijker, verstandelijker, uitgebreider en werkelijker dan enige andere voorafgaande bedeling.

IV. De onderwerpen, welke de oude profeten voornamelijk onderzochten, vinden wij opgenoemd in 1 Peter 1:11. Jezus Christus was het voorname onderwerp van hun onderzoek en naar al wat met Hem in betrekking stond, ondervraagden zij naarstiglijk.

1. Zijne vernedering en Zijn dood, en de heerlijke gevolgen daarvan. Het lijden, dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende. Dat onderzoek zou hen leiden in een inzicht van het gehele Evangelie, dat samengevat wordt in dit: dat Jezus Christus is overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.

2. De tijd en de wijze, waarin de Messias zou verschijnen. Zonder twijfel begeerden deze heilige profeten ernstig den dag van den Zoon des mensen te zien. en daarom was al hun aandacht gespannen om, na de zaak zelf, in de eerste plaats te onderzoeken wanneer de tijd der vervulling zou aanbreken, zover de Geest van Christus, die in hen was, daaromtrent iets geopenbaard had. De aard der tijden was dus een voorwerp van hun nauwlettende beschouwing, of het een tijd van rust of van woeling, een tijd van vrede of van oorlog zou zijn. Wij leren hieruit:

A. Jezus Christus bestond voor Zijn vleeswording, want Zijn Geest was toen in Zijn profeten, en daarom moest Hij, wiens Geest dat was, toen bestaan.

B. De leer van de Drie-eenheid was aan de gelovigen onder het Oude Testament niet ten enenmale onbekend. De profeten wisten dat zij werden geïnspireerd door den Geest, die in hen was, zij wisten dat die Geest de Geest van Christus was, en dus onderscheiden van Christus zelf, hier is dus een meervoud van personen, en ook uit andere gedeelten van het Oude Testament blijkt de kennis van de Drie-eenheid.

C. De werken, hier aan den Heiligen Geest toegeschreven, bewijzen dat hij God is. Hij beduidde, ontdekte en leerde aan de profeten, en getuigde vele honderden jaren tevoren het lijden, dat op Christus komen zou, met een menigte van bijzondere omstandigheden, die daaraan gepaard zouden gaan. En hij getuigde, gaf bewijs en zekerheid van de gewisheid dier gebeurtenis, door de profeten te inspireren om haar te openbaren, door wonderen te verrichten ter bevestiging van die openbaring, en door de gelovigen instaat te stellen haar te geloven. Deze werken bewijzen dat de Geest van Christus God is, want Hij heeft almachtige kracht en onbeperkte kennis.

D. Leer uit het voorbeeld van Christus een tijd van dienen en lijden te verwachten, alvorens gij de heerlijkheid ontvangen zult. Zo ging het met Hem, en de dienstknecht is niet meer dan zijn Heer. De lijdenstijd is slechts kort, maar de heerlijkheid duurt eeuwig, laat de tijd van lijden scherp en zwaar zijn, dat zal ons niet schaden, want het werkt ons een gans zeer uitnemend gewicht van eeuwige heerlijkheid. V. De goede uitslag, waarmee hun onderzoekingen werden bekroond. Hun heilige pogingen om zich zelven te onderrichten gingen niet verloren, want God gaf hun een openbaring. voldoende om hun zielen te bevredigen en te vertroosten. Hun werd geopenbaard, dat die dingen niet in hun tijd zouden geschieden, maar dat ze toch vast en zeker zouden komen en wel in de tijden der apostelen. Niet zich zelven, maar ons, en wij moeten ze onder de onfeilbare leiding des Heiligen Geestes aan de gehele wereld verkondigen. In welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. Wij hebben hier drie soorten van onderzoekers en ondervragers naar de grote zaak van de zaligheid der mensen door Jezus Christus.

1. De profeten, die onderzochten.

2. De apostelen, die al de profetieën raadpleegden en getuigen waren van haar vervulling, en daarna aan anderen door de verkondiging van het Evangelie mededeelden wat zij wisten.

3. De engelen, die met de grootste aandacht naar deze dingen zien.

A. Een ijverig pogen om Christus en onze roeping te leren kennen zal zeker met goeden uitslag bekroond worden. De profeten ontvingen daarop een openbaring. Daniël onderzocht en kreeg een openbaring, de Bereërs onderzochten de Schriften en werden er in bevestigd.

B. De heiligste en beste mensen zien somwijlen hun gewettigde en vrome verzoeken geweigerd. Het was beide gewettigd en godvrezend van deze profeten, dat zij begeerden meer omtrent den tijd van de verschijning van Christus in de wereld te weten dan hun toegestaan was, maar het werd hun geweigerd. Het is gewettigd en goed van godvrezende ouders, dat zij bidden voor hun goddeloze kinderen, van de armen, dat zij bidden tegen hun armoede, van den godvruchtige, dat hij bidt tegen den dood, maar toch worden deze eerlijke vragen hun soms geweigerd. Het behaagt Gode meer aan onze behoeften dan aan onze vragen antwoord te geven.

C. Het is de eer en de praktijk van een Christen, om in vele gevallen meer voor anderen dan voor zich zelven nuttig te zijn. De profeten bedienden aan anderen, niet aan zich zelven. Niemand onzer leeft zich zelven, Romans 14:7. Niets is meer tegen de natuur des mensen, vooral tegen de Christelijke beginselen, dan dat iemand zich zich zelven ten doel stelt en voor zich zelven leeft.

D. De openbaringen Gods aan Zijne kerk, ofschoon trapsgewijze en bij gedeelten gegeven, zijn alle geheel voldoende, de leer der profeten en die der apostelen stem men volkomen met elkaar overeen, want zij komen van dezelfden Geest Gods.

E. De kracht van de Evangelische bediening berust op den Heiligen Geest, die van den hemel gezonden is. Het Evangelie is de bedeling des Geestes, het welslagen ervan hangt af van Zijn werkzaamheid en zegen.

F. De verborgenheden van het Evangelie en de wijze van de zaligmaking des mensen zijn zo heerlijk, dat de gezegende engelen ernstig begeren ze in te zien, zij zijn verlangend, ijverig om er in te zien, zij beschouwen het gehele plan van des mensen verlossing met grote aandacht en bewondering, vooral de punten, waarover de apostel gesproken had. In welke dingen de engelen begerig zijn in te zien, gelijk de cherubs voortdurend op het verzoendeksel zagen.

Verzen 10-12

1 Petrus 1:10-12

Nadat de apostel beschreven heeft de personen, aan welken hij zijn brief richt, en hun de heerlijke voorrechten, die zij bezaten, duidelijk gemaakt heeft, gaat hij er toe over hun de waarborgen te tonen voor hetgeen hij gezegd had. En omdat zij Joden waren en dus diepe verering voor het Oude Testament koesterden, wijst hij hen op het gezag der profeten om hen te overtuigen, dat de leer der zaligmaking door het geloof in Jezus Christus geen nieuwe leer was, maar dezelfde, waarnaar de oude profeten naarstig ondervraagden en die zij ijverig onderzochten.

I. Wie onderzochten zo ijverig? De profeten, de mannen door God geïnspireerd om te doen en te spreken buitengewone dingen, die boven hun eigen onderzoek en bekwaamheid lagen, zoals het voorzeggen van toekomstige gebeurtenissen en het openbaren van den wil Gods, door de leiding des Heiligen Geestes.

II. Het voorwerp van hun onderzoek. De zaligheid en de genade Gods aan u geschied. De algemene zaligheid van mensen uit alle volken, door Jezus Christus, en meer bijzonder de zaligheid, die den Joden aangeboden werd, de genade aan u geschied door Hem, die gezonden was tot de verloren schapen van het huis Israël's. Zij voorzagen heerlijke tijden van licht, genade, vertroosting, komende over de kerk, waardoor de profeten en rechtvaardigen begeerden te zien en te horen de dingen, die in de dagen des Evangelies komen zouden.

III. De wijze van hun onderzoek. Zij ondervraagden en onderzochten. De woorden zijn sterk en aandringend, zij zinspelen op mijnwerkers, die den grond omgraven en niet alleen door de aarde, maar door de rotsen heen breken, om het goud of erts te bereiken. Zo hadden deze heilige profeten een ernstige begeerte en waren dientengevolge hoogst-ijverig in hun onderzoek naar de genade Gods, welke geopenbaard zou worden in de dagen van den Messias. Dat zij geïnspireerd waren, maakte voor hen ernstig onderzoek niet overbodig, neen, niettegenstaande den buitengewonen bijstand van God, waren zij verplicht gebruik te maken van al de gewone middelen ter vermeerdering van wijsheid en kennis. Daniël was een zeer gewenst en geïnspireerd man, toch kwam hij door onderzoek en het lezen van boeken tot het verstaan van de tekenen der tijden, Daniel 9:2. Zelfs hun eigen open baringen vereisten hun onderzoek, overpeinzing en gebed, want vele profetieën hadden een dubbele betekenis, in de eerste plaats doelden zij op personen of gebeurtenissen van dien tijd, maar in hun diepere betekenis sloegen ze op den persoon, het lijden en het koningschap van Christus.

1. De leer van des mensen zaligmaking door Jezus Christus is het voorwerp van onderzoek en bewondering geweest van de grootste en wijste der mensen, de voortreffelijkheid van het onderwerp en het grote belang, dat zij er bij hadden, spoorden hen aan om met de grootste nauwlettendheid en ernst die zaak te doorzoeken.

2. Een godvruchtige schept groot behagen en voelt veel liefde voor de genade en barmhartigheid Gods voor anderen, zowel als voor hem zelven. De profeten waren grotelijks verblijd over het vooruitzicht van de barmhartigheid, die door de komst van Christus aan Joden en heidenen beiden bewezen zou worden. 3. Zij, die vertrouwd willen worden met die grote zaligheid en de genade, die daarin schittert, moeten haar naarstig en ernstig onder- zoeken, indien dat nodig was voor mensen als de profeten, hoeveel te meer voor ons, die zo zwak en onoordeelkundig zijn.

4. De genade, die in het Evangelie geopenbaard werd, overtrof al het voorafgaande, de bedoeling des Evangelies is heerlijker, duidelijker, verstandelijker, uitgebreider en werkelijker dan enige andere voorafgaande bedeling.

IV. De onderwerpen, welke de oude profeten voornamelijk onderzochten, vinden wij opgenoemd in 1 Peter 1:11. Jezus Christus was het voorname onderwerp van hun onderzoek en naar al wat met Hem in betrekking stond, ondervraagden zij naarstiglijk.

1. Zijne vernedering en Zijn dood, en de heerlijke gevolgen daarvan. Het lijden, dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende. Dat onderzoek zou hen leiden in een inzicht van het gehele Evangelie, dat samengevat wordt in dit: dat Jezus Christus is overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.

2. De tijd en de wijze, waarin de Messias zou verschijnen. Zonder twijfel begeerden deze heilige profeten ernstig den dag van den Zoon des mensen te zien. en daarom was al hun aandacht gespannen om, na de zaak zelf, in de eerste plaats te onderzoeken wanneer de tijd der vervulling zou aanbreken, zover de Geest van Christus, die in hen was, daaromtrent iets geopenbaard had. De aard der tijden was dus een voorwerp van hun nauwlettende beschouwing, of het een tijd van rust of van woeling, een tijd van vrede of van oorlog zou zijn. Wij leren hieruit:

A. Jezus Christus bestond voor Zijn vleeswording, want Zijn Geest was toen in Zijn profeten, en daarom moest Hij, wiens Geest dat was, toen bestaan.

B. De leer van de Drie-eenheid was aan de gelovigen onder het Oude Testament niet ten enenmale onbekend. De profeten wisten dat zij werden geïnspireerd door den Geest, die in hen was, zij wisten dat die Geest de Geest van Christus was, en dus onderscheiden van Christus zelf, hier is dus een meervoud van personen, en ook uit andere gedeelten van het Oude Testament blijkt de kennis van de Drie-eenheid.

C. De werken, hier aan den Heiligen Geest toegeschreven, bewijzen dat hij God is. Hij beduidde, ontdekte en leerde aan de profeten, en getuigde vele honderden jaren tevoren het lijden, dat op Christus komen zou, met een menigte van bijzondere omstandigheden, die daaraan gepaard zouden gaan. En hij getuigde, gaf bewijs en zekerheid van de gewisheid dier gebeurtenis, door de profeten te inspireren om haar te openbaren, door wonderen te verrichten ter bevestiging van die openbaring, en door de gelovigen instaat te stellen haar te geloven. Deze werken bewijzen dat de Geest van Christus God is, want Hij heeft almachtige kracht en onbeperkte kennis.

D. Leer uit het voorbeeld van Christus een tijd van dienen en lijden te verwachten, alvorens gij de heerlijkheid ontvangen zult. Zo ging het met Hem, en de dienstknecht is niet meer dan zijn Heer. De lijdenstijd is slechts kort, maar de heerlijkheid duurt eeuwig, laat de tijd van lijden scherp en zwaar zijn, dat zal ons niet schaden, want het werkt ons een gans zeer uitnemend gewicht van eeuwige heerlijkheid. V. De goede uitslag, waarmee hun onderzoekingen werden bekroond. Hun heilige pogingen om zich zelven te onderrichten gingen niet verloren, want God gaf hun een openbaring. voldoende om hun zielen te bevredigen en te vertroosten. Hun werd geopenbaard, dat die dingen niet in hun tijd zouden geschieden, maar dat ze toch vast en zeker zouden komen en wel in de tijden der apostelen. Niet zich zelven, maar ons, en wij moeten ze onder de onfeilbare leiding des Heiligen Geestes aan de gehele wereld verkondigen. In welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. Wij hebben hier drie soorten van onderzoekers en ondervragers naar de grote zaak van de zaligheid der mensen door Jezus Christus.

1. De profeten, die onderzochten.

2. De apostelen, die al de profetieën raadpleegden en getuigen waren van haar vervulling, en daarna aan anderen door de verkondiging van het Evangelie mededeelden wat zij wisten.

3. De engelen, die met de grootste aandacht naar deze dingen zien.

A. Een ijverig pogen om Christus en onze roeping te leren kennen zal zeker met goeden uitslag bekroond worden. De profeten ontvingen daarop een openbaring. Daniël onderzocht en kreeg een openbaring, de Bereërs onderzochten de Schriften en werden er in bevestigd.

B. De heiligste en beste mensen zien somwijlen hun gewettigde en vrome verzoeken geweigerd. Het was beide gewettigd en godvrezend van deze profeten, dat zij begeerden meer omtrent den tijd van de verschijning van Christus in de wereld te weten dan hun toegestaan was, maar het werd hun geweigerd. Het is gewettigd en goed van godvrezende ouders, dat zij bidden voor hun goddeloze kinderen, van de armen, dat zij bidden tegen hun armoede, van den godvruchtige, dat hij bidt tegen den dood, maar toch worden deze eerlijke vragen hun soms geweigerd. Het behaagt Gode meer aan onze behoeften dan aan onze vragen antwoord te geven.

C. Het is de eer en de praktijk van een Christen, om in vele gevallen meer voor anderen dan voor zich zelven nuttig te zijn. De profeten bedienden aan anderen, niet aan zich zelven. Niemand onzer leeft zich zelven, Romans 14:7. Niets is meer tegen de natuur des mensen, vooral tegen de Christelijke beginselen, dan dat iemand zich zich zelven ten doel stelt en voor zich zelven leeft.

D. De openbaringen Gods aan Zijne kerk, ofschoon trapsgewijze en bij gedeelten gegeven, zijn alle geheel voldoende, de leer der profeten en die der apostelen stem men volkomen met elkaar overeen, want zij komen van dezelfden Geest Gods.

E. De kracht van de Evangelische bediening berust op den Heiligen Geest, die van den hemel gezonden is. Het Evangelie is de bedeling des Geestes, het welslagen ervan hangt af van Zijn werkzaamheid en zegen.

F. De verborgenheden van het Evangelie en de wijze van de zaligmaking des mensen zijn zo heerlijk, dat de gezegende engelen ernstig begeren ze in te zien, zij zijn verlangend, ijverig om er in te zien, zij beschouwen het gehele plan van des mensen verlossing met grote aandacht en bewondering, vooral de punten, waarover de apostel gesproken had. In welke dingen de engelen begerig zijn in te zien, gelijk de cherubs voortdurend op het verzoendeksel zagen.

Verzen 13-23

1 Petrus 1:13-23

Hier begint de apostel zijne vermaningen aan hen, wier heerlijken toestand hij tevoren had beschreven, en onderricht ons daarbij dat het Christendom een leer is overeenkomstig de godzaligheid en bestemd om ons niet alleen wijzer, maar ook beter te maken.

I. Hij wekt op tot matigheid en heiligheid.

1. Daarom, opgeschort hebbende de lenden uws verstands, enz. 1 Peter 1:13. Het is alsof hij zegt: Daarom, omdat gij zo geëerd en onderscheiden wordt als hierboven gezegd is: gordt daarom de lenden van uw verstand. Gij hebt een reis te maken, een loopbaan te lopen, een strijd te voeren, een groot werk te verrichten. En daarom, gelijk de reiziger, de wedrenner, de krijgsman, de landbouwer, neemt samen en gordt op uw lange en loshangende klederen, opdat gij meer gereed, bekwaam en vlug in uw verrichtingen moogt worden. Doet zo met uw innerlijken mens, met uwe aandoeningen, gordt die, schort ze op, neemt ze samen, laat ze niet los hangen en u om de benen slingeren, toomt hun buitensporigheden in, laat de lenden, dat is de kracht en levenskracht van uw verstand op uw plicht gericht zijn, ontdoet u van al wat u hinderen kan, en weest flink en besloten in gehoorzaamheid. Weest nuchter, waakzaam tegen al uw geestelijke gevaren en vijanden, weest matig en bescheiden in eten, drinken, kleding, ontspanning, arbeid en in geheel uw gedrag. Weest ook nuchter in gedachten zowel als in praktijk, en nederig in uw oordeel over uzelven. En hoopt volkomenlijk op de genade, die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. Sommigen passen dat toe op het laatste oordeel, alsof de apostel hun aandacht gericht had op de volkomen openbaring van Jezus Christus, maar het schijnt natuurlijker de woorden op te vatten gelijk hier volgt.

Hoopt volkomenlijk, of doorgaande, op de genade, die u toegebracht wordt in of door de openbaring van Jezus Christus, dat is: door het Evangelie, dat het leven en de onverderflijkheid aan het licht brengt. Hoopt volkomenlijk, vertrouwt zonder aarzeling op de genade, die u nu door het Evangelie aangeboden wordt.

A. Het voorname werk van een Christen ligt in het rechte bestieren van zijn hart en verstand, de eerste vermaning van den apostel is: Schort op de lenden van uw verstand.

B. De beste Christenen hebben behoefte aan de vermaning om nuchter te zijn. Deze uitnemende Christenen werden er aan herinnerd, het werd vereist in een opziener, 1 Timothy 3:2, in bejaarde mannen, Titus 2:2, de jonge vrouwen en mannen werden er evenzeer toe geroepen, Titus 2:4, Titus 2:6.

C. De werkzaamheid des Christens is niet geëindigd zodra hij in een staat van genade overgebracht is, hij moet voortdurend hopen en worstelen om meerdere genade. Wanneer hij de rechte straat ingegaan is, moet hij wandelen op den engen weg, en tot dat doel de lenden van zijn verstand opschorten.

D. Een sterk en volkomen vertrouwen op de genade Gods is zeer goed bestaande met onze beste pogingen in onzen plicht, wij moeten volkomenlijk hopen, en toch de lenden van ons verstand opschorten, ons zelven met volle kracht wijden aan het werk, dat wij te doen hebben, en ons bemoedigen met de genade van Jezus Christus.

2. Als gehoorzame kinderen, enz. 1 Peter 1:14. Deze woorden kunnen genomen worden als regel voor een heilig leven. Gij behoort te leven als gehoorzame kinderen, als dezulken, die God in Zijn gezin heeft opgenomen en door Zijne genade wedergeboren. En daarbij: gij moet niet gelijkvormig worden aan de begeerlijkheden, die tevoren in uwe onwetendheid waren. Ook kunnen deze woorden aangemerkt worden als een drangreden tot heiligheid, door de overweging dat zij nu zijn kinderen der gehoorzaamheid, en dat zij vroeger leefden in begeerlijkheid en onwetendheid.

A. De kinderen Gods behoren zich als zodanig te betonen door hun gehoorzaamheid aan God, door dadelijke, voortdurende, onbeperkte, gehoorzaamheid.

B. Ook de beste van Gods kinderen hebben hun tijd van begeerlijkheden en onwetendheid gehad, een tijd waarin hun gehele levensplan, heel hun weg en gedrag, er op aangelegd waren om hun onwettige begeerten en ondeugende hartstochten te bevredigen, daar zij grof onwetend waren omtrent God en zich zelven, omtrent Christus en het Evangelie.

C. Bekeerde mensen verschillen werkelijk veel van hetgeen zij vroeger geweest zijn. Zij hebben andere vormen en manieren, hun inwendig leven, hun gedrag, hun taal en omgang, alles is veel veranderd bij vroeger vergeleken.

D. De lusten en buitensporigheden der zondaren zijn de vruchten en bewijzen van hun onwetendheid.

3. Maar gelijk hij, die u geroepen heeft, enz. 1 Peter 1:15, 1 Peter 1:16. Hier is een edele reden, aangedrongen door sterke bewijsvoeringen: Weest gij ook zelven heilig in al uw wandel. Wie is daartoe bekwaam? En toch wordt dat met aandrang geëist en de eis versterkt met drie beweegredenen, genomen uit Gods genade in onze roeping, uit Zijn gebod: er is geschreven, en uit Zijn voorbeeld: Zijt heilig, want Ik ben heilig.

A. De genade Gods in de roeping des zondaars is een sterke drangreden tot heiligheid. Het is een grote gunst, werkdadig door de goddelijke genade geroepen te zijn uit een toestand van zonde en ellende tot het bezit van al de zegeningen des nieuwen verbonds, en grote gunsten zijn grote verplichtingen, zij bekwamen ons om heilig te zijn, maar verplichten er ons ook toe.

B. Volmaakte heiligheid is de begeerte en de plicht van iedere Christen. Hier is een tweeledige regel voor heiligheid.

a. Wat haar uitgebreidheid betreft, zij moet algemeen zijn. Wij moeten heilig zijn in al onzen wandel, in alle burgerlijke en godsdienstige zaken, in voor- en tegenspoed, jegens alle mensen, vrienden en vijanden, in al ons gedrag en handel moeten wij heilig zijn.

b. Wat het voorbeeld aangaat. Wij moeten heilig zijn gelijk God heilig is, wij moeten Hem navolgen, al kunnen wij Hem nimmer evenaren. Hij is volkomen, onveranderlijk, eeuwig heilig, en wij moeten zulk een toestand najagen. De overweging van Gods heiligheid moet ons verplichten tot den hoogsten graad van heiligheid, die voor ons bereikbaar is.

C. Het geschreven Woord van God is de zekerste leidraad voor een Christelijk leven, en deze leidraad gebiedt ons heilig te zijn in al onze wegen.

D. De Oud-Testamentische geboden moeten betracht en gehoorzaamd worden onder het Nieuwe Testament, de apostel eist van de Christenen heiligheid met de woorden van een gebod uit de Mozaïsche wet.

4. En indien gij tot een Vader aanroept, enz. 1 Peter 1:17. De apostel geeft hier niet enigen twijfel te kennen of wel al deze Christenen hun hemelsen Vader zouden aanroepen, maar onderstelt dat zij dat zeker doen, en daarom dringt hij er bij hen op aan, dat zij in vreze den tijd hunner inwoning zullen wandelen. Indien gij den groten God als een Vader en een Rechter erkent, behoort gij al den tijd uwer inwoning hier in vreze te leven.

A. Alle ware Christenen beschouwen zich zelven in deze wereld als gasten en vreemdelingen, vreemdelingen in een ver gelegen land, dat zij doortrekken naar een ander, waar zij eigenlijk thuis behoren, Psalms 39:13, Hebrews 11:13.

B. De gehele tijd van onze inwoning alhier moet doorgebracht worden in de vreze Gods.

C. De beschouwing van God als Rechter is niet oneigenaardig voor hen, die Hem waarlijk hun Vader mogen noemen. Heilig vertrouwen op God als een Vader en eerbiedige vreze voor Hem als een Rechter, zijn zeer wel met elkaar bestaanbaar, opzien tot God als Rechter is een uitnemend middel om Hem als Vader dierbaar voor ons te maken.

D. Het oordeel van God zal zonder aanneming des persoons zijn: naar eens iegelijks werk. Geen uitwendige betrekking tot Hem zal iemand beschermen, de Joden mogen God Vader noemen en Abraham vader noemen, maar God zal geen persoon aanzien en hen niet bevoordelen uit persoonlijke overwegingen, maar hen oordelen overeenkomstig hun werken. De werken der mensen zullen in dien groten dag openbaren wat hun personen zijn, God zal voor de gehele wereld bekendmaken wie de Zijnen zijn, uit hun werken. Wij zijn verplicht tot geloof, heiligheid en gehoorzaamheid, en onze werken zullen getuigenis geven of wij al dan niet onze verplichting vervuld hebben.

5. Nadat de apostel met deze beschouwing hen aangemaand heeft om met vreze voor God al den tijd hunner inwoning te wandelen, omdat zij Hem als Vader aanroepen, voegt hij er 1 Peter 1:18, een tweede beweegreden bij: Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen verlost zijt enz. Hier herinnert hij hun:

A. Dat zij zijn verlost, of teruggekocht voor een losprijs door den Vader betaald.

B. Welke de prijs was voor hun verlossing.

Geen vergankelijke dingen, zilver of goud, maar het dierbaar bloed van Christus. C. Waaruit zij verlost zijn: Van hun ijdele wandeling, hun door de vaderen overgeleverd.

D. Dat zij dit weten: Wetende dat gij enz. zodat ze omtrent deze grote zaak generlei onwetendheid kunnen voorwenden.

a. De overweging van onze verlossing moet een voortdurende en machtige prikkel tot heiligheid en tot de vreze Gods zijn

b. God verwacht dat een Christen zal leven overeenkomstig hetgeen hij weet, en daarom hebben wij grote behoefte gedurig aan hetgeen wij weten herinnerd te worden, Psalms 39:5.

c. Geen zilver of goud, geen van de vergankelijke dingen dezer wereld kunnen ook slechts een enkele ziel redden. Zij zijn dikwijls strikken, verzoekingen en hinderpalen voor de zaligheid der mensen, maar zij kunnen in geen enkel opzicht hen vrijkopen of bevoordelen, zij zijn vergankelijk en daarom niet instaat een onvergankelijke en onsterfelijke ziel te redden.

d. Het bloed van Jezus Christus is de enige prijs voor des mensen verlossing. Die verlossing des mensen is werkelijkheid, niet zinnebeeldig. Wij zijn gekocht tot een prijs, en die prijs staat in verhouding tot den koop, want hij is het dierbaar bloed van Christus, het bloed van een onschuldige, van een onbesmet en onstraffelijk lam, dat door het paaslam afgebeeld werd, en van een oneindig persoon, den Zoon van God, en daarom wordt dat bloed het bloed Gods genoemd, Acts 20:28.

e. Het doel van Christus, toen Hij Zijn dierbaar bloed vergoot, was onze verlossing, niet alleen van het eeuwig verderf hiernamaals, maar ook uit onze ijdele wandeling in deze wereld. Een wandeling is ijdel wanneer zij ledig, beuzelachtig en Godonterend is en smaadheid brengt over den godsdienst, de overtuiging van ongelovigen verhindert, en den troost en de rust van ons geweten verstoot. Niet alleen de openbare goddeloosheid, maar ook de ijdelheid en nutteloosheid van onzen wandel zijn zeer gevaarlijk.

f. De wandel eens mensen kan een schijn van godsvrucht hebben, zij kan zich beroemen op ouderwetsheid, gewoonte en overlevering, en zich daarmee verdedigen, en toch met dat al een uiterst- ijdele wandeling zijn. De Joden hadden door al hun vormendienst heel wat van dien aard in te brengen, maar toch was hun wandeling zo ijdel, dat alleen het bloed van Christus hen daarvan verlossen kon. Oudheid is geen bewijs van waarheid en het is niet verstandig te zeggen: Ik zal leven en sterven op dezelfde wijze als mijne voorvaderen deden.

6. Na den prijs der verlossing genoemd te hebben, gaat de apostel nu spreken over de dingen, die beiden den Verlosser en de verlosten betreffen, 1 Peter 1:20, 1 Peter 1:21.

A. De Verlosser wordt beschreven niet alleen als een onbevlekt lam, maar ook:

a. Als voorgekend voor de grondlegging der wereld, voor-verordineerd of voorgekend. Waar van Gods voorwetenschap gesproken wordt, is altijd meer bedoeld dan vooruit zien of vooruit overwegen. Het omvat een wilsdaad en besluit dat de zaak zal zijn. Acts 2:23. God wist niet alleen vooruit, maar bepaalde en stelde vast dat Zijn Zoon voor den mens zou sterven, en dat besluit werd genomen voor de grondlegging der wereld. De tijd en de wereld begonnen tegelijk te bestaan, voor den aanvang des tijds was er niets dan de eeuwigheid.

b. Als geopenbaard in deze laatste tijden. Hij werd geopenbaard als den door God voorgekenden Verlosser. Hij werd geopenbaard bij Zijne geboorte, door Zijns Vaders getuigenis, en door Zijn eigen werken, met name door Zijne opstanding uit de doden, Romans 1:4. Dit geschiedde in deze laatste tijden van het Nieuwe Testament en van het Evangelie, voor u, Joden, zondaren, bedroefden. Gij hebt de vertroosting van de openbaring en verschijning van Christus, zo gij in Hem gelooft.

c. Dat lam was van de doden opgewekt door den Vader, die Hem heerlijkheid gaf. De opwekking van Christus, beschouwd als machtsdaad, gaat u it van de drie personen, maar als een rechterlijke daad is zij een handeling van den Vader, die als Rechter Christus ontsloeg, Hem uit het graf opwekte, Hem heerlijkheid gaf en door de opwekking uit de doden Hem voor de gehele wereld verklaarde Gods Zoon te zijn, Hem verhoogde ten hemel, Hem met eer en majesteit kroonde, Hem alle macht in hemel en op de aarde gaf, en Hem met de heerlijkheid bekleedde, die Hij bij God had voor de wereld was.

B. De verlosten worden hier evenzeer beschreven naar hun geloof en hoop, waarvan Jezus Christus de oorzaak is. Die door Hem gelooft in God, door Hem als de bewerker, aanmoediger, drager en voleindiger des geloofs. Uw hoop en geloof kunnen nu in God zijn, want door Christus, uw Middelaar, zijt ge met Hem verzoend.

C. Uit dit alles leren wij:

a. Het besluit Gods, om Christus als Middelaar te zenden, was van eeuwigheid, het was een rechtvaardig en barmhartig besluit, hetwelk echter in geen enkel opzicht de zonden der mensen verontschuldigt, die Hem kruisigden, Acts 2:23. God had voornemens van bijzondere gunst voor zijn volk lang voordat Hij hun enige genade openbaarde.

b. Groot is het geluk van de laatste tijden in vergelijking met dat, hetwelk de wereld in vroegere eeuwen genoot. De helderheid van licht, de ondersteuning des geloofs, de kracht der instellingen en de hoegrootheid van vertroosting, zijn alle veel groter sedert de openbaring van Christus dan zij vroeger waren. Onze dankbaarheid en dienstvaardigheid behoren evenredig aan zulke gunsten te zijn.

c. De verzoening van Christus is het eigendom alleen van de ware gelovigen. Een algemene verwerving wordt door sommigen geloofd en door anderen ontkend, maar niemand beweert dat er een algemene toepassing van Christus' dood is ter zaligheid van alle mensen. Huichelaars en ongelovigen zullen voor eeuwig verloren gaan niettegenstaande den dood van Christus.

d. God in Christus is het hoogste voorwerp van ons geloof, hetwelk krachtig ondersteund wordt door de opstanding van Christus en de heerlijkheid daarna volgende.

II. Hij wekt hen op tot broederlijke liefde. 1. Hij onderstelt dat het Evangelie reeds zulk een invloed op hen gehad heeft, dat het hun zielen gereinigd had, omdat zij het door den Geest gehoorzaamden en dat het ten minste een ongeveinsde broederlijke liefde had gekweekt, en daaruit trekt hij voor hen de vermaning om op te klimmen tot hoger graad van liefde en elkaar uit een rein hart vuriglijk lief te hebben, 1 Peter 1:22.

A. Het kan niet betwijfeld worden of ieder waar Christen reinigt zijn ziel. De apostel houdt dat voor toegestemd: Hebbende dan enz. Het reinigen der ziel onderstelt enige grote onreinheid en bezoedeling, waarmee zij besmet is, en dat dit vuil verwijderd is. Zomin de levitische reinigingen onder de wet als de huichelachtige reinigingen van den uitwendigen mens kunnen dit teweegbrengen.

B. Het Woord Gods is het grote werktuig voor de reiniging van een zondaar. Hebbende uwe zielen gereinigd in gehoorzaamheid der waarheid. Het Evangelie wordt de waarheid genoemd, in tegenstelling met typen en schaduwen, dwaling en leugen. Deze waarheid is krachtig om de ziel te reinigen, die haar gehoorzaamt, John 17:17. Velen horen de waarheid, maar worden nooit door haar gereinigd, omdat zij zich niet aan haar willen onderwerpen of haar gehoorzamen.

C. De Geest van God is de grote werkmeester in de reiniging van de ziel des mensen. De Geest overtuigt de ziel van haar onreinheid, geeft haar die deugden en genaden die haar versieren en reinigen, als het geloof, Acts 15:9, hoop, 1 John 3:3, de vreze Gods, Psalms 34:10, en de liefde van Jezus Christus. De Geest vuurt onze pogingen aan en doet ze wel slagen. De hulp des Geestes maakt onze eigen werkzaamheid niet overbodig, deze mensen hadden zelf hun zielen gereinigd, maar door den Geest.

D. De zielen der Christenen moeten gereinigd worden alvorens zij elkaar zulk een ongeveinsde liefde kunnen toedragen. Er zijn zo vele begeerlijkheden en partijdigheden in de natuur des mensen, dat wij zonder de goddelijke genade zomin God als elkaar kunnen liefhebben zoals wij verplicht zijn te doen, er is alleen in een rein hart liefde.

E. Het is de plicht van alle Christenen elkaar oprecht en vurig lief te hebben. Onze liefde tot elkaar moet oprecht en werkelijk zijn, en daarbij vurig, standvastig en uitgebreid.

2. Hij dringt bij de Christenen op dat elkaar liefhebben uit een rein hart aan door de beschouwing van hun geestelijke betrekking. Zij zijn allen wedergeboren niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad. Hier leren wij:

A. Alle Christenen zijn wedergeboren. De apostel spreekt daarover als iets, dat alle ernstige Christenen met elkaar gemeen hebben, en waardoor zij tot elkaar in nieuwe en nauwe betrekking gebracht zijn, zij worden broeders door hun nieuwe geboorte.

B. Het Woord van God is het grote middel voor de wedergeboorte, James 1:18. De genade der wedergeboorte wordt meegedeeld door het Evangelie.

C. Deze nieuwe en tweede geboorte is begeerlijker en uitnemender dan de eerste. Dat leert de apostel door het onvergankelijke zaad te stellen boven het vergankelijke. Door het ene worden wij zonen en dochters van mensen, maar door het andere kinderen van den Allerhoogsten. Dat het Woord van God bij zaad vergeleken wordt, leert ons dat, ofschoon het gering is van aanzien, het nochtans machtig is van werking, ofschoon het aanvankelijk verborgen ligt, groeit het op en draagt ten laatste uitnemende vruchten.

D. Zij, die wedergeboren zijn, moeten elkaar vuriglijk liefhebben uit een rein hart. Broederen van nature zijn aan elkaar verbonden door liefde, maar dubbele verplichting is daar, waar geestelijke betrekking ontstaat. Zij zijn onder dezelfde regering, delen in dezelfde voorrechten, hebben dezelfde belangen.

E. Het Woord van God leeft en blijft eeuwig. Het is een levend woord, Heb. 4:12. Het is een middel voor geestelijk leven, om dat te doen ontstaan en te bewaren, ons in onzen plicht aan te moedigen en te versterken, tot het ons in het eeuwige leven brengt, en het is blijvend, het blijft tot in eeuwigheid waar, en blijft in de harten der wedergeborenen voor eeuwig en altoos.

Verzen 13-23

1 Petrus 1:13-23

Hier begint de apostel zijne vermaningen aan hen, wier heerlijken toestand hij tevoren had beschreven, en onderricht ons daarbij dat het Christendom een leer is overeenkomstig de godzaligheid en bestemd om ons niet alleen wijzer, maar ook beter te maken.

I. Hij wekt op tot matigheid en heiligheid.

1. Daarom, opgeschort hebbende de lenden uws verstands, enz. 1 Peter 1:13. Het is alsof hij zegt: Daarom, omdat gij zo geëerd en onderscheiden wordt als hierboven gezegd is: gordt daarom de lenden van uw verstand. Gij hebt een reis te maken, een loopbaan te lopen, een strijd te voeren, een groot werk te verrichten. En daarom, gelijk de reiziger, de wedrenner, de krijgsman, de landbouwer, neemt samen en gordt op uw lange en loshangende klederen, opdat gij meer gereed, bekwaam en vlug in uw verrichtingen moogt worden. Doet zo met uw innerlijken mens, met uwe aandoeningen, gordt die, schort ze op, neemt ze samen, laat ze niet los hangen en u om de benen slingeren, toomt hun buitensporigheden in, laat de lenden, dat is de kracht en levenskracht van uw verstand op uw plicht gericht zijn, ontdoet u van al wat u hinderen kan, en weest flink en besloten in gehoorzaamheid. Weest nuchter, waakzaam tegen al uw geestelijke gevaren en vijanden, weest matig en bescheiden in eten, drinken, kleding, ontspanning, arbeid en in geheel uw gedrag. Weest ook nuchter in gedachten zowel als in praktijk, en nederig in uw oordeel over uzelven. En hoopt volkomenlijk op de genade, die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. Sommigen passen dat toe op het laatste oordeel, alsof de apostel hun aandacht gericht had op de volkomen openbaring van Jezus Christus, maar het schijnt natuurlijker de woorden op te vatten gelijk hier volgt.

Hoopt volkomenlijk, of doorgaande, op de genade, die u toegebracht wordt in of door de openbaring van Jezus Christus, dat is: door het Evangelie, dat het leven en de onverderflijkheid aan het licht brengt. Hoopt volkomenlijk, vertrouwt zonder aarzeling op de genade, die u nu door het Evangelie aangeboden wordt.

A. Het voorname werk van een Christen ligt in het rechte bestieren van zijn hart en verstand, de eerste vermaning van den apostel is: Schort op de lenden van uw verstand.

B. De beste Christenen hebben behoefte aan de vermaning om nuchter te zijn. Deze uitnemende Christenen werden er aan herinnerd, het werd vereist in een opziener, 1 Timothy 3:2, in bejaarde mannen, Titus 2:2, de jonge vrouwen en mannen werden er evenzeer toe geroepen, Titus 2:4, Titus 2:6.

C. De werkzaamheid des Christens is niet geëindigd zodra hij in een staat van genade overgebracht is, hij moet voortdurend hopen en worstelen om meerdere genade. Wanneer hij de rechte straat ingegaan is, moet hij wandelen op den engen weg, en tot dat doel de lenden van zijn verstand opschorten.

D. Een sterk en volkomen vertrouwen op de genade Gods is zeer goed bestaande met onze beste pogingen in onzen plicht, wij moeten volkomenlijk hopen, en toch de lenden van ons verstand opschorten, ons zelven met volle kracht wijden aan het werk, dat wij te doen hebben, en ons bemoedigen met de genade van Jezus Christus.

2. Als gehoorzame kinderen, enz. 1 Peter 1:14. Deze woorden kunnen genomen worden als regel voor een heilig leven. Gij behoort te leven als gehoorzame kinderen, als dezulken, die God in Zijn gezin heeft opgenomen en door Zijne genade wedergeboren. En daarbij: gij moet niet gelijkvormig worden aan de begeerlijkheden, die tevoren in uwe onwetendheid waren. Ook kunnen deze woorden aangemerkt worden als een drangreden tot heiligheid, door de overweging dat zij nu zijn kinderen der gehoorzaamheid, en dat zij vroeger leefden in begeerlijkheid en onwetendheid.

A. De kinderen Gods behoren zich als zodanig te betonen door hun gehoorzaamheid aan God, door dadelijke, voortdurende, onbeperkte, gehoorzaamheid.

B. Ook de beste van Gods kinderen hebben hun tijd van begeerlijkheden en onwetendheid gehad, een tijd waarin hun gehele levensplan, heel hun weg en gedrag, er op aangelegd waren om hun onwettige begeerten en ondeugende hartstochten te bevredigen, daar zij grof onwetend waren omtrent God en zich zelven, omtrent Christus en het Evangelie.

C. Bekeerde mensen verschillen werkelijk veel van hetgeen zij vroeger geweest zijn. Zij hebben andere vormen en manieren, hun inwendig leven, hun gedrag, hun taal en omgang, alles is veel veranderd bij vroeger vergeleken.

D. De lusten en buitensporigheden der zondaren zijn de vruchten en bewijzen van hun onwetendheid.

3. Maar gelijk hij, die u geroepen heeft, enz. 1 Peter 1:15, 1 Peter 1:16. Hier is een edele reden, aangedrongen door sterke bewijsvoeringen: Weest gij ook zelven heilig in al uw wandel. Wie is daartoe bekwaam? En toch wordt dat met aandrang geëist en de eis versterkt met drie beweegredenen, genomen uit Gods genade in onze roeping, uit Zijn gebod: er is geschreven, en uit Zijn voorbeeld: Zijt heilig, want Ik ben heilig.

A. De genade Gods in de roeping des zondaars is een sterke drangreden tot heiligheid. Het is een grote gunst, werkdadig door de goddelijke genade geroepen te zijn uit een toestand van zonde en ellende tot het bezit van al de zegeningen des nieuwen verbonds, en grote gunsten zijn grote verplichtingen, zij bekwamen ons om heilig te zijn, maar verplichten er ons ook toe.

B. Volmaakte heiligheid is de begeerte en de plicht van iedere Christen. Hier is een tweeledige regel voor heiligheid.

a. Wat haar uitgebreidheid betreft, zij moet algemeen zijn. Wij moeten heilig zijn in al onzen wandel, in alle burgerlijke en godsdienstige zaken, in voor- en tegenspoed, jegens alle mensen, vrienden en vijanden, in al ons gedrag en handel moeten wij heilig zijn.

b. Wat het voorbeeld aangaat. Wij moeten heilig zijn gelijk God heilig is, wij moeten Hem navolgen, al kunnen wij Hem nimmer evenaren. Hij is volkomen, onveranderlijk, eeuwig heilig, en wij moeten zulk een toestand najagen. De overweging van Gods heiligheid moet ons verplichten tot den hoogsten graad van heiligheid, die voor ons bereikbaar is.

C. Het geschreven Woord van God is de zekerste leidraad voor een Christelijk leven, en deze leidraad gebiedt ons heilig te zijn in al onze wegen.

D. De Oud-Testamentische geboden moeten betracht en gehoorzaamd worden onder het Nieuwe Testament, de apostel eist van de Christenen heiligheid met de woorden van een gebod uit de Mozaïsche wet.

4. En indien gij tot een Vader aanroept, enz. 1 Peter 1:17. De apostel geeft hier niet enigen twijfel te kennen of wel al deze Christenen hun hemelsen Vader zouden aanroepen, maar onderstelt dat zij dat zeker doen, en daarom dringt hij er bij hen op aan, dat zij in vreze den tijd hunner inwoning zullen wandelen. Indien gij den groten God als een Vader en een Rechter erkent, behoort gij al den tijd uwer inwoning hier in vreze te leven.

A. Alle ware Christenen beschouwen zich zelven in deze wereld als gasten en vreemdelingen, vreemdelingen in een ver gelegen land, dat zij doortrekken naar een ander, waar zij eigenlijk thuis behoren, Psalms 39:13, Hebrews 11:13.

B. De gehele tijd van onze inwoning alhier moet doorgebracht worden in de vreze Gods.

C. De beschouwing van God als Rechter is niet oneigenaardig voor hen, die Hem waarlijk hun Vader mogen noemen. Heilig vertrouwen op God als een Vader en eerbiedige vreze voor Hem als een Rechter, zijn zeer wel met elkaar bestaanbaar, opzien tot God als Rechter is een uitnemend middel om Hem als Vader dierbaar voor ons te maken.

D. Het oordeel van God zal zonder aanneming des persoons zijn: naar eens iegelijks werk. Geen uitwendige betrekking tot Hem zal iemand beschermen, de Joden mogen God Vader noemen en Abraham vader noemen, maar God zal geen persoon aanzien en hen niet bevoordelen uit persoonlijke overwegingen, maar hen oordelen overeenkomstig hun werken. De werken der mensen zullen in dien groten dag openbaren wat hun personen zijn, God zal voor de gehele wereld bekendmaken wie de Zijnen zijn, uit hun werken. Wij zijn verplicht tot geloof, heiligheid en gehoorzaamheid, en onze werken zullen getuigenis geven of wij al dan niet onze verplichting vervuld hebben.

5. Nadat de apostel met deze beschouwing hen aangemaand heeft om met vreze voor God al den tijd hunner inwoning te wandelen, omdat zij Hem als Vader aanroepen, voegt hij er 1 Peter 1:18, een tweede beweegreden bij: Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen verlost zijt enz. Hier herinnert hij hun:

A. Dat zij zijn verlost, of teruggekocht voor een losprijs door den Vader betaald.

B. Welke de prijs was voor hun verlossing.

Geen vergankelijke dingen, zilver of goud, maar het dierbaar bloed van Christus. C. Waaruit zij verlost zijn: Van hun ijdele wandeling, hun door de vaderen overgeleverd.

D. Dat zij dit weten: Wetende dat gij enz. zodat ze omtrent deze grote zaak generlei onwetendheid kunnen voorwenden.

a. De overweging van onze verlossing moet een voortdurende en machtige prikkel tot heiligheid en tot de vreze Gods zijn

b. God verwacht dat een Christen zal leven overeenkomstig hetgeen hij weet, en daarom hebben wij grote behoefte gedurig aan hetgeen wij weten herinnerd te worden, Psalms 39:5.

c. Geen zilver of goud, geen van de vergankelijke dingen dezer wereld kunnen ook slechts een enkele ziel redden. Zij zijn dikwijls strikken, verzoekingen en hinderpalen voor de zaligheid der mensen, maar zij kunnen in geen enkel opzicht hen vrijkopen of bevoordelen, zij zijn vergankelijk en daarom niet instaat een onvergankelijke en onsterfelijke ziel te redden.

d. Het bloed van Jezus Christus is de enige prijs voor des mensen verlossing. Die verlossing des mensen is werkelijkheid, niet zinnebeeldig. Wij zijn gekocht tot een prijs, en die prijs staat in verhouding tot den koop, want hij is het dierbaar bloed van Christus, het bloed van een onschuldige, van een onbesmet en onstraffelijk lam, dat door het paaslam afgebeeld werd, en van een oneindig persoon, den Zoon van God, en daarom wordt dat bloed het bloed Gods genoemd, Acts 20:28.

e. Het doel van Christus, toen Hij Zijn dierbaar bloed vergoot, was onze verlossing, niet alleen van het eeuwig verderf hiernamaals, maar ook uit onze ijdele wandeling in deze wereld. Een wandeling is ijdel wanneer zij ledig, beuzelachtig en Godonterend is en smaadheid brengt over den godsdienst, de overtuiging van ongelovigen verhindert, en den troost en de rust van ons geweten verstoot. Niet alleen de openbare goddeloosheid, maar ook de ijdelheid en nutteloosheid van onzen wandel zijn zeer gevaarlijk.

f. De wandel eens mensen kan een schijn van godsvrucht hebben, zij kan zich beroemen op ouderwetsheid, gewoonte en overlevering, en zich daarmee verdedigen, en toch met dat al een uiterst- ijdele wandeling zijn. De Joden hadden door al hun vormendienst heel wat van dien aard in te brengen, maar toch was hun wandeling zo ijdel, dat alleen het bloed van Christus hen daarvan verlossen kon. Oudheid is geen bewijs van waarheid en het is niet verstandig te zeggen: Ik zal leven en sterven op dezelfde wijze als mijne voorvaderen deden.

6. Na den prijs der verlossing genoemd te hebben, gaat de apostel nu spreken over de dingen, die beiden den Verlosser en de verlosten betreffen, 1 Peter 1:20, 1 Peter 1:21.

A. De Verlosser wordt beschreven niet alleen als een onbevlekt lam, maar ook:

a. Als voorgekend voor de grondlegging der wereld, voor-verordineerd of voorgekend. Waar van Gods voorwetenschap gesproken wordt, is altijd meer bedoeld dan vooruit zien of vooruit overwegen. Het omvat een wilsdaad en besluit dat de zaak zal zijn. Acts 2:23. God wist niet alleen vooruit, maar bepaalde en stelde vast dat Zijn Zoon voor den mens zou sterven, en dat besluit werd genomen voor de grondlegging der wereld. De tijd en de wereld begonnen tegelijk te bestaan, voor den aanvang des tijds was er niets dan de eeuwigheid.

b. Als geopenbaard in deze laatste tijden. Hij werd geopenbaard als den door God voorgekenden Verlosser. Hij werd geopenbaard bij Zijne geboorte, door Zijns Vaders getuigenis, en door Zijn eigen werken, met name door Zijne opstanding uit de doden, Romans 1:4. Dit geschiedde in deze laatste tijden van het Nieuwe Testament en van het Evangelie, voor u, Joden, zondaren, bedroefden. Gij hebt de vertroosting van de openbaring en verschijning van Christus, zo gij in Hem gelooft.

c. Dat lam was van de doden opgewekt door den Vader, die Hem heerlijkheid gaf. De opwekking van Christus, beschouwd als machtsdaad, gaat u it van de drie personen, maar als een rechterlijke daad is zij een handeling van den Vader, die als Rechter Christus ontsloeg, Hem uit het graf opwekte, Hem heerlijkheid gaf en door de opwekking uit de doden Hem voor de gehele wereld verklaarde Gods Zoon te zijn, Hem verhoogde ten hemel, Hem met eer en majesteit kroonde, Hem alle macht in hemel en op de aarde gaf, en Hem met de heerlijkheid bekleedde, die Hij bij God had voor de wereld was.

B. De verlosten worden hier evenzeer beschreven naar hun geloof en hoop, waarvan Jezus Christus de oorzaak is. Die door Hem gelooft in God, door Hem als de bewerker, aanmoediger, drager en voleindiger des geloofs. Uw hoop en geloof kunnen nu in God zijn, want door Christus, uw Middelaar, zijt ge met Hem verzoend.

C. Uit dit alles leren wij:

a. Het besluit Gods, om Christus als Middelaar te zenden, was van eeuwigheid, het was een rechtvaardig en barmhartig besluit, hetwelk echter in geen enkel opzicht de zonden der mensen verontschuldigt, die Hem kruisigden, Acts 2:23. God had voornemens van bijzondere gunst voor zijn volk lang voordat Hij hun enige genade openbaarde.

b. Groot is het geluk van de laatste tijden in vergelijking met dat, hetwelk de wereld in vroegere eeuwen genoot. De helderheid van licht, de ondersteuning des geloofs, de kracht der instellingen en de hoegrootheid van vertroosting, zijn alle veel groter sedert de openbaring van Christus dan zij vroeger waren. Onze dankbaarheid en dienstvaardigheid behoren evenredig aan zulke gunsten te zijn.

c. De verzoening van Christus is het eigendom alleen van de ware gelovigen. Een algemene verwerving wordt door sommigen geloofd en door anderen ontkend, maar niemand beweert dat er een algemene toepassing van Christus' dood is ter zaligheid van alle mensen. Huichelaars en ongelovigen zullen voor eeuwig verloren gaan niettegenstaande den dood van Christus.

d. God in Christus is het hoogste voorwerp van ons geloof, hetwelk krachtig ondersteund wordt door de opstanding van Christus en de heerlijkheid daarna volgende.

II. Hij wekt hen op tot broederlijke liefde. 1. Hij onderstelt dat het Evangelie reeds zulk een invloed op hen gehad heeft, dat het hun zielen gereinigd had, omdat zij het door den Geest gehoorzaamden en dat het ten minste een ongeveinsde broederlijke liefde had gekweekt, en daaruit trekt hij voor hen de vermaning om op te klimmen tot hoger graad van liefde en elkaar uit een rein hart vuriglijk lief te hebben, 1 Peter 1:22.

A. Het kan niet betwijfeld worden of ieder waar Christen reinigt zijn ziel. De apostel houdt dat voor toegestemd: Hebbende dan enz. Het reinigen der ziel onderstelt enige grote onreinheid en bezoedeling, waarmee zij besmet is, en dat dit vuil verwijderd is. Zomin de levitische reinigingen onder de wet als de huichelachtige reinigingen van den uitwendigen mens kunnen dit teweegbrengen.

B. Het Woord Gods is het grote werktuig voor de reiniging van een zondaar. Hebbende uwe zielen gereinigd in gehoorzaamheid der waarheid. Het Evangelie wordt de waarheid genoemd, in tegenstelling met typen en schaduwen, dwaling en leugen. Deze waarheid is krachtig om de ziel te reinigen, die haar gehoorzaamt, John 17:17. Velen horen de waarheid, maar worden nooit door haar gereinigd, omdat zij zich niet aan haar willen onderwerpen of haar gehoorzamen.

C. De Geest van God is de grote werkmeester in de reiniging van de ziel des mensen. De Geest overtuigt de ziel van haar onreinheid, geeft haar die deugden en genaden die haar versieren en reinigen, als het geloof, Acts 15:9, hoop, 1 John 3:3, de vreze Gods, Psalms 34:10, en de liefde van Jezus Christus. De Geest vuurt onze pogingen aan en doet ze wel slagen. De hulp des Geestes maakt onze eigen werkzaamheid niet overbodig, deze mensen hadden zelf hun zielen gereinigd, maar door den Geest.

D. De zielen der Christenen moeten gereinigd worden alvorens zij elkaar zulk een ongeveinsde liefde kunnen toedragen. Er zijn zo vele begeerlijkheden en partijdigheden in de natuur des mensen, dat wij zonder de goddelijke genade zomin God als elkaar kunnen liefhebben zoals wij verplicht zijn te doen, er is alleen in een rein hart liefde.

E. Het is de plicht van alle Christenen elkaar oprecht en vurig lief te hebben. Onze liefde tot elkaar moet oprecht en werkelijk zijn, en daarbij vurig, standvastig en uitgebreid.

2. Hij dringt bij de Christenen op dat elkaar liefhebben uit een rein hart aan door de beschouwing van hun geestelijke betrekking. Zij zijn allen wedergeboren niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad. Hier leren wij:

A. Alle Christenen zijn wedergeboren. De apostel spreekt daarover als iets, dat alle ernstige Christenen met elkaar gemeen hebben, en waardoor zij tot elkaar in nieuwe en nauwe betrekking gebracht zijn, zij worden broeders door hun nieuwe geboorte.

B. Het Woord van God is het grote middel voor de wedergeboorte, James 1:18. De genade der wedergeboorte wordt meegedeeld door het Evangelie.

C. Deze nieuwe en tweede geboorte is begeerlijker en uitnemender dan de eerste. Dat leert de apostel door het onvergankelijke zaad te stellen boven het vergankelijke. Door het ene worden wij zonen en dochters van mensen, maar door het andere kinderen van den Allerhoogsten. Dat het Woord van God bij zaad vergeleken wordt, leert ons dat, ofschoon het gering is van aanzien, het nochtans machtig is van werking, ofschoon het aanvankelijk verborgen ligt, groeit het op en draagt ten laatste uitnemende vruchten.

D. Zij, die wedergeboren zijn, moeten elkaar vuriglijk liefhebben uit een rein hart. Broederen van nature zijn aan elkaar verbonden door liefde, maar dubbele verplichting is daar, waar geestelijke betrekking ontstaat. Zij zijn onder dezelfde regering, delen in dezelfde voorrechten, hebben dezelfde belangen.

E. Het Woord van God leeft en blijft eeuwig. Het is een levend woord, Heb. 4:12. Het is een middel voor geestelijk leven, om dat te doen ontstaan en te bewaren, ons in onzen plicht aan te moedigen en te versterken, tot het ons in het eeuwige leven brengt, en het is blijvend, het blijft tot in eeuwigheid waar, en blijft in de harten der wedergeborenen voor eeuwig en altoos.

Verzen 24-25

1 Petrus 1:24-25

Nadat de apostel een beschrijving heeft gegeven van de uitnemendheid van den vernieuwden geestelijken mens als wedergeboren, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, laat hij ons nu zien de ijdelheid van den natuurlijken mens, die van al zijn versierselen en voordelen ontblotende. Want alle vlees is als gras en alle heerlijkheid des mensen als een bloem van het gras. En er is niets, dat hem tot een blijvend schepsel maken kan, behalve het wedergeboren worden uit onvergankelijk zaad, het Woord Gods, dat kan hem veranderen in een zeer uitnemend schepsel, welks heerlijkheid niet als een bloem zal verdwijnen, maar blinken als die eens engels. En dit woord wordt u in de prediking des Evangelies dagelijks voorgehouden.

1. De mens, ook in zijn hoogsten bloei en heerlijkheid, is niet meer dan een verwelkend, verdwijnend, stervend schepsel. Op zichzelf is alle vlees als gras. Bij zijn komst in de wereld, in zijn leven en in zijn val, is hij gelijk het gras, Job 14:2, Isaiah 40:6, Isaiah 40:7. En in al zijn heerlijkheid is hij niet meer dan een bloem van het gras, zijn wetenschap, schoonheid, kracht, levenslust, overvloed, eer, - alle slechts bloemen in het gras, die spoedig verwelken en wegsterven.

2. De enige wijze om dat wegstervend schepsel duurzaam en onvergankelijk te maken, is hem het Woord Gods te doen aannemen, want dat blijft eeuwig en zal hem zodra hij het aangenomen heeft, het eeuwige leven schenken door eeuwig in hem te blijven.

3. De profeten en de apostelen verkondigden dezelfde leer. Het woord, dat Jesaja en anderen in het Oude Testament brachten, is hetzelfde dat de apostelen predikten in het Nieuwe.

Verzen 24-25

1 Petrus 1:24-25

Nadat de apostel een beschrijving heeft gegeven van de uitnemendheid van den vernieuwden geestelijken mens als wedergeboren, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, laat hij ons nu zien de ijdelheid van den natuurlijken mens, die van al zijn versierselen en voordelen ontblotende. Want alle vlees is als gras en alle heerlijkheid des mensen als een bloem van het gras. En er is niets, dat hem tot een blijvend schepsel maken kan, behalve het wedergeboren worden uit onvergankelijk zaad, het Woord Gods, dat kan hem veranderen in een zeer uitnemend schepsel, welks heerlijkheid niet als een bloem zal verdwijnen, maar blinken als die eens engels. En dit woord wordt u in de prediking des Evangelies dagelijks voorgehouden.

1. De mens, ook in zijn hoogsten bloei en heerlijkheid, is niet meer dan een verwelkend, verdwijnend, stervend schepsel. Op zichzelf is alle vlees als gras. Bij zijn komst in de wereld, in zijn leven en in zijn val, is hij gelijk het gras, Job 14:2, Isaiah 40:6, Isaiah 40:7. En in al zijn heerlijkheid is hij niet meer dan een bloem van het gras, zijn wetenschap, schoonheid, kracht, levenslust, overvloed, eer, - alle slechts bloemen in het gras, die spoedig verwelken en wegsterven.

2. De enige wijze om dat wegstervend schepsel duurzaam en onvergankelijk te maken, is hem het Woord Gods te doen aannemen, want dat blijft eeuwig en zal hem zodra hij het aangenomen heeft, het eeuwige leven schenken door eeuwig in hem te blijven.

3. De profeten en de apostelen verkondigden dezelfde leer. Het woord, dat Jesaja en anderen in het Oude Testament brachten, is hetzelfde dat de apostelen predikten in het Nieuwe.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Peter 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-peter-1.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile