Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jakobus 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JAKOBUS 5

In dit hoofdstuk kondigt de apostel Gods oordelen aan over de rijken, die de armen onderdrukken, en toont aan hoe groot hun zonden en dwaasheid zijn in de ogen Gods en hoe zwaar de straf zal zijn, die Hij op hen zal toepassen, James 5:1. Hierna worden alle gelovigen vermaand tot geduld onder hun beproevingen en lijden, James 5:7. De zonde van het zweren wordt bestraft, James 5:12. Ons wordt geleerd hoe te handelen onder voorspoed en tegenspoed, James 5:13. Gebed voor de zieken en zalving met olie worden voorgeschreven, James 5:14, James 5:15. Christenen moeten hun zonden aan elkaar belijden en voor elkaar bidden, terwijl de kracht des gebeds wordt aangetoond, James 5:16. En ten slotte wordt ons aanbevolen, te doen wat wij kunnen om terug te brengen hen, die van den weg der waarheid zijn afgedwaald, James 5:19, James 5:20.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JAKOBUS 5

In dit hoofdstuk kondigt de apostel Gods oordelen aan over de rijken, die de armen onderdrukken, en toont aan hoe groot hun zonden en dwaasheid zijn in de ogen Gods en hoe zwaar de straf zal zijn, die Hij op hen zal toepassen, James 5:1. Hierna worden alle gelovigen vermaand tot geduld onder hun beproevingen en lijden, James 5:7. De zonde van het zweren wordt bestraft, James 5:12. Ons wordt geleerd hoe te handelen onder voorspoed en tegenspoed, James 5:13. Gebed voor de zieken en zalving met olie worden voorgeschreven, James 5:14, James 5:15. Christenen moeten hun zonden aan elkaar belijden en voor elkaar bidden, terwijl de kracht des gebeds wordt aangetoond, James 5:16. En ten slotte wordt ons aanbevolen, te doen wat wij kunnen om terug te brengen hen, die van den weg der waarheid zijn afgedwaald, James 5:19, James 5:20.

Verzen 1-11

Jakobus 5:1-11

De apostel wendt zich hier eerst tot de zondaren en daarna tot de heiligen.

I. Laat ons zien wat hij tot de zondaren zegt. We zien hier dat Jakobus op dezelfde wijze spreekt als zijn grote Meester: Wee u, gij rijken, want gij hebt uw troost weg, Luke 6:24. De rijken, wie deze woorden van waarschuwing gezonden werden, waren niet dezulken, die den Christelijken godsdienst beleden, maar de wereldse en ongelovige Joden, van welken hier gezegd wordt, dat zij veroordeeld en gedood hebben den rechtvaardigen, waartoe de Christenen de macht niet hadden. En ofschoon deze brief geschreven werd ter wille van de gelovigen, en voornamelijk aan hen gezonden werd, zo kan toch zeer wel ondersteld worden dat bij wijze van toespraak, dit tot de ongelovige Joden gericht werd. Zij wilden het Woord niet horen en daarom werd het geschreven opdat zij het zouden kunnen lezen. Men moet opmerken, dat in de inleiding van den brief deze niet gericht is, zoals de brieven van Paulus, aan de broederen in Christus, maar in het algemeen aan de twaalf stammen. En de begroeting is niet: genade en vrede van Christus, maar in het algemeen: groetenis 1:1. De armen onder de Joden namen het Evangelie aan en velen hunner geloofden, maar de rijken over het algemeen verwierpen het Christendom, werden verhard in hun ongeloof, en haatten en vervolgden hen, die in Christus geloofden. Tot deze verdrukkende, ongelovige, vervolgende rijke mensen richt de apostel zich in de eerste zes verzen.

1. Hij voorzegt hun de oordelen Gods, die over hen komen zouden, James 5:1. Er zou ellende over hen komen, en wel zulke vreeslijke ellende, dat het enkele aanduiden daarvan genoeg was om hen te doen wenen en huilen, ellende, die zou voortkomen uit dezelfde dingen, waarin zij hun geluk stelden, en die ten slotte door diezelfde dingen vermeerderd zou worden, want die zouden tot hun zwaarste veroordeling zelven tegen hen getuigen. Daarom worden zij opgeroepen om deze zaak grondig door te denken, en te overwegen hoe zij eenmaal in het gericht voor God staan zullen. Welaan nu, gij rijken!

A. Gij kunt er van overtuigd zijn, dat deze verschrikkelijke onheilen u overkomen zullen, onheilen, die volstrekt niets van troost of ondersteuning in zich zullen bevatten, maar enkel ellende, ellende voor tijd en eeuwigheid, ellende in uitwendige droefenissen en in uw innerlijke gemoedsgesteldheid, ellende in deze wereld en in de hel. En er komt niet een of andere ellende over u, maar ellendigheden. De verwoesting van uw kerk en van uw volk is aanstaande, en daar zal een dag aanbreken, waarop geen rijkdommen den mens baten, omdat de goddelozen verwoest zullen worden.

B. De enkele aanduiding van zulke ellenden als aanstaande waren, was genoeg om hen te doen wenen en huilen. Rijke mensen zijn geneigd om tot zich zelven te zeggen, en menigeen is maar al te gereed om tot hen te zeggen: Eet, drinkt en weest vrolijk, maar God zegt: Weent en huilt! Er wordt niet gezegd: Weent en hebt berouw, want dat verwacht de apostel niet van hen. Zijn woord is veel meer aankondiging dan vermaning, maar: "Weent en huilt!" want als uw vonnis komt zal er niets anders zijn dan geween, en gehuil en knersing der tanden. Hun, die geleefd hebben als beesten, wordt aangezegd dat zij als beesten zullen huilen. Algemene onheilen zijn het pijnlijkst voor rijken, die in weelde leven, zich veilig gevoelen en zinnelijk zijn, en daarom zullen zij meer dan anderen wenen en huilen om de ellendigheden, die hun overkomen. C. Hun ellende zal voortspruiten uit dezelfde dingen, die hun geluk uitmaakten. Bederf, verval, roest en mot zal over al hun goede dingen komen. Uw rijkdom is verrot, en uw klederen zijn van de motten gegeten geworden, James 5:2. Die dingen, waaraan gij nu onmatig gehecht zijt, zullen u dan ondraaglijk worden, zij zullen geen waarde en geen nut meer voor u hebben, integendeel: zij zullen u met vele smarten doorsteken, want:

D. Uw goud en zilver is verroest, en hun roest zal u zijn tot een getuigenis, en zal uw vlees als vuur verteren, James 5:3. Onwaardig gebruikte dingen worden dikwijls in de Schrift als getuigen tegen de godlozen voorgesteld, ook de onbezielde. Hemel, aarde, de stenen van het veld, de voortbrengselen van den grond, en hier de roest en het verderf van verkeerd verkregen en verkeerd-gebruikte schatten, die worden gezegd de getuigen tegen de goddelozen te zijn. Zij menen schatten op te hopen tegen de latere dagen, om daarvan in overvloed te kunnen leven in hun ouderdom, maar helaas, zij vergaderen alleen rijkdommen als een prooi voor anderen, gelijk den Joden al wat zij bezaten door de Romeinen afgenomen werd. Het zijn schatten, die ten laatste zullen blijken enkel schatten des toorns te zijn, in den dag der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods. Dan zullen hun ongerechtigheden in de straf, die er op volgt, hun vlees als `t ware met vuur verteren. In de verwoesting van Jeruzalem verloren duizenden door vuur het leven, in het laatste oordeel zullen de goddelozen veroordeeld worden tot het eeuwige vuur, dat den duivel en zijnen engelen bereid is. De Heere verlost ons van het lot van boze rijke mensen, laat ons zorgen dat wij niet in hun zonden vallen. Dat moeten wij thans overwegen.

2. De apostel noemt op welke zonden het zijn, die zulke ellenden met zich brengen. Wie in zo ellendigen toestand vervalt, heeft dat zeker te danken aan enige zeer boosaardige misdaden.

A. Deze mensen worden van gierigheid beschuldigd. Zij kochten en bewaarden klederen tot er de mot in kwam en die ze verteerde, zij stapelden goud en zilver op tot er roest in ontstond en het invrat , maar de ongenade valt het zwaarst op hen, die nutteloos deze dingen ophoopten en bewaarden, tot ze bedorven en vergaan waren. God verleent ons aardse bezittingen opdat wij er Hem door zouden vereren en er nut mede doen, maar wanneer wij, in plaats daarvan, ze nutteloos opstapelen, uit zondige gehechtheid er aan, of uit wantrouwen van de Goddelijke Voorzienigheid, dan plegen wij een zware misdaad, en zal de roest en de mot, die de schatten verteerd hebben, eens tegen ons getuigen.

B. Een andere zonde, waarvan Jakobus deze mensen beschuldigt, is verdrukking. Ziet, de loon der werklieden, die uwe landen gemaaid hebben, welke van u verkort is, roept enz, James 5:4. Rijkdom geeft macht, en die rijk is, wordt verzocht om die macht te misbruiken en te onderdrukken degenen, die onder hem staan. Wij zien hier dat de rijken de armen in hun dienst gebruiken, want de rijken hebben evenveel behoefte aan den arbeid der armen als de armen aan het loon der rijken, en kunnen even weinig hen missen. Maar zij, dat niet in aanmerking nemende, verkortten het dagloon van de arbeiders, zij hadden de macht in handen en stelden waarschijnlijk aan de armen de voorwaarden zo hard mogelijk, en daarbij wilden zij niet eens het volle toekomende loon betalen. Dat is een schreeuwende zonde, een misdaad, die tot God om wraak roept. En hier wordt God genoemd de Heere Zebaoth, of de Heere der legerscharen, kurios sabaooth, een naam, die dikwijls in het Oude Testament gebruikt werd, wanneer Gods volk zonder verdediging was en bescherming behoefde tegen talrijke en machtige vijanden. De Heere der legerscharen, die al de heiren van schepselen tot Zijne beschikking heeft en elk hunner in zijn eigen plaats zet, hoort de verdrukten, wanneer zij roepen onder de wreedheid en onrechtvaardigheid van den verdrukker, en Hij zal bevel geven aan enige Zijner legerscharen, aan engelen, duivelen, stormen, andere ongelukken, of iets dergelijks, om de verongelijkten te wreken op hen, die zo onrechtvaardig en onbarmhartig hen behandelen. Laat ons tegen de zonde van onderdrukking en bedrog van de armen zeer op onze hoede zijn en er zelf den schijn van vermijden.

C. Een andere zonde, hier genoemd, is zinnelijkheid en wellust. Gij hebt lekkerlijk geleefd op de aarde en wellusten gevolgd, James 5:5. God verbiedt ons niet ons te vermaken, maar in de genoegens te leven alsof er niets anders voor ons te doen ware, is een zeer beledigende zonde, en dat te doen op de aarde, waar wij slechts gasten en vreemdelingen zijn, waar wij slechts korten tijd vertoeven, en waar wij ons voor de eeuwigheid behoren voor te bereiden, is een zeer verzwarende zonde van de wereldsgezindheid. De weelde maakt de mensen wellustig, zoals blijkt uit Hosea 13:6. Daarna zijn zij, naar dat hunlieder weide was, zat geworden, als zij zat zijn geworden, heeft zich hun hart verheven, daarom hebben zij Mij vergeten. Wellust en weelde zijn gewoonlijk de gevolgen van groten overvloed, het is moeilijk voor de mensen om uitgebreide bezittingen te hebben en zich niet te veel te dompelen in vleselijke en zinnelijke genoegens. Gij hebt uwe harten gevoed als in een dag der slachting, gij leeft alsof elke dag een dag van dankoffers of feestmalen ware, en daardoor zijn uw harten met vet omtogen en gevoed tot verstomping, luiheid, hoogmoed en ongevoeligheid voor de behoeften en droefenissen van anderen. Misschien zeggen sommigen: Welk kwaad steekt er in een weelderig leven, wanneer de mensen maar niet boven hun geldelijke kracht gaan? Hoe? Is het geen kwaad, wanneer iemand zijn buik tot zijn god maakt, om alles aan dien god te geven in plaats van over te vloeien in daden van weldadigheid en medelijden? Is het geen kwaad, wanneer men zich zelven ongeschikt maakt om voor het welzijn van zijn eigen ziel te zorgen, door alle begeerlijkheden van het lichaam te voldoen? Zeker: datgene wat de vlammen over Sodom bracht en de ellende zal brengen over de rijken, wie hier aangezegd wordt dat zij zullen wenen en huilen, moet wel een ontzettend misdrijf zijn. Hoogmoed, ijdelheid en oververzadiging van brood, zijn hetzelfde als leven in vermaken, wellustig zijn en het hart voeden als in een dag van slachting.

D. Nog een zonde wordt dezen rijken verweten, en wel vervolging. Gij hebt veroordeeld, gij hebt gedood den rechtvaardigen, en hij wederstaat u niet, James 5:6. Dit vervult de maat hunner zonden. Zij verdrukten en handelden zeer onrechtvaardig om hun goederen te vermeerderen, wanneer zij rijk geworden waren, leefden zij wellustig en zinnelijk, totdat zij alle gevoel voor de droefenissen van anderen verloren hadden, en daarna vervolgden en doodden zij hen zonder wroeging. Zij gaven voor werkelijk zeer nuttig te handelen, zij veroordeelden alvorens zij doodden, maar onrechtvaardige vervolgingen, welken schonen schijn zij ook mogen aannemen, zullen door God meegerekend worden, wanneer Hij het onschuldig bloed zal wreken, even goed als doodslag en moord. Merk hier op: De rechtvaardigen kunnen veroordeeld en gedood worden. Maar merk ook op: Zulk lijden en zich zonder tegenstand onderwerpen aan het onrechtvaardig vonnis van de verdrukkers wordt door God opgemerkt ter ere van de lijders en tot schande van de vervolgers. Gewoonlijk toont zulk gedrag dat oordelen aanstaande zijn, en wij kunnen er zeker van zijn dat de dag der vergelding komen zal, om de lijdzaamheid der verdrukten te belonen en het geweld der verdrukkers te breken. Zover hetgeen tot de zondaren gezegd wordt.

II. Hieraan is toegevoegd een woord aan de heiligen. Sommigen keuren het af en veroordelen deze wijze van prediken, wanneer dienaren in hun toepassingen een woord tot de zondaren en een woord tot de heiligen richten, maar aan de wijze, waarop de apostel hier handelt, kunnen wij zien dat dit juist de rechte manier is om het woord der waarheid te snijden. Door hetgeen gezegd werd omtrent goddeloze en verdrukkende rijken, kwam er goede gelegenheid om Gods bedroefde volk troost aan te bieden. Weest daarom lijdzaam, aangezien God zulke ellendigheden over de goddelozen zal doen komen, moet gij toezien wat uw plicht is en daardoor u laten bemoedigen.

1. Vervult uw plicht. Zijt lankmoedig, James 5:7, versterkt uwe harten, James 5:8, zucht niet tegen elkaar, broeders, James 5:9. Let wel op de betekenis van deze drie uitdrukkingen.

A. Weest lankmoedig. Draagt uw droefenissen zonder murmureren, de u aangedane onrechtvaardigheden zonder wraakzucht, en ofschoon God niet onmiddellijk voor u moge optreden, wacht niettemin op Hem. Het gezicht is voor een bestemden tijd, het zal niet liegen, daarom verwacht het. Nog een weinig tijds en Hij, die te komen staat, zal komen en niet vertoeven. Laat uw geduld zich uitstrekken tot lankmoedigheid, makrothumsate. Wanneer wij ons werk gedaan hebben, moeten wij lankmoedig op de beloning wachten. Het geduld van den Christen is niet eenvoudig een bukken voor nooddwang, zoals het geduld van de wijsgeren was, het is een nederig toestemmen in de wijsheid Gods en in Zijn wil, met het oog op de toekomstige beloning.

Weest lankmoedig tot de toekomst des Heeren. En omdat dit de les is, die de Christenen leren moeten, ofschoon ze hard en moeilijk is, wordt ze herhaald in James 5:8 :Weest gij ook lankmoedig.

B. Versterkt uwe harten. Laat uw geloof krachtig zijn, zonder weifeling, laat uw betrachten van het goede standvastig en voortdurend zijn, zonder vermoeidheid, laat uw beslistheid voor God en den hemel wel gevestigd zijn, ten spijt van alle lijden en verzoeking. De voorspoed van de bozen en de droefenissen der rechtvaardigen zijn ten allen tijde een zeer grote beproeving geweest voor het geloof van Gods volk. Asaf zegt ons dat zijne voeten bijna waren uitgeweken en zijn treden bijkans uitgeschoten, ziende der goddelozen vrede, Psalms 73:2, Psalms 73:3. Sommigen van de Christenen, aan wie Jakobus schreef, waren wellicht in dezelfde geslingerde gemoedsgesteldheid, en daarom worden zij opgeroepen om hun harten te versterken. Geloof en lankmoedigheid zullen het hart versterken.

C. Zucht niet tegenover elkaar, m stenuzete, dat is kreunt niet tegen elkaar. Maakt het elkaar niet moeilijk met murmurerend kreunen bij hetgeen u overkomt, en kreunt niet wantrouwend over hetgeen misschien nog volgen zal, kreunt ook niet wraaklustig tegen de werktuigen van uw lijden, en evenmin wangunstig tegen hen, wie zulke droefheid bespaard bleef, maakt het uzelven, en anderen, en elkaar niet moeilijk door met uw kreunen en zuchten elkaar te bedroeven. "Het komt mij voor", zegt Dr. Manton, "dat de apostel hier het oog heeft op de wederkerige beledigingen en vitterijen, waarmee de Christenen van die tijden elkaar bedroefden onder de namen van besnedenen en onbesnedenen, en elkaar reden tot zuchten gaven, zodat zij niet enkel zuchtten onder de onderdrukkingen van hun rijke vervolgers, maar ook onder de onrechtvaardigheden van velen hunner broederen, alhoewel die met hen hetzelfde heilige geloof beleden". Zij, die in het midden van gemeenschappelijke vijanden en daardoor in gelijke bedroevende omstandigheden zijn, hebben vooral te zorgen dat zij elkaar niet beledigen of doen zuchten, anders zullen er over hen zowel als over de anderen oordelen komen, en hoe meer zulk zuchten de overhand verkrijgt, des te meer toont het dat de oordelen aanstaande zijn.

2. Ziet welke aanmoediging hier den Christenen gegeven wordt om lankmoedig te zijn, hun harten te versterken en niet tegen elkaar te zuchten. A. Let op het voorbeeld van den landman.

Hij verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het den vroegen en spaden regen zal hebben ontvangen. Wanneer gij uw koren in den akker gezaaid hebt, wacht ge verscheidene maanden naar den vroegen en den spaden regen, en zijt zeer gewillig om op de vruchten van uw arbeid tot den oogsttijd te wachten. En moet dat u niet leren een weinig storm te doorstaan en gedurende een jaargetijde geduldig te zijn, wanneer gij een koninkrijk en eeuwige gelukzaligheid verwacht? Ziet hoe hij wacht op een oogst van koren, zult gij dan niet wachten op een kroon der heerlijkheid? En indien gij geroepen wordt om een weinig langer te wachten dan de landman, is het dan niet op iets dat onvergelijkelijk groter en kostbaarder is?

B. Denkt er bovendien aan hoe kort wellicht uw wachttijd zal zijn. De toekomst des Heeren genaakt, James 5:8. Ziet, de Rechter staat voor de deur, James 5:9. Wordt niet ongeduldig, twist niet met elkaar, de grote Rechter, die alles terecht zal brengen, die de bozen straffen en de goeden belonen zal, is op de komst, gij kunt Hem reeds bemerken als iemand, die gereed staat om aan te kloppen. De komst des Heeren om de goddeloze Joden te straffen was toen zeer nabij, toen Jakobus dezen brief schreef. En wanneer het geduld en de andere deugden van Zijn volk op buitengewone wijze beproefd worden, moet de zekerheid van Christus' komst als Rechter, en de nabijheid daarvan, de harten versterken. De Rechter is nu nog veel naderbij gekomen in de eeuwen, die tussen het schrijven van dezen brief en onzen tijd liggen, en daarom moeten deze vertroostingen voor ons des te meer uitwerking hebben.

C. Het gevaar van veroordeeld te zullen worden, wanneer de Rechter verschenen is, moet ons aanvuren om de ons voorgelegde plichten te vervullen. Zucht niet tegen elkaar, opdat gij niet veroordeeld wordt. Knorrigheid en ontevredenheid stellen ons bloot aan het rechtvaardig oordeel Gods, en wij brengen door ons murmureren, wantrouwend en naijverig kreunen en zuchten, meer onheilen over ons zelven dan wij vermoeden. Indien wij deze zonden vermijden en geduldig zijn onder onze beproevingen, zal God ons niet veroordelen. Laat dit ons bemoedigen.

D. Wij worden tot lankmoedigheid aangespoord door het voorbeeld der profeten, James 5:10. Neemt tot een voorbeeld des lijdens en der lankmoedigheid de profeten, die in den naam des Heeren gesproken hebben. De profeten, op welken God de grootste eer legde en dien Hij de uitnemendste gunsten schonk, werden het meest bedroefd. En indien wij bedenken dat de beste mensen de hardste behandeling ondervonden in de wereld, moeten wij daardoor met onze droefenissen verzoend worden. Merk verder op: Zij, die de grootste voorbeelden van lijden en droefenis waren, zijn ook de beste en grootste voorbeelden van lankmoedigheid geweest: de droefenis werkt lijdzaamheid. En daarom zegt Jakobus dat alle gelovigen daarnaar rekenen: Wij houden hen gelukzalig, die verdragen, wij beschouwen rechtvaardige en lankmoedige lijders als de gelukkigste mensen. (Zie James 1:2.)

E. Job wordt ook voorgesteld als een voorbeeld van bemoediging voor de bedroefden.

Gij hebt de verdraagzaamheid van Job gehoord en gij hebt het einde des Heeren gezien, James 5:11. Het geval van Job is een toonbeeld van een verscheidenheid van zeer zware ellenden, maar onder dat alles kon hij God danken en over het algemeen was hij lijdzaam en nederig. En hoe was het einde? Waarlijk. God toonde hem door en na al die dingen duidelijk, dat de Heere is zeer barmhartig en van grote goedertierenheid. De beste wijze om onze droefenissen te dragen is op het einde te zien, en het medelijden Gods is zo groot, dat Hij niet zal vertragen er een einde aan te maken wanneer Hij er Zijn doel mede bereikt heeft. Zijn ingewanden zijn jegens hen bewogen terwijl zij lijden en Zijn goedheid wordt hun daarna getoond. Laat ons God dienen en onze beproevingen verdragen als dezulken, die geloven dat het einde alles kronen zal.

Verzen 1-11

Jakobus 5:1-11

De apostel wendt zich hier eerst tot de zondaren en daarna tot de heiligen.

I. Laat ons zien wat hij tot de zondaren zegt. We zien hier dat Jakobus op dezelfde wijze spreekt als zijn grote Meester: Wee u, gij rijken, want gij hebt uw troost weg, Luke 6:24. De rijken, wie deze woorden van waarschuwing gezonden werden, waren niet dezulken, die den Christelijken godsdienst beleden, maar de wereldse en ongelovige Joden, van welken hier gezegd wordt, dat zij veroordeeld en gedood hebben den rechtvaardigen, waartoe de Christenen de macht niet hadden. En ofschoon deze brief geschreven werd ter wille van de gelovigen, en voornamelijk aan hen gezonden werd, zo kan toch zeer wel ondersteld worden dat bij wijze van toespraak, dit tot de ongelovige Joden gericht werd. Zij wilden het Woord niet horen en daarom werd het geschreven opdat zij het zouden kunnen lezen. Men moet opmerken, dat in de inleiding van den brief deze niet gericht is, zoals de brieven van Paulus, aan de broederen in Christus, maar in het algemeen aan de twaalf stammen. En de begroeting is niet: genade en vrede van Christus, maar in het algemeen: groetenis 1:1. De armen onder de Joden namen het Evangelie aan en velen hunner geloofden, maar de rijken over het algemeen verwierpen het Christendom, werden verhard in hun ongeloof, en haatten en vervolgden hen, die in Christus geloofden. Tot deze verdrukkende, ongelovige, vervolgende rijke mensen richt de apostel zich in de eerste zes verzen.

1. Hij voorzegt hun de oordelen Gods, die over hen komen zouden, James 5:1. Er zou ellende over hen komen, en wel zulke vreeslijke ellende, dat het enkele aanduiden daarvan genoeg was om hen te doen wenen en huilen, ellende, die zou voortkomen uit dezelfde dingen, waarin zij hun geluk stelden, en die ten slotte door diezelfde dingen vermeerderd zou worden, want die zouden tot hun zwaarste veroordeling zelven tegen hen getuigen. Daarom worden zij opgeroepen om deze zaak grondig door te denken, en te overwegen hoe zij eenmaal in het gericht voor God staan zullen. Welaan nu, gij rijken!

A. Gij kunt er van overtuigd zijn, dat deze verschrikkelijke onheilen u overkomen zullen, onheilen, die volstrekt niets van troost of ondersteuning in zich zullen bevatten, maar enkel ellende, ellende voor tijd en eeuwigheid, ellende in uitwendige droefenissen en in uw innerlijke gemoedsgesteldheid, ellende in deze wereld en in de hel. En er komt niet een of andere ellende over u, maar ellendigheden. De verwoesting van uw kerk en van uw volk is aanstaande, en daar zal een dag aanbreken, waarop geen rijkdommen den mens baten, omdat de goddelozen verwoest zullen worden.

B. De enkele aanduiding van zulke ellenden als aanstaande waren, was genoeg om hen te doen wenen en huilen. Rijke mensen zijn geneigd om tot zich zelven te zeggen, en menigeen is maar al te gereed om tot hen te zeggen: Eet, drinkt en weest vrolijk, maar God zegt: Weent en huilt! Er wordt niet gezegd: Weent en hebt berouw, want dat verwacht de apostel niet van hen. Zijn woord is veel meer aankondiging dan vermaning, maar: "Weent en huilt!" want als uw vonnis komt zal er niets anders zijn dan geween, en gehuil en knersing der tanden. Hun, die geleefd hebben als beesten, wordt aangezegd dat zij als beesten zullen huilen. Algemene onheilen zijn het pijnlijkst voor rijken, die in weelde leven, zich veilig gevoelen en zinnelijk zijn, en daarom zullen zij meer dan anderen wenen en huilen om de ellendigheden, die hun overkomen. C. Hun ellende zal voortspruiten uit dezelfde dingen, die hun geluk uitmaakten. Bederf, verval, roest en mot zal over al hun goede dingen komen. Uw rijkdom is verrot, en uw klederen zijn van de motten gegeten geworden, James 5:2. Die dingen, waaraan gij nu onmatig gehecht zijt, zullen u dan ondraaglijk worden, zij zullen geen waarde en geen nut meer voor u hebben, integendeel: zij zullen u met vele smarten doorsteken, want:

D. Uw goud en zilver is verroest, en hun roest zal u zijn tot een getuigenis, en zal uw vlees als vuur verteren, James 5:3. Onwaardig gebruikte dingen worden dikwijls in de Schrift als getuigen tegen de godlozen voorgesteld, ook de onbezielde. Hemel, aarde, de stenen van het veld, de voortbrengselen van den grond, en hier de roest en het verderf van verkeerd verkregen en verkeerd-gebruikte schatten, die worden gezegd de getuigen tegen de goddelozen te zijn. Zij menen schatten op te hopen tegen de latere dagen, om daarvan in overvloed te kunnen leven in hun ouderdom, maar helaas, zij vergaderen alleen rijkdommen als een prooi voor anderen, gelijk den Joden al wat zij bezaten door de Romeinen afgenomen werd. Het zijn schatten, die ten laatste zullen blijken enkel schatten des toorns te zijn, in den dag der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods. Dan zullen hun ongerechtigheden in de straf, die er op volgt, hun vlees als `t ware met vuur verteren. In de verwoesting van Jeruzalem verloren duizenden door vuur het leven, in het laatste oordeel zullen de goddelozen veroordeeld worden tot het eeuwige vuur, dat den duivel en zijnen engelen bereid is. De Heere verlost ons van het lot van boze rijke mensen, laat ons zorgen dat wij niet in hun zonden vallen. Dat moeten wij thans overwegen.

2. De apostel noemt op welke zonden het zijn, die zulke ellenden met zich brengen. Wie in zo ellendigen toestand vervalt, heeft dat zeker te danken aan enige zeer boosaardige misdaden.

A. Deze mensen worden van gierigheid beschuldigd. Zij kochten en bewaarden klederen tot er de mot in kwam en die ze verteerde, zij stapelden goud en zilver op tot er roest in ontstond en het invrat , maar de ongenade valt het zwaarst op hen, die nutteloos deze dingen ophoopten en bewaarden, tot ze bedorven en vergaan waren. God verleent ons aardse bezittingen opdat wij er Hem door zouden vereren en er nut mede doen, maar wanneer wij, in plaats daarvan, ze nutteloos opstapelen, uit zondige gehechtheid er aan, of uit wantrouwen van de Goddelijke Voorzienigheid, dan plegen wij een zware misdaad, en zal de roest en de mot, die de schatten verteerd hebben, eens tegen ons getuigen.

B. Een andere zonde, waarvan Jakobus deze mensen beschuldigt, is verdrukking. Ziet, de loon der werklieden, die uwe landen gemaaid hebben, welke van u verkort is, roept enz, James 5:4. Rijkdom geeft macht, en die rijk is, wordt verzocht om die macht te misbruiken en te onderdrukken degenen, die onder hem staan. Wij zien hier dat de rijken de armen in hun dienst gebruiken, want de rijken hebben evenveel behoefte aan den arbeid der armen als de armen aan het loon der rijken, en kunnen even weinig hen missen. Maar zij, dat niet in aanmerking nemende, verkortten het dagloon van de arbeiders, zij hadden de macht in handen en stelden waarschijnlijk aan de armen de voorwaarden zo hard mogelijk, en daarbij wilden zij niet eens het volle toekomende loon betalen. Dat is een schreeuwende zonde, een misdaad, die tot God om wraak roept. En hier wordt God genoemd de Heere Zebaoth, of de Heere der legerscharen, kurios sabaooth, een naam, die dikwijls in het Oude Testament gebruikt werd, wanneer Gods volk zonder verdediging was en bescherming behoefde tegen talrijke en machtige vijanden. De Heere der legerscharen, die al de heiren van schepselen tot Zijne beschikking heeft en elk hunner in zijn eigen plaats zet, hoort de verdrukten, wanneer zij roepen onder de wreedheid en onrechtvaardigheid van den verdrukker, en Hij zal bevel geven aan enige Zijner legerscharen, aan engelen, duivelen, stormen, andere ongelukken, of iets dergelijks, om de verongelijkten te wreken op hen, die zo onrechtvaardig en onbarmhartig hen behandelen. Laat ons tegen de zonde van onderdrukking en bedrog van de armen zeer op onze hoede zijn en er zelf den schijn van vermijden.

C. Een andere zonde, hier genoemd, is zinnelijkheid en wellust. Gij hebt lekkerlijk geleefd op de aarde en wellusten gevolgd, James 5:5. God verbiedt ons niet ons te vermaken, maar in de genoegens te leven alsof er niets anders voor ons te doen ware, is een zeer beledigende zonde, en dat te doen op de aarde, waar wij slechts gasten en vreemdelingen zijn, waar wij slechts korten tijd vertoeven, en waar wij ons voor de eeuwigheid behoren voor te bereiden, is een zeer verzwarende zonde van de wereldsgezindheid. De weelde maakt de mensen wellustig, zoals blijkt uit Hosea 13:6. Daarna zijn zij, naar dat hunlieder weide was, zat geworden, als zij zat zijn geworden, heeft zich hun hart verheven, daarom hebben zij Mij vergeten. Wellust en weelde zijn gewoonlijk de gevolgen van groten overvloed, het is moeilijk voor de mensen om uitgebreide bezittingen te hebben en zich niet te veel te dompelen in vleselijke en zinnelijke genoegens. Gij hebt uwe harten gevoed als in een dag der slachting, gij leeft alsof elke dag een dag van dankoffers of feestmalen ware, en daardoor zijn uw harten met vet omtogen en gevoed tot verstomping, luiheid, hoogmoed en ongevoeligheid voor de behoeften en droefenissen van anderen. Misschien zeggen sommigen: Welk kwaad steekt er in een weelderig leven, wanneer de mensen maar niet boven hun geldelijke kracht gaan? Hoe? Is het geen kwaad, wanneer iemand zijn buik tot zijn god maakt, om alles aan dien god te geven in plaats van over te vloeien in daden van weldadigheid en medelijden? Is het geen kwaad, wanneer men zich zelven ongeschikt maakt om voor het welzijn van zijn eigen ziel te zorgen, door alle begeerlijkheden van het lichaam te voldoen? Zeker: datgene wat de vlammen over Sodom bracht en de ellende zal brengen over de rijken, wie hier aangezegd wordt dat zij zullen wenen en huilen, moet wel een ontzettend misdrijf zijn. Hoogmoed, ijdelheid en oververzadiging van brood, zijn hetzelfde als leven in vermaken, wellustig zijn en het hart voeden als in een dag van slachting.

D. Nog een zonde wordt dezen rijken verweten, en wel vervolging. Gij hebt veroordeeld, gij hebt gedood den rechtvaardigen, en hij wederstaat u niet, James 5:6. Dit vervult de maat hunner zonden. Zij verdrukten en handelden zeer onrechtvaardig om hun goederen te vermeerderen, wanneer zij rijk geworden waren, leefden zij wellustig en zinnelijk, totdat zij alle gevoel voor de droefenissen van anderen verloren hadden, en daarna vervolgden en doodden zij hen zonder wroeging. Zij gaven voor werkelijk zeer nuttig te handelen, zij veroordeelden alvorens zij doodden, maar onrechtvaardige vervolgingen, welken schonen schijn zij ook mogen aannemen, zullen door God meegerekend worden, wanneer Hij het onschuldig bloed zal wreken, even goed als doodslag en moord. Merk hier op: De rechtvaardigen kunnen veroordeeld en gedood worden. Maar merk ook op: Zulk lijden en zich zonder tegenstand onderwerpen aan het onrechtvaardig vonnis van de verdrukkers wordt door God opgemerkt ter ere van de lijders en tot schande van de vervolgers. Gewoonlijk toont zulk gedrag dat oordelen aanstaande zijn, en wij kunnen er zeker van zijn dat de dag der vergelding komen zal, om de lijdzaamheid der verdrukten te belonen en het geweld der verdrukkers te breken. Zover hetgeen tot de zondaren gezegd wordt.

II. Hieraan is toegevoegd een woord aan de heiligen. Sommigen keuren het af en veroordelen deze wijze van prediken, wanneer dienaren in hun toepassingen een woord tot de zondaren en een woord tot de heiligen richten, maar aan de wijze, waarop de apostel hier handelt, kunnen wij zien dat dit juist de rechte manier is om het woord der waarheid te snijden. Door hetgeen gezegd werd omtrent goddeloze en verdrukkende rijken, kwam er goede gelegenheid om Gods bedroefde volk troost aan te bieden. Weest daarom lijdzaam, aangezien God zulke ellendigheden over de goddelozen zal doen komen, moet gij toezien wat uw plicht is en daardoor u laten bemoedigen.

1. Vervult uw plicht. Zijt lankmoedig, James 5:7, versterkt uwe harten, James 5:8, zucht niet tegen elkaar, broeders, James 5:9. Let wel op de betekenis van deze drie uitdrukkingen.

A. Weest lankmoedig. Draagt uw droefenissen zonder murmureren, de u aangedane onrechtvaardigheden zonder wraakzucht, en ofschoon God niet onmiddellijk voor u moge optreden, wacht niettemin op Hem. Het gezicht is voor een bestemden tijd, het zal niet liegen, daarom verwacht het. Nog een weinig tijds en Hij, die te komen staat, zal komen en niet vertoeven. Laat uw geduld zich uitstrekken tot lankmoedigheid, makrothumsate. Wanneer wij ons werk gedaan hebben, moeten wij lankmoedig op de beloning wachten. Het geduld van den Christen is niet eenvoudig een bukken voor nooddwang, zoals het geduld van de wijsgeren was, het is een nederig toestemmen in de wijsheid Gods en in Zijn wil, met het oog op de toekomstige beloning.

Weest lankmoedig tot de toekomst des Heeren. En omdat dit de les is, die de Christenen leren moeten, ofschoon ze hard en moeilijk is, wordt ze herhaald in James 5:8 :Weest gij ook lankmoedig.

B. Versterkt uwe harten. Laat uw geloof krachtig zijn, zonder weifeling, laat uw betrachten van het goede standvastig en voortdurend zijn, zonder vermoeidheid, laat uw beslistheid voor God en den hemel wel gevestigd zijn, ten spijt van alle lijden en verzoeking. De voorspoed van de bozen en de droefenissen der rechtvaardigen zijn ten allen tijde een zeer grote beproeving geweest voor het geloof van Gods volk. Asaf zegt ons dat zijne voeten bijna waren uitgeweken en zijn treden bijkans uitgeschoten, ziende der goddelozen vrede, Psalms 73:2, Psalms 73:3. Sommigen van de Christenen, aan wie Jakobus schreef, waren wellicht in dezelfde geslingerde gemoedsgesteldheid, en daarom worden zij opgeroepen om hun harten te versterken. Geloof en lankmoedigheid zullen het hart versterken.

C. Zucht niet tegenover elkaar, m stenuzete, dat is kreunt niet tegen elkaar. Maakt het elkaar niet moeilijk met murmurerend kreunen bij hetgeen u overkomt, en kreunt niet wantrouwend over hetgeen misschien nog volgen zal, kreunt ook niet wraaklustig tegen de werktuigen van uw lijden, en evenmin wangunstig tegen hen, wie zulke droefheid bespaard bleef, maakt het uzelven, en anderen, en elkaar niet moeilijk door met uw kreunen en zuchten elkaar te bedroeven. "Het komt mij voor", zegt Dr. Manton, "dat de apostel hier het oog heeft op de wederkerige beledigingen en vitterijen, waarmee de Christenen van die tijden elkaar bedroefden onder de namen van besnedenen en onbesnedenen, en elkaar reden tot zuchten gaven, zodat zij niet enkel zuchtten onder de onderdrukkingen van hun rijke vervolgers, maar ook onder de onrechtvaardigheden van velen hunner broederen, alhoewel die met hen hetzelfde heilige geloof beleden". Zij, die in het midden van gemeenschappelijke vijanden en daardoor in gelijke bedroevende omstandigheden zijn, hebben vooral te zorgen dat zij elkaar niet beledigen of doen zuchten, anders zullen er over hen zowel als over de anderen oordelen komen, en hoe meer zulk zuchten de overhand verkrijgt, des te meer toont het dat de oordelen aanstaande zijn.

2. Ziet welke aanmoediging hier den Christenen gegeven wordt om lankmoedig te zijn, hun harten te versterken en niet tegen elkaar te zuchten. A. Let op het voorbeeld van den landman.

Hij verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het den vroegen en spaden regen zal hebben ontvangen. Wanneer gij uw koren in den akker gezaaid hebt, wacht ge verscheidene maanden naar den vroegen en den spaden regen, en zijt zeer gewillig om op de vruchten van uw arbeid tot den oogsttijd te wachten. En moet dat u niet leren een weinig storm te doorstaan en gedurende een jaargetijde geduldig te zijn, wanneer gij een koninkrijk en eeuwige gelukzaligheid verwacht? Ziet hoe hij wacht op een oogst van koren, zult gij dan niet wachten op een kroon der heerlijkheid? En indien gij geroepen wordt om een weinig langer te wachten dan de landman, is het dan niet op iets dat onvergelijkelijk groter en kostbaarder is?

B. Denkt er bovendien aan hoe kort wellicht uw wachttijd zal zijn. De toekomst des Heeren genaakt, James 5:8. Ziet, de Rechter staat voor de deur, James 5:9. Wordt niet ongeduldig, twist niet met elkaar, de grote Rechter, die alles terecht zal brengen, die de bozen straffen en de goeden belonen zal, is op de komst, gij kunt Hem reeds bemerken als iemand, die gereed staat om aan te kloppen. De komst des Heeren om de goddeloze Joden te straffen was toen zeer nabij, toen Jakobus dezen brief schreef. En wanneer het geduld en de andere deugden van Zijn volk op buitengewone wijze beproefd worden, moet de zekerheid van Christus' komst als Rechter, en de nabijheid daarvan, de harten versterken. De Rechter is nu nog veel naderbij gekomen in de eeuwen, die tussen het schrijven van dezen brief en onzen tijd liggen, en daarom moeten deze vertroostingen voor ons des te meer uitwerking hebben.

C. Het gevaar van veroordeeld te zullen worden, wanneer de Rechter verschenen is, moet ons aanvuren om de ons voorgelegde plichten te vervullen. Zucht niet tegen elkaar, opdat gij niet veroordeeld wordt. Knorrigheid en ontevredenheid stellen ons bloot aan het rechtvaardig oordeel Gods, en wij brengen door ons murmureren, wantrouwend en naijverig kreunen en zuchten, meer onheilen over ons zelven dan wij vermoeden. Indien wij deze zonden vermijden en geduldig zijn onder onze beproevingen, zal God ons niet veroordelen. Laat dit ons bemoedigen.

D. Wij worden tot lankmoedigheid aangespoord door het voorbeeld der profeten, James 5:10. Neemt tot een voorbeeld des lijdens en der lankmoedigheid de profeten, die in den naam des Heeren gesproken hebben. De profeten, op welken God de grootste eer legde en dien Hij de uitnemendste gunsten schonk, werden het meest bedroefd. En indien wij bedenken dat de beste mensen de hardste behandeling ondervonden in de wereld, moeten wij daardoor met onze droefenissen verzoend worden. Merk verder op: Zij, die de grootste voorbeelden van lijden en droefenis waren, zijn ook de beste en grootste voorbeelden van lankmoedigheid geweest: de droefenis werkt lijdzaamheid. En daarom zegt Jakobus dat alle gelovigen daarnaar rekenen: Wij houden hen gelukzalig, die verdragen, wij beschouwen rechtvaardige en lankmoedige lijders als de gelukkigste mensen. (Zie James 1:2.)

E. Job wordt ook voorgesteld als een voorbeeld van bemoediging voor de bedroefden.

Gij hebt de verdraagzaamheid van Job gehoord en gij hebt het einde des Heeren gezien, James 5:11. Het geval van Job is een toonbeeld van een verscheidenheid van zeer zware ellenden, maar onder dat alles kon hij God danken en over het algemeen was hij lijdzaam en nederig. En hoe was het einde? Waarlijk. God toonde hem door en na al die dingen duidelijk, dat de Heere is zeer barmhartig en van grote goedertierenheid. De beste wijze om onze droefenissen te dragen is op het einde te zien, en het medelijden Gods is zo groot, dat Hij niet zal vertragen er een einde aan te maken wanneer Hij er Zijn doel mede bereikt heeft. Zijn ingewanden zijn jegens hen bewogen terwijl zij lijden en Zijn goedheid wordt hun daarna getoond. Laat ons God dienen en onze beproevingen verdragen als dezulken, die geloven dat het einde alles kronen zal.

Verzen 12-20

Jakobus 5:12-20

De brief nadert nu zijn einde, en de schrijver gaat zeer vlug van het ene onderwerp tot het andere over. Dat is de reden, waarom zo veel verschillende punten in deze weinige verzen behandeld worden.

I. Er wordt gewaarschuwd tegen de zonde van het zweren. Doch voor alle dingen, mijne broeders, zweert niet. James 5:12. Sommigen nemen dit al te letterlijk op, alsof de bedoeling zou zijn: Vloekt niet op uw vervolgers, op hen die u smaden en allerlei kwaad aandoen, wordt door hun onrechtvaardigheden niet zo in hartstocht ontbrand, dat gij geprikkeld wordt om hen te vloeken. Dit is zeker verboden, en het zal hen, die zich aan deze zonde overgeven, niet verontschuldigen dat zij alleen vloeken of zweren wanneer zij er toe geprikkeld worden en voor ze het zelven weten. Maar de waarschuwing van den apostel strekt zich veel verder uit. De woorden pro pantoon, zijn door sommigen vertaald in voor elk ding, en hebben zo aan dezen tekst een bedoeling gegeven, die er niet in ligt, namelijk dat zij niet in den gewonen omgang bij elk ding dat zij zeggen een eed of een vloek mogen voegen. Ongetwijfeld is de gewoonte van onnodig zweren verboden en overal in de Schrift veroordeeld als een zware zonde. Lichtzinnig zweren was onder de Joden zeer algemeen, en daar de brief gericht is aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn, gelijk hiervoren is opgemerkt, mogen wij deze waarschuwing beschouwen als aan de ongelovigen gericht. Men kan moeilijk onderstellen, dat het zweren en vloeken een van de zonden van Gods kinderen zou zijn, nadat Petrus, toen hij beschuldigd werd een discipel van Christus te zijn en zich van die beschuldiging wilde zuiveren, zwoer en vloekte, denkende dat hij hen daardoor wel zeer grondig zou overtuigen, dat hij geen discipel van Jezus was omdat het wel bekend was dat die niet durfden zweren. Maar waarschijnlijk waren sommige oppervlakkigen onder degenen, die Christenen genoemd werden, onder andere zonden, die hier opgesomd werden, ook aan deze schuldig. Het is een zonde, die in latere jaren sterk de overhand gekregen heeft, ook bij hen zelfs, die men boven anderen gerechtigd achtte tot den naam en de voorrechten van de Christenen. Het komt echter zeer zelden voor, dat men een afgescheidene van de kerk van Engeland zich aan dit kwaad hoort schuldig maken, maar onder hen, die er zich op beroemen dat zij tot de grote kerk behoren, is niets meer algemeen dan deze zonde, en de ergerlijkste eden en vloeken kwetsen dagelijks onze harten en oren. Jakobus zegt hier:

1. Voor alle dingen, zweert niet. Maar hoevelen zijn er, die menen dat dit na alle dingen komt en het lichtvaardig zweren en vloeken voor niets beduidend achten! Doch waarom is het zweren hier voor alle dingen verboden?

A. Omdat het rechtstreeks de eer van God aantast, en zeer duidelijk minachting van Zijn naam en gezag toont.

B. Omdat er tot deze zonde de minste verzoeking van alle bestaat, de mensen behalen er geen winst, geen genoegen, geen goeden naam door, hetgeen er hen toe zou kunnen bewegen, maar tonen alleen een vermaak om te zondigen en nodeloze vijandschap tegen God. Die van u schandelijk spreken, Psalms 39:20. Deze zonde is het bewijs dat iemand een vijand Gods is, hoewel men zich naar Zijn naam moge noemen en Hem soms enige tekenen van verering aanbieden. C. Omdat zij een van de zonden is, die men het moeilijkst afleert, wanneer men ze zich eenmaal aangewend heeft, en daarom moet er voor alle dingen tegen gewaarschuwd worden.

D. En voor alle dingen, zweert niet, want hoe kunt gij verwachten, dat de naam van God voor u een sterke toren in tijden van benauwdheid zal zijn, wanneer gij er in andere tijden lichtvaardig mede speelt? Maar (gelijk Mr. Baxter aanmerkt): "het is er ver vandaan, dat dit woord noodzakelijke eden verbieden zou, veelmeer worden die er door bevestigd en de daaraan verschuldigde eerbied er door bewaard." En hij voegt er bij: "De ware aard van een eed is, bij ons spreken den goeden naam van enig zeker en vast groot ding te verpanden ter verzekering van enig betwijfeld en minder groot ding, en niet, gelijk men gewoonlijk meent, een beroep op God of een anderen rechter". Hierdoor kwam het zweren bij den hemel en bij de aarde, en enigen anderen eed, zoals de apostel het noemt, in gebruik. De Joden dachten dat zij veilig gingen zolang zij slechts den groten eed van Chi-Eloah vermeden. Maar zij werden zo lichtvaardig van te zweren bij allerlei schepselen alsof die God waren, terwijl aan den anderen kant zij, die gewoonlijk en onnadenkend bij den naam van God zweren, Hem daardoor neertrekken tot het peil van alle gewone dingen.

2. Maar uw ja zij ja en het neen neen, opdat gij in geen oordeel valt, dat is: laat het u genoeg zijn enig ding eenvoudig te bevestigen of te ontkennen, weest zeker dat gij uw woord houden kunt, blijft er getrouw aan, zodat niemand u van valsheid beschuldigen kan, en dan zult gij teruggehouden worden van de veroordeling, dat gij uw woord en beloften door ondoordachte eden staaft en den naam van God misbruikt om uzelven te rechtvaardigen. De verdenking van onwaarheid verleidt de mensen tot zweren. Laat bekend worden dat gij steeds de waarheid spreekt en uw woord houdt en daardoor zult gij ondervinden dat er geen noodzaak bestaat om te bezweren wat gij gezegd hebt. Daardoor zult gij ontkomen aan de bedreiging, die bij het derde gebod gevoegd is: De Heere zal niet onschuldig houden dien, die Zijn naam ijdelijk gebruikt.

II. Wij worden vermaand ons als Christenen te onderwerpen aan de beschikkingen der Voorzienigheid. Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde. Is iemand goedsmoeds? Dat hij psalmzinge, James 5:13. Onze toestanden in de wereld zijn verschillend, en onze wijsheid is het er ons aan te onder werpen en ons in voorspoed en tegenspoed betamelijk te gedragen. Nu eens zijn wij in lijden, dan weer in vreugde. God heeft het een tegenover het ander gesteld om ons des te beter onze plichten te leren, en om de indrukken, welke daardoor op onze hartstochten en genegenheden gemaakt worden, des te meer te doen dienen tot onze godsvrucht. Droefenissen moeten ons leiden tot het gebed, voorspoed moet ons overvloedig maken in dankzegging. Wel is het gebed niet beperkt tot de tijden van smart, en de dank niet tot de dagen van blijdschap, maar die beide plichten kunnen in die omstandigheden met bijzonder voordeel en tot de gelukkigste doeleinden beoefend worden.

1. In dagen van droefheid is niets geschikter dan het gebed. De persoon, die bedroefd werd, moet zelf bidden en anderen vragen voor hem te bidden. Tijden van droefheid moeten tijden van gebed zijn. Daartoe zendt God droefenissen, opdat wij opgewekt worden om Hem vroeg te zoeken, en opdat zij, die in andere tijden Hem verwaarloosd hebben, er toe gebracht mogen worden nu naar Hem te vragen. De geest is dan het nederigst, het hart is gebroken en teder, en het gebed is Gode het aangenaamst wanneer het komt uit een verslagen, nederigen geest. Droefenissen persen natuurlijk klachten af, en tot wie zullen wij beter klagen dan in het gebed tot God? Het is nodig onder droefenissen het geloof en de hoop te oefenen, en het gebed is het aangewezen middel om deze beide genaden te verkrijgen en te doen groeien. Is iemand in lijden? Dat hij bidde.

2. In dagen van vreugde en voorspoed is het zingen van psalmen het eigenaardigst. In het oorspronkelijke staat alleen zingen, psalletoo, zonder de bijvoeging van psalmen of enig ander woord, en wij leren uit de geschriften van verscheidenen uit de eerste eeuwen van het Christendom (voornamelijk uit een brief van Plinius, en uit sommige gezegden van Justinianus de Martelaar en van Tertullianus) dat de Christenen gewoon waren lofzangen te zingen in hun gemeentelijke samenkomsten, liederen naar aanleiding van een of ander deel der Schrift, of eigen gedichten. Maar sommigen menen dat Paulus, wanneer hij in de brieven aan de Colossenzen en de Efeziërs de Christenen vermaant om onder elkaar te spreken met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, psalmois kai humnois kai oodais pnaumatikais, alleen aan liederen uit de Heilige Schrift denkt, daar de psalmen van David verdeeld werden, in het Hebreeuws, in She'oeriem, Tehielliem en Mizmoriem, woorden die juist betekenen wat de apostel opnoemt. Dat moge zijn zo het wil, in elk geval zijn wij hiervan zeker, dat het psalmzingen een evangelisch voorschrift is, en dat onze vreugde een heilige, aan God gewijde vreugde moet zijn. Hier wordt ons aangewezen te zingen ten einde te tonen dat iemand, die in vreugde of voorspoed verkeert, zijn vreugde, bij zich zelven, daardoor moet openbaren. Heilige vreugde betaamt gezinnen en groepen, zowel als gemeenten in haar samenkomsten. Laat ons zingen zijn: een zingen met aangenaamheid in het hart den Heere, en Gode zal zeker deze wijze van verering aangenaam zijn.

III. Bijzondere aanwijzingen worden ons gegeven omtrent zieken, en genezende, vergevende barmhartigheid beloofd bij het naleven van die aanwijzingen. Is iemand ziek onder u, dan:

1. Moet hij tot zich roepen de ouderlingen, presbuteroes ts ekklsias, herders of dienaren, van de gemeente, James 5:14, James 5:15. Den zieken is de plicht opgelegd om te zenden om de dienaren, en van hen hulp en gebed te begeren.

2. Het is de plicht der dienaren voor de zieken te bidden, wanneer die dat begeren en hen daartoe roepen. En dat zij over hem bidden. Hun gebeden moeten op het geval betrekking hebben en hun tussenkomst moet tonen, dat zij medelijden in het onheil gevoelen.

3. In de tijden der wondergenezing werden de zieken gezalfd met olie in den naam des Heeren. Zij, die ophef van de zaak maken, beweren gewoonlijk dat deze zalving met olie de kracht had om wonderen te doen, en dat de instelling ophield toen de tijd der wonderen eindigde. In het Evangelie van Markus lezen wij, dat de apostelen vele zieken met olie zalfden en hen genazen, Mark 6:13. En ons zijn verhalen bewaard gebleven, dat dit in de gemeente nog twee honderd jaren na Christus in praktijk gebracht is, en gevolgd werd door de gave der gezondmaking, maar dat, toen de wondergave ophield, het gebruik afgeschaft werd. De papisten hebben er een sacrament van gemaakt, dat zij het laatste oliesel noemen. Zij gebruiken het, niet om de zieken te genezen, zoals de apostelen deden, maar-gelijk zij over het algemeen in de instellingen hunner kerk tegen de Schrift ingaan-zo schrijven zij hier voor dat die zalving moet toegediend worden aan degenen, die aan den oever des doods staan. De zalving der apostelen bedoelde de genezing der zieken, de paapse zalving moet dienen om de overblijfselen der zonde weg te nemen, en de ziel, naar zij beweren, instaat te stellen om des te beter met de machten in de lucht te kunnen strijden. Ofschoon zij niet, door enig zichtbaar goed gevolg, kunnen bewijzen dat Christus het volgen van deze plechtigheid goedkeurt, wensen zij toch dat de gemeente geloven zal dat de onzichtbare werking zeer wonderdadig is. Maar het is zeker beter deze zalving met olie geheel achterwege te laten dan haar te veranderen in juist het tegenovergestelde van hetgeen, waarvan in de Schrift sprake is. Sommige Protestanten hebben gemeend dat deze zalving door Christus alleen geoorloofd, maar niet voorgeschreven was. Doch het blijkt uit de woorden van Jakobus, dat zij moest toegepast worden in gevallen, waarbij geloof ter genezing aanwezig was. En sommige Protestanten hebben er uit dat gezichtspunt voor gepleit. Het was geen algemeen gebruik, zelfs niet in den apostolischen tijd, en sommigen hebben gemeend dat het in geen enkel tijdvak geheel is afgeschaft, en dat, waar een buitengewone mate van geloof aanwezig is in den zalvenden persoon en in den zieke, die gezalfd wordt, een buitengewone zegen mag verwacht worden op de naleving van dit voorschrift. Hoe dat zij, op een ding moet hier zorgvuldig gelet worden, en dat is, dat het behoud van den zieke niet toegeschreven wordt aan de zalving met olie, maar aan het gebed. Het gebed des geloofs zal den zieke behouden enz. James 5:15. En dus:

4. Het gebed voor den zieke moet uitgaan van en vergezeld zijn van een levend geloof. Daar moet geloof zijn in hem die bidt en in hem voor wie gebeden wordt. In tijden van ziekte kan men niet volstaan met een koud vormelijk gebed, maar heeft het gebed des geloofs kracht.

5. Wij moeten letten op de gevolgen van het gebed. De Heere zal hem oprichten, dat wil zeggen: indien hij iemand is, die vatbaar en geschikt is voor verlossing en indien God voor hem nog werk hier te doen heeft. En zo hij zonden zal gedaan hebben, het zal hem vergeven worden, dat is: wanneer die ziekte hem gezonden is als straf voor zekere bepaalde zonde, dan zal die zonde hem vergeven en hij, ten teken daarvan, opgericht worden. Gelijk Christus tot den geraakte zei: Ga heen en zondig niet meer, opdat u niet iets ergers geschiede, daar wordt aangeduid dat enige bepaalde zonde de oorzaak van zijn ziekte was. De grote zaak, waarom wij dus in tijden van ziekte voor ons of de onzen God zullen bidden, is vergeving van zonden. De zonde is de wortel van den dood en zijn prikkel. Indien de zonde weggenomen is, zullen wij zien dat ook de droefenis in barmhartigheid weggenomen wordt, of anders dat er barmhartigheid zal zijn in haar voortduren. Toen Hizkia, bij de vergeving zijner zonden genezing gevonden had, zei hij: Gij hebt mijne ziel lieflijk omhelsd, dat zij in de groeve der vertering niet kwam, Isaiah 38:17. In ziekte en pijn is gewoonlijk het gebed: O geef mij rust. Herstel mijn gezondheid! Maar ons gebed moet veeleer en hoofdzakelijk zijn: o God, vergeef mijne zonden!

IV. Den Christenen wordt opgedragen: Belijdt elkaar de misdaden en bidt voor elkaar, James 5:16. Sommigen menen dat dit bij James 5:14 behoort, zodat er staan zou dat de zieken aan de dienaren, die zij lieten roepen om voor hen te bidden, hun zonden moeten belijden. Inderdaad, wanneer iemand overtuigd is dat zijn ziekte een straf voor de een of andere bepaalde zonde is en de genezing van zijn ziekte niet verwachten kan zonder buitengewone smeking tot God om vergeving van die zonden, dan volgt daaruit dat hij zijn zaak moet verhalen aan hen, die voor hem bidden zullen, opdat zij weten wat en op welken grond zij vragen moeten. Maar de belijdenis hier bedoeld is die van den enen Christen aan den anderen, en niet, gelijk de papisten willen, aan een priester. Wanneer mensen elkaar onrecht aangedaan hebben, moet de onrechtvaardige daad beleden worden aan den verongelijkte. Wanneer mensen elkaar in verzoeking gebracht en gezamenlijk in enige boze daad toegestemd hebben, behoren zij elkaar te bestraffen en op te wekken tot berouw. Wanneer er misdaden van algemenen aard gepleegd zijn, waar, door openbaar onheil aangericht werd, dan moeten die ook in het openbaar beleden worden op de wijze, waardoor allen die er aan schuldig staan, best bereikt worden. En soms is het goed onze fouten aan een bezadigden dienaar of een biddenden vriend te belijden, opdat die ons helpe in het aanroepen van God om barmhartigheid en vergeving. Maar wij moeten niet menen dat Jakobus ons hier beveelt, dat wij alles moeten mededelen wat in ons of in een ander verkeerd is. Doch zover belijdenis nodig is om ons te verzoenen met hen, die vijandig tegenover ons staan, of om het kwaad, anderen aangedaan, te herstellen, of om in ene of andere gewetensvraag helderheid te krijgen en onze ziel tot rust te brengen, zover moeten wij bereid zijn om onze zonden te belijden. En soms kan het ook van groot nut zijn voor Christenen om anderen hun eigenaardige zwakheden en gebreken mede te delen, wanneer zij dat doen kunnen aan iemand van beproefde en innige vriendschap en die hen bijstaan kan in hun gebeden om vergeving van de zonden en macht om ze te bestrijden. Zij, die elkaar de zonden belijden, moeten daarna ook met en voor elkaar bidden. Het dertiende vers beveelt ons voor ons zelven te bidden. Is iemand in lijden, dat hij bidde, het veertiende raadt ons de hulp der dienaren te zoeken, en het zestiende draagt den Christenen in het algemeen op voor elkaar te bidden. Hier worden dus alle soorten van gebed aanbevolen.

V. Het grote voordeel en de uitwerking van het gebed worden verklaard en bewezen. Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel, hetzij hij voor zich zelven of voor anderen bidt, getuige het voorbeeld van Elia, James 5:17, James 5:18. Hij die bidt moet een rechtvaardig man zijn, niet rechtvaardig in den volstrekten zin van het woord, dat was ook Elia, die ons hier ten voorbeeld gesteld wordt, niet, maar rechtvaardig in Evangelische betekenis, die geen door hem bekende ongerechtigheid bemint of goedkeurt.

Had ik naar ongerechtigheid gezien met mijn hart, de Heere zou niet gehoord hebben, Psalm 66: Psalms 66:18. Het gebed zelf moet krachtig, wl doordacht, oprecht en vurig zijn. Het moet zijn een uitstorting des harten voor God en voortkomen uit een ongeveinsd geloof. Zulke gebeden vermogen veel. Zij zijn van groot voordeel voor ons zelven en kunnen zeer zegenrijk voor onze vrienden zijn, en wij mogen ons verzekerd houden dat zij Gode aangenaam zijn. Het is goed zulke tot vrienden te hebben, wier gebeden in de ogen Gods iets vermogen. De kracht des gebeds wordt hier bewezen door het voorbeeld van Elia. Dit kan ons aanmoedigen ook in gewone gevallen, want wij mogen bedenken dat Elia was een mens van gelijke bewegingen als wij. Hij was een ijverig en goed, en zeer groot man, maar hij had ook zijne gebreken en was aan zijne hartstochten onderworpen zo goed als alle anderen. In de gebeden moeten wij niet zien op de verdiensten der mensen, maar op de genade Gods. Alleen hierin moeten wij Elia navolgen, dat hij ernstig bad, of zoals er in het oorspronkelijke staat: hij bad een gebed, in den gebede bad hij. Het is niet genoeg een gebed op te zeggen, maar wij moeten in ons gebed bidden. Onze gedachten moeten gevestigd zijn, onze begeerten krachtig en vurig, de genade moet in ons werken, en wanneer wij zo bidden, zal ons gebed iets uitwerken. Elia bad dat het niet mocht regenen, en God hoorde hem in zijn smeking tegen een afgodisch, vervolgend land, zodat het niet regende op de aarde gedurende drie jaren en zes maanden. En hij bad wederom en de hemel gaf regen. Hier zien we dat het gebed de sleutel is, die den hemel sluit en opent. Hierop vinden wij een toespeling in Revelation 11:6, waar van de twee getuigen gezegd wordt dat zij den hemel sloten, zodat het niet regende. Dit voorval van buitengewone uitwerking des gebeds wordt aan de Christenen meegedeeld om hen aan te moedigen ernstig en aanhoudend in het gebed te zijn. God heeft nooit tot het zaad Jakobs gezegd: Zoek mij tevergeefs! Wanneer Elia door het gebed zulke grote en wondervolle dingen doen kon, dan zullen zeker de gebeden der rechtvaardigen niet ledig wederkeren. Want al is er niet zoveel wonderdadigs in Gods antwoorden op onze gebeden, er is toch evenveel genade in. VI. De brief eindigt met een waarschuwing om al wat in ons vermogen is te doen voor de bekering en redding van anderen, James 5:19, James 5:20. Sommigen beschouwen deze verzen als een zelfverdediging van den apostel omdat hij zo rondborstig en scherp de Joodse Christenen bestraft had voor hun menigvuldige gebreken en dwalingen. En zeker, Jakobus geeft hier een goede reden op, waarom hij zoveel over hun fouten geschreven had, omdat hij daardoor hun zielen kon redden en menigten van zonden bedekken. Maar wij mogen deze woorden niet beperken tot de bekering van hen, die van de waarheid zijn afgeweken en door den apostel tot inkeer gebracht zijn, ook niet tot de pogingen der dienaren van dezelfden aard. Er staat: Indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald en hem iemand bekeert, het doet er niet toe wie hij is, die den ander dien goeden dienst bewijst, hij is daarin een werktuig om een ziel van den dood te redden. Hen, die de apostelen hier broederen noemt, acht hij vatbaar voor dwaling. Het is geen kenteken van wijsheid en heiligheid wanneer iemand er zich op beroemt, dat hij vrij van dwaling is, evenmin wanneer men weigert te erkennen dat men dwaalt. Maar indien iemand dwaalt, al is hij nog zo groot, dan moet ge niet schromen hem zijn dwaling aan te tonen, en al is hij nog zo zwak en gering, gij moogt het niet versmaden hem wijzer en beter te maken. Indien iemand afgedwaald is van de waarheid, dat is van het Evangelie, de grote regel en maatstaf der waarheid, hetzij in leer of in wandel, gij moet beproeven hem tot die waarheid terug te brengen. Dwalingen in leer en leven gaan gewoonlijk samen. Op den bodem van elk wangedrag ligt enige leerstellige misvatting. Er is niemand doorgaand slecht dan door slechte beginselen. Dezulken bekeren is hen van de dwaling huns wegs terugbrengen en hen te verlossen van het boze, waarin zij totnogtoe geleefd hebben. Wij worden niet geroepen om een dwalenden broeder te beschuldigen en tegen hem uit te roepen, niet om over hem onheilen en smaad te brengen, maar om hem te bekeren. En wanneer we, niettegenstaande al onze pogingen daar niet in slagen, dan zijn wij nog niet gerechtigd hem te vervolgen en te verwoesten. Indien wij de werktuigen tot iemands redding mogen zijn, wordt er van ons gezegd dat wij hem bekeren, ofschoon dat voornamelijk en eigenlijk Gods werk is. En ofschoon wij aan de bekering van zondaren niets meer mogen en kunnen doen, toch mogen wij dit doen: bidden om de genade van Gods Geest om hen te bekeren en te veranderen. En zij, die op enige wijze dienstbaar zijn aan de bekering van anderen, mogen bedenken wat daarvan de gezegende gevolgen zullen zijn. Het zal hun tot grote vertroosting in dit leven zijn en hiernamaals hun een kroon verwerven. Hij, die in James 5:19 gezegd wordt van de waarheid afgedwaald te zijn, wordt in James 5:20 beschreven als iemand, die dwaalt van zijn weg, en wij kunnen ook niet zeggen iemand bekeerd te hebben wanneer wij alleen zijn gevoelens hebben veranderd, de mensen moeten er toe gebracht worden hun wegen te verbeteren en te vernieuwen. Dat is bekering: wanneer een zondaar teruggebracht wordt van de dwaling zijns wegs, niet wanneer hij van de ene partij naar de andere, van de ene denkwijze naar de andere wordt overgevoerd. Hij, die op de rechte wijze een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, zal een ziel van den dood behouden. Er is ene ziel bij betrokken, en hetgeen gedaan wordt tot redding van een ziel, zal zeker ten goede gekeerd worden. De ziel is het voornaamste gedeelte van den mens, en daarom wordt alleen van hare redding gesproken, maar dat bedoelt de redding van den gehelen mens. De geest zal gered worden van de hel en het lichaam uit het graf, en de gehele mens van den eeuwigen dood. En daarbij, door zulk een bekering van hart en leven, zal hij menigte van zonden bedekken. Deze uitspraak der Schrift is zeer troostrijk. Wij leren hier dat, ofschoon onze zonden vele zijn, ja een menigte, zij evenwel bedekt of vergeven kunnen worden, en dat, wanneer wij ons van de zonden afkeren en die verzaken, zij niet in het gericht tegen ons verschijnen zullen. De mensen mogen hun zonden zoveel toedekken en verontschuldigen als zij willen, er is geen andere afdoende weg om ze waarlijk te bedekken dan het verlaten en verzaken. Sommigen willen uit dezen tekst lezen dat de bekering menigte van zonden zal voorkomen, en al is het een ontwijfelbare waarheid dat de bekering vele zonden voorkomt in den bekeerde, ook mag men zeggen dat vele zonden voorkomen worden in anderen, op wie hij invloed heeft en met wie hij omgaat. Alles samen genomen: hoe moeten wij er ons op toeleggen om voor de bekering van zondaren de middelen te zijn! Dat zal strekken tot het geluk en de zaligheid van den bekeerde, het zal veel wandaden en veel verspreiding en vermenigvuldiging van zonden voorkomen, het zal bijdragen tot de eer en verheerlijking van God, en het zal machtig onzen troost en zaligheid vergroten ten jongsten dage. Die er velen rechtvaardigen zullen blinken als de sterren, eeuwiglijk en altoos.

Verzen 12-20

Jakobus 5:12-20

De brief nadert nu zijn einde, en de schrijver gaat zeer vlug van het ene onderwerp tot het andere over. Dat is de reden, waarom zo veel verschillende punten in deze weinige verzen behandeld worden.

I. Er wordt gewaarschuwd tegen de zonde van het zweren. Doch voor alle dingen, mijne broeders, zweert niet. James 5:12. Sommigen nemen dit al te letterlijk op, alsof de bedoeling zou zijn: Vloekt niet op uw vervolgers, op hen die u smaden en allerlei kwaad aandoen, wordt door hun onrechtvaardigheden niet zo in hartstocht ontbrand, dat gij geprikkeld wordt om hen te vloeken. Dit is zeker verboden, en het zal hen, die zich aan deze zonde overgeven, niet verontschuldigen dat zij alleen vloeken of zweren wanneer zij er toe geprikkeld worden en voor ze het zelven weten. Maar de waarschuwing van den apostel strekt zich veel verder uit. De woorden pro pantoon, zijn door sommigen vertaald in voor elk ding, en hebben zo aan dezen tekst een bedoeling gegeven, die er niet in ligt, namelijk dat zij niet in den gewonen omgang bij elk ding dat zij zeggen een eed of een vloek mogen voegen. Ongetwijfeld is de gewoonte van onnodig zweren verboden en overal in de Schrift veroordeeld als een zware zonde. Lichtzinnig zweren was onder de Joden zeer algemeen, en daar de brief gericht is aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn, gelijk hiervoren is opgemerkt, mogen wij deze waarschuwing beschouwen als aan de ongelovigen gericht. Men kan moeilijk onderstellen, dat het zweren en vloeken een van de zonden van Gods kinderen zou zijn, nadat Petrus, toen hij beschuldigd werd een discipel van Christus te zijn en zich van die beschuldiging wilde zuiveren, zwoer en vloekte, denkende dat hij hen daardoor wel zeer grondig zou overtuigen, dat hij geen discipel van Jezus was omdat het wel bekend was dat die niet durfden zweren. Maar waarschijnlijk waren sommige oppervlakkigen onder degenen, die Christenen genoemd werden, onder andere zonden, die hier opgesomd werden, ook aan deze schuldig. Het is een zonde, die in latere jaren sterk de overhand gekregen heeft, ook bij hen zelfs, die men boven anderen gerechtigd achtte tot den naam en de voorrechten van de Christenen. Het komt echter zeer zelden voor, dat men een afgescheidene van de kerk van Engeland zich aan dit kwaad hoort schuldig maken, maar onder hen, die er zich op beroemen dat zij tot de grote kerk behoren, is niets meer algemeen dan deze zonde, en de ergerlijkste eden en vloeken kwetsen dagelijks onze harten en oren. Jakobus zegt hier:

1. Voor alle dingen, zweert niet. Maar hoevelen zijn er, die menen dat dit na alle dingen komt en het lichtvaardig zweren en vloeken voor niets beduidend achten! Doch waarom is het zweren hier voor alle dingen verboden?

A. Omdat het rechtstreeks de eer van God aantast, en zeer duidelijk minachting van Zijn naam en gezag toont.

B. Omdat er tot deze zonde de minste verzoeking van alle bestaat, de mensen behalen er geen winst, geen genoegen, geen goeden naam door, hetgeen er hen toe zou kunnen bewegen, maar tonen alleen een vermaak om te zondigen en nodeloze vijandschap tegen God. Die van u schandelijk spreken, Psalms 39:20. Deze zonde is het bewijs dat iemand een vijand Gods is, hoewel men zich naar Zijn naam moge noemen en Hem soms enige tekenen van verering aanbieden. C. Omdat zij een van de zonden is, die men het moeilijkst afleert, wanneer men ze zich eenmaal aangewend heeft, en daarom moet er voor alle dingen tegen gewaarschuwd worden.

D. En voor alle dingen, zweert niet, want hoe kunt gij verwachten, dat de naam van God voor u een sterke toren in tijden van benauwdheid zal zijn, wanneer gij er in andere tijden lichtvaardig mede speelt? Maar (gelijk Mr. Baxter aanmerkt): "het is er ver vandaan, dat dit woord noodzakelijke eden verbieden zou, veelmeer worden die er door bevestigd en de daaraan verschuldigde eerbied er door bewaard." En hij voegt er bij: "De ware aard van een eed is, bij ons spreken den goeden naam van enig zeker en vast groot ding te verpanden ter verzekering van enig betwijfeld en minder groot ding, en niet, gelijk men gewoonlijk meent, een beroep op God of een anderen rechter". Hierdoor kwam het zweren bij den hemel en bij de aarde, en enigen anderen eed, zoals de apostel het noemt, in gebruik. De Joden dachten dat zij veilig gingen zolang zij slechts den groten eed van Chi-Eloah vermeden. Maar zij werden zo lichtvaardig van te zweren bij allerlei schepselen alsof die God waren, terwijl aan den anderen kant zij, die gewoonlijk en onnadenkend bij den naam van God zweren, Hem daardoor neertrekken tot het peil van alle gewone dingen.

2. Maar uw ja zij ja en het neen neen, opdat gij in geen oordeel valt, dat is: laat het u genoeg zijn enig ding eenvoudig te bevestigen of te ontkennen, weest zeker dat gij uw woord houden kunt, blijft er getrouw aan, zodat niemand u van valsheid beschuldigen kan, en dan zult gij teruggehouden worden van de veroordeling, dat gij uw woord en beloften door ondoordachte eden staaft en den naam van God misbruikt om uzelven te rechtvaardigen. De verdenking van onwaarheid verleidt de mensen tot zweren. Laat bekend worden dat gij steeds de waarheid spreekt en uw woord houdt en daardoor zult gij ondervinden dat er geen noodzaak bestaat om te bezweren wat gij gezegd hebt. Daardoor zult gij ontkomen aan de bedreiging, die bij het derde gebod gevoegd is: De Heere zal niet onschuldig houden dien, die Zijn naam ijdelijk gebruikt.

II. Wij worden vermaand ons als Christenen te onderwerpen aan de beschikkingen der Voorzienigheid. Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde. Is iemand goedsmoeds? Dat hij psalmzinge, James 5:13. Onze toestanden in de wereld zijn verschillend, en onze wijsheid is het er ons aan te onder werpen en ons in voorspoed en tegenspoed betamelijk te gedragen. Nu eens zijn wij in lijden, dan weer in vreugde. God heeft het een tegenover het ander gesteld om ons des te beter onze plichten te leren, en om de indrukken, welke daardoor op onze hartstochten en genegenheden gemaakt worden, des te meer te doen dienen tot onze godsvrucht. Droefenissen moeten ons leiden tot het gebed, voorspoed moet ons overvloedig maken in dankzegging. Wel is het gebed niet beperkt tot de tijden van smart, en de dank niet tot de dagen van blijdschap, maar die beide plichten kunnen in die omstandigheden met bijzonder voordeel en tot de gelukkigste doeleinden beoefend worden.

1. In dagen van droefheid is niets geschikter dan het gebed. De persoon, die bedroefd werd, moet zelf bidden en anderen vragen voor hem te bidden. Tijden van droefheid moeten tijden van gebed zijn. Daartoe zendt God droefenissen, opdat wij opgewekt worden om Hem vroeg te zoeken, en opdat zij, die in andere tijden Hem verwaarloosd hebben, er toe gebracht mogen worden nu naar Hem te vragen. De geest is dan het nederigst, het hart is gebroken en teder, en het gebed is Gode het aangenaamst wanneer het komt uit een verslagen, nederigen geest. Droefenissen persen natuurlijk klachten af, en tot wie zullen wij beter klagen dan in het gebed tot God? Het is nodig onder droefenissen het geloof en de hoop te oefenen, en het gebed is het aangewezen middel om deze beide genaden te verkrijgen en te doen groeien. Is iemand in lijden? Dat hij bidde.

2. In dagen van vreugde en voorspoed is het zingen van psalmen het eigenaardigst. In het oorspronkelijke staat alleen zingen, psalletoo, zonder de bijvoeging van psalmen of enig ander woord, en wij leren uit de geschriften van verscheidenen uit de eerste eeuwen van het Christendom (voornamelijk uit een brief van Plinius, en uit sommige gezegden van Justinianus de Martelaar en van Tertullianus) dat de Christenen gewoon waren lofzangen te zingen in hun gemeentelijke samenkomsten, liederen naar aanleiding van een of ander deel der Schrift, of eigen gedichten. Maar sommigen menen dat Paulus, wanneer hij in de brieven aan de Colossenzen en de Efeziërs de Christenen vermaant om onder elkaar te spreken met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, psalmois kai humnois kai oodais pnaumatikais, alleen aan liederen uit de Heilige Schrift denkt, daar de psalmen van David verdeeld werden, in het Hebreeuws, in She'oeriem, Tehielliem en Mizmoriem, woorden die juist betekenen wat de apostel opnoemt. Dat moge zijn zo het wil, in elk geval zijn wij hiervan zeker, dat het psalmzingen een evangelisch voorschrift is, en dat onze vreugde een heilige, aan God gewijde vreugde moet zijn. Hier wordt ons aangewezen te zingen ten einde te tonen dat iemand, die in vreugde of voorspoed verkeert, zijn vreugde, bij zich zelven, daardoor moet openbaren. Heilige vreugde betaamt gezinnen en groepen, zowel als gemeenten in haar samenkomsten. Laat ons zingen zijn: een zingen met aangenaamheid in het hart den Heere, en Gode zal zeker deze wijze van verering aangenaam zijn.

III. Bijzondere aanwijzingen worden ons gegeven omtrent zieken, en genezende, vergevende barmhartigheid beloofd bij het naleven van die aanwijzingen. Is iemand ziek onder u, dan:

1. Moet hij tot zich roepen de ouderlingen, presbuteroes ts ekklsias, herders of dienaren, van de gemeente, James 5:14, James 5:15. Den zieken is de plicht opgelegd om te zenden om de dienaren, en van hen hulp en gebed te begeren.

2. Het is de plicht der dienaren voor de zieken te bidden, wanneer die dat begeren en hen daartoe roepen. En dat zij over hem bidden. Hun gebeden moeten op het geval betrekking hebben en hun tussenkomst moet tonen, dat zij medelijden in het onheil gevoelen.

3. In de tijden der wondergenezing werden de zieken gezalfd met olie in den naam des Heeren. Zij, die ophef van de zaak maken, beweren gewoonlijk dat deze zalving met olie de kracht had om wonderen te doen, en dat de instelling ophield toen de tijd der wonderen eindigde. In het Evangelie van Markus lezen wij, dat de apostelen vele zieken met olie zalfden en hen genazen, Mark 6:13. En ons zijn verhalen bewaard gebleven, dat dit in de gemeente nog twee honderd jaren na Christus in praktijk gebracht is, en gevolgd werd door de gave der gezondmaking, maar dat, toen de wondergave ophield, het gebruik afgeschaft werd. De papisten hebben er een sacrament van gemaakt, dat zij het laatste oliesel noemen. Zij gebruiken het, niet om de zieken te genezen, zoals de apostelen deden, maar-gelijk zij over het algemeen in de instellingen hunner kerk tegen de Schrift ingaan-zo schrijven zij hier voor dat die zalving moet toegediend worden aan degenen, die aan den oever des doods staan. De zalving der apostelen bedoelde de genezing der zieken, de paapse zalving moet dienen om de overblijfselen der zonde weg te nemen, en de ziel, naar zij beweren, instaat te stellen om des te beter met de machten in de lucht te kunnen strijden. Ofschoon zij niet, door enig zichtbaar goed gevolg, kunnen bewijzen dat Christus het volgen van deze plechtigheid goedkeurt, wensen zij toch dat de gemeente geloven zal dat de onzichtbare werking zeer wonderdadig is. Maar het is zeker beter deze zalving met olie geheel achterwege te laten dan haar te veranderen in juist het tegenovergestelde van hetgeen, waarvan in de Schrift sprake is. Sommige Protestanten hebben gemeend dat deze zalving door Christus alleen geoorloofd, maar niet voorgeschreven was. Doch het blijkt uit de woorden van Jakobus, dat zij moest toegepast worden in gevallen, waarbij geloof ter genezing aanwezig was. En sommige Protestanten hebben er uit dat gezichtspunt voor gepleit. Het was geen algemeen gebruik, zelfs niet in den apostolischen tijd, en sommigen hebben gemeend dat het in geen enkel tijdvak geheel is afgeschaft, en dat, waar een buitengewone mate van geloof aanwezig is in den zalvenden persoon en in den zieke, die gezalfd wordt, een buitengewone zegen mag verwacht worden op de naleving van dit voorschrift. Hoe dat zij, op een ding moet hier zorgvuldig gelet worden, en dat is, dat het behoud van den zieke niet toegeschreven wordt aan de zalving met olie, maar aan het gebed. Het gebed des geloofs zal den zieke behouden enz. James 5:15. En dus:

4. Het gebed voor den zieke moet uitgaan van en vergezeld zijn van een levend geloof. Daar moet geloof zijn in hem die bidt en in hem voor wie gebeden wordt. In tijden van ziekte kan men niet volstaan met een koud vormelijk gebed, maar heeft het gebed des geloofs kracht.

5. Wij moeten letten op de gevolgen van het gebed. De Heere zal hem oprichten, dat wil zeggen: indien hij iemand is, die vatbaar en geschikt is voor verlossing en indien God voor hem nog werk hier te doen heeft. En zo hij zonden zal gedaan hebben, het zal hem vergeven worden, dat is: wanneer die ziekte hem gezonden is als straf voor zekere bepaalde zonde, dan zal die zonde hem vergeven en hij, ten teken daarvan, opgericht worden. Gelijk Christus tot den geraakte zei: Ga heen en zondig niet meer, opdat u niet iets ergers geschiede, daar wordt aangeduid dat enige bepaalde zonde de oorzaak van zijn ziekte was. De grote zaak, waarom wij dus in tijden van ziekte voor ons of de onzen God zullen bidden, is vergeving van zonden. De zonde is de wortel van den dood en zijn prikkel. Indien de zonde weggenomen is, zullen wij zien dat ook de droefenis in barmhartigheid weggenomen wordt, of anders dat er barmhartigheid zal zijn in haar voortduren. Toen Hizkia, bij de vergeving zijner zonden genezing gevonden had, zei hij: Gij hebt mijne ziel lieflijk omhelsd, dat zij in de groeve der vertering niet kwam, Isaiah 38:17. In ziekte en pijn is gewoonlijk het gebed: O geef mij rust. Herstel mijn gezondheid! Maar ons gebed moet veeleer en hoofdzakelijk zijn: o God, vergeef mijne zonden!

IV. Den Christenen wordt opgedragen: Belijdt elkaar de misdaden en bidt voor elkaar, James 5:16. Sommigen menen dat dit bij James 5:14 behoort, zodat er staan zou dat de zieken aan de dienaren, die zij lieten roepen om voor hen te bidden, hun zonden moeten belijden. Inderdaad, wanneer iemand overtuigd is dat zijn ziekte een straf voor de een of andere bepaalde zonde is en de genezing van zijn ziekte niet verwachten kan zonder buitengewone smeking tot God om vergeving van die zonden, dan volgt daaruit dat hij zijn zaak moet verhalen aan hen, die voor hem bidden zullen, opdat zij weten wat en op welken grond zij vragen moeten. Maar de belijdenis hier bedoeld is die van den enen Christen aan den anderen, en niet, gelijk de papisten willen, aan een priester. Wanneer mensen elkaar onrecht aangedaan hebben, moet de onrechtvaardige daad beleden worden aan den verongelijkte. Wanneer mensen elkaar in verzoeking gebracht en gezamenlijk in enige boze daad toegestemd hebben, behoren zij elkaar te bestraffen en op te wekken tot berouw. Wanneer er misdaden van algemenen aard gepleegd zijn, waar, door openbaar onheil aangericht werd, dan moeten die ook in het openbaar beleden worden op de wijze, waardoor allen die er aan schuldig staan, best bereikt worden. En soms is het goed onze fouten aan een bezadigden dienaar of een biddenden vriend te belijden, opdat die ons helpe in het aanroepen van God om barmhartigheid en vergeving. Maar wij moeten niet menen dat Jakobus ons hier beveelt, dat wij alles moeten mededelen wat in ons of in een ander verkeerd is. Doch zover belijdenis nodig is om ons te verzoenen met hen, die vijandig tegenover ons staan, of om het kwaad, anderen aangedaan, te herstellen, of om in ene of andere gewetensvraag helderheid te krijgen en onze ziel tot rust te brengen, zover moeten wij bereid zijn om onze zonden te belijden. En soms kan het ook van groot nut zijn voor Christenen om anderen hun eigenaardige zwakheden en gebreken mede te delen, wanneer zij dat doen kunnen aan iemand van beproefde en innige vriendschap en die hen bijstaan kan in hun gebeden om vergeving van de zonden en macht om ze te bestrijden. Zij, die elkaar de zonden belijden, moeten daarna ook met en voor elkaar bidden. Het dertiende vers beveelt ons voor ons zelven te bidden. Is iemand in lijden, dat hij bidde, het veertiende raadt ons de hulp der dienaren te zoeken, en het zestiende draagt den Christenen in het algemeen op voor elkaar te bidden. Hier worden dus alle soorten van gebed aanbevolen.

V. Het grote voordeel en de uitwerking van het gebed worden verklaard en bewezen. Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel, hetzij hij voor zich zelven of voor anderen bidt, getuige het voorbeeld van Elia, James 5:17, James 5:18. Hij die bidt moet een rechtvaardig man zijn, niet rechtvaardig in den volstrekten zin van het woord, dat was ook Elia, die ons hier ten voorbeeld gesteld wordt, niet, maar rechtvaardig in Evangelische betekenis, die geen door hem bekende ongerechtigheid bemint of goedkeurt.

Had ik naar ongerechtigheid gezien met mijn hart, de Heere zou niet gehoord hebben, Psalm 66: Psalms 66:18. Het gebed zelf moet krachtig, wl doordacht, oprecht en vurig zijn. Het moet zijn een uitstorting des harten voor God en voortkomen uit een ongeveinsd geloof. Zulke gebeden vermogen veel. Zij zijn van groot voordeel voor ons zelven en kunnen zeer zegenrijk voor onze vrienden zijn, en wij mogen ons verzekerd houden dat zij Gode aangenaam zijn. Het is goed zulke tot vrienden te hebben, wier gebeden in de ogen Gods iets vermogen. De kracht des gebeds wordt hier bewezen door het voorbeeld van Elia. Dit kan ons aanmoedigen ook in gewone gevallen, want wij mogen bedenken dat Elia was een mens van gelijke bewegingen als wij. Hij was een ijverig en goed, en zeer groot man, maar hij had ook zijne gebreken en was aan zijne hartstochten onderworpen zo goed als alle anderen. In de gebeden moeten wij niet zien op de verdiensten der mensen, maar op de genade Gods. Alleen hierin moeten wij Elia navolgen, dat hij ernstig bad, of zoals er in het oorspronkelijke staat: hij bad een gebed, in den gebede bad hij. Het is niet genoeg een gebed op te zeggen, maar wij moeten in ons gebed bidden. Onze gedachten moeten gevestigd zijn, onze begeerten krachtig en vurig, de genade moet in ons werken, en wanneer wij zo bidden, zal ons gebed iets uitwerken. Elia bad dat het niet mocht regenen, en God hoorde hem in zijn smeking tegen een afgodisch, vervolgend land, zodat het niet regende op de aarde gedurende drie jaren en zes maanden. En hij bad wederom en de hemel gaf regen. Hier zien we dat het gebed de sleutel is, die den hemel sluit en opent. Hierop vinden wij een toespeling in Revelation 11:6, waar van de twee getuigen gezegd wordt dat zij den hemel sloten, zodat het niet regende. Dit voorval van buitengewone uitwerking des gebeds wordt aan de Christenen meegedeeld om hen aan te moedigen ernstig en aanhoudend in het gebed te zijn. God heeft nooit tot het zaad Jakobs gezegd: Zoek mij tevergeefs! Wanneer Elia door het gebed zulke grote en wondervolle dingen doen kon, dan zullen zeker de gebeden der rechtvaardigen niet ledig wederkeren. Want al is er niet zoveel wonderdadigs in Gods antwoorden op onze gebeden, er is toch evenveel genade in. VI. De brief eindigt met een waarschuwing om al wat in ons vermogen is te doen voor de bekering en redding van anderen, James 5:19, James 5:20. Sommigen beschouwen deze verzen als een zelfverdediging van den apostel omdat hij zo rondborstig en scherp de Joodse Christenen bestraft had voor hun menigvuldige gebreken en dwalingen. En zeker, Jakobus geeft hier een goede reden op, waarom hij zoveel over hun fouten geschreven had, omdat hij daardoor hun zielen kon redden en menigten van zonden bedekken. Maar wij mogen deze woorden niet beperken tot de bekering van hen, die van de waarheid zijn afgeweken en door den apostel tot inkeer gebracht zijn, ook niet tot de pogingen der dienaren van dezelfden aard. Er staat: Indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald en hem iemand bekeert, het doet er niet toe wie hij is, die den ander dien goeden dienst bewijst, hij is daarin een werktuig om een ziel van den dood te redden. Hen, die de apostelen hier broederen noemt, acht hij vatbaar voor dwaling. Het is geen kenteken van wijsheid en heiligheid wanneer iemand er zich op beroemt, dat hij vrij van dwaling is, evenmin wanneer men weigert te erkennen dat men dwaalt. Maar indien iemand dwaalt, al is hij nog zo groot, dan moet ge niet schromen hem zijn dwaling aan te tonen, en al is hij nog zo zwak en gering, gij moogt het niet versmaden hem wijzer en beter te maken. Indien iemand afgedwaald is van de waarheid, dat is van het Evangelie, de grote regel en maatstaf der waarheid, hetzij in leer of in wandel, gij moet beproeven hem tot die waarheid terug te brengen. Dwalingen in leer en leven gaan gewoonlijk samen. Op den bodem van elk wangedrag ligt enige leerstellige misvatting. Er is niemand doorgaand slecht dan door slechte beginselen. Dezulken bekeren is hen van de dwaling huns wegs terugbrengen en hen te verlossen van het boze, waarin zij totnogtoe geleefd hebben. Wij worden niet geroepen om een dwalenden broeder te beschuldigen en tegen hem uit te roepen, niet om over hem onheilen en smaad te brengen, maar om hem te bekeren. En wanneer we, niettegenstaande al onze pogingen daar niet in slagen, dan zijn wij nog niet gerechtigd hem te vervolgen en te verwoesten. Indien wij de werktuigen tot iemands redding mogen zijn, wordt er van ons gezegd dat wij hem bekeren, ofschoon dat voornamelijk en eigenlijk Gods werk is. En ofschoon wij aan de bekering van zondaren niets meer mogen en kunnen doen, toch mogen wij dit doen: bidden om de genade van Gods Geest om hen te bekeren en te veranderen. En zij, die op enige wijze dienstbaar zijn aan de bekering van anderen, mogen bedenken wat daarvan de gezegende gevolgen zullen zijn. Het zal hun tot grote vertroosting in dit leven zijn en hiernamaals hun een kroon verwerven. Hij, die in James 5:19 gezegd wordt van de waarheid afgedwaald te zijn, wordt in James 5:20 beschreven als iemand, die dwaalt van zijn weg, en wij kunnen ook niet zeggen iemand bekeerd te hebben wanneer wij alleen zijn gevoelens hebben veranderd, de mensen moeten er toe gebracht worden hun wegen te verbeteren en te vernieuwen. Dat is bekering: wanneer een zondaar teruggebracht wordt van de dwaling zijns wegs, niet wanneer hij van de ene partij naar de andere, van de ene denkwijze naar de andere wordt overgevoerd. Hij, die op de rechte wijze een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, zal een ziel van den dood behouden. Er is ene ziel bij betrokken, en hetgeen gedaan wordt tot redding van een ziel, zal zeker ten goede gekeerd worden. De ziel is het voornaamste gedeelte van den mens, en daarom wordt alleen van hare redding gesproken, maar dat bedoelt de redding van den gehelen mens. De geest zal gered worden van de hel en het lichaam uit het graf, en de gehele mens van den eeuwigen dood. En daarbij, door zulk een bekering van hart en leven, zal hij menigte van zonden bedekken. Deze uitspraak der Schrift is zeer troostrijk. Wij leren hier dat, ofschoon onze zonden vele zijn, ja een menigte, zij evenwel bedekt of vergeven kunnen worden, en dat, wanneer wij ons van de zonden afkeren en die verzaken, zij niet in het gericht tegen ons verschijnen zullen. De mensen mogen hun zonden zoveel toedekken en verontschuldigen als zij willen, er is geen andere afdoende weg om ze waarlijk te bedekken dan het verlaten en verzaken. Sommigen willen uit dezen tekst lezen dat de bekering menigte van zonden zal voorkomen, en al is het een ontwijfelbare waarheid dat de bekering vele zonden voorkomt in den bekeerde, ook mag men zeggen dat vele zonden voorkomen worden in anderen, op wie hij invloed heeft en met wie hij omgaat. Alles samen genomen: hoe moeten wij er ons op toeleggen om voor de bekering van zondaren de middelen te zijn! Dat zal strekken tot het geluk en de zaligheid van den bekeerde, het zal veel wandaden en veel verspreiding en vermenigvuldiging van zonden voorkomen, het zal bijdragen tot de eer en verheerlijking van God, en het zal machtig onzen troost en zaligheid vergroten ten jongsten dage. Die er velen rechtvaardigen zullen blinken als de sterren, eeuwiglijk en altoos.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op James 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/james-5.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile