Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
1 Korinthiërs 2

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 2

De apostel gaat in dit hoofdstuk met zijn bewijsvoering voort, en

I. Herinnert de Corinthiërs aan de eenvoudige wijze waar op hij hun het Evangelie gebracht heeft, 1 Corinthians 2:1 Maar daarna

II. toont hij hun aan, dat hij hun heeft meegedeeld e en schat van de hoogste en zuiverste wijsheid, die alle pogingen van alle wijsgeren ver overtrof, die nooit in het hart van enigen mens zou opgekomen zijn indien ze niet geopenbaard ware, en die slechts ontvangen worden kan en ter zaligheid gedijen door het licht en den invloed van dien Geest, die haar openbaarde, 1 Corinthians 2:6.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 2

De apostel gaat in dit hoofdstuk met zijn bewijsvoering voort, en

I. Herinnert de Corinthiërs aan de eenvoudige wijze waar op hij hun het Evangelie gebracht heeft, 1 Corinthians 2:1 Maar daarna

II. toont hij hun aan, dat hij hun heeft meegedeeld e en schat van de hoogste en zuiverste wijsheid, die alle pogingen van alle wijsgeren ver overtrof, die nooit in het hart van enigen mens zou opgekomen zijn indien ze niet geopenbaard ware, en die slechts ontvangen worden kan en ter zaligheid gedijen door het licht en den invloed van dien Geest, die haar openbaarde, 1 Corinthians 2:6.

Verzen 1-5

1 Corinthiërs 2:1-5

In deze afdeling vervolgt de apostel zijn onderwerp, en herinnert den Corinthiërs hoe hij handelde toen hij eerst het Evangelie hun verkondigde.

I. Ten opzichte van het onderwerp zegt hij ons, 1 Corinthians 2:2 :Ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en dien gekruisigd. Geen vertoning van andere wetenschap dan deze, geen andere prediking dan om de kennis van Jezus Christus, en dien gekruisigd, mede te delen. Christus, in Zijn persoon en bedieningen is het kort-begrip en de inhoud van het Evangelie, en moet het grote onderwerp zijn van de prediking van den Evangeliedienaar. Zijn werk is de banier van het kruis te ontplooien en de mensen daaronder te nodigen. Ieder, die Paulus hoorde prediken, bemerkte dat hij zo voortdurend deze snaar aanroerde dat men zeggen zou: hij wist niets anders dan Christus en dien gekruisigd. Welke andere wetenschap hij ook bezat, deze was de enige welke hij verkondigde, hij toonde zich verplicht om deze alleen onder zijne hoorders te verspreiden.

II. De wijze, waarop hij Christus predikte, is hier ook opmerkenswaard.

1. Ontkennend. Hij was niet gekomen met uitnemendheid van woorden of van wijsheid, 1 Corinthians 2:1.

Zijn rede en zijn prediking was niet in bewegelijke woorden der menselijke wijsheid. 1 Corinthians 2:4. Hij trachtte niet een fijn redenaar of diepzinnig wijsgeer te schijnen, hij deed zich niet aan hen voor als een man van overvloed van schone woorden, of van diepe redenering en buitengewone geleerdheid en gevatheid. Hij beoogde niet het oor te winnen door fraaie zinswendingen en uitgezochte uitdrukkingen, evenmin zocht hij te behagen en te boeien door schittering van vernuftige opmerkingen. Zomin zijn spreekwijze als de wijsheid welke hij onderwees, hadden haar oorsprong in menselijke kunde, hij had beide in een andere school geleerd. Goddelijke wijsheid heeft er geen behoeft e aan door menselijke fraaiheden aanbevolen te worden.

2. Bevestigend. Hij kwam onder hen verkondigen de getuigenis van God, 1 Corinthians 2:1. Hij verkondigde een goddelijke openbaring, en gaf voldoende bewijzen voor de echtheid daarvan, beide door de overeenstemming met oude voorzeggingen en door tegenwoordige wonderen, en dat was hem genoeg. Schone woordenkeus en wetenschappelijke kunst en bewijsvoering konden geen gewicht bijzetten aan hetgeen door zulk gezag werd aanbevolen. Hij was bij hen in zwakheid, en in vreze, en in vele beving, en toch was zijn prediking in betoning des Geestes en der kracht, 1 Corinthians 2:3, 1 Corinthians 2:4. Zijne vijanden in de gemeente van Corinthe spraken van hem met grote verachting: De tegenwoordigheid des lichaams is zwak, en de rede is verachtelijk, zeiden zij: 2 Corinthians 10:10. Misschien was hij klein van gestalte en zwak van stem, maar ofschoon hij niet zulk een redenaar was als sommige anderen, is het toch duidelijk dat hij geen slecht spreker was. De inwoners van Lystre hielden hem voor hun afgod Mercurius, in menselijke gedaante verschenen, omdat hij de voornaamste woordvoerder was, Acts 14:12. Ook ontbrak het hem niet aan moed of beslistheid om zijn werk voort te zetten, hij was in geen ding door zijn tegenstanders verschrikt. Evenwel was hij geen pocher. Hij praalde niet hoogmoedig gelijk zijn wederpartijders. Hij handelde in zijne bediening met veel bescheidenheid, voorzichtigheid en zorg. Hij gedroeg zich zeer nederig onder hen, niet als iemand, wie de hem toevertrouwde eer en gezag ijdel maakten, maar als iemand, die verplicht was zich getrouw te gedragen en zich zelven te wantrouwen, opdat hij niet mocht tekortkomen in den hem opgelegden last. Merk op: niemand kent de vreze en beving van getrouwe dienaren, die over de zielen ijveren met goddelijken ijver, een diep gevoel van eigen zwakheid is de oorzaak van deze vreze en beving. Zij weten hoe onnut zij zijn in zich zelven, en vrezen daarom voor zich zelven. Maar, ofschoon Paulus met deze bescheidenheid en voorzichtigheid handelde, toch sprak hij met gezag, in de betoning des Geestes en der kracht. Hij predikte de waarheid van Christus in haar oorspronkelijke gedaante en met eenvoudige woorden. Hij legde de leer bloot zoals de Geest hem die gaf, en liet het aan den Geest over door uiterlijke openbaring in tekenen en wonderen en door Zijn invloed in de harten der mensen, de waarheid der prediking te bevestigen en haar aanneming te bewerkstelligen.

III. Hier wordt meegedeeld met welk doel hij den gekruisigden Christus op deze wijze predikte: opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods, 1 Corinthians 2:5, dat ze niet door menselijke beweeggronden overreed of door menselijke bewijsvoering overmocht zouden worden, opdat niemand zou zeggen dat redeneerkunst of welsprekendheid hen Christenen gemaakt had. Maar indien niets dan Christus en die gekruisigd eenvoudig verkondigd werd, kon het welslagen uitsluitend toegeschreven worden aan een goddelijke macht, die het woord vergezelde. Het geloof moet gegrond zijn, niet op menselijke wijsheid, maar op goddelijke getuigenis en arbeid. Het Evangelie was zo verkondigd, dat God alleen in alles verheerlijkt zou worden.

Verzen 1-5

1 Corinthiërs 2:1-5

In deze afdeling vervolgt de apostel zijn onderwerp, en herinnert den Corinthiërs hoe hij handelde toen hij eerst het Evangelie hun verkondigde.

I. Ten opzichte van het onderwerp zegt hij ons, 1 Corinthians 2:2 :Ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en dien gekruisigd. Geen vertoning van andere wetenschap dan deze, geen andere prediking dan om de kennis van Jezus Christus, en dien gekruisigd, mede te delen. Christus, in Zijn persoon en bedieningen is het kort-begrip en de inhoud van het Evangelie, en moet het grote onderwerp zijn van de prediking van den Evangeliedienaar. Zijn werk is de banier van het kruis te ontplooien en de mensen daaronder te nodigen. Ieder, die Paulus hoorde prediken, bemerkte dat hij zo voortdurend deze snaar aanroerde dat men zeggen zou: hij wist niets anders dan Christus en dien gekruisigd. Welke andere wetenschap hij ook bezat, deze was de enige welke hij verkondigde, hij toonde zich verplicht om deze alleen onder zijne hoorders te verspreiden.

II. De wijze, waarop hij Christus predikte, is hier ook opmerkenswaard.

1. Ontkennend. Hij was niet gekomen met uitnemendheid van woorden of van wijsheid, 1 Corinthians 2:1.

Zijn rede en zijn prediking was niet in bewegelijke woorden der menselijke wijsheid. 1 Corinthians 2:4. Hij trachtte niet een fijn redenaar of diepzinnig wijsgeer te schijnen, hij deed zich niet aan hen voor als een man van overvloed van schone woorden, of van diepe redenering en buitengewone geleerdheid en gevatheid. Hij beoogde niet het oor te winnen door fraaie zinswendingen en uitgezochte uitdrukkingen, evenmin zocht hij te behagen en te boeien door schittering van vernuftige opmerkingen. Zomin zijn spreekwijze als de wijsheid welke hij onderwees, hadden haar oorsprong in menselijke kunde, hij had beide in een andere school geleerd. Goddelijke wijsheid heeft er geen behoeft e aan door menselijke fraaiheden aanbevolen te worden.

2. Bevestigend. Hij kwam onder hen verkondigen de getuigenis van God, 1 Corinthians 2:1. Hij verkondigde een goddelijke openbaring, en gaf voldoende bewijzen voor de echtheid daarvan, beide door de overeenstemming met oude voorzeggingen en door tegenwoordige wonderen, en dat was hem genoeg. Schone woordenkeus en wetenschappelijke kunst en bewijsvoering konden geen gewicht bijzetten aan hetgeen door zulk gezag werd aanbevolen. Hij was bij hen in zwakheid, en in vreze, en in vele beving, en toch was zijn prediking in betoning des Geestes en der kracht, 1 Corinthians 2:3, 1 Corinthians 2:4. Zijne vijanden in de gemeente van Corinthe spraken van hem met grote verachting: De tegenwoordigheid des lichaams is zwak, en de rede is verachtelijk, zeiden zij: 2 Corinthians 10:10. Misschien was hij klein van gestalte en zwak van stem, maar ofschoon hij niet zulk een redenaar was als sommige anderen, is het toch duidelijk dat hij geen slecht spreker was. De inwoners van Lystre hielden hem voor hun afgod Mercurius, in menselijke gedaante verschenen, omdat hij de voornaamste woordvoerder was, Acts 14:12. Ook ontbrak het hem niet aan moed of beslistheid om zijn werk voort te zetten, hij was in geen ding door zijn tegenstanders verschrikt. Evenwel was hij geen pocher. Hij praalde niet hoogmoedig gelijk zijn wederpartijders. Hij handelde in zijne bediening met veel bescheidenheid, voorzichtigheid en zorg. Hij gedroeg zich zeer nederig onder hen, niet als iemand, wie de hem toevertrouwde eer en gezag ijdel maakten, maar als iemand, die verplicht was zich getrouw te gedragen en zich zelven te wantrouwen, opdat hij niet mocht tekortkomen in den hem opgelegden last. Merk op: niemand kent de vreze en beving van getrouwe dienaren, die over de zielen ijveren met goddelijken ijver, een diep gevoel van eigen zwakheid is de oorzaak van deze vreze en beving. Zij weten hoe onnut zij zijn in zich zelven, en vrezen daarom voor zich zelven. Maar, ofschoon Paulus met deze bescheidenheid en voorzichtigheid handelde, toch sprak hij met gezag, in de betoning des Geestes en der kracht. Hij predikte de waarheid van Christus in haar oorspronkelijke gedaante en met eenvoudige woorden. Hij legde de leer bloot zoals de Geest hem die gaf, en liet het aan den Geest over door uiterlijke openbaring in tekenen en wonderen en door Zijn invloed in de harten der mensen, de waarheid der prediking te bevestigen en haar aanneming te bewerkstelligen.

III. Hier wordt meegedeeld met welk doel hij den gekruisigden Christus op deze wijze predikte: opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods, 1 Corinthians 2:5, dat ze niet door menselijke beweeggronden overreed of door menselijke bewijsvoering overmocht zouden worden, opdat niemand zou zeggen dat redeneerkunst of welsprekendheid hen Christenen gemaakt had. Maar indien niets dan Christus en die gekruisigd eenvoudig verkondigd werd, kon het welslagen uitsluitend toegeschreven worden aan een goddelijke macht, die het woord vergezelde. Het geloof moet gegrond zijn, niet op menselijke wijsheid, maar op goddelijke getuigenis en arbeid. Het Evangelie was zo verkondigd, dat God alleen in alles verheerlijkt zou worden.

Verzen 6-16

1 Corinthiërs 2:6-16

In dit gedeelte van het hoofdstuk toont de apostel hun, dat hij, ofschoon niet tot hen gekomen met de uitnemendheid van menselijke wijsheid of met enige van de voorgewende wetenschap en letterkunde van de Joden en Grieken, hun een schat van de zuiverste en hoogste wijsheid gebracht had. Wij spreken wijsheid onder de volmaakten, 1 Corinthians 2:6, 1 Corinthians 2:7, onder hen, die wel onderwezen zijn in de Christelijke leer en tot enige mondigheid in de dingen Gods gekomen zijn. Zij, die deze leer als goddelijk ontvangen hebben, en, verlicht door den Heiligen Geest, er enig inzicht in bekomen hebben, ontdekken er ware wijsheid in. Zij verstaan niet slechts de eenvoudige geschiedenis van Christus en dien gekruisigd, maar bespeuren daarin ook de diepe en bewonderenswaardige bedoeling van de goddelijke wijsheid. Ofschoon hetgeen wij prediken voor de wereld dwaasheid is, is het voor hen wijsheid. Zij worden er wijs door en bemerken er wijsheid in. Let op: Zij, die zelf wijs werden, zijn de enige bevoegde beoordelaars van wat wijsheid is, maar niet de wijsheid dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, doch de wijsheid Gods, bestaande in verborgenheid, 1 Corinthians 2:6, 1 Corinthians 2:7. Geen wereldse, maar goddelijke wijsheid, niet die, welke de mensen dezer wereld zouden ontdekt hebben, of welke wereldse mensen, onder de leiding van hoogmoed, hartstocht, weetgierigheid en wereldse belangen, terwijl ze den Geest Gods minachten, verkrijgen kunnen. Hoe verschillend is het oordeel Gods van dat der wereld! Hij ziet niet gelijk de mens ziet. De wijsheid, welke Hij onderwijst is van geheel andere soort dan die, welke onder dezen naam in de wereld doorgaat. Het is niet de wijsheid van staatslieden of wijsgeren, of rabbijnen, 1 Corinthians 2:6, die zij onderwijzen of goedkeuren, maar de wijsheid Gods bestaande in verborgenheid, die bedekt was, die Hij langen tijd voor zich zelven gehouden en voor de wereld bedekt had, en de diepte waarvan, nu ze is ontdekt, niemand dan Hij kan peilen. De verborgenheid, die verborgen is geweest van eeuwen en geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijne heiligen, Colossians 1:26, geheel en al verborgen voor de heidenwereld, en geheimzinnig gemaakt voor de Joden, daar ze gewikkeld was in duistere typen en verwijderde profetieën, maar ons geopenbaard en kenbaar gemaakt door den Geest Gods. Let op het voorrecht van hen, die de openbaring des Evangelies genieten, voor hen zijn de typen onthuld, de geheimenissen duidelijk gemaakt, de profetieën uitgelegd, en de geheime raad Gods ligt voor hen open. De wijsheid Gods in een verborgenheid is nu aan de heiligen meegedeeld. Merk nu, wat de wijsheid betreft, op het volgende:

I. Haar oorsprong en beginsel. God heeft haar tevoren verordend tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was, 1 Corinthians 2:7. Zij was verordend door God, Hij heeft lang-geleden besloten haar te openbaren en kenbaar te maken, voor vele jaren, van den beginne, zelfs van eeuwigheid, en zulks tot onze heerlijkheid, heerlijkheid van ons, zowel ons, apostelen, als ons Christenen. Het was een grote eer voor de apostelen, dat hun de openbaring van deze wijsheid was toevertrouwd. Het was een groot en eervol voorrecht voor de Christenen, dat deze heerlijke wijsheid hun geopenbaard werd. En de wijsheid Gods, geopenbaard in het Evangelie, de goddelijke wijsheid, onderwezen door het Evangelie, bereidt ons voor onze eeuwige heerlijkheid en gelukzaligheid in de toekomende wereld. De raad Gods betreffende onze verlossing bestaat van eeuwigheid en bedoelt de heerlijkheid en gelukzaligheid der heiligen. En welke diepe wijsheid was er in dezen raad! De wijsheid Gods is beide aangewend en ontplooid ter verheerlijking van Zijne heiligen-van eeuwigheid aangewend, in den tijd ontplooid, om hen, beide hier en hiernamaals, voor tijd en eeuwigheid, gelukkig te maken. Welke eer heeft Hij op Zijne heiligen gelegd! II. De onwetendheid van de grote mannen dezer wereld in dat opzicht: Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft, 1 Corinthians 2:8, de voornamen door gezag, macht, wijsheid of geleerdheid. Het schijnt dat hier vooral de Romeinse stadhouder en de leiders en oversten van de Joodse kerk en natie bedoeld worden. Dezen waren de oversten dezer wereld of dezer eeuw, die, hadden zij de ware en heerlijke wijsheid gekend, den Heere der heerlijkheid niet gekruisigd zouden hebben. Dat deden Pilatus en de Joodse overheden letterlijk op het vonnis van den een naar de dringende begeerte van de anderen. Let op: Jezus Christus is de Heere der heerlijkheid, een titel veel te groot voor enig schepsel, en de reden waarom Hij gehaat werd, was dat men Hem niet kende. Hadden Zijne kruisigers Hem gekend, geweten wie en wat Hij was, zij zouden hun onheilige handen weerhouden en Hem niet gevat en vermoord hebben. Daarom pleitte Hij bij Zijn Vader om vergeving voor hen: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen, Luke 23:34. Daar zijn vele dingen, welke de mensen niet doen zouden, indien zij de wijsheid Gods in het grote werk der verlossing kenden. Zij handelen zoals ze doen omdat ze blind en onachtzaam zijn. Zij kennen de waarheid niet, of willen haar niet kennen.

III. Het is ene wijsheid, die zonder openbaring niet had kunnen ontdekt worden, gelijk Jesaja zegt, 64:4. Van ouds heeft men het niet gehoord, noch met oren vernomen, en geen oog heeft het gezien, behalve Gij, o God, wat Hij doen zal hem, die op Hem wacht, die op Zijn goedheid wacht, (vertaling der 70). Het was in de Joodse gelovigen een bewijs van liefde tot God, zo ze leefden in de verwachting van de vervulling der Evangelische beloften. Wachten op God is een bewijs van liefde tot Hem. Ziet deze is onze God, wij hebben Hem verwacht, Isaiah 25:9. Merk op: Er zijn dingen, die God bereid heeft voor hen, die Hem liefhebben en op Hem wachten. Daar zijn zulke dingen voor hen bereid in het toekomende leven, dingen welke het gevoel niet kan ontdekken, welke thans niet voor onze oren geopenbaard kunnen worden, welke niet in onze harten opkomen. Leven en onverderflijkheid zijn aan het licht gebracht door het Evangelie, 2 Timothy 1:10. Maar de apostel spreekt hier van het onderwerp der goddelijke openbaring door het Evangelie. Dat is zo als geen oog heeft gezien en geen oor gehoord. De grote waarheden van het Evangelie zijn dingen, die liggen buiten de sfeer van menselijke waarneming.

Het oog heeft het niet gezien en het oor heeft het niet gehoord en in het hart des mensen is het niet opgeklommen. Waren het verstandelijke zaken, dan zouden ze door het oog der rede ontdekt kunnen zijn, door het oor aan de ziel meegedeeld, als voorwerpen van gewoon menselijk weten, en dan ware er geen openbaring nodig geweest. Maar aangezien ze buiten de sfeer der natuur liggen, kunnen wij ze niet ontdekken dan bij het licht der openbaring. En daarom moeten wij ze aannemen zoals ze in de Schrift neergelegd zijn, en zoals het Gode behaagd heeft ze te openbaren.

IV. Wij zien hier op welke wijze God ons deze wijsheid heeft ontdekt. God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest, 1 Corinthians 2:10. De Schrift is ingegeven door God. De heilige mensen Gods, van den Geest gedreven, hebben ze gesproken, 2 Peter 1:21. En de apostelen spraken door ingeving van dezelfden Geest, want Hij onderwees hen en deed hen spreken. Hier is een bewijs voor het goddelijk gezag van de Heilige Schrift. Paulus schreef wat hij onderwees, en wat hij onderwees was hem door God geopenbaard door Zijnen Geest, die Geest die alle dingen onderzoekt, ook de diepten Gods, en Hij weet wat Gods is, zoals de geest des mensen weet hetgeen des mensen is, 1 Corinthians 2:11. Deze woorden geven een dubbelen bewijsgrond om de goddelijkheid van den Heiligen Geest te staven. 1. Alwetendheid wordt Hem toegeschreven: Hij onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. Hij draagt nauwkeurig kennis van al deze dingen, en komt in de eigen diepten Gods, Hij dringt door in Zijn geheimsten raad. Wie kan zo volkomen kennis van God hebben dan God zelf?

2. Deze zinspeling schijnt aan te duiden, dat de Heilige Geest voor God is wat des mensen geest voor den mens is. Nu, de geest des mensen is volkomen een met hem. Hij kan niet buiten zijn geest. Zo kan God niet zonder Zijn Geest. Hij is even goed en onafscheidelijk een met God als des mensen geest is met den mens. De mens kent zijn eigen geest omdat zijn geest een is met hem. De Geest Gods kent de dingen Gods omdat Hij een is met God. En gelijk niemand te weten kan komen wat in eens anders geest is, tenzij deze hem dat mededeelt en openbaart, zo kunnen wij den geheimen raad en het voornemen van God niet kennen tenzij ze ons bekend gemaakt worden door Zijn Heiligen Geest. Wij kunnen ze in `t geheel niet kennen tenzij Hij ze voorwerpelijk mededeelt door de uitwendige openbaring, wij kunnen ze niet tot zaligheid kennen of geloven, tenzij Hij daartoe onze vermogens opent en het oog van onzen geest verlicht en ons kennis en geloof in Hem geeft. En door dezen Geest hadden de apostelen ontvangen de wijsheid Gods in verborgenheid, welke zij verkondigden. Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest, die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn, 1 Corinthians 2:12, niet de geest, welke is in de wijzen dezer wereld, 1 Corinthians 2:6, of in de oversten dezer wereld, 1 Corinthians 2:8, maar de Geest, welke van God is, of van God uitgaat. Wat wij u geven in den naam van God hebben wij door Zijne ingeving, en het is door Zijn genadige verlichting en invloed, dat wij weten de dingen, die ons van God geschonken zijn tot zaligheid, dat is: de grote voorrechten van het Evangelie, welke de vrije gave Gods zijn, uitdelingen van loutere en rijke genade. Ofschoon deze dingen ons gegeven zijn en de openbaring van deze gaven ons gedaan is, kunnen wij ze niet zaligmakend weten tenzij wij den Geest hebben. De apostelen hadden de openbaring van deze dingen van den Geest Gods, en hun zaligmakende werking door dezelfden Geest.

V. Wij zien hier op welke wijze deze wijsheid werd onderwezen of meegedeeld. Dewelke wij ook spreken niet met woorden, welke de menselijke wijsheid leert, maar met woorden, die de Heilige Geest leert, 1 Corinthians 2:13. Zij hadden de wijsheid, die ze onderwezen, niet ontvangen van de wijze mensen der wereld, niet door hun eigen onderzoek en vinding, maar van den Geest Gods. Ook staken ze haar niet in een wereldlijk kleed, maar verkondigden de leer van Christus met woorden, die de Heilige Geest hun onderwees. Hij gaf hun niet alleen de kennis van deze dingen, maar ook de uiting. Merk op: De waarheden Gods behoeven niet opgesierd te worden door menselijke redekunst, maar worden het best meegedeeld in de woorden, die de Heilige Geest leert. De Geest van God weet veel beter hoe de dingen Gods moeten gezegd worden dan de beste beoordelaars, redenaars of wijsgeren. Geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende, het ene deel der openbaring met het andere, de openbaring van het Evangelie met die des Ouden Verbonds, de onthullingen van het Nieuwe Testament met de typen en profetieën van het Oude. De vergelijking van de dingen der openbaring met die der wetenschap, van de bovennatuurlijke dingen met de natuurlijke, is een slechte maatstaf. Geestelijke dingen, samengevoegd zijnde, zullen elkaar opklaren, maar indien met de beginselen van menselijke kunst en wetenschap de proef genomen wordt op de openbaring, zullen we zeker geheel verkeerd over haar en de dingen die zij bevat oordelen. Want geestelijke dingen met geestelijke samenvoegen, over geestelijke onderwerpen, onderwerpen van openbaring en van geestelijk leven, geestelijk spreken, is eenvoudig en duidelijk. De taal van den Geest Gods is de meest geschikte om zijne mening kenbaar te maken. VI. Wij hebben hier ene uiteenzetting hoe deze wijsheid verkregen wordt.

1. De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn, want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden, 1 Corinthians 2:14.

De natuurlijke mens, de vleselijke mens.

A. De mens onder de macht der verdorvenheid, niet verlicht door den Geest Gods, dien Judas noemt: natuurlijke mensen, den Geest niet hebbende, 1 Corinthians 2:19. Ongeheiligde mensen begrijpen de dingen Gods niet. Het verstand is door de verdorvenheid onzer natuur, welke de val veroorzaakte, en door het wegzinken in deze wanorde door onze eigen zonden, volkomen onbekwaam geworden om de stralen van goddelijk licht op te vangen, het heeft er vooroordeel tegen. Voor zulk een ziel zijn de waarheden Gods dwaasheid. De mensen houden die voor beuzelachtige en dwaze dingen, hun aandacht onwaardig. Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen, John 1:5. Niet dat het natuurlijk onderscheidingsvermogen verloren is, maar slechte bewegingen en boze beginselen maken den mens onwillig om de gedachten Gods te verstaan, de geestelijke kracht van Zijn koninkrijk te erkennen en zich aan hare macht te onderwerpen. De bezielende stralen van den Geest van waarheid en heiligheid moeten den geest verlichten om hun heerlijkheid te doen zien, en hem zo van hun waarheid overtuigen dat hij bereid wordt hen van harte te ontvangen en te omhelzen. Derhalve kan de natuurlijke mens, ontbloot van Gods Geest, ze niet kennen, omdat ze geestelijk onderscheiden worden.

B. De natuurlijke mens, dat is de wijze dezer wereld, 1 Corinthians 2:19, de wijze naar het vlees, 1 Corinthians 2:26, hij die de wijsheid dezer wereld, de menselijke wijsheid bezit, 2:4-6, de man, die zoals sommigen van de ouden, alle waarheid leren wil door zijn eigen redeneringen, niets door geloof ontvangen wil, en geen bovennatuurlijken bijstand denkt nodig te hebben. Dit was vooral het karakter van de beoefenaars der wijsbegeerte en der Griekse wijsheid en geleerdheid in de dagen. Zulke mensen verstaan niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. Openbaring is hun geen beginsel van wetenschap, hij ziet er op neer als op een geestverbijstering en bedrog, de buitensporigheid van een of anderen ontzinden dromer. Zij is geen der wegen tot de wijsheid voor de aanzienlijken dezer wereld, en daarom kan hij geen kennis hebben van de geopenbaarde dingen, want die worden alleen geestelijk onderscheiden, alleen kenbaar gemaakt door openbaring van den Geest, welke een beginsel van wetenschap is, dat hij niet erkennen wil.

2. Doch de geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden, 1 Corinthians 2:15.

A. Hij, die geheiligd en geestelijk-gezind gemaakt is, Romans 8:6, onderscheidt alle dingen, hij is bekwaam om te oordelen over de menselijke wijsheid en evenzo heeft hij inzicht en smaak van goddelijke waarheden, hij ziet goddelijke wijsheid en ondervindt goddelijke macht in de openbaringen en geheimenissen des Evangelies, waarop de natuurlijke en ongeheiligde mens neerziet als op zwakheid en dwaasheid. als op dingen ontbloot van alle macht en der aandacht niet waardig. Het is de geheiligde ziel, die de ware schoonheid der heiligheid kan onderscheiden, maar door de veredeling van haar vermogens verliest ze niet haar bekwaamheid om over gewone en natuurlijke dingen te oordelen en die te onderscheiden, natuurlijke en bovennatuurlijke, menselijke en goddelijke, de sluitredenen der wetenschap en de ontdekkingen der openbaring. Maar hijzelf wordt door niemand onderscheiden. Gods heiligen zijn Zijne verborgenen, Psalms 83:4. Hun leven is met Christus verborgen in God, Colossians 3:3. De natuurlijke mens weet van den geestelijken mens niets meer dan hij van alle andere geestelijke dingen weet. Hij is een vreemdeling tegenover de beginselen, de genoegens en de handelingen van het geestelijk leven. De geestelijke mens is voor zijn waarneming gesloten.

B. Hij, die geestelijk is (hij wie de goddelijke openbaring gegeven is, die haar als zodanig ontvangen heeft en zijn geloof en godsdienst op haar gegrond heeft) kan zowel over goddelijke als over menselijke dingen oordelen, hij kan onderscheiden wat is en wat niet is de leer van het Evangelie en der verlossing, en wie de waarheid Gods wel of niet prediken. Hij verliest zijn verstandelijke vermogens niet, en doet er geen afstand van, door als grondslag voor zijn geloof en godsdienst de openbaring aan te nemen. Maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden. Hij kan door niemand geoordeeld en weerlegd worden. Niemand, die niet geestelijk is of onder goddelijken invloed staat, zie 1 Corinthians 14:37, of zijn geloof en godsdienst op openbaring grondt, kan onderscheiden en beoordelen of hetgeen hij zegt waar en goddelijk is of niet. In een woord, hij die al zijn kennis put uit de beginselen der wetenschap en het licht der rede, kan nooit oordelen over de waarheid of valsheid van hetgeen door openbaring ontvangen wordt.

Want wie heeft den zin des Heeren gekend, die hem zou onderrichten? 1 Corinthians 2:16, dat is, den geestelijken mens? Wie kan zo doordringen in de mening Gods, dat hij hem kan onderrichten, die den Geest Gods heeft en onder diens invloed staat? Hij alleen is de mens, aan wie God onmiddellijk de kennis van Zijn wil mededeelt. En wie kan hem in den zin Gods onderrichten, die zo onmiddellijk onder den invloed van zijn eigen Geest verkeert? Zeer weinigen hebben iets hoegenaamd van den zin des Heeren verstaan door natuurlijken invloed. Maar, zegt de apostel, wij hebben den zin van Christus, 1 Corinthians 2:16, en de zin van Christus is de zin van God. Hij is God en de voornaamste gezant en profeet van God. En de apostelen waren door Zijn Geest bekwaam gemaakt om Zijn zin ons bekend te maken. En in de Heilige Schrift zijn de zin van Christus en de zin van God in Christus ons ten volle geopenbaard. Het is het grote voorrecht der Christenen, dat zij den zin van Christus hebben, hun geopenbaard door Zijnen Geest.

Verzen 6-16

1 Corinthiërs 2:6-16

In dit gedeelte van het hoofdstuk toont de apostel hun, dat hij, ofschoon niet tot hen gekomen met de uitnemendheid van menselijke wijsheid of met enige van de voorgewende wetenschap en letterkunde van de Joden en Grieken, hun een schat van de zuiverste en hoogste wijsheid gebracht had. Wij spreken wijsheid onder de volmaakten, 1 Corinthians 2:6, 1 Corinthians 2:7, onder hen, die wel onderwezen zijn in de Christelijke leer en tot enige mondigheid in de dingen Gods gekomen zijn. Zij, die deze leer als goddelijk ontvangen hebben, en, verlicht door den Heiligen Geest, er enig inzicht in bekomen hebben, ontdekken er ware wijsheid in. Zij verstaan niet slechts de eenvoudige geschiedenis van Christus en dien gekruisigd, maar bespeuren daarin ook de diepe en bewonderenswaardige bedoeling van de goddelijke wijsheid. Ofschoon hetgeen wij prediken voor de wereld dwaasheid is, is het voor hen wijsheid. Zij worden er wijs door en bemerken er wijsheid in. Let op: Zij, die zelf wijs werden, zijn de enige bevoegde beoordelaars van wat wijsheid is, maar niet de wijsheid dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, doch de wijsheid Gods, bestaande in verborgenheid, 1 Corinthians 2:6, 1 Corinthians 2:7. Geen wereldse, maar goddelijke wijsheid, niet die, welke de mensen dezer wereld zouden ontdekt hebben, of welke wereldse mensen, onder de leiding van hoogmoed, hartstocht, weetgierigheid en wereldse belangen, terwijl ze den Geest Gods minachten, verkrijgen kunnen. Hoe verschillend is het oordeel Gods van dat der wereld! Hij ziet niet gelijk de mens ziet. De wijsheid, welke Hij onderwijst is van geheel andere soort dan die, welke onder dezen naam in de wereld doorgaat. Het is niet de wijsheid van staatslieden of wijsgeren, of rabbijnen, 1 Corinthians 2:6, die zij onderwijzen of goedkeuren, maar de wijsheid Gods bestaande in verborgenheid, die bedekt was, die Hij langen tijd voor zich zelven gehouden en voor de wereld bedekt had, en de diepte waarvan, nu ze is ontdekt, niemand dan Hij kan peilen. De verborgenheid, die verborgen is geweest van eeuwen en geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijne heiligen, Colossians 1:26, geheel en al verborgen voor de heidenwereld, en geheimzinnig gemaakt voor de Joden, daar ze gewikkeld was in duistere typen en verwijderde profetieën, maar ons geopenbaard en kenbaar gemaakt door den Geest Gods. Let op het voorrecht van hen, die de openbaring des Evangelies genieten, voor hen zijn de typen onthuld, de geheimenissen duidelijk gemaakt, de profetieën uitgelegd, en de geheime raad Gods ligt voor hen open. De wijsheid Gods in een verborgenheid is nu aan de heiligen meegedeeld. Merk nu, wat de wijsheid betreft, op het volgende:

I. Haar oorsprong en beginsel. God heeft haar tevoren verordend tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was, 1 Corinthians 2:7. Zij was verordend door God, Hij heeft lang-geleden besloten haar te openbaren en kenbaar te maken, voor vele jaren, van den beginne, zelfs van eeuwigheid, en zulks tot onze heerlijkheid, heerlijkheid van ons, zowel ons, apostelen, als ons Christenen. Het was een grote eer voor de apostelen, dat hun de openbaring van deze wijsheid was toevertrouwd. Het was een groot en eervol voorrecht voor de Christenen, dat deze heerlijke wijsheid hun geopenbaard werd. En de wijsheid Gods, geopenbaard in het Evangelie, de goddelijke wijsheid, onderwezen door het Evangelie, bereidt ons voor onze eeuwige heerlijkheid en gelukzaligheid in de toekomende wereld. De raad Gods betreffende onze verlossing bestaat van eeuwigheid en bedoelt de heerlijkheid en gelukzaligheid der heiligen. En welke diepe wijsheid was er in dezen raad! De wijsheid Gods is beide aangewend en ontplooid ter verheerlijking van Zijne heiligen-van eeuwigheid aangewend, in den tijd ontplooid, om hen, beide hier en hiernamaals, voor tijd en eeuwigheid, gelukkig te maken. Welke eer heeft Hij op Zijne heiligen gelegd! II. De onwetendheid van de grote mannen dezer wereld in dat opzicht: Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft, 1 Corinthians 2:8, de voornamen door gezag, macht, wijsheid of geleerdheid. Het schijnt dat hier vooral de Romeinse stadhouder en de leiders en oversten van de Joodse kerk en natie bedoeld worden. Dezen waren de oversten dezer wereld of dezer eeuw, die, hadden zij de ware en heerlijke wijsheid gekend, den Heere der heerlijkheid niet gekruisigd zouden hebben. Dat deden Pilatus en de Joodse overheden letterlijk op het vonnis van den een naar de dringende begeerte van de anderen. Let op: Jezus Christus is de Heere der heerlijkheid, een titel veel te groot voor enig schepsel, en de reden waarom Hij gehaat werd, was dat men Hem niet kende. Hadden Zijne kruisigers Hem gekend, geweten wie en wat Hij was, zij zouden hun onheilige handen weerhouden en Hem niet gevat en vermoord hebben. Daarom pleitte Hij bij Zijn Vader om vergeving voor hen: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen, Luke 23:34. Daar zijn vele dingen, welke de mensen niet doen zouden, indien zij de wijsheid Gods in het grote werk der verlossing kenden. Zij handelen zoals ze doen omdat ze blind en onachtzaam zijn. Zij kennen de waarheid niet, of willen haar niet kennen.

III. Het is ene wijsheid, die zonder openbaring niet had kunnen ontdekt worden, gelijk Jesaja zegt, 64:4. Van ouds heeft men het niet gehoord, noch met oren vernomen, en geen oog heeft het gezien, behalve Gij, o God, wat Hij doen zal hem, die op Hem wacht, die op Zijn goedheid wacht, (vertaling der 70). Het was in de Joodse gelovigen een bewijs van liefde tot God, zo ze leefden in de verwachting van de vervulling der Evangelische beloften. Wachten op God is een bewijs van liefde tot Hem. Ziet deze is onze God, wij hebben Hem verwacht, Isaiah 25:9. Merk op: Er zijn dingen, die God bereid heeft voor hen, die Hem liefhebben en op Hem wachten. Daar zijn zulke dingen voor hen bereid in het toekomende leven, dingen welke het gevoel niet kan ontdekken, welke thans niet voor onze oren geopenbaard kunnen worden, welke niet in onze harten opkomen. Leven en onverderflijkheid zijn aan het licht gebracht door het Evangelie, 2 Timothy 1:10. Maar de apostel spreekt hier van het onderwerp der goddelijke openbaring door het Evangelie. Dat is zo als geen oog heeft gezien en geen oor gehoord. De grote waarheden van het Evangelie zijn dingen, die liggen buiten de sfeer van menselijke waarneming.

Het oog heeft het niet gezien en het oor heeft het niet gehoord en in het hart des mensen is het niet opgeklommen. Waren het verstandelijke zaken, dan zouden ze door het oog der rede ontdekt kunnen zijn, door het oor aan de ziel meegedeeld, als voorwerpen van gewoon menselijk weten, en dan ware er geen openbaring nodig geweest. Maar aangezien ze buiten de sfeer der natuur liggen, kunnen wij ze niet ontdekken dan bij het licht der openbaring. En daarom moeten wij ze aannemen zoals ze in de Schrift neergelegd zijn, en zoals het Gode behaagd heeft ze te openbaren.

IV. Wij zien hier op welke wijze God ons deze wijsheid heeft ontdekt. God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest, 1 Corinthians 2:10. De Schrift is ingegeven door God. De heilige mensen Gods, van den Geest gedreven, hebben ze gesproken, 2 Peter 1:21. En de apostelen spraken door ingeving van dezelfden Geest, want Hij onderwees hen en deed hen spreken. Hier is een bewijs voor het goddelijk gezag van de Heilige Schrift. Paulus schreef wat hij onderwees, en wat hij onderwees was hem door God geopenbaard door Zijnen Geest, die Geest die alle dingen onderzoekt, ook de diepten Gods, en Hij weet wat Gods is, zoals de geest des mensen weet hetgeen des mensen is, 1 Corinthians 2:11. Deze woorden geven een dubbelen bewijsgrond om de goddelijkheid van den Heiligen Geest te staven. 1. Alwetendheid wordt Hem toegeschreven: Hij onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. Hij draagt nauwkeurig kennis van al deze dingen, en komt in de eigen diepten Gods, Hij dringt door in Zijn geheimsten raad. Wie kan zo volkomen kennis van God hebben dan God zelf?

2. Deze zinspeling schijnt aan te duiden, dat de Heilige Geest voor God is wat des mensen geest voor den mens is. Nu, de geest des mensen is volkomen een met hem. Hij kan niet buiten zijn geest. Zo kan God niet zonder Zijn Geest. Hij is even goed en onafscheidelijk een met God als des mensen geest is met den mens. De mens kent zijn eigen geest omdat zijn geest een is met hem. De Geest Gods kent de dingen Gods omdat Hij een is met God. En gelijk niemand te weten kan komen wat in eens anders geest is, tenzij deze hem dat mededeelt en openbaart, zo kunnen wij den geheimen raad en het voornemen van God niet kennen tenzij ze ons bekend gemaakt worden door Zijn Heiligen Geest. Wij kunnen ze in `t geheel niet kennen tenzij Hij ze voorwerpelijk mededeelt door de uitwendige openbaring, wij kunnen ze niet tot zaligheid kennen of geloven, tenzij Hij daartoe onze vermogens opent en het oog van onzen geest verlicht en ons kennis en geloof in Hem geeft. En door dezen Geest hadden de apostelen ontvangen de wijsheid Gods in verborgenheid, welke zij verkondigden. Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest, die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn, 1 Corinthians 2:12, niet de geest, welke is in de wijzen dezer wereld, 1 Corinthians 2:6, of in de oversten dezer wereld, 1 Corinthians 2:8, maar de Geest, welke van God is, of van God uitgaat. Wat wij u geven in den naam van God hebben wij door Zijne ingeving, en het is door Zijn genadige verlichting en invloed, dat wij weten de dingen, die ons van God geschonken zijn tot zaligheid, dat is: de grote voorrechten van het Evangelie, welke de vrije gave Gods zijn, uitdelingen van loutere en rijke genade. Ofschoon deze dingen ons gegeven zijn en de openbaring van deze gaven ons gedaan is, kunnen wij ze niet zaligmakend weten tenzij wij den Geest hebben. De apostelen hadden de openbaring van deze dingen van den Geest Gods, en hun zaligmakende werking door dezelfden Geest.

V. Wij zien hier op welke wijze deze wijsheid werd onderwezen of meegedeeld. Dewelke wij ook spreken niet met woorden, welke de menselijke wijsheid leert, maar met woorden, die de Heilige Geest leert, 1 Corinthians 2:13. Zij hadden de wijsheid, die ze onderwezen, niet ontvangen van de wijze mensen der wereld, niet door hun eigen onderzoek en vinding, maar van den Geest Gods. Ook staken ze haar niet in een wereldlijk kleed, maar verkondigden de leer van Christus met woorden, die de Heilige Geest hun onderwees. Hij gaf hun niet alleen de kennis van deze dingen, maar ook de uiting. Merk op: De waarheden Gods behoeven niet opgesierd te worden door menselijke redekunst, maar worden het best meegedeeld in de woorden, die de Heilige Geest leert. De Geest van God weet veel beter hoe de dingen Gods moeten gezegd worden dan de beste beoordelaars, redenaars of wijsgeren. Geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende, het ene deel der openbaring met het andere, de openbaring van het Evangelie met die des Ouden Verbonds, de onthullingen van het Nieuwe Testament met de typen en profetieën van het Oude. De vergelijking van de dingen der openbaring met die der wetenschap, van de bovennatuurlijke dingen met de natuurlijke, is een slechte maatstaf. Geestelijke dingen, samengevoegd zijnde, zullen elkaar opklaren, maar indien met de beginselen van menselijke kunst en wetenschap de proef genomen wordt op de openbaring, zullen we zeker geheel verkeerd over haar en de dingen die zij bevat oordelen. Want geestelijke dingen met geestelijke samenvoegen, over geestelijke onderwerpen, onderwerpen van openbaring en van geestelijk leven, geestelijk spreken, is eenvoudig en duidelijk. De taal van den Geest Gods is de meest geschikte om zijne mening kenbaar te maken. VI. Wij hebben hier ene uiteenzetting hoe deze wijsheid verkregen wordt.

1. De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn, want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden, 1 Corinthians 2:14.

De natuurlijke mens, de vleselijke mens.

A. De mens onder de macht der verdorvenheid, niet verlicht door den Geest Gods, dien Judas noemt: natuurlijke mensen, den Geest niet hebbende, 1 Corinthians 2:19. Ongeheiligde mensen begrijpen de dingen Gods niet. Het verstand is door de verdorvenheid onzer natuur, welke de val veroorzaakte, en door het wegzinken in deze wanorde door onze eigen zonden, volkomen onbekwaam geworden om de stralen van goddelijk licht op te vangen, het heeft er vooroordeel tegen. Voor zulk een ziel zijn de waarheden Gods dwaasheid. De mensen houden die voor beuzelachtige en dwaze dingen, hun aandacht onwaardig. Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen, John 1:5. Niet dat het natuurlijk onderscheidingsvermogen verloren is, maar slechte bewegingen en boze beginselen maken den mens onwillig om de gedachten Gods te verstaan, de geestelijke kracht van Zijn koninkrijk te erkennen en zich aan hare macht te onderwerpen. De bezielende stralen van den Geest van waarheid en heiligheid moeten den geest verlichten om hun heerlijkheid te doen zien, en hem zo van hun waarheid overtuigen dat hij bereid wordt hen van harte te ontvangen en te omhelzen. Derhalve kan de natuurlijke mens, ontbloot van Gods Geest, ze niet kennen, omdat ze geestelijk onderscheiden worden.

B. De natuurlijke mens, dat is de wijze dezer wereld, 1 Corinthians 2:19, de wijze naar het vlees, 1 Corinthians 2:26, hij die de wijsheid dezer wereld, de menselijke wijsheid bezit, 2:4-6, de man, die zoals sommigen van de ouden, alle waarheid leren wil door zijn eigen redeneringen, niets door geloof ontvangen wil, en geen bovennatuurlijken bijstand denkt nodig te hebben. Dit was vooral het karakter van de beoefenaars der wijsbegeerte en der Griekse wijsheid en geleerdheid in de dagen. Zulke mensen verstaan niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. Openbaring is hun geen beginsel van wetenschap, hij ziet er op neer als op een geestverbijstering en bedrog, de buitensporigheid van een of anderen ontzinden dromer. Zij is geen der wegen tot de wijsheid voor de aanzienlijken dezer wereld, en daarom kan hij geen kennis hebben van de geopenbaarde dingen, want die worden alleen geestelijk onderscheiden, alleen kenbaar gemaakt door openbaring van den Geest, welke een beginsel van wetenschap is, dat hij niet erkennen wil.

2. Doch de geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden, 1 Corinthians 2:15.

A. Hij, die geheiligd en geestelijk-gezind gemaakt is, Romans 8:6, onderscheidt alle dingen, hij is bekwaam om te oordelen over de menselijke wijsheid en evenzo heeft hij inzicht en smaak van goddelijke waarheden, hij ziet goddelijke wijsheid en ondervindt goddelijke macht in de openbaringen en geheimenissen des Evangelies, waarop de natuurlijke en ongeheiligde mens neerziet als op zwakheid en dwaasheid. als op dingen ontbloot van alle macht en der aandacht niet waardig. Het is de geheiligde ziel, die de ware schoonheid der heiligheid kan onderscheiden, maar door de veredeling van haar vermogens verliest ze niet haar bekwaamheid om over gewone en natuurlijke dingen te oordelen en die te onderscheiden, natuurlijke en bovennatuurlijke, menselijke en goddelijke, de sluitredenen der wetenschap en de ontdekkingen der openbaring. Maar hijzelf wordt door niemand onderscheiden. Gods heiligen zijn Zijne verborgenen, Psalms 83:4. Hun leven is met Christus verborgen in God, Colossians 3:3. De natuurlijke mens weet van den geestelijken mens niets meer dan hij van alle andere geestelijke dingen weet. Hij is een vreemdeling tegenover de beginselen, de genoegens en de handelingen van het geestelijk leven. De geestelijke mens is voor zijn waarneming gesloten.

B. Hij, die geestelijk is (hij wie de goddelijke openbaring gegeven is, die haar als zodanig ontvangen heeft en zijn geloof en godsdienst op haar gegrond heeft) kan zowel over goddelijke als over menselijke dingen oordelen, hij kan onderscheiden wat is en wat niet is de leer van het Evangelie en der verlossing, en wie de waarheid Gods wel of niet prediken. Hij verliest zijn verstandelijke vermogens niet, en doet er geen afstand van, door als grondslag voor zijn geloof en godsdienst de openbaring aan te nemen. Maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden. Hij kan door niemand geoordeeld en weerlegd worden. Niemand, die niet geestelijk is of onder goddelijken invloed staat, zie 1 Corinthians 14:37, of zijn geloof en godsdienst op openbaring grondt, kan onderscheiden en beoordelen of hetgeen hij zegt waar en goddelijk is of niet. In een woord, hij die al zijn kennis put uit de beginselen der wetenschap en het licht der rede, kan nooit oordelen over de waarheid of valsheid van hetgeen door openbaring ontvangen wordt.

Want wie heeft den zin des Heeren gekend, die hem zou onderrichten? 1 Corinthians 2:16, dat is, den geestelijken mens? Wie kan zo doordringen in de mening Gods, dat hij hem kan onderrichten, die den Geest Gods heeft en onder diens invloed staat? Hij alleen is de mens, aan wie God onmiddellijk de kennis van Zijn wil mededeelt. En wie kan hem in den zin Gods onderrichten, die zo onmiddellijk onder den invloed van zijn eigen Geest verkeert? Zeer weinigen hebben iets hoegenaamd van den zin des Heeren verstaan door natuurlijken invloed. Maar, zegt de apostel, wij hebben den zin van Christus, 1 Corinthians 2:16, en de zin van Christus is de zin van God. Hij is God en de voornaamste gezant en profeet van God. En de apostelen waren door Zijn Geest bekwaam gemaakt om Zijn zin ons bekend te maken. En in de Heilige Schrift zijn de zin van Christus en de zin van God in Christus ons ten volle geopenbaard. Het is het grote voorrecht der Christenen, dat zij den zin van Christus hebben, hun geopenbaard door Zijnen Geest.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Corinthians 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-corinthians-2.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile